direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veenendaalsestraatweg 37 Elst (Utr)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het perceel aan de Veenendaalsestraatweg 37 is een woonhuis gelegen waar de woonfunctie gecombineerd wordt met het voeren van een kleinschalige handelskwekerij. De initiatiefnemer is voornemens de intensieve kwekerij te beeindigen, de schuur af te breken en de functieaanduiding in het bestemmingsplan te schrappen. In ruil hiervoor verleent de gemeente Rhenen medewerking aan het bouwen van een extra woning. Daarnaast is de initiatiefnemer van plan de bestaande woning aan de Veenendaalsestraatweg 37 af te breken en te vervangen door een nieuwe vrijstaande woning.

Het realiseren van de extra woning is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft in de beantwoording van het principeverzoek van 9 oktober 2018 besloten medewerking te verlenen aan het initiatief, op basis van een aantal voorwaarden. In ruil voor het beëindigen van de activiteiten omtrent de handelskwekerij, het kweken van de planten op de gronden aan de achterzijde van de woning, het slopen van alle bestaande bedrijfsbebouwing en het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zal op het agrarische perceel naast Veenendaalsestraatweg 37 een extra woning worden gerealiseerd.


Omdat het initiatief passend wordt geacht op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Veenendaalsestraatweg 37 in Elst (Utr), een langgerekt bebouwingslint dat loopt van Elst (Utr) naar Veenendaal. De woningen liggen op de overgang van de bebouwde kom van Elst (Utr). Het gebied aan de overzijde van de Veenendaalsestraatweg is te kemerken als agrarisch gebied. De navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0002.png"

Ligging plangebied (blauw omcirkeld). Bron: openstreetmap.org

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Veenendaalsestraatweg 37 in Elst (Utr), in de kernrandzone van Elst in de gemeente Rhenen. De twee percelen maken onderdeel uit van het bebouwingslint dat loopt van Elst (Utr) naar Veenendaal. De gronden aan de achterzijde van de percelen betreffen agrarische percelen, welke voor een gedeelte in gebruik zijn ten behoeve van de kwekerij. Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend onder gemeente Rhenen, sectie H, nrs. 2532, 2533, 6398, 3490 en 3950.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied wit omkaderd (bron: google maps)

Ter plaatse van het perceel aan de Veenendaalsestraatweg 37 bevindt zich de woning van de initiatiefnemer. Op het perceel staan naast de woning tevens bijgebouwen die gebruikt worden ten behoeve van de kwekerij. Het naastgelegen perceel is momenteel aangemerkt als agrarisch en wordt deels gebruikt ten behoeve van de kwekerij. Dit perceel is in de huidige situatie onbebouwd en vormt daarmee een gat in het bebouwingslint. Navolgende afbeeldingen geven een indruk van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0004.png"

Ligging van de twee percelen aan het lint (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0005.jpg"

Aanzicht bestaande woning op huisnummer 37 met de handelskwekerij Tabakshof (bron: google maps streetview, d.d. september 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0006.jpg"

Aanzicht agrarisch perceel naast huisnummer 37 (bron: google maps streetview , d.d. september 2016)

De Veenendaalsestraatweg is een provinciale weg met twee rijstroken en een snelheidsregime van 80 km per uur. Door de grote aanloop naar de handelskwekerij heeft deze functie een grote verkeersaantrekkende werking met als gevolg dat er op drukke momenten rond het perceel en aan de overzijde van de weg in de berm meerdere auto's staan geparkeerd. Deze situatie wordt vanuit een ruimtelijk en een verkeersveiligheid perspectief als onwenselijk geacht.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens de huidige woning op het perceel aan de Veenendaalsestraatweg 37 te slopen en er nieuwe vrijstaande woning er voor terug te bouwen. De handelskwekerij verdwijnt van het woonperceel. Daarnaast worden tevens de kwekerij activiteit op de achtergelegen percelen verwijderd en herstelt naar een agrarische invulling vergelijkbaar met de achterliggende percelen. In navolgende afbeeldingen is de nieuwe en de oude situatie van de percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0007.png"

Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0008.png"

Toekomstige situatie

In ruil voor het beëindigen van de activiteiten omtrent de handelskwekerij en het slopen van de bedrijfsbebouwing wordt een extra vrijstaande woning gebouwd op het naastgelegen perceel. Met de oprichting van een woning op dit perceel vindt er voltooiing plaats van het bebouwingslint. Het bouwen van een extra woning in het buitengebied is, onder voorwaarden, mogelijk op basis van artikel 3.5 en 3.7 van de Provinciaal Ruimtelijke Verordening. Voor toetsing aan deze voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van de toelichting.

2.3 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.


Bouwbesluit

Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.


Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.


Planspecifiek

Naast de verplichting om woningen op den duur gasloos te bouwen is de initiatiefnemer van plan om de daken te bedekken met zonnepanelen. Tevens zijn er plannen om een deel van het kavel te benutten voor het opwekken van energie door middel van zonnepanelen. De energie die hiermee opgewekt wordt wordt op eigen terrein opgeslagen. Daarmee gaat het initiatief op een duurzame en verantwoorde manier om met energie.

2.4 Beeldkwaliteit

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Rhenen aan het lint van Elst naar Veenendaal. Langs dit lint bevindt zich een diversiteit aan gebouwen hoofdzakelijk bestaand uit vrijstaande woningen. Ten noorden van de kruising met Zwijnsbergen ligt het lint enkel aan de westzijde van de weg. De oostzijde kenmerkt zich door een open landschap behorende bij Landgoed Prattenburg. De woningen langs het lint bestaan voornamelijk uit één tot anderhalve bouwlaag met kapverdieping. De nokrichting ligt hierbij haaks op de weg. De afstand van de voorgevels tot aan de kant van de weg varieren van 5m tot 10m. De materialisering bestaat voornamelijk uit baksteen metselwerk in kleuren varierend van wit, bruintinten en roodtinten.

Om de nieuwbouw te laten passen binnen het karakteristieke beeld van de Veenendaalsestraatweg zijn onderstaande voorwaarden opgenomen.

stedenbouw 

De nieuwe bebouwing dient aan te sluiten bij het karakter van de Veenendaalsestraatweg. Dit komt op de volgende wijze tot uiting:

  • gewenste sfeer: traditioneel of modern waarbij de vormgeving afgestemd wordt op bestaande panden aan de Veenendaalsestraatweg;
  • De woning is oost-west georienteerd met de kopse/smalle kant richting de straat;
  • De woning bestaat uit één tot anderhalve laag + kapverdieping;
  • De rooilijn van de woning komt overeen met de woningen ten noorden en zuiden van het plangebied. Hierbij zijn afwijkingen tot 5m acceptabel aangezien er ter plaatse geen sprake is van een strakke rooilijn en kleine verspringen het dorpse karakter versterken;
  • De woning wordt uitgevoerd als vrijstaande woning, waarvan het hoofdgebouw een nokrichting haaks op de straat heeft;

Architectuur

  • De woning wordt uitgevoerd met een kap: zadeldak, mansardekap of gebogen kap;
  • De woning wordt uitgevoerd in baksteen metselwerk, gekeimde gevels of stucwerk;
  • De kleurstelling van de gevels is vrij, maar dient te passen binnen het kleurenpalet wat herkenbaar is langs de Veenendaalsestraatweg. Dit resulteert in gevels met kleuren varierend van wit, licht-/middenbruin tot (donker)rood.
  • Voor het dak wordt gekozen voor niet geglazuurde dakpannen;
  • Kleurstelling van de daken varieert van oranje of lichtgrijs tot antracietgrijs;

erfinrichting

  • Bijgebouwen bevinden zich nabij de achtergevel van de woning;
  • De noodzakelijke parkeerplaatsen worden allemaal gerealiseerd op eigen terrein;
  • Het erf wordt aangekleed met gebiedseigen beplanting passend binnen de karakterisitek van de Veenendaalsestraatweg.
    afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0009.jpg"

impressie van de nieuw te realiseren woning aan de Veenendaalsestraatweg (bron: bouwkundig tekenbureau Van den Brink)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in het gebied 'Romeinse Limes' van de SVIR en het Barro. In deze paragraaf en in de provinciale beleidsparagraaf wordt bovengenoemde aangewezen gebied uit de SVIR en Ruimte en het Barro toegelicht.

Romeinse Limes
Het plangebied ligt in het besluit-subvlak Romeinse Limes. De Limes was de noordelijke grens van het oude Romeinse rijk. In het gebied zijn voormalige forten, nederzettingen, militaire infrastructuur en scheepswrakken aanwezig. In paragraaf 3.2 volgt een nadere beschrijving van de relatie tussen voorliggende planontwikkeling en de Romeinse Limes.

Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De locatie van voorliggend initiatief ligt buiten het bestaand stedelijk gebied, maar in het kernrandgebied van de kern Elst (Utr). Voorliggend plan voorziet in 1 nieuwe woning en is daarnaast dusdanig kleinschalig van aard, waardoor er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Een toets aan de Ladder duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:

  • Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur;
  • Artikel 1.8 Landschap;
  • Artikel 3.5 Landelijk gebied - Bebouwingsenclaves en -linten en artikel 3.7 Kernrandzone.

Planspecifiek

Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, met de aanduiding 'archeologisch'. De PRV schrijft voor deze gronden o.a. voor dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gronden mogelijk zijn, zolang onevenredige aantasting van de waarden in het gebied wordt voorkomen. In samenhang met de PRV worden in de regels van een bestemmingsplan daarbij voorwaarden opgenomen die bepalen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Binnen het plangebied zijn bovengronds geen gebouwen of restanten aanwezig met cultuurhistorische waarden die door voorliggende planontwikkeling kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de mogelijke aanwezige ondergrondse archeologische waarden.


Artikel 1.8 Landschap

Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'Utrechtse Heuvelrug'. Kernkwaliteiten van dit gebied zijn de robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid. Het plangebied ligt in de kernrandzone van Elst en herbergt geen landschappelijke waarden van de Utrechtse Heuvelrug die door voorliggend plan eventueel geschaad kunnen worden.

Artikel 3.5 Landelijk gebied - Bebouwingsenclaves en -linten en artikel 3.7 Kernrandzone

Het plangebied ligt binnen gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ in de PRV. Binnen de bebouwingsenclaves of bebouwingslinten kan verstedelijking plaatsvinden, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd,
  • 2. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten,
  • 3. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

Het plangebied ligt tevens binnen de 'kernrandzone' van Elst. Voor planontwikkelingen binnen de kernrandzone schrijft de PRV voor dat verstedelijking is toegestaan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten,
  • b. de verstedelijking ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar is en in aansluiting op stedelijk gebied wordt gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur,
  • c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
  • d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.


ad. 1) In de eerste plaats wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door het realiseren van voorliggend initiatief. Op dit moment is er een handelskwekerij gevestigd op het perceel Veenendaalsestraatweg 37. De verkoop van planten ter plaatse trekt veel bezoekers aan. Door de vele bezoekers is er behoefte aan voldoende parkeerplaatsen. Gezien er op het perceel zelf daarvoor geen plaats is wordt er langs de provinciale weg (Veenendaalsestraatweg) en op het fietspad aan de overzijde van de straat geparkeerd. Dit levert overlast en gevaarlijke situaties op. Door het verwijderen van de handelskwekerij zal dit parkeerprobleem gelijk tot het verleden behoren.

Met het opheffen van de handelskwekerij en bijbehorende gronden waar een "intensieve kwekerij" is toegestaan verdwijnen deze bedrijfsactiviteiten en daarmee de bijbehorende hindercirkels. Immers, de kwekerij heeft zowel een hindercirkel wat betreft geur en spuitzones in verband met bestrijdingsmiddelen. Met het verwijderen van de aanduiding "intensieve kwekerij" is het niet meer mogelijk om activiteiten met betrekking tot het kweken van planten uit te voeren ter plaatse. Dit zorgt voor een beter woon- en leefklimaat voor de twee woonpercelen en de omliggende woonpercelen.

Om de nieuwe woningen te laten passen binnen het karakteristieke beeld van de Veenendaalsestraatweg zijn beeldkwaliteitsvoorwaarden opgenomen. Deze zijn te vinden in par. 2.4 Beeldkwaliteit.

De commissie ruimtelijke kwaliteit is om een advies gevraagd ten aanzien van het principeplan voor de Venenedaalsestraatweg 37. Het oordeel van de commissie is dat er vanuit de aspecten welstand en ruimtelijke kwaliteit geen bezwaren zijn. Het advies is dan ook positief. Een bijlage van het advies is opgenomen als bijlage 6 Welstandsadvies.

Ad 2) De woningbouw vindt plaats in een bestaand bebouwingslint in de kernrandzone van Elst. De nieuwe woningen worden immers gerealiseerd in het lint van de Veenendaalsestraatweg. Met het bebouwen van het momenteel agrarische perceel verdwijnt een "gat" in het bebouwingslint en vindt er voltooiing plaats van het lint.

Ad 3) Een extra woning in het bebouwingslint schaadt de belangen van omwonenden en omliggende functies niet. Door het verdwijnen van de hinercirkels en verkeersproblemathiek en parkeren verberttert de ruimtelijke situatie ter plekke wat in het direct belang is van omlggende functies en omwonenden.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief passend is in de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, vier redenen voor Rhenen' 

De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. In de woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De gemeente biedt daarbij een stappenplan om de komende jaren de bouwstroom te kunnen garanderen en tegelijkertijd de woonkwaliteit te kunnen behouden. Het gaat daarbij in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in onze gemeente kunnen vinden, hoe wij de kernen vitaal houden en hoe onze bestaande woningvoorraad toekomst bestendig te maken is.


De woonvisie is niet alleen een uiting van de gemeentelijke inzet, maar ook een uitnodiging aan de corporatie, marktpartijen en bewoners om een bijdrage te leveren. De woonvisie biedt de basis voor de presentatie afspraken en de huisvestingsverordening.


Planspecifiek

Het plan voorziet in de komst van één nieuwe woning en de verplaatsing van een bestaande woning. De nieuwe woning past daarmee binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de kern Elst zoals opgenomen in de woonvisie. Tot aan 2027 zijn voor Elst 144 nieuwe woningen gepland. De nieuwe en de te verplaatsen woning zal geschikt zijn als levensloopbestendige woning, wat aansluit bij de Woonvisie, waarin het belang van het hebben van voldoende geschikte woningen voor senioren wordt benadrukt. Inspelen op ontwikkelingen als vergrijzing en extramuralisering staan hierbij centraal. Het initiatief sluit aan op de Woonvisie Rhenen.

Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Rhenen'. Dit bestemmingsplan is op 10 februari 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Rhenen. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0010.png" Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijke plannen.nl)


Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Agrarisch' geldt tevens de functieaanduiding 'intensieve kwekerij'. Daarnaast bevatten alle percelen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. Tenslotte heeft een klein gedeelte van de gronden aan de noordzijde van het perceel de gebiedsaanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 1.

Het realiseren van de nieuwe woning is binnen de regels van 'Agrarisch' niet toegestaan. Om het voorgenomen initiatief mogelijk te maken is hierom voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het plangebied ter plaatse van de toekomstige woning verandert van functie van agrarisch naar de bodemgevoelige functie 'Wonen'. Om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit aansluit op het toekomstig functiegebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1).

Resultaten

In de onderzoeksresultaten komt naar voren dat de bovengrond voornamelijk bestaat uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus, en zwak tot sterk grindig. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand, de ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk grindig. De bovengrond is ter plaatse van boring 06 zwak puinhoudend. Verder is plaatselijk in de bovengrond op circa 5 cm -mv een worteldoek aanwezig.

In de zwak puinhoudende bovengrond (boring 06) is een lichte verontreiniging met minerale olie en PAK aangetoond. De aangetoonde verontreiniging met minerale olie is mogelijk te relateren aan de bodemvreemde bijmenging ter plaatse. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met PAK. Het PAK-gehalte bevindt zich onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. De aangetoonde lichte verontreiniging met PAK is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde PAK concentraties in de bodem.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bodem (ter plaatse van de klinkerverharding, boring 06), puin(resten) aangetroffen. Gezien het feit dat de verharding omstreeks 2007/2008 is gerealiseerd wordt het aannemelijk geacht dat dit puin niet verdacht is op het voorkomen van asbest. Een nader onderzoek naar asbest kan daarom achterwege blijven.

Gezien het feit dat het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

Conclusie

In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging alsmede de nieuwbouw van de onderzoekslocatie. Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een afstand van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming voor één woning, het het beëindigen van de handelskwekerij en het verwijderen van de aanduiding intensieve kwekerij. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit zal de nieuwe situatie een verbetering opleveren gezien de handelskwekerij verdwijnt waarmee de verkeersaantrekkende werking sterk verminderd. Daarnaast zijn de huidige en nieuwe woning van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%) waarmee het project niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 2). De ontwikkeling ligt vlak buiten de komgrens van Elst binnen de geluidzone van de Veenendaalsestraatweg op ca. 14 m uit de as van de weg. De locatie ligt op ca. 130 m van de Franseweg en de Zwijnsbergen, dit zijn 30 km wegen zonder geluidzone.


De geluidbelasting door wegverkeer op de Veenendaalsestraatweg bedraagt op de zuidgevel ten hoogste 63 dB na aftrek ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee met 15 dB overschreden. Gezien de ligging van het plangebied vlak buiten de komgrens van Elst, te midden van een aaneengesloten gebied van bebouwing is in het akoestisch onderzoek gerekend met grenswaarden zoals die gelden in stedelijk gebied. De maximale hogere waarde bedraagt 63 dB. Deze waarde wordt niet overschreden.


Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit financiële overwegingen en omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt bereikt. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst. Voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 63 dB voor wegverkeer op de Veenendaalsestraatweg conform tabel III.3. De woning is voorzien van een geluidluwe gevel (westgevel) en een geluidluwe buitenruimte aan de westzijde.


De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woning door alle wegen samen, incl. 30 km wegen, bedraagt 65 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 32 dB. Geluidwerende voorzieningen zijn noodzakelijk voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek.

Geconcludeerd wordt dat voor het aspect geluid sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Voor de woning(en) dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 63 dB voor wegverkeer op de Veenendaalsestraatweg conform tabel III.2. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied'" en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden per milieucategorie voor de omgevingstypen rustige woon wijk en gemengd gebied. Gemotiveerd afwijken van de richtafstanden is mogelijk als kan worden aangetoond dat de hierboven genoemde doelen worden gewaarborgd.

Milieucategorie   Richtafstand rustige woonwijk   Richtafstand gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   400 m   200 m  

Tabel: richtafstanden per milieucategorie


Planspecifiek

De omgeving van het plangebied betreft een woongebied. De agrarische percelen aan de overzijde van de weg zijn momenteel in gebruik als akkerland. Deze percelen zijn in het vigerende bestemmingsplan aangemerkt met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. De enige functie in dit gebied met hindercirkels betreft de handelskwekerij met de aanduiding 'intensieve kwekerij' die met voorliggend initiatief wordt verwijderd. De afstand tot de intensieve kwekerij op ruim 90 m ten westen van het plangebied is ruim voldoende en zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van voorliggend initiatief. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect Bedrijven en milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

 afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0011.png"

Uitsnede risicokaart (plangebied is blauw omcirkeld)

Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied aan de provinciale weg N416 is gelegen, wat een hoofdtransportroute / Corridor betreft aangemerkt als een regionale weg met verhoogt risico tot ongevallen (kettingbotsingen). Met de ontwikkeling van het initiatief verdwijnt de verkeeraantrekkende functie (handelskwekerij) en het bijbehorend parkeren langs de kant van deze weg. Daarmee vormt voorgenomen ontwikkeling een verbetering van de verkeersveiligheid ter plaatse.

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur 2009. Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Als hiervoor berging of vertraging van de afvoer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het realiseren van een wadi (greppel) of een ondergrondse infiltratievoorziening, dient met een maatwerkberekening te worden aangetoond dat de voorgestelde voorziening voldoet. Bij een ontwikkeling waarbij minder nieuw verhard oppervlak, waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, wordt gerealiseerd dan 500 m² binnen de bebouwde kom en minder dan 1.000 m² buiten de bebouwde kom, is geen compensatie nodig.

Indien infiltratie in de bodem geen oplossing biedt, kan er nieuwe bergingscapaciteit aangelegd worden die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. Wanneer het nieuw verhard oppervlak tussen 500 m² (binnen bebouwde kom) of 1.000 m² (buiten bebouwde kom) en 10.000 m² ligt, is het minimaal benodigd extra oppervlak open water 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij een nieuw verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een maatwerkberekening nodig.

Waterbeleid gemeente Rhenen

De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan "een berg mooi water" van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:

  • Bescherming van de volksgezondheid
  • Een goede leef- en werkomgeving
  • Bescherming van het milieu


Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:

  • Het afvalwater op te vangen en te vervoeren
  • Het afvloeiend hemelwater op te vangen en te bergen
  • Het nemen van maatregelen als er sprake is van structurele grondwateroverlast


Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.


Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:

  • Water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening.
  • Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water vasthouden, zo nodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren.
  • Zelfregulerende robuuste watersystemen.
  • Optimale functieverweving van oppervlaktewateren (zoals recreatief medegebruik).
  • Altijd goed en veilig drinkwater.
  • Efficiënt en effectief (her)gebruik van water.


Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben.


De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente. bedrijven en bewoners worden beschreven.


Op een aantal locaties in Elst is in 2014 en 2015, maar ook in de jaren daarvoor, wateroverlast ervaren. Naar aanleiding daarvan is de Wateragenda Elst opgesteld om te komen tot een waterproof Elst. De Wateragenda bevat een analyse van de huidige situatie en een stresstest van het systeemgedrag bij extreme neerslag. Op basis van deze analyse stelt het rapport kansrijke maatregelen voor om de ervaren overlast te bestrijden en het systeem meer in te richten voor veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering. Per potentiële overlastlocatie zijn maatregelen voor de korte en lange termijn bepaald.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Op 1 april 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd voor voorliggend initiatief. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het initiatief géén groot effect heeft op water (geen groot waterbelang). Zie voor het toetsresultaat bijlage 3.

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Op basis van de Wateragenda Elst ligt het plangebied niet in een overlastlocatie, waar water-op-straat vaak voorkomt. De oppervlakte aan verharding in het plangebied neemt alleen toe ter plaatse van de nieuwe woning. Tevens wordt een deel van de verharde paden tussen de kweekgronden verwijderd. De vrijstellingsgrens van 500 m2 uit het beleid van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden wordt niet overschreden. Compensatie ten behoeve van de afkoppeling van hemelwater is daarom niet nodig.


Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 3). Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten.


Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000-gebieden, Belangrijk Weidevogelgebied of het Natuurnetwerk Nederland. De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 650m tot het Natura2000-gebied Rijntakken. De planlocatie ligt aan de noord- en oostzijde direct aangrenzend aan het Natuurnetwerk Nederland. Geconcludeerd kan worden dat de afstand tot deze beschermde gebieden, in combinatie met het voornemen de woningen gasloos te bouwen (zie paragraaf 2.3) en het sterk verminderde aantal vervoersbewegingen na het realiseren van het initiatief (zie paragraaf 4.4), voldoende is dat de ontwikkeling (de stikstofdepositie) onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare/jaar blijft. Ook voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura2000-gebieden voldoende is en dat de mate van deze verstoringsfactoren niet zullen leiden tot een toename.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0012.png"

De planlocatie ligt op een afstand van 650 m tot het Natura 2000-gebied Rijntakken (bron: www.natura2000.eea.europa.eu).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0013.png"

De planlocatie ligt aan de noord- en oostzijde direct aangrenzend aan het Natuurnetwerk Nederland (bron: www.webkaart.provincie-utrecht.nl).

Eventuele kapwerkzaamheden op het terrein vallen onder type e waarmee het kappen/verwijderen van houtopstanden op de planlocatie derhalve niet melding- en/of vergunningplichtig is in het kader van de Wet Natuurbescherming.

Soortenbescherming

In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De te slopen woning en schuur hebben mogelijk een essentiële betekenis voor vleermuizen. Ten aanzien van vleermuizen dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen wat de daadwerkelijke functie van het plangebied is voor de soortgroep. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.

Conclusie

De werkzaamheden leiden (met voorbehoud ten aanzien van vleermuizen) niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de (sloop)werkzaamheden en in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning dient middels aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen. Dit onderzoek is voorwaardelijk verplicht gesteld in voorliggend bestemmingsplan. Ten aanzien van vleermuizen wordt aanvullend onderzoekuitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen op de planlocatie. Het aanvullende onderzoek wordt uitgevoerd conform de richtlijnen uit het vleermuisprotocol, met vijf gerichte veldbezoeken in de periode 15 mei t/m 1 oktober. Wanneer de onderzoeksresultaten gereed zijn, worden deze in deze paragraaf verantwoord

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Mogelijk koloniseren rugstreeppadden de planlocatie ten tijde van de werkzaamheden. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen aan de Veenendaalsestraatweg 37 te Elst uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

Door het plan wordt een extra woning aan het plangebied toegevoegd. De huidige handelskwekerij verdwijnt. In plaats van klanten en bezoekers van de kwekerij wordt het plangebied in de toekomst enkel gebruikt door bestemmingsverkeer van de woningen. Het aantal verkeersbewegingen neemt door het plan dan ook sterk af. Tevens zal het parkeren voor deze functie verdwijnen wat ten goede komt aan de verkeersveiligheid. Beide woningen worden ontsloten door middel van een bestaande inrit aan de Veenendaalsestraatweg. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd is in de regels gewaarborgd door een voorwaardelijke verplichting op te nemen.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect Verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt op gronden die vanuit cultuurhistorie relevant zijn met betrekking tot de Romeinse Limes. Binnen het plangebied zijn echter geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door voorliggend plan worden aangetast.


Archeologie
De gemeente Rhenen heeft eigen archeologie beleid met een bijbehorende archeologische verwachtingskaart. Navolgende afbeelding toont hier een uitsnede van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPVeenendStrWeg37-ON01_0014.jpg" Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Gemeente Rhenen)

Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting, met de daarbij behorende dubbelbestemming 'waarde - archeologie'. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling worden bodemingrepen uitgevoerd. Om aan te tonen dat het initiatief uitvoerbaar is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5).

Resultaten van het onderzoek

De hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 35 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In voorliggend bestemmingsplan is hierom de aanbevolen dubbelbestemming 'waarde - archeologie' met nadere aanduiding 'hoge verwachtingswaarde' behouden. Met het opnemen van de dubbelbestemming staat het aspect Archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is mogelijke een aanvullende onderzoeksinspanning nodig, om de verwachting van aanwezigheid van archeologische resten te toetsen (het vaststellen of, en in hoeverre, in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, karterende en waarderende fase)). Dit onderzoek kan gezien de relatief geringe omvang van het plangebied het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Doel van deze proefsleuven is om de aard en behoudenswaardigheid van eventueel aanwezige resten in het plangebied vast te stellen binnen het toekomstig te verstoren gebied(en). Voor een dergelijk onderzoek dient de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Rhenen dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor de regels in voorliggend bestemmingsplan is aangesloten op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Rhenen'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Artikel 3: Agrarisch

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en nevenactivitieiten bij agrarische bedrijven. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht door het ontbreken van een bouwvlak, met uitzondering van bestaande schuilgelegenheden/veldschuren, paardenstallen en tunnelkassen welke buiten het bouwvlak aanwezig zijn. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor extensief recreatief medegebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties, groenvoorzieningen, erfbeplanting, wegen en paden, en erven en terreinen. Tenslotte heeft een klein gedeelte van de gronden aan de noordzijde van het perceel de gebiedsaanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 1.

  • Artikel 4: Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen, al dan niet in combinatie met inwoning, toegestaan. Per bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan van maximaal 600 m³ en met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 8 meter. Tevens mogen er aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven worden uitgeoefend en is een bed en breakfast toegestaan. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven, terreinen, wegen en paden, bouwwerken, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen aan te leggen. Binnen de bestemming zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in het kader van sloop en bouwen ten aanzien van het parkeren en ecologisch onderzoek.

Daarnaast is de volgende dubbelbestemming van toepassing:

  • Artikel 5: Waarde - Archeologie

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden. Voor deze locatie geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde', waardoor er een onderzoeksplicht is voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm of met heiwerkzaamheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Veiligheidsregio Utrecht, Vitens en de Gasunie. De adviezen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in dit plan. De overige reacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gezien de beperkte aard en schaal van voorliggend initiatief is het houden van inspraak ex artikel 3.1.6 Bro niet aan de orde.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.