direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verlengde Oude Veenendaalseweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

In 2003 is door de gemeente Rhenen middels een artikel 19 procedure (WRO) vrijstelling verleend voor de bouw van een woning aan de Verlengde Oude Veenendaalseweg (tegenover nummer 15) in Rhenen. Deze woning is nog niet gebouwd. Bij de herziening van het bestemmingsplan voor de kern Rhenen (vastgesteld in 2013) is de vrijstelling niet overgenomen. Met voorliggend bestemmingsplan herstelt de gemeente Rhenen de mogelijkheid voor het realiseren van de woning, waarbij het bouwvlak 2 meter zuidwaarts wordt geplaatst. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Verlengde Oude Veenendaalseweg (tegenover nummer 15) in Rhenen, op het perceel kadastraal bekend als gemeente Rhenen, sectie G, nr. 4185. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01_0002.png"

Globale ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het noorden van Rhenen aan de Verlengde Oude Veenendaalseweg. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. Rondom het plangebied bevinden zich voornamelijk grote vrijstaande woningen in een bosrijke, groene omgeving. Ten westen van het plangebied bevindt zich het bos dat behoort tot de Utrechtse Heuvelrug. Direct naast het plangebied, aan de Oude Veenendaalseweg bevinden zich 11 waardevolle beuken. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en in gebruik als tuin bij de vrijstaande woning aan de Bergweg 2b, gelegen ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01_0003.png"

Luchtfoto met plangebied rood omlijnd

2.2 Toekomstige situatie

In het verleden is een bouwplan gemaakt behorend bij de artikel 19 procedure (zie de bijgevoegde tekening). Dit plan vormt de basis voor het voorliggend bestemmingsplan. Het initiatief is om in het plangebied een vrijstaande woning te realiseren. De woning krijgt een rooilijn die aansluit bij de overige bebouwing aan de Verlengde Oude Veenendaalseweg. De woning wordt met een nieuwe inrit ontsloten op de Verlengde Oude Veenendaalseweg. Voor deze inrit zijn twee mogelijke locaties gekozen (zie bijlage 2 bij de regels), waarbij het behoud van de waardevolle bomen naast het perceel bepalend is geweest. Met een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat een inrit op één van deze twee locaties gerealiseerd dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01_0004.png"

Situatieschets toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de gebieden van nationaal belang die zijn aangewezen in het Barro. Ten westen van het plangebied liggen bossen van de Utrechtse Heuvelrug die onderdeel zijn van Natuurnetwerk Nederland. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.

Ladder duurzame verstedelijking

Het initiatief betreft met de toevoeging van slechts 1 woning binnen bestaand stedelijk gebied een dermate kleinschalige ontwikkeling dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'.

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In dit geval betreft dat de hiervoor genoemde belangen onder de PRS. In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' is onder lid 2 opgenomen dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Voorwaarde is dat het gebied binnen 'stedelijk gebied' ligt. Verder zijn de volgende artikelen voor deze ontwikkeling eveneens van belang.

In artikel 2.10 wordt ingegaan op de cultuurhistorische hoofdstructuur. Dit artikel richt zich op het behouden en versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam worden door het Rijk aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, in medebewind te beschermen door de provincies.

Artikel 4.9 van de PRV besteed aandacht aan waardevolle landschappen, zoals in dit geval het landschap De Utrechtse Heuvelrug. De kernkwaliteiten van dit landschap worden beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen.

Provinciale Milieu Verordening (PMV)

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Rhenen. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning Rhenen. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Rhenen. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning.

Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 10 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.

Daarnaast geldt voor iedereen de bijzonder zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Planspecifiek

Het plan voorziet in een inbreiding van één woning binnen het bestaand 'stedelijk gebied' van Rhenen

Het aspect cultuurhistorie wordt nader beschreven in paragraaf 4.5. Het plangebied ligt aan de rand van de kern Rhenen, nabij De Utrechts Heuvelrug. Er zijn met de beoogde ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied echter geen landschappelijke waarden van landschap De Utrechtse Heuvelrug in het geding. Voor de ligging in de boringsvrije zone Rhenen is een aanduiding opgenomen op de verbeelding, waarmee de beschermende kleilaag in de bodem wordt beschermd.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de PRS, de PRV en de PMV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen.

Onderhavig plangebied is op de visiekaart van Rhenen aangeduid als gelegen binnen de rode contour. Zie hiervoor bijgevoegde afbeelding, waarop het plangebied nog net te zien is ter plaatse van de witte pijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01_0005.png"

Stedebouwkundige structuurvisie Rhenen (bron: Gemeente Rhenen)

Planspecifiek

De inbreiding van één woning binnen de rode contour is een dermate kleinschalige ontwikkeling dat deze niet in strijd is met de stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen.

3.3.2 Woonvisie

De gemeente Rhenen heeft in oktober 2013 een geactualiseerde woonvisie vastgesteld. Deze visie gaat in op de nieuwe rol van de gemeente op de woningmarkt, waarbij de nadruk meer komt te liggen op de zelfredzaamheid van de maatschappij. In de visie worden verschillende doelgroepen (starters, gezinnen, senioren en diverse inkomensgroepen) en specifieke thema's (zorg en welzijn, de bestaande sociale huurvoorraad, duurzaamheid en nieuwbouwproductie) onderscheiden en worden de acties beschreven, die de gemeente hiervoor gaat ontplooien.

De belangrijkste conclusie is dat de bestaande overcapaciteit aan woningbouwplannen voor de gemeente geen aanleiding is om regie te voeren om overaanbod tegen te gaan. De gemeente zal de komende tijd met name een stimulerende rol op de woningmarkt op zich nemen. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar, exclusief de vervangende nieuwbouw in de herstructurering door de Rhenense Woningstichting. De gemeente gaat zich niet inzetten voor Faseren en Doseren van bouwplannen. Wel gaat de gemeente procedures waar mogelijk versnellen en kaders en eisen (behoudens het bovengenoemde voor seniorenhuisvesting) verminderen. Daarnaast informeert de gemeente de ontwikkelaars over de bevindingen op de woningmarkt en het totale bouwprogramma.

Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:

  • Het plan is planologisch aanvaardbaar.
  • Het plan moet de identiteit en kwaliteiten van een kern versterken, met bijzondere aandacht voor niches en particulier opdrachtgeverschap.
  • Plannen in en rond de binnenstad van Rhenen zijn voorzien van een woning-plattegrond die voldoet aan de eisen van Woonkeur.
  • Alle woningen zijn bij voorkeur aanpasbaar.
  • De gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.

Uit deze toetsing volgt een advies van de gemeente aan de indiener voor de ontwikkeling van het plan. Afhankelijk van de reactie op het advies, wordt beoordeeld in welke mate de gemeente medewerking verleent aan het plan.

Planspecifiek

Met het initiatief kan voldaan worden aan de genoemde punten. De conclusie is dan ook dat het plan past binnen de doelstellingen van de Woonvisie.

3.3.3 Duurzaam Bouwen

De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR Gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.

In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:

  • Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6. Dit geldt uiteraard ook voor de eigen gemeentelijke gebouwen.
  • Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
  • Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.

Planspecifiek

De wijze waarop voorgaande ambities vertaald zijn in het plan komt aan bod bij de aanvraag omgevingsvergunning waarin het bouwplan op dit niveau is uitgewerkt. Voor het bestemmingsplan is nu voldoende duidelijk dat aan de minimale ambities kan worden voldaan.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012' dat op 28 mei 2013 is vastgesteld. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Wonen', waarin woningen alleen binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. In het plangebied is geen bouwvlak aanwezig, waardoor het realiseren van een woning in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en grotendeels de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01_0006.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012'met plangebied rood omlijnd

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het plangebied heeft in de huidige situatie een woonfunctie en dit blijft ook zo in de toekomstige situatie. Er is in 2003 reeds een bodemonderzoek uitgevoerd, waarin werd geconcludeerd dat er geen belemmeringen waren voor de nieuwe woning. In de jaren daarna hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden in het plangebied. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk in het kader van voorliggend bestemmingsplan. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het bodemonderzoek uit 2003 geactualiseerd moeten worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 39496 (aan de Lijnweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   29,7 µg/m3   20,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Het toevoegen van 1 woning ligt ruim onder de drempel van 1.500 woningen. Het initiatief draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met de woning wordt een geluidgevoelig object gerealiseerd. Over de Verlengde Oude Veenendaalseweg is ter hoogte van het plangebied een snelheid van 50 km/uur toegestaan. Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er hoeven geen hogere waarden aangevraagd te worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in een milieucontour van milieubelastende functies. Het woon- en leefklimaat is ter plaatse goed en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Met de woning wordt er een kwetsbaar object gerealiseerd. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVerOudVeen-ON01_0007.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Hieruit is op te maken dat er in de nabije omgeving van het plangebied enkel een buisleiding is gelegen (op 80 meter van de nieuwe woning), waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 70 meter en geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. De nieuwe woning ligt niet in het invloedsgebied van de buisleiding. De buisleiding vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Andere risicovolle objecten en transportroutes voor gevaarlijke stoffen liggen op grote afstand van het plangebied en vormen daarom geen belemmering.

Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

vGRP+ 2015-2019

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:

  • in het buitengebied. Regenwater mag niet op de (druk)riolering worden geloosd.
  • woonwijken en bedrijfsterreinen zonder gemeenschappelijke regenwatervoorzieningen voor de percelen. Deze wijken of bedrijfsterreinen zijn dan ontworpen voor infiltratie van regenwater op de percelen of afvoer naar nabijgelegen oppervlaktewater
  • bedrijfspercelen groter dan 5.000 m2 hectare.

In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:

  • recente en nieuwe woonwijken die zijn ontworpen voor infiltratie van een deel van het regenwater op de percelen.
  • recente en nieuwe bedrijfsterreinen

Verder geldt het principe van Hydrologisch neutraal bouwen (afkoppelen van regenwater door middel van infiltratie met behulp van infiltratiekratten) en tevens geldt dat bij het bouwen de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is de digitale watertoets ingevuld. Hierin is geconcludeerd dat er geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat door het plan. De watertoets is opgenomen in bijlage 2. Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of rondom het plangebied. Door de toevoeging van één woning is er slechts sprake van een beperkte toename van het verhard oppervlak in het plangebied. Er blijft op eigen perceel voldoende ruimte over om het hemelwater op te vangen en te infiltreren. Dit past goed in het beleid van het waterschap voor het verwerken van hemelwater, dat bij voorkeur middels infiltreren in de bodem gebeurd. Het waterschap heeft tijdens het vooroverleg geadviseerd om infiltratievoorzieningen aan te leggen, vanwege klimaatveranderingen. Tevens adviseert het waterschap om geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen.

Op het gebied van water is het plan uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De resultaten van het onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt.

Gebiedsbescherming

Op circa 25 meter ten westen van het plangebied ligt bos dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op dit gebied. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt bovendien dat externe werking geen toetsingskader is. Er is geen sprake van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden, gezien de grote afstand tot de gebieden en de aard van de werkzaamheden.

Soortenbescherming

Er komen in het plangebied of de directe omgeving geen beschermde soorten voor. Mogelijk maken vleermuizen, de rugstreeppad en algemene broedvogels gebruik van het plangebied. Tijdens de uitvoering dient met deze soorten rekening te worden gehouden, eventueel door maatregelen te nemen. De maatregelen zijn benoemd in het volledige rapport.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De woning wordt met een nieuwe inrit ontsloten op de Verlengde Oude Veenendaalseweg. Er is sprake van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De Verlengde Oude Veenendaalseweg kan dit qua capaciteit goed aan. Er is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In en rondom het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Archeologie

Voor het plangebied geldt op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 100 m² of met een diepte van meer dan 30 centimeter. De dubbelbestemming wordt in dit bestemmingsplan gehandhaafd. Eventueel benodigd archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente draagt de kosten voor het bestemmingsplan, omdat een eerder afgegeven vrijstelling niet bij de herziening van het bestemmingsplan voor de kern Rhenen is overgenomen. Deze omissie wordt met dit bestemmingsplan hersteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', deze bestemming geldt voor het gehele plangebied. Een woning mag worden gebouwd binnen het bouwvlak. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat er op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
  • 'Waarde - Archeologie' voor het beschermen en veiligstellen van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt bij kleinschalige plannen zoals het voorliggende plan geen formele inspraakprocedure.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie, het Hoogheemraadschap, de Gasunie, Vitens en de Veiligheidsregio Utrecht (Vru). Door de provincie, de Vru en het Hoogheemraadschap zijn vooroverlegreacties ingediend. De provincie en de Vru hebben aangegeven in te stemmen met het plan en hebben verder geen opmerkingen. Het Hoogheemraadschap heeft enkele adviezen gegeven, die zijn opgenomen in paragraaf 4.2. Vitens heeft aangegeven dat een verwijzing naar de boringsvrije zone Rhenen ontbreekt waarin de locatie ligt. Als gevolg daarvan is er aandacht aan besteed in deze toelichting, de regels en de verbeelding.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.