direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stokweg 15b, Rhenen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het perceel Stokweg 15b in het buitengebied van Rhenen staat een recreatiewoning. Het voornemen bestond de recreatiewoning positief te bestemmen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". De provincie Utrecht heeft door middel van een reactieve aanwijzing ingegrepen, bij het beroep hiertegen bij de Raad van State heeft de provincie hierin gelijk gekregen. De provincie wil wel meewerken aan een positieve bestemming voor de recreatiewoning wanneer een nee, tenzij-onderzoek wordt uitgevoerd en als de bestemmingswijziging onderdeel wordt van een plan waarin voldoende meerwaarden voor de natuur zijn opgenomen.

De gemeente Rhenen acht het positief bestemmen van de feitelijk bestaande situatie wenselijk, omdat het past binnen het oude en het nieuwe gemeentelijk beleid met betrekking tot recreatie en toerisme (zie paragraaf 3.3.1). Daarnaast is er een positieve bijdrage aan de natuur binnen het gebied.

Er is kans op precedentwerking. Het gaat in dit specifieke geval om een reeds aanwezige, maar in oorsprong niet vergunde vrijstaande recreatiewoning. De recreatiewoning is geen onderdeel van een recreatie- of vakantiepark. Binnen de gemeente Rhenen zijn er geen illegale recreatiewoningen bekend die hiermee vergelijkbaar zijn. De kans op precedentwerking is daarom verwaarloosbaar.

Met voorliggend plan wordt de recreatiewoning positief bestemd en worden compenserende maatregelen voor de natuur genomen en geborgd. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Stokweg 15b in het buitengebied ten noordwesten van de kern Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het perceel Stokweg 15b in het buitengebied van Rhenen. Het perceel ligt in het halfopen overgangslandschap tussen de uitgestrekte bossen van de Utrechtse Heuvelrug in het noorden en de uiterwaarden van de Nederrijn in het zuiden. Verder ten zuidoosten van het plangebied ligt de bebouwde kom van Rhenen en verder ten noordwesten ligt het bedrijventerrein Remmerden.

Het plangebied grenst in het noorden en oosten aan percelen met een intensief agrarisch gebruik. In het zuiden grenst het perceel aan het erf behorende bij de recreatiewoning op het perceel Stokweg 15a en ten westen aan een agrarisch perceel. De onderstaande afbeeldingen tonen een luchtfoto van het plangebied en een aanzicht van de recreatiewoning. In het plangebied staat een recreatiewoning (sinds 1962) met een schuur en een houtstal. Rondom deze opstallen is het plangebied als tuin ingericht. De recreatiewoning is met een onverharde oprit verbonden met een zandweg welke uitkomt op de Stokweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: PDOK Viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0004.png"

Recreatiewoning gezien vanuit het westen (bron: Van den Bijtel ecologisch onderzoek)

2.2 Toekomstige situatie

De recreatiewoning in het plangebied is positief bestemd in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Rhenen. De provincie Utrecht heeft destijds door middel van een reactieve aanwijzing haar goedkeuring aan deze bestemming onthouden, omdat deze bestemming in strijd is met het provinciaal beleid. Het gebied waarbinnen het perceel Stokweg 15B is gelegen, maakt namelijk onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het overleg volgend op de beroepszaak bij de Raad van State heeft de provincie aangegeven in te willen stemmen met een positieve bestemming voor de recreatiewoning wanneer een nee, tenzij-onderzoek wordt uitgevoerd en als de bestemmingswijziging onderdeel wordt van een plan waarin voldoende meerwaarde voor de natuur is opgenomen.

Met voorliggend plan wordt de recreatiewoning positief bestemd en worden compenserende maatregelen (plussen) voor de natuur genomen. In 2017 is in het kader van voorliggend plan een nee, tenzij-onderzoek uitgevoerd welke is toegevoegd als bijlage 3. Dit onderzoek is onlangs geactualiseerd, zie hiervoor de NNN toetsing in bijlage 4. In de rapportages wordt geconcludeerd dat de positieve bestemming van de recreatiewoning niet zal leiden tot het ontstaan van een grote barrière tussen gebieden die onderdeel zijn van het NNN. Hoewel in theorie 852 m² van NNN (overig) wordt onttrokken, zal de natuur met deze herbestemming niet verslechteren. Dit is mede omdat onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van 4.900 m² agrarisch gebruikt grasland naar soortenrijk grasland (droog schraal grasland) aangrenzend aan de recreatiewoning. Dit betreft de percelen 7541 en 7542. Deze om te vormen graslanden krijgen met het plan een natuurbestemming. Tevens wordt hierbinnen een poel aangelegd en wordt langs de westrand een struweelrand ontwikkeld. Met de herinrichting van deze percelen als compensatie opgave, wordt voldaan aan de natuurambities van NNN agrarisch en NNN natuur. Hiermee wordt het NNN in en rondom het plangebied in zowel oppervlakte, kwaliteit als samenhang juist versterkt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de provinciale verordening zijn regels opgenomen voor de bescherming van het NNN. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 3.2.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan wordt een bestaande recreatiewoning positief bestemd. Hiermee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.

Voorliggend initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.

Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.

Planspecifiek

Hieronder worden aspecten uit de Interim Omgevingsverordening benoemd die relevant zijn voor onderhavig plan.

Landelijk gebied

Het plangebied is gelegen in landelijk gebied, waar een verstedelijkingsverbod geldt. Het omzetten van een agrarische bestemming naar een bestemming met ruimte voor een recreatiewoning wordt gezien als verstedelijking. Op basis van artikel 9.3 onder 9.1.1 van de Interim Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen landelijk gebied voorzien in legalisatie van het bestaand gebruik van en bestaande bebouwing voor stedelijke activiteiten, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is gemotiveerd dat tegen dit gebruik en tegen deze bebouwing redelijkerwijs niet meer juridisch kan worden opgetreden; en
  • b. de legalisatie heeft, op de schaal van het gehele buitengebied van een gemeente, slechts betrekking op enkele gevallen.

Gezien de voorgeschiedenis van onderhavig plan (uitspraak Raad van State) is het niet meer mogelijk gebleken om redelijkerwijs tegen de recreatiewoning en het gebruik ervan op te treden. De recreatiewoning is al lange tijd in gebruik als recreatiewoning, al dan niet voor een korte periode onderbroken. Geconstateerd is dat vooral de negatieve effecten op de toenmalige EHS reden waren om geen positieve recreatiebestemming toe te kennen. Met het nu voorliggende plan worden deze eventuele negatieve effecten geminimaliseerd en in ruime mate gecompenseerd. Uit het beroep bij de Raad van State en het bijhorende StAB rapport blijkt dat zich maximaal vijf vergelijkbare situaties in het buitengebied bevinden waar een geval als dit zou kunnen optreden (hierbij is echter geen sprake van het positief bestemmen van een recreatiewoning). De legalisatie heeft hiermee slechts betrekking op enkele gevallen. Bovendien wordt in dit specifieke geval een combinatie gezocht met een versterking van het landelijk gebied.

Natuurnetwerk Nederland

De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van 'Natuur kaart 1' van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht. Hierop is de zien dat het plangebied in Natuurnetwerk Nederland / NNN ligt (groene kleur). Daaromheen liggen agrarische gronden binnen NNN (paarse strepen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0005.png"

Uitsnede Natuur kaart 1 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Ruimtelijke ontwikkeling binnen NNN

Het toekennen van een recreatiebestemming aan de bestaande recreatiewoning met erf is aan te duiden als ruimtelijke ontwikkeling binnen de bestaande NNN omdat deze rechtens niet aanwezig mag zijn.

Met voorliggend plan krijgt een bestaande recreatiewoning in NNN gebied een positieve bestemming. Op basis van Artikel 6.3 onder 6.1.1. van de Interim Omgevingsverordening maken een drietal uitzonderingen het mogelijk een nieuwe bestemming toe te kennen. Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling wordt aangesloten op de meerwaardebenadering zoals deze beschreven is onder sub b van bovengenoemd artikel. Uitgangspunt van deze compensatie is dat het NNN kwalitatief en kwantitatief in stand blijft. Hieronder wordt ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve meerwaarde.

Kwantitatieve meerwaarde

Met voorliggend plan krijgt een bestaande recreatiewoning in NNN gebied een positieve bestemming. De omvang van het vlak waaraan deze bestemming wordt toegekend, bedraagt 852 m². Onderhavig plan voorziet tevens in de ontwikkeling van 4.900 m² agrarisch gebruikt grasland naar soortenrijk grasland aangrenzend aan de recreatiewoning (percelen 7541 en 7542). Hiermee wordt met meer dan een factor 5 gecompenseerd. De om te vormen agrarische graslanden krijgen met dit bestemmingsplan een natuurbestemming. Met de herinrichting van de andere percelen als compensatie opgave, wordt voldaan aan de natuurambities van NNN agrarisch en NNN natuur. Hiermee wordt het NNN in en rondom het plangebied in zowel oppervlakte, kwaliteit als samenhang juist versterkt. De nieuw aan te leggen natuur krijgt met het plan een natuurbestemming. Deze gronden zijn aangeduid als 'NNN - Agrarisch'. Daarmee komen ze in aanmerking om als compensatiegebied gebruikt te worden volgens artikel 6.5 lid 3 onder c van de Interim Omgevingsverordening.

Kwalitatieve meerwaarde (natuurvisie)

In 2017 is een 'nee, tenzij onderzoek' uitgevoerd in het kader van voorliggend plan, zie bijlage 3. Dit onderzoek is onlangs geactualiseerd, zie de NNN toetsing in bijlage 4. In deze rapporten zijn de huidige natuurwaarden binnen het plangebied onderzocht en beschreven. De graslanden op de percelen Stokweg 15b en kadastrale percelen 7541 en 7542 bestaan uit een vegetatie die wordt gedomineerd door gestreepte witbol, gewoon struisgras, kropaar en ruw beemdgras. Het aandeel kruiden is gering. Verspreid komen soorten voor als gewone paardenbloem, gewoon biggenkruid, gewoon duizendblad, klein streepzaad, pinksterbloem, rode klaver, veldzuring en witte klaver. Langs de rand van de zandweg in het noorden komt plaatselijk een iets schralere grazige begroeiing voor met onder andere kleine leeuwentand, knolboterbloem, muizenoor, schapenzuring en zandpaardenbloem. Langs de randen van de eikenlaan op de westgrens van het perceel 7542 is plaatselijk een matig ontwikkelde zoomvegetatie met onder andere fluitenkruid en look-zonder-look aanwezig.

Het plangebied ligt binnen het gebied Utrechtse Heuvelrug. In het Natuurbeheerplan 2022 is als belangrijkste ecologische waarde aangegeven de grote aaneengeslotenheid van de natuur in combinatie met de variatie in bodem- en vochtcondities en biotopen. Het hoogteverschil veroorzaakt een gradiënt van hoog naar laag, van

droog naar nat en van voedselarm naar voedselrijk. Waarbij de nadruk ligt om het versterken van de ecologische samenhang. Het plangebied maakt onderdeel uit van een kleine enclave van (recreatie)woningen en agrarische gronden binnen het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug op de overgangszone naar de Neder rijn. Juist op deze overgangszone komen dergelijke graslanden meer voor. De ambities voor het overgangsgebied liggen in de ontwikkeling van droge schraalgraslanden. Deze versterken samen met houtwallen, houtsingels en lanen het overgangslandschap met haar ecologische waarde ter plaatse.

Omdat het hier een enclave betreft met diverse gebouwen, tuinen en erven bevinden zich in de omgeving naast de soorten kenmerkend voor droge bossen ook soorten die meer in een cultuurlandschap voorkomen. Het huidige intensieve agrarisch gebruik (paardenweides) maakt dat de potenties voor beide soorten nog niet ten volle worden benut. Door de vele randen zijn interessante overgangszones mogelijk. Er is nu nog sprake van een vrij harde overgang van bos naar weide. Realisatie van struweelvormers kunnen de mogelijkheden voor diverse soorten versterken. Het is niet bekend of de das in de omgeving een actieve burcht heeft, maar behoudt en versterking van het bestaande half-open landschap behoudt zijn leefgebied. De onderstaande afbeelding toont de ecologische verbindingen in de huidige situatie met daaronder een nadere toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0006.png"

Verbindingen huidige situatie

De locatie is gelegen in een gedeelte van het Nationaal Natuurnetwerk waar meerdere erven op korte afstand van elkaar zijn gelegen. Het gebied ligt op de overgangszone van hoog naar laag en vervult op kleine schaal een ecologische functie. Zowel aan de noord west zijde als de zuid oostzijde bevinden zich grotere aan-een-gesloten natuurlijke gebieden waarmee een verbinding van de Utrechtse Heuvelrug naar de Nederrijn aanwezig is. De niet gebouwde gebieden tussen de concentratie van erven bestaand uit kleine bospercelen, lijnbeplanting en kleine (paarden)weides. De ecologische verbinding voor bijvoorbeeld kleine zoogdieren, marterachtigen en vogels is niet optimaal. Op het smalste punt, ter hoogte van het plangebied, bevindt zich een wat groter agrarisch gebied. Wilde planten en insecten zijn daar beperkt aanwezig. Ook is er weinig schuilgelegenheid op dat deel aanwezig.

De graslanden in het plangebied kunnen door verschraling (hooilandbeheer, eventueel met voor- of nabeweiding) worden omgevormd naar een droog schraal grasland. Het gaat hierbij om graslanden die gerekend kunnen worden tot het verbond van gewoon struisgras. Afgaande op de droge graslanden in de omgeving van het plangebied, bijvoorbeeld de graslanden op de Plantage Willem III, behoeft niet te worden gerekend op floristische of vegetatiekundige hoogstandjes. Wel kan op de locatie een begroeiing worden ontwikkeld die beduidend soortenrijker is dan de huidige graslanden. Door het instellen van een verschralingsbeheer kunnen soorten als bosdroogbloem, gewone ereprijs, gewone rolklaver, grasklokje, hazenpootje, klein vogelpootje, knolboterbloem, knoopkruid, mannetjesereprijs, wilde margriet en zandblauwtje zich op termijn in de vegetatie vestigen en kan het aandeel van soorten als gewoon biggenkruid en kleine leeuwentand toenemen.

Voor zoogdieren zal de omvorming van de graslanden naar een droog schraal grasland weinig gevolgen hebben. Wel zal de kwaliteit van het gebied als jachtgebied voor vleermuizen naar verwachting toenemen. Dit is een gevolg van de te verwachten toename van het aantal insecten als gevolg van de toename van het aandeel bloeiende planten. Dit zelfde geldt ook voor vogels. Voor kenmerkende graslandsoorten, zoals gele kwikstaart, graspieper, patrijs en veldleeuwerik, is en blijft het gebied te klein en te besloten. Wel zouden zich op termijn mogelijk boomleeuwerik, boompieper, geelgors, kneu en roodborsttapuit kunnen vestigen, vooral als langs de randen van het gebied broedhabitat in de vorm van struweel wordt ontwikkeld. Verder zal het gebied door de omvorming van de graslanden winnen aan kwaliteit als foerageergebied, in het bijzonder voor verschillende soorten insecten- en zaadeters.

De omvorming van de graslanden naar een droog schraal grasland leidt naar verwachting niet tot de vestiging van reptielen of amfibieën in het gebied. Echter de aanvullende maatregelen met betrekking tot de ontwikkeling van struweel langs de randen van het gebied en de aanleg van een poel, kunnen er wel toe leiden dat zich in het gebied reptielen (hazelworm) en amfibieën (rugstreeppad) vestigen.

Zoals eerder benoemd heeft de omvorming van de graslanden een positieve invloed op insecten waaronder vlinders, sprinkhanen en wilde bijen. Deze soorten profiteren zowel van het schraalgrasland als van de ontwikkeling van struweel. De onderstaande afbeelding toont de ecologische verbindingen in de toekomstige situatie met daaronder een nadere toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0007.png"

Verbindingen toekomstige situatie

Door de transformatie van een intensief gebruikte weide naar een schraal grasland in combinatie met de aanleg van een struweel ontstaat er een ander beeld. De (paarden)weides worden doorbroken door een stuk natuurgrasland waar in de loop der jaren een diverse samenstelling in soorten en structuur ontstaat. Hiermee neemt onder meer het leefgebied voor flora, insecten, vlinders en foeragerende vogels toe. Ook de passeerbaarheid van het gebied voor kleine zoogdieren en marterachtigen wordt versterkt. Het struweel zorgt voor meer dekking en schuilmogelijkheid zodat de aanwezige weides gemakkelijker doorkruist kunnen worden. De verbindingen met de groter natuureenheden worden daarmee versterkt.

Doelstelling van het plan is door middel van verschralingsbeheer toe te werken naar het natuurdoeltype Droog schraalgrasland. Dit gebeurt door het extensief maaien en afvoeren van het maaisel zodat voedingsstoffen aan de bodem worden onttrokken en deze verschraalt. Deze wijze van verschraling is er één van de lange adem. In de transitiefase zal het grasland het karakter krijgen van Kruiden- en faunarijk grasland. Uit de veldinventarisatie (bijlage 3) blijkt al dat een deel van het plangebied al duidelijk een schraler karakter heeft, waaruit geconcludeerd kan worden dat de potentie voor Droog Schraalgrasland aanwezig is. In de overgangsfase heeft ook het Kruiden en faunarijk grasland door het extensieve beheer een duidelijke meerwaarde voor de NNN doelstellingen.

Realiatietermijn droog schraalgrasland

Voormalige landbouwgronden staan bekend om hun hoge fosfaatgehalten in de bodem. Deze hoge fosfaatgehalten staan natuurontwikkelingen vaak in de weg. De soortsamenstelling en soortenrijkdom in graslanden wordt negatief beïnvloed door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem.

Voor de locatie wordt actief verschralingsbeheer toegepast door middel van de techniek uitmijnen. Uitmijnen is een vorm van natuurontwikkeling over langere termijn. Het is een aangepaste landbouwmethode gericht op het afvoeren van fosfor waardoor de overgang van landbouw naar natuur gradueel verloopt. Hiervoor wordt gras/klaver ingezaaid en later aangevuld met kalibemesting. Stikstof uit de lucht wordt gebonden door de klaver door symbiose met stikstofbindende bacteriën. Na enkele jaren gras/klaver op een perceel, raakt echter de kali in de bodem op (dit treedt met name op bij zandgronden). Klaver is gevoelig voor kaligebrek en kalibemesting is nodig om te voorkomen dat klaver uit de zode verdwijnt. Hierdoor wordt de opbrengst van de gras/ klaver en dus ook de afvoer van fosfaat op peil gehouden.

Tijdens het uitmijnbeheer met gras/klaver en kalibemesting zal in eerste instantie het aantal soorten wat lager blijven dan in een willekeurige natuurgrasvegetatie. Dit komt omdat de gras/klaver door de hogere productie en fosfaatvoer andere plantensoorten domineert. Echter des te ouder de gras/klaver op een perceel wordt, des te meer plantensoorten toch een kans zien om een plekje ertussen te vinden. Soorten die als eerste in gras/klaver zullen verschijnen zijn bijvoorbeeld ruw beemdgras en straatgras, gewone- en kluwenhoornbloem, veldereprijs, klein streepzaad, veldzuring en soms ook ridderzuring. Als percelen wat armer worden moet men denken aan bijvoorbeeld gewone en gladde witbol, schapenzuring, gewoon biggenkruid en tijmereprijs.

Het is niet goed in te schatten hoe lang het duurt voordat de gewenste natuurwaarden zijn bereikt. De praktijk laten een wisselend beeld zien, uit navolgende afbeelding is de variatie in het aantal jaren zichtbaar. Op basis van het historisch agrarisch gebruik (sinds de jaren 60 niet meer intensief agrarisch gebruikt) is het niet de verwachting dat het fosfaat gehalte heel hoog is. Ook de huidige samenstelling van de vegetatie versterkt dit beeld. Een realisatie van het gewenste schraalgrasland binnen de 10 jaar is daarmee aannemelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0008.png"

(Bron: Fosfaat uitmijnen op zandgrond, Louis Bolk Instituut 2010)

Compensatieregels

De compensatie moet voorzien in de onderdelen die genoemd worden in artikel 6.5 lid 6 van de Interim Omgevingsverordening, zoals hieronder weergeven.

  • a. de natuurwaarden van de locatie en de directe omgeving waar het natuurnetwerk Nederland wordt aangetast en het belang van deze waarden voor het functioneren van het natuurnetwerk Nederland in de omgeving;
  • b. de maatregelen die worden genomen om de aantasting zoveel mogelijk te beperken;
  • c. de overblijvende aantasting na het treffen van de maatregelen;
  • d. de maatregelen die worden uitgevoerd ter compensatie van de overblijvende aantasting;
  • e. de compensatieoppervlakte ten gevolge van de aantasting, conform Bijlage 11 Berekenen compensatieopgave ontwikkeling van groot openbaar belang bij deze verordening;
  • f. de wijze waarop de ontwikkeling, het beheer en de instandhouding van de maatregelen genoemd onder d, plaatsvinden; en
  • g. indien compensatie van verlies van oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland met de realisatie van nieuwe natuur plaatsvindt: een inrichting- en beheerplan, waarin in ieder geval is opgenomen:
    • 1. de uitgangssituatie van het terrein waarop de nieuwe natuur wordt gerealiseerd;
    • 2. de te treffen inrichtingsmaatregelen;
    • 3. de motivering van de te treffen maatregelen;
    • 4. de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij de beoogde natuur- en landschapsbeheertypen en de oppervlakten daarvan worden aangegeven; en
    • 5. de wijze waarop na de inrichting de verdere ontwikkeling, het beheer en de instandhouding van de beoogde beheertypen plaatsvinden.

Ad.

  • a. de natuurwaarden van de locatie en de directe omgeving waar het natuurnetwerk Nederland wordt aangetast zijn hierboven beschreven en uitgebreider in de rapportages in bijlage 3 en 4;
  • b. om aantasting zoveel mogelijk te beperken is o.a. een sloopverplichting voor enkele bijgebouwen opgenomen.
  • c. de overblijvende aantasting na het treffen van de maatregelen betreft enkel de bestaande recreatiewoning die positief bestemd wordt;
  • d. met de bestemmingswijziging worden daarom bij de aangrenzende percelen 7541 en 7542 extra maatregelen voor de natuur genomen om deze aantasting van het oppervlakte natuur te compenseren. De plannen voor de aangrenzende kadastrale percelen 7541 en 7542 omvatten de volgende onderdelen:
      • de grenzen van het als recreatiewoning bestemde vlak vormen tevens de grenzen van de tuin rond de recreatiewoning;
      • het aanwezige grasland wordt omgevormd naar droog schraal grasland;
      • er wordt een poel (met een kunstmatige bodem) met een oppervlakte van minimaal 250 m² aangelegd;
      • langs de eikensingel, langs de westrand van perceel 7542, wordt een struweelrand ontwikkeld. Deze rand krijgt een oppervlakte van ca. 500 m²; (zie hoofdstuk 6 in bijlage 4 en bijlage 1 bij de regels).
  • e. met het positief bestemmen van de recreatiewoning gaat 852 m² oppervlakte aan NNN verloren. De compensatie zonder eventuele toeslagen, is: 250 m² + 475 m² + 500 m² + 2.395 m = 3.620 m².
    De compensatie met een toeslag, is: (2.395*1,6) + (475*1,6) = 4.592 m².
  • f. de wijze waarop de ontwikkeling, het beheer en de instandhouding van de maatregelen plaatsvinden zijn hierboven beschreven en uitgebreider in de rapportages in bijlage 3 en 4. Het realiseren (binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan), in stand houden en het beheer van de nieuwe natuur zijn met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van dit bestemmingsplan, zie artikel 4.4.2. Op die wijze is de realisatie van de noodzakelijke meerwaarde publiekrechtelijk geborgd.
  • g. het inrichtings- en beheerplan is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Punt 1 t/m 5 zijn opgenomen en/of worden beschreven in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan (met name in onderhavige paragraaf 3.2 Provinciaal beleid), in de rapportages in bijlage 3 en 4 en in het inrichtings- en beheerplan in bijlage 1 bij de regels.

Conclusie

Uit de onderzoeken blijkt dat de wijziging van de bestemming niet zal leiden tot het ontstaan van een grote barrière tussen gebieden die onderdeel zijn van het NNN. Hoewel in theorie 852 m² van NNN (overig) wordt onttrokken, zal door de geleverde compensatie een grote meerwaarde ontstaan waardoor er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Het plan is dan ook passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsvisie Recreatie en toerisme 2021-2025

"Toerisme is belangrijk voor Rhenen", staat in het coalitieakkoord 2018 – 2022'. Dat klopt. In 2018 vonden ruim 80.000 overnachtingen binnen de gemeente plaats. Bezoekerscijfers uit 2012 geven aan dat het om 180.000 unieke bezoekers gaat. De toerist zorgt voor bestedingen en werkgelegenheid.

Rhenen zet met deze beleidsvisie samen met stakeholders een stip op de horizon. Deze visie is nodig om

samen te werken aan de kansen die groeiend toerisme de gemeente biedt. Toerisme past bij Rhenen omdat

het een gastvrije gemeente is en beschikt over een aantal bijzondere kwaliteiten. Rhenen wil zich hiermee in de toekomst zichtbaarder maken, met verhalen en voorzieningen die recreanten en toeristen kunnen beleven.

Dat is ook nodig in een tijd waarin alle regio's zich inspannen om de gunsten van de bezoeker.

Ambitie: inzetten op kwaliteitstoerisme

Voor de gemeente is groei geen doel op zich. Rhenen wil profiteren van de positieve effecten van toerisme door te sturen op kwaliteitstoerisme. Kwaliteitstoerisme kent drie sturende principes:

  • 1. Het versterkt in de eerste plaats het DNA van de gemeente zodanig dat de bezoekers (gaan) komen voor het verhaal van Rhenen.
  • 2. Ten tweede betekent kwaliteitstoerisme dat elke vorm van ontwikkeling in balans is. Dus in evenwicht is met de draagkracht van de leefomgeving en rekening houdt met het draagvlak van inwoners.
  • 3. Kwaliteitstoerisme betekent tot slot dat iedereen meeprofiteert van toerisme, dus ondernemers, inwoners en de leefomgeving. Op die manier blijven inwoners trots op hun omgeving, profiteren ze van voorzieningen en werkgelegenheid, dragen ze bij aan een gastvrij onthaal van bezoekers en krijgen ze zeggenschap bij toeristische ontwikkelingen.

Doelen

Wat wil Rhenen de komende vijf jaar bereiken? De gemeente werkt aan de onderstaande doelen:

  • Kansen voor toeristische ontwikkeling worden benut. Rhenen ontwikkelt zich van dagrecreatieve bestemming naar een bestemming om ook langduriger te verblijven. Rhenen stelt zich een groei van verblijfrecreatie met 20% ten doel.
  • Het toeristisch profiel van Rhenen wordt ontwikkeld en 'het verhaal van Rhenen' beleefbaar gemaakt voor bezoekers. Beleefbaar betekent dat dit verhaal kan worden ervaren door speciaal voor de bezoeker ontwikkelde producten en diensten.
  • Rhenen zorgt ervoor dat ontwikkeling in balans met de leefomgeving plaatsvindt en dat initiatieven zich kenmerken door kwaliteit en passende schaalgrootte;
  • Rhenen zorgt ervoor dat toerisme en recreatie bijdragen aan de leefbaarheid voor inwoners;
  • Het beleid wordt uitgevoerd in samenwerking met het toeristisch-recreatieve veld, maatschappelijke organisaties en (regionale) marketingpartijen.

Planspecifiek

In de visie Recreatie en toerisme 2021-2025 is het streven van de gemeente Rhenen een groei van 20% van de kwalitatieve verblijfsrecreatie. Onderhavig initiatief levert hier met het positief bestemmen van een bestaande recreatiewoning een kleine bijdrage aan. Hiermee past het plan binnen de beleidsvisie Recreatie en toerisme 2021-2025.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de recreatiewoning geldt het bestemmingsplan "Buitengebied part. herziening 1997", vastgesteld op 24 juli 2000. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'agrarisch gebied met bijzondere landschappelijke kenmerken'.

Ter plaatse van de overige gronden van het plangebied geldt wel het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", vastgesteld op 10 november 2011. De gronden hebben hierin de bestemming "Agrarisch". De navolgende afbeeldingen tonen uitsneden van de geldende bestemmingsplannen.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 6 maart 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2010" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0010.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied part. herziening 1997" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het gebruiken van een recreatiewoning is niet toegestaan binnen de geldende agrarische bestemming en daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de recreatieve functie wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport wordt ter zijner tijd toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat een licht verhoogd gehalte lood in de bovengrond is aangetoond. Dit gehalte is zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 35992 (aan de Utrechtsestraatweg/N225 ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   15.8 µg/m³   17.8 µg/m³   11.0 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (positief bestemmen recreatiewoning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het positief bestemmen van een recreatiewoning. Een recreatiewoning is geen geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Een recreatiewoning is een geurgevoelig object. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving van het plangebied is een paardenhouderij aan de Stokweg 9. Dit bedrijf ligt ten westen van het plangebied op circa 125 meter afstand. Voor paarden geldt een vaste afstandsnorm. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom, waarmee een normafstand van 50 meter geldt. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Verder liggen in de omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven.

Uit de planMER van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Rhenen blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake was van geurhinder ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (zie onderstaande afbeelding). Ter plaatse van het plangebied is sprake van een geurbelasting van minder dan 3 ouE/m³. Deze waarde ligt ver onder de streefwaarde van 14 ouE/m³ zodat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de locatie gegarandeerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0011.png"

Uitsnede kaart geurcontouren PlanMER buitengebied

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Een recreatiewoning is geen milieugevoelig object. Een recreatiewoning kan zelf wel enig effect hebben op de omgeving. De functie uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG die het meest aansluit bij een recreatiewoning is die van kampeerterrein/vakantiecentra (met keuken). De VNG geeft hiervoor richtafstanden van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor de aspecten geur en gevaar. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object in de omgeving van het plangebied is een woning aan de Stokweg 15. Deze woning ligt op 65 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan. Tevens is er in dit geval slechts sprake van één kleine vakantiewoning met een eigen keuken in plaats van een kampeerterrein/vakantiecentra (met keuken). Overige milieugevoelige objecten liggen op een nog grotere afstand van het plangebied. Het plan leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van milieugevoelige objecten.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPStokweg15b-ON01_0012.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn en ook geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water liggen. Ten noordoosten van het plangebied ligt op ruim 550 meter afstand een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van deze buisleiding.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is een stroomschema opgenomen, waarmee wordt bepaald of er extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, gecompenseerd moet worden door extra oppervlaktewater te graven. Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied. Toename aan verharding moet volledig gecompenseerd worden: daarmee wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 2. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Met het plan wordt een bestaande recreatiewoning positief bestemd. Hierdoor zal het verhard oppervlak niet toenemen. Compensatie van een toename van verhard oppervlak is daarom niet nodig. De woning is aangesloten op de drukriolering ten behoeve van de afvoer van vuilwater. Hemelwater wordt verwerkt op eigen terrein.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 417 meter van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (legaliseren bestaande recreatiewoning) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten, zoals licht en geluid, worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd als bijlage 5. Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

In het nee, tenzij-onderzoek zijn de voorkomende (beschermde) soorten in het plangebied in beeld gebracht (zie bijlage 3). Met het positief bestemmen van de bestaande recreatiewoning vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats. Er vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Er worden ook geen poelen gedempt en er wordt geen opgaande beplanting verwijderd. Hiermee heeft het plan geen negatief effect op de voorkomende soorten in het plangebied. Met de natuurcompenserende maatregelen heeft het plan juist eerder positieve gevolgen voor (leefgebieden van) beschermde soorten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend initiatief wordt een bestaande recreatiewoning positief bestemd. Hierdoor zal er geen sprake zijn van een toename van de verkeersintensiteit en zal de parkeerbehoefte hetzelfde blijven. Er wordt op eigen terrein geparkeerd en hiervoor is ook voldoende ruimte.

Het initiatief is hiermee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Met het positief bestemmen van de recreatiewoning verandert er ruimtelijk niets. Het initiatief gaat niet gepaard met bouw- of sloopwerkzaamheden. Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het plan een effect op kan hebben.

Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rhenen geldt er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Omdat met het voorliggende plan geen bodemingrepen plaatsvinden, is aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden ook uitgesloten. De recreatiewoning is reeds aanwezig. Archeologisch onderzoek is zodoende niet nodig. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in voorliggend plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Er is in dit geval geen sprake van een bouwplan. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

De opzet en regels van onderhavig plan zijn gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Rhenen. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Natuur', ten behoeve van ontwikkeling, behoud en herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden.
  • 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', met de aanduiding recreatiewoning ten behoeve van de bestaande recreatiewoning.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden.

Het realiseren, in stand houden en het beheer van de natuurcompenserende maatregelen zijn met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

De ontwikkeling is al enige tijd geleden voorbesproken met de provincie. De uitwerking hiervan wordt door middel van dit bestemmingsplan in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De initiatiefnemer heeft omwonenden op de hoogte gebracht van het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.