Plan: | Ruimte voor ruimte Veenweg 10 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPRvRVeenweg10-VA01 |
Voor de Veenweg 10 te Rhenen is een Ruimte-voor-Ruimte traject gestart. Op dit perceel was voorheen een kalvermesterij gevestigd. Het perceel is in 2008 door de provincie Utrecht gekocht, waarna het bedrijf is beëindigd. De bedrijfsbeëindiging had als doel om ammoniakbelasting op Natura 2000 gebied De Hel/de Blauwe Hel/Bennekomse Meent te verminderen en om 4,8 ha ruilgrond in te zetten in gebiedsontwikkeling Binnenveld-west ten behoeve van landbouwstructuurverbetering en realisatie natuur. Een groot deel van de opstallen van het voormalige bedrijf zijn inmiddels gesloopt.
Het provinciale ruimte voor ruimtebeleid staat de bouw van een nieuwe woning of woningen toe indien bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Doel van de “sloopeis” is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing achter blijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Voorwaarden voor het toestaan van nieuwe woningen in het landelijk gebied is dat deze een maximale inhoudsmaat kent en dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is.
De gemeente wenst mee te werken aan de ruimte voor ruimte regeling. Doordat meer dan 4.000 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt is er ruimte om drie woningen terug te bouwen. Twee van de drie woningen worden met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt:
Daarnaast zullen nog twee bestemmingswijzigingen plaatsvinden:
Voorliggend bestemmingsplan maakt de planologisch-juridische wijzigingen mogelijk.
Wijziging bouwplan Paardenkop
Ten aanzien van de onderzoeken en erfinrichtingsschetsen dient vermeld te worden dat deze nog uit gaan van de realisatie van in totaal drie woningen, waarvan er twee op de locatie Paardenkop. Op deze locatie wordt nu één woning mogelijk gemaakt. Deze wijziging heeft geen invloed op de conclusies van de onderzoeken. Ten aanzien van de erfinrichtingsschetsen blijven de uitgangspunten ten aanzien van de bebouwing in stand.
De derde woning zal elders binnen de gemeente worden gerealiseerd, onderliggend bestemmingsplan heeft hier geen betrekking op.
Afweging locaties woningen
Zoals in paragraaf 1.1 is beschreven, is de aanleiding van het onderhavige plan de sloop van opstallen op het perceel Veenweg 10. Bij de afweging van de locaties van de nieuw te realiseren woningen, is artikel 3.11 uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie paragraaf 3.3.2) relevant. Dit artikel is gericht op functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte"). Dit artikel bepaalt dat, wanneer na de sloop van opstallen extra woningen gerealiseerd mogen worden, deze nieuwe woning(en) binnen het voormalige bouwperceel moet(en) worden gebouwd, tenzij situering op een andere locatie leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. In het voorliggende plan worden de nieuwe woningen niet gerealiseerd op het perceel Veenweg 10, waar de sloop van oude opstallen heeft plaatsgevonden, maar op percelen elders in Rhenen.
Het verwijderen van stallen en het niet plaatsen van de nieuwe woningen op Veenweg 10, gelegen in het Binnenveld levert een positieve bijdrage aan de landschappelijk gewenste openheid hier en dit levert landschapskwaliteit op, mede door de nieuwe situering nabij bebouwingskernen.
ln het grote geheel van landschap levert het overhevelen van de woningen naar een andere locatie hoger op de Heuvelrug kwaliteit op.
Het motief om de woningen op een andere locatie dan op perceel Veenweg 10 te realiseren kwam enerzijds voort uit de ligging van de hoogspanningsleiding op dit perceel, die een goed leefklimaat in de weg zou kunnen staan. Anderzijds was er de landschappelijke overweging om de woningen zoveel mogelijk uit het open landbouwgebied te verplaatsen naar locaties nabij bebouwingskernen, op de flanken van de Heuvelrug. De percelen aan de Achterbergsestraatweg en aan de Paardenkop/Bosweg bleken vanuit deze afweging geschikte locaties voor de nieuwe woningen.
Navolgend wordt de ligging van de percelen aan de Veenweg 10, Achterbergsestraatweg, Paardenkop/Bosweg en de veldkavel in de Elster Buitenwaarden beschreven.
Veenweg 10
Het perceel Veenweg 10 is gelegen aan de noordzijde van Rhenen, ten zuidoosten van Veenendaal. De locatie wordt omringd door weilanden. In de onderstaande afbeeldingen is de ligging van dit perceel weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging perceel Veenweg 10
Afbeelding - Locatie perceel Veenweg 10
Achterbergsestraatweg
Het perceel langs de Achterbergsestraatweg ligt ten noorden van de kern van Rhenen, tegen de zuidzijde van het dorp Achterberg. Rondom het plangebied zijn kwekerijgronden en weilanden gelegen. Het plangebied ligt langs de oostzijde van de Achterbergsestraatweg. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Bovenweg, die hier als onverharde landbouwweg en als klompenpad wordt gebruikt. In de onderstaande afbeeldingen is de ligging van dit perceel weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging perceel Achterbergsestraatweg
Afbeelding - Locatie perceel aan de Achterbergsestraatweg
Paardenkop/Bosweg
Het perceel langs de Paardenkop/Bosweg is gelegen aan de westzijde van het dorp Elst, aan de westzijde van de gemeente Rhenen. Het perceel ligt aan de oostzijde van een bosgebied. In de onderstaande afbeeldingen is de ligging van het perceel weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging perceel Paardenkop/Bosweg
Afbeelding - Perceel langs Paardenkop/Bosweg
Veldperceel Elster Buitenwaarden
Het veldperceel in de Elster Buitenwaarden is ten zuidwesten van bedrijventerrein Remmerden gelegen. Het veldperceel ligt aan de oostzijde van de Elster Buitenwaarden, de uiterwaarden tussen Elst en Remmerden.
Afbeelding - Ligging veldperceel Elster Buitenwaarden
Navolgend wordt ingegaan op de geldende bestemmingsplannen voor de verschillende planlocaties.
Veenweg 10
Ter plaatse van het perceel Veenweg 10 zijn verschillende planologisch-juridische regimes van kracht:
Op grond van het geldend bestemmingsplan kent het plangebied aan Veenweg 10 een enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', grotendeels de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en voor het gehele plangebied gelden de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'overige zone - middelhoge verwachtingswaarde'. Er is sprake van een bouwvlak. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding - Uitsnede geldend bestemmingsplan ter plaatse van Veenweg 10
Achterbergsestraatweg
Ter plaatse van het perceel Achterbergsestraatweg zijn verschillende planologisch-juridische regimes van kracht:
Op grond van het geldend bestemmingsplan heeft het perceel een enkelbestemming 'Agrarisch' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. Voor een groot deel van het terrein geldt en slotte een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan locatie Achterbergsestraatweg
Paardenkop/Bosweg
Ter plaatse van het perceel Paardenkop/Bosweg zijn verschillende planologisch-juridische regimes van kracht:
Op grond van het geldend bestemmingsplan heeft het perceel een bestemming 'Wonen' waarbij geldt dat per bestemmingsvlak één woning is toegestaan.
Voor vrijwel het gehele perceel geldt daarnaast een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan locatie Paardenkop/Bosweg
Elster Buitenwaarden
Ter plaatse van de veldkavel in de Elster Buitenwaarden zijn verschillende planologisch-juridische regimes van kracht:
Op grond van het geldend bestemmingsplan heeft het perceel een bestemming 'Agrarisch'.
Daarnaast geldt voor het perceel een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - lage verwachtingswaarde', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan locatie veldkavel Elster Buitenwaarden
In hoofdstuk 2 vindt een uitgebreide planbeschrijving plaats. De beleidsmatige onderbouwing van het plan wordt in hoofdstuk 3 gegeven. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan wetgeving aangaande aspecten zoals bodem, archeologie en dergelijke. De juridische toelichting op het bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 5 weergegeven. In dit hoofdstuk worden bijvoorbeeld de bestemmingen toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 een conclusie gegeven aangaande de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
Navolgend wordt de huidige situatie in de verschillende planlocaties toegelicht.
Veenweg 10
Op het perceel Veenweg 10 is een woning aanwezig, de voormalige bedrijfswoning van de kalvermesterij die tot 2008 op het perceel gevestigd is geweest. Inmiddels zijn 4.400 m² aan opstallen en overige erfverhardingen van het voormalige bedrijf gesloopt. Het woonhuis, met aanbouw, en een schuur staan nog op het perceel. De schuur zal op termijn ook gesloopt worden. Er staan bomen en struiken tussen de woning en de Veenweg, een gemeentelijke weg die langs de noordzijde van het perceel is gelegen. De bestaande woning wordt omringd door weilanden.
Achterbergsestraatweg
Het plangebied aan de Achterbergsestraatweg bestaat op dit moment uit grasland. Het terrein wordt omringd door kwekerijgronden en weilanden en enkele woningen, ten noorden van het perceel ligt de dorpskern van Achterberg. De locatie is kadastraal bekend onder nummer RNN01, G71. Het oppervlak van de locatie bedraagt 5.290 m2 (bron: ESRI). De locatie grenst met de noordzijde aan een wandelroute die deel uitmaakt van het Klompenpad 'Grift en Graftenpad' en het wandelpad Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, een netwerk van lokale gemarkeerde wandelroutes.
Paardenkop/Bosweg
Het perceel aan de Paardenkop/Bosweg ligt ten westen van de woning aan de Paardenkop 41. Het perceel bestaat momenteel uit een weiland. Het perceel ligt aan de rand van een bosgebied tussen Amerongen en Elst en vormt de overgang met de kern van Elst.
Veldperceel Elster Buitenwaarden
De Elster Buitenwaarden bestaan grotendeels uit open grasland op rivierklei. Het perceel dat relevant is voor het onderhavige bestemmingsplan bestaat voornamelijk uit grasland. De percelen zijn gelegen binnen Natura 2000-gebied.
Navolgend worden de geplande ontwikkelingen op de verschillende planlocaties toegelicht.
Veenweg 10
Op het perceel Veenweg 10 zijn alle opstallen gesloopt. Door de toekenning van een woonbestemming aan het perceel, wijzigt de huidige bedrijfswoning in een 'normale' woning. Naar aanleiding hiervan zullen in eerste instantie geen wijzigingen plaatsvinden aan het perceel. De woning mag gesloopt en ter plekke opnieuw gebouwd worden.
Op de locatie wordt de bestaande schuur achter de woning nog afgebroken. Hiervoor in de plaats komt een nieuw bijgebouw. Het bijgebouw wordt in de diepte, met de topgevel naar de weg, ontwikkeld. Dit geldt ook voor de eventuele herbouw van de woning. In het inrichtingsvoorstel is als uitgangspunt opgenomen dat de nieuwe beplanting zal bestaan uit streekeigen soorten en dat de bestaande fruitbomen worden verplaatst naar de woonkavel.
Achterbergsestraatweg
Voor het perceel langs de Achterbergsestraatweg is een inrichtingsschets opgesteld, waarin wordt uitgegaan van de bouw van een woning van circa 130-140 m² en een bijgebouw van maximaal 150 m². Beide gebouwen zullen haaks op de Achterbergsestraatweg en meer achter op het erf worden gebouwd.
De wandelroute aan de noordzijde van het terrein zal gerespecteerd worden. De oprit komt op enige afstand van dit wandelpad te liggen. Gemengde singelbeplanting zal het perceel en het klompenpad van elkaar scheiden. Daar waar het tracé van de Bovenweg (het huidige klompenpad) de Achterbergsestraatweg kruist, blijft het informeel en landschappelijk van karakter.
Om het tracé van de historische Bovenweg te respecteren wordt het perceel ontsloten vanaf de Achterbergsestraatweg. Deze entree bevindt zich aan de noordzijde van de toekomstige bebouwing op enige afstand van de historische Bovenweg/ het huidige klompenpad.
Er komt streekeigen beplanting op de perceelsgrens zoals die in de omgeving van de locatie ook voorkomt: inheemse soorten. Geen naaldbomen, coniferen en bladhoudende struiken en bomen. Dit komt de openheid van het landschap niet ten goede.
Paardenkop/Bosweg
Op de locatie Paardenkop/Bosweg kan één extra woning worden gebouwd van maximaal 800 m³. Daarnaast kan een bijgebouw worden gerealiseerd van maximaal 150 m². Met het aangrenzend agrarisch bedrijf is overeen gekomen dat een strook grond aan de zuidzijde bij het agrarisch bedrijf wordt gevoegd. Deze strook krijgt een agrarische bestemming zonder bouwvlak.
Ten aanzien van het bouwvlak voor de nieuwe woning dient vermeld te worden dat deze tot stand is gekomen naar aanleiding van de door het naastgelegen agrarisch bedrijf ingediende zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan. Zo wordt een afstand van 50 meter aangehouden ten opzichte van het emissiepunt van een mogelijk te realiseren stal op het perceel Bosweg 19.
Door het bouwvlak op deze afstand te leggen, en omdat in de omgeving verder geen beperkingen zijn, kan de nieuwe woning overal binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Er is wel de voorwaarde gesteld dat de kavel alleen van de zijde van de Paardenkop een ontsluiting krijgt per auto. De woning mag een inhoud hebben van maximaal 800m³. Dit wijkt af van de standaard inhoud van maximaal 600 m³ voor woningen in het buitengebied van de gemeente Rhenen, wat wordt mogelijk gemaakt door een functieverandering van agrarisch naar natuur van een veldkavel in de Elster Buitenwaarden, waar navolgend op wordt ingegaan.
Veldkavel Elster Buitenwaarden
Het veldperceel in de Elster Buitenwaarden is aangekocht door de provincie Utrecht, om het terrein in te zetten voor de realisatie van natuurdoeleinden. De veldperceel behoort tot een gebied waarvoor de provincie Utrecht de ambitie 'om te vormen landbouwgrond naar natuur in de EHS (functieverandering en inrichting)' heeft. In paragraaf 3.3.4 wordt hier nader op ingegaan. De functiewijziging naar natuur op de veldkavel is gekoppeld aan de bestemmingswijziging op de locatie Paardenkop/Bosweg. Door deze koppeling mag de inhoudsmaat van de nieuwe woning aan de Paardenkop/Bosweg 800 m3 bedragen.
De gemeente heeft aangegeven onder voorwaarden akkoord te zijn met het voorgenomen Ruimte voor Ruimte-traject. De gemeente heeft onder meer als voorwaarde gesteld dat voor alle drie de locaties waarop RvR-regeling van toepassing is, een door Landschap Erfgoed Utrecht (LEU) goedgekeurd inpassingsplan zou worden opgesteld. Dit inpassingsplan is opgesteld naar aanleiding van een ontwerpsessie-dag met alle betrokkenen zoals de provincie Utrecht, gemeente Rhenen, diverse adviseurs op het vlak van landschap en de eigenaren van elke locatie. Het advies bestaat uit een korte toelichting met een aantal randvoorwaarden om tot de beoogde kwaliteitswinst te komen. De bij de randvoorwaarden geplaatste schets is een mogelijke verbeelding van de inpassing. Deze schets is geen blauwdruk, maar om de gewenste kwaliteitsimpuls ook waar te maken dient wel te worden voldaan aan de benoemde randvoorwaarden.
In Bijlage 3 van de regels van dit bestemmingsplan is het advies van LEU opgenomen. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste randvoorwaarden voor de verschillende locaties.
Veenweg 10
Om zowel de huidige woning als het landschap van meer kwaliteit te voorzien, wordt er een landschappelijke inpassing gevraagd. De volgende randvoorwaarden voor het landschap zijn opgenomen:
In onderstaande afbeelding zijn de randvoorwaarden gevisualiseerd.
Achterbergsestraatweg
De overgang van het dorp naar het buitengebied is een heldere, harde grens. Deze abrupte overgang zorgt vanuit de dorpsrand voor prachtige vista's over de flank, met de bosrand van de stuwwal op de achtergrond. Mede door het reliëf is het landschap goed beleefbaar vanuit de dorpsrand en de omgeving. Deze kwaliteit dient bewaard te blijven. Ook is het van belang om in de beleving vanaf de weg dit stukje straatweg, als open/landschappelijke 'pauze' tussen de bebouwde kommen van Rhenen en Achterberg, te behouden.
Door de woonkavel naar achteren op het perceel te plaatsen en de bestemming 'agrarisch met waarden' aan de weg te handhaven, blijven de vista's vanuit het dorp en de beleefbaarheid van het landschap onaangetast.
Hierdoor krijgt de woning ook de woonkwaliteit van 'wonen in het buitengebied' met meer rust en privacy achter de woning. Daar waar het tracé van de Bovenweg (het huidige klompenpad) de huidige Achterbergsestraatweg kruist, blijft het beeld informeel en landschappelijk van karakter.
De volgende randvoorwaarden voor het landschap zijn opgenomen:
De volgende randvoorwaarden voor de bebouwing zijn opgenomen:
Paardenkop/Bosweg
In de kwaliteitsgids Utrechtse Heuvelrug is de ambitie beschreven om de overgang van gesloten bos naar meer open strookvormige kamers te versterken, om de versnippering en verrommeling tegen te gaan (bron: provincie Utrecht). Afgelopen decennia is het gebied behoorlijk verdicht door het toevoegen van woningen, waardoor het landschap behoorlijk versnipperd en verrommeld is geraakt. Door het realiseren van robuuste groenstructuur komt er weer meer samenhang en eenheid in het landschap.
Om het beeld van verdichting tegen te gaan zal een deel van het perceel een agrarische bestemming, zonder bouwvlak krijgen zodat het gebied gevrijwaard blijft van bebouwing.
De ontsluiting voor autoverkeer vindt plaats via de Paardenkop. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een gevellijn opgenomen waarop of waarachter de nieuwe woning mag komen. Deze lijn is op voldoende afstand van de weg gelegd om zo ook een rustig beeld te creëren.
Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende randvoorwaarden:
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Onderhavig bestemmingsplan wordt aan ieder beleidsdocument getoetst, waarbij wordt aangegeven of het plan al dan niet in strijd is met het beleid vanuit de verschillende overheden.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".
De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In subparagraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, zijn de "EHS" en "Grote rivieren" van toepassing op het plangebied en dan alleen op de veldkavel in de Elster buitenwaarden.
Grote rivieren
Het Barro regelt de ruimtelijke doorwerking van de Beleidslijn grote rivieren en van de pkb en het Nationaal Waterplan voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen. Er worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Deze strekken ertoe te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, bijvoorbeeld omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.
Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het besluit aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Deze houden in dat resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit moeten worden gecompenseerd. Dat betekent ook dat financiering en tijdige realisering van die maatregelen moeten zijn verzekerd, omdat het bestemmingsplan anders niet uitvoerbaar is. Bij voorgenomen activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren, moeten eveneens de overeengekomen rivierverruimende maatregelen zijn gegarandeerd.
De verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen zijn expliciet vermeld in het Barro, als activiteit waarvoor een bestemmingsplanwijziging mogelijk is.
NNN
De doorwerking van het ruimtelijk beleid voor de NNN vindt plaats via de Provinciale Ruimtelijke Verordeningen (PRV). Het beleid van de PRV is opgenomen in subparagraaf 3.3.2.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRS is op 11 december 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De herijking van de structuurvisie is vastgesteld door Provinciale Staten op 12 december 2016. In deze herijking zijn de volgende drie documenten integraal opgenomen:
De ambitie voor de provincie is om haar aantrekkelijk te houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij een stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor ons ruimtelijk beleid resulteert in vier pijlers:
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Accent op de binnenstedelijke opgave
Wij willen ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
Landschap 'Gelderse Vallei'
De locaties Veenweg 10 en Achterbergsestraatweg maken onderdeel uit van het landschap 'Gelderse Vallei'. Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vindt de provincie het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt, behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.
De kernkwaliteiten die de provincie wil behouden hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving van de deelgebieden en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.3.3).
Landschap 'Utrechtse Heuvelrug'
Het perceel langs de Paardenkop/Bosweg is gelegen in het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vraagt de provincie aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug wil de provincie in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten, die zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.3.3).
Landschap 'Rivierengebied'
Het veldperceel in de Elster Buitenwaarden is gelegen in het Landschap Rivierengebied.
Voor het landschap Rivierengebied wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en ontwikkelen van de eigen identiteiten van vijf deelgebieden binnen het landschap centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten, die zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.3.3).
Conclusie
Voor de locaties Veenweg 10 en Achterbergsestraatweg, die onderdeel uitmaken van het landschap 'Gelderse Vallei', vindt de provincie het van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt, behouden blijft. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.
De ontwikkelingen op beide locaties sluiten aan bij deze principes van kleinschaligheid, en de ontwikkelprincipes uit het katern 'Gelderse Vallei' hebben een doorvertaling gekregen in de erfinrichtingsschets die is opgenomen in paragraaf 2.3.
Voor de locatie Paardenkop/Bosweg, die onderdeel uitmaakt van het landschap Utrechtse Heuvelrug, vindt de provincie het van belang dat aandacht is voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. De ontwikkelprincipes uit het katern 'Utrechtse Heuvelrug' hebben een doorvertaling gekregen in de erfinrichtingsschets voor dit perceel, die is opgenomen in paragraaf 2.3. Zo wordt in de beoogde ontwikkeling uitgegaan van een geleidelijke overgang van het bosgebied, waardoor het bos het bebouwd gebied dooradert.
Voor de veldkavel Elster Buitenwaarden, dat onderdeel uitmaakt van het landschap 'Rivierengebied', wil de provincie de kernkwaliteiten als een schaalcontrast van zeer open naar besloten en een samenhangend stelsel van rivier via uiterwaard en oeverwal naar kom behouden. Door dit perceel in te richten met natuur, sluit het gebied beter aan bij het omliggende natuurterrein en wordt aangesloten bij een betere overgang in de uiterwaard.
Geconcludeerd kan worden dat de geplande ontwikkelingen goed aansluiten bij de uitgangspunten van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. In 3.3.3 wordt nader ingegaan op de uitgangspunten voor de deelgebieden van de verschillende landschappen.
Bij de provinciale Structuurvisie 2013 - 2028, die in paragraaf 3.3.1 is beschreven, is een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gemaakt. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
Voor het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van belang.
Veenweg 10
Achterbergsestraatweg
Paardenkop
Veldkavel Elster Buitenwaarden
Overstroombaar gebied
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)
Het perceel Veenweg 10 maakt deel uit van twee zones uit de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Het betreft de zones "Militair erfgoed" en "Archeologie". Daarnaast maken de percelen Achterbergsestraatweg en Paardenkop/Bosweg deel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur "Archeologie".
In de zone Militair erfgoed is behoud door ontwikkeling het uitgangspunt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.
De cultuurhistorische waarde van de linies ligt met name in:
Bij het behouden van archeologische waarden in de zone Archeologie gaat het om regels die aantasting van archeologisch erfgoed voorkomen of tot het uiterste beperken. Behoud in situ (in de bodem) is het uitgangspunt. Bij het versterken van de archeologische waarden gaat het om archeologie als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen, met name:
Voor het behoud van de archeologische waarden in de ondergrond is een dubbelbestemming opgenomen, die is gekoppeld aan een vergunningstelsel. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op de wijze waarop in dit bestemmingsplan met archeologie en cultuurhistorie wordt omgegaan.
Natuur Netwerk Nederland
Sinds enkele jaren gebruikt het Rijk de naam Natuurnetwerk Nederland (NNN), voor wat voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heette. De provincie Utrecht gebruikt deze nieuwe naam vanaf de Herijking van de PRS. In de herijking is tevens de aard en omvang van de EHS herijkt. Het NNN is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. De provincie wil het NNN in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermt de provincie deze gebieden en tot 2021 wil zij 1506 hectare nieuwe natuurgebieden realiseren.
Kernrandzone
De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.
Ten slotte is in paragraaf 3.3.1 reeds ingegaan op de landschappen Gelderse Vallei, Utrechtse Heuvelrug en Rivierengebied. In paragraaf 3.3.3 wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van deze verschillende typen landschappen.
Naast deze thema's, is artikel 3.11, gericht op functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte") relevant. Dit artikel bepaalt dat nieuwe woning(en) binnen het voormalige bouwperceel moet(en) worden gebouwd, tenzij situering op een andere locatie leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. In het voorliggende plan worden de nieuwe woningen niet gerealiseerd op het perceel Veenweg 10, waar de sloop van oude opstallen heeft plaatsgevonden, maar op percelen elders in Rhenen.
Het motief om de woningen elders te realiseren kwam enerzijds voort uit de ligging van de hoogspanningsleiding achter Veenweg 10, die een goed leefklimaat in de weg zou kunnen staan. Anderzijds was er de landschappelijke overweging om de woningen zoveel mogelijk uit het open landbouwgebied te verplaatsen naar locaties nabij bebouwingskernen, op de flanken van de Heuvelrug.
Ruimte voor ruimteregling
In artikel 3.11 van de provinciale ruimtelijke verordening is de ruimte voor ruimte regeling opgenomen. Deze regeling bepaalt dat indien alle bedrijfsbebouwing op een agrarisch bouwperceel wordt gesloopt, er in principe de bouw mogelijk is van een woning. Wanneer 1.000 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan.
In principe moeten woningen op het perceel worden gebouwd waar de sloop van de voormalige agrarische gebouwen heeft plaats gevonden. Alleen indien er praktische bezwaren zijn, kunnen de woningen elders gerealiseerd worden. Er dient echter ten alle tijden gezorgd te worden voor een goede ruimtelijke inpassing van de woningen.
De gemeente komt tegemoet aan dit beleid. Aangezien nabij het perceel Veenweg 10 een hoogspanningsleiding ligt, is het niet gegarandeerd dat er bij het oprichten van nieuwe woningen ter plaatse een goed woon- en leefklimaat is te realiseren.
De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen geeft aan dat de openheid een belangrijke ruimtelijke kwaliteit. Deze openheid wordt met de bouw van extra woningen negatief beïnvloed. Daarom is gezocht naar alternatieve locaties waarbij het van belang is geweest dat deze dicht bij de bebouwde kom worden gerealiseerd en dat de ruimtelijke kwaliteit toe neemt.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan sluit goed aan bij de uitgangspunten uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening, onder andere door het voorzien in een toename van de NNN in de provincie. Tevens wordt voldaan aan het ruimte voor ruimte beleid.
De provincie Utrecht heeft in 2011 een kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen opgesteld. Hierbij zijn zes deelkaternen opgesteld, waaronder één voor de Gelderse Vallei waarbinnen de percelen Veenweg 10 en Achterbergsestraatweg vallen, één voor de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het perceel langs Paardenkop valt en één voor het Rivierengebied, waarbinnen het veldperceel in de Elster Buitenwaarden ligt.
In deze subparagraaf wordt vooral uitgebreid ingegaan op het katern voor de Gelderse Vallei en voor de Utrechtse Heuvelrug, omdat daar transformatie van de bestaande bebouwing plaatsvindt.
Gelderse Vallei
Het katern Gelderse Vallei beschrijft enkele deelgebieden. De percelen Veenweg 10 en Achterbergsestraatweg vallen binnen het deelgebied "Binnenveld". In essentie is dit een overgangslandschap van de besloten Heuvelrug naar een open weidegebied rond de Grift. Voortdurend zicht op de hoge beboste Heuvelrug en de laaggelegen grote open ruimte geeft een sterke oost-westoriëntatie. De strokenverkaveling ligt haaks op het reliëf, met lange wegen die loodrecht op de verkaveling lopen en parallelle dwarswegen. De vele weg- en kavelrandbeplanting aan de hoge zijde van de helling verdwijnt in afwaartse richting, evenals de in open linten liggende agrarische bebouwing. Het gemengde landgebruik met weiden, akkers, kwekerijen en bosjes maakt in afwaartse richting van de helling plaats voor nat gras- en hooiland.
Het centrale deel van het Binnenveld, aan weerszijden van de Grift en het Valleikanaal, is zeer open. Op de overgang van dit open veld naar de beboste Heuvelrug neemt de verdichting toe. Er is meer bebouwing, meer beplanting en een intensiever landgebruik. In tegenstelling tot de flank aan de Gelderse kant, vinden we hier geen grote bebouwingsconcentraties. Het landschap van het deelgebied Binnenveld vraagt om het versterken van de overgang van "open" naar "meer besloten".
De geleidelijke overgang van het laaggelegen, natte open veld naar de hoge droge gronden van de beboste Heuvelrug zorgt voor een grote diversiteit. Houtsingels en bomenrijen nemen toe en glooiende akkers 'kruipen' het bos in. De strokenverkaveling, met veel variatie in kavelgrootten en lengte-breedte verhoudingen, geeft het Binnenveld een kleinschalig karakter. Erven liggen langs open linten parallel of haaks op de helling. Vergezichten gaan met de helling mee, naar het open veld en de beboste Heuvelrug.
In de onderstaande afbeeldingen zijn de visualisaties van het landgebruik en een aantal landgebruiksvormen en ontwikkelprincipes voor het deelgebied '' weergegeven.
Afbeeldingen - Landgebruik en ontwikkelprincipes deelgebied Binnenveld
Vanuit de principes 'verder de helling af worden bebouwingslinten opener' en 'bij ruimte voor ruimte regeling hoger op de helling terugbouwen' had het meer voor de hand gelegen om de woning zo dicht mogelijk bij de kern en in dezelfde rooilijn als de noordelijker aan dezelfde weg gelegen woningen te realiseren. Bij de keuze van de locatie van de woning op perceel Achterbergsestraatweg is er omwille van belangrijke zichtlijnen, draagvlak onder omwonenden en/of geluidsaspecten echter voor gekozen om de woning op een iets grotere afstand van de weg te plaatsen. De overige ontwikkelprincipes zijn doorvertaald in de erfinrichtingsschets voor de Achterbergsestraatweg, zoals opgenomen in paragraaf 2.3.
Utrechtse Heuvelrug
Het katern 'Utrechtse Heuvelrug' beschrijft 5 deelgebieden. Het perceel langs de Paardenkop/Bosweg valt in het deelgebied 'Zuidflank'. In essentie is dit een overgangslandschap op de rand van de stuwwal, tussen besloten bos op de stuwwalrug en opener natte graslanden van het Rivierengebied en Groene Hart. Een doorgaande weg over de volle lengte van de flank ordent het deelgebied. Aan de weg liggen een kralensnoer van bebouwingskernen en vele landgoederen en buitenplaatsen. Door aanpassingen in de wegverlichting buiten de bebouwde kom, zijn de woonkernen ook ’s nachts van elkaar gescheiden.
De zijde van de Utrechtse Heuvelrug grenzend aan het stroomgebied van de Kromme Rijn is een intensief gebruikt gebied met allerlei vormen van gebruik naast elkaar. Hier ligt een kralensnoer van woonkernen met duidelijke eigen kenmerken. Hier zijn mogelijk nog kleinschalige uitbreidingen nodig. Deze moeten dan ten noorden of ten zuiden van de huidige kern liggen. Het kralensnoer van afzonderlijke, door bos gescheiden woonkernen blijft daarmee intact.
Terreinen met permanente recreatie zijn in deze zone prima op hun plaats. De locatie en de inrichting van de terreinen kunnen een bijdrage leveren aan de versterking van de kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug.
De zuidflank vormt een van de rafelranden van het uitgestrekte bostapijt. Het bos gaat, met name buiten het katerngebied, geleidelijk over in de opener landschappen rond Kromme Rijn, Langbroek en Binnenveld. Alleen bij de Nederrijn is de overgang scherper. Een dubbelsysteem van wegen volgt de flank in de lengte. Open ruimten, lanen en zichtlijnen haaks op het reliëf geven een sterke beleving van de hoogteverschillen, met panoramische uitzichten over het omliggende landschap. Naast de dorpen en het oude landbouwsysteem, heeft vooral de Stichtse Lustwarande, met haar statige parken en landhuizen een groot stempel op het westelijke deel van de Zuidflank gedrukt. In het oostelijke deel heeft de vroegere tabaksteelt duidelijke sporen nagelaten.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Afbeeldingen - Landgebruik en ontwikkelprincipes deelgebied Utrechtse Heuvelrug
De ontwikkelprincipes uit het katern "Utrechtse Heuvelrug" van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen hebben een doorvertaling gekregen in de erfinrichtingsschets voor het perceel Paardenkop/Bosweg, zoals opgenomen in paragraaf 2.3.
Rivierengebied
Het Rivierengebied in Utrecht bestaat uit vijf duidelijk verschillende deelgebieden: Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Schalkwijk en Nederrijn/Lek. De veldkavel in de Elster buitenwaarden maakt deel uit van deelgebied "Nederrijn/Lek". In essentie is dit een open landschap rond de rivier en parallelle dijken, met weiden en vloedbosjes, steenfabrieken en veerhuizen aan dwarskades, boerderijlint langs de dijk en panoramische uitzichten over de omgeving.
Het landschap vraagt om:
De brede rivier met parallelle hoge bandijken vormt de kern van dit lineaire landschap. De buitenwaarden tussen de dijken zijn relatief open, terwijl de binnendijkse zone meer bebouwing en opgaande beplanting kent. De hoge dijken van de Nederrijn/Lek geven een panoramisch zicht over de lager gelegen omgeving en de hoge beboste Heuvelrug. De binnendijkse verkaveling haaks op de dijk, deels beplant met boomgaarden en bosjes, verleent zicht op achtergelegen kommen en stroomrug-gronden
Afbeeldingen - Landgebruik en ontwikkelprincipes deelgebied Rivierengebied
De functieverandering van de veldkavel in de Elster buitenwaarden past eveneens binnen de ontwikkelprincipes van het katern "Rivierengebied" van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, waarmee onder andere wordt ingezet op grasland en natuurontwikkeling buitendijks.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.
Het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2017 is op 14 februari 2017 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Het natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid waaronder de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
Afbeelding - Uitsnede veldkavel Elster buitenwaarden op de Ambitiekaart natuur -
NBP2017
De veldkavel in de Elster buitenwaarden behoort tot een gebied waarvoor de provincie Utrecht de ambitie 'om te vormen landbouwgrond naar natuur in de EHS (functieverandering en inrichting)' heeft. De functieverandering van de agrarische doeleinden naar natuurdoeleinden past daarmee binnen de doelstelling van het Natuurbeheerplan 2017.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan sluit goed aan bij de uitgangspunten uit het Natuurbeheerplan 2017.
In het beleidsplan "Utrecht, Netwerk van natuur" met als subtitel "Natuurbeleid 2.0" heeft de provincie een nieuwe strategische visie voor het natuurbeleid geformuleerd. Het plan is vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht op 4 november 2013.
Het vele werk om de Utrechtse natuur te behouden en verbeteren, werpt zijn vruchten af. Er zijn duidelijk tekenen van herstel, maar er zijn nog uitdagingen op het gebied van natuurbeleid. De ambities om de EHS te realiseren en de biodiversiteit te behouden, zijn slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Vooral verdroging en de uitstoot van stikstof zijn nog steeds knelpunten voor de natuur. Lucht en water zijn schoner geworden, maar de verbetering stagneert op een niveau dat nog niet voldoende is voor de natuur. Er zijn nu meer natuurgebieden, maar ze zijn nog niet voldoende aaneengesloten en onvoldoende ingericht voor de beoogde natuurdoelstellingen. In de agrarische gebieden is de ruimte voor de natuur en de kwaliteit ervan verder afgenomen, ondanks forse inspanningen.
De provinciale ambitie is dat de natuur in de provincie voldoende schaal en veerkracht heeft om tegen een stootje te kunnen. Hiervoor is het nodig dat de natuurgebieden voldoende omvang hebben en dat water, bodem en milieu op orde zijn.
Robuustere eenheden natuur bieden betere kansen voor planten en dieren om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld door klimaatverandering. De keuze voor robuuste eenheden betekent ook dat gekozen kan worden voor een benadering waarbij het systeem meer centraal staat en waarbij minder op details gestuurd hoeft te worden. Dat impliceert ook dat de provincie minder zal ingrijpen om specifieke soorten te behouden. Veranderde omstandigheden zullen er onvermijdelijk toe leiden dat sommige soorten uit de provincie zullen verdwijnen en dat nieuwe, soms verrassende soorten zich zullen vestigen.
De veldkavel in de Elster buitenwaarden maakt onderdeel uit van de NNN/EHS, maar is nog in gebruik voor agrarische doeleinden. De functieverandering naar natuurdoeleinden past echter binnen het Natuurbeleid 2.0 van de provincie Utrecht en de ambitie om een robuuster natuurgebied te realiseren. Tot die tijd vindt agrarisch natuurbeheer plaats.
Conclusie
Onderhavig plan sluit goed aan bij het Natuurbeleid 2.0.
De gemeente Rhenen heeft in nauwe samenwerking met de gemeenten Ede, Wageningen en Veenendaal het beeldkwaliteitsplan Binnenveld opgesteld. Om het landschap van het Binnenveld te koesteren en verder te ontwikkelen, hebben de gemeentebesturen in 2007 het Landschapsontwikkelingsplan Binnenveld vastgesteld. Het plan geeft richting aan de gezamenlijke inspanning van de vier gemeenten voor de kwaliteit van het Binnenveld. De accenten liggen bij de ontwikkeling van het Binnenveld als aantrekkelijk uitloopgebied voor de omliggende dorpen en steden en het versterken van de landbouwstructuur.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is aangegeven dat het wenselijk is om een beeldkwaliteitsplan Binnenveld op te stellen. Dit beeldkwaliteitsplan (bkp) moet zich richten op de ruimtelijke kwaliteit van alle nieuwe bebouwing én landschappelijke inpassing als handvat naast of aanvullend op de Welstandsnota.
Het bkp is dus vooral bedoeld als begeleiding van bouwaanvragen op de erven in het Binnenveld. Het moet leiden tot een betere landschappelijke inpassing van ontwikkelingen op de verschillende bebouwde erven in het Binnenveld.
In het beeldkwaliteitsplan zijn verschillende landschappelijke deelgebieden benoemd. Per deelgebied zijn vervolgens richtlijnen opgenomen op drie verschillende schaalniveaus: het landschap, het erf en de bebouwing. Op basis van de richtlijnen moet per geval een maatwerk oplossing worden gevonden voor de betreffende ontwikkeling op die locatie. Het is de uitdaging om voor elke situatie een op die plek afgestemd bouw – en inrichtingsplan te maken, dat leidt tot een nieuwe parel in het landschap.
Het perceel Veenweg 10 valt binnen het deelgebied Het Veenontginningenlandschap "De Grift". De percelen Achterbergsestraatweg en Paardenkop/Bosweg zijn niet opgenomen in het bkp.
Dit gebied kenmerkt zich door zijn grote openheid (en dus geringe aanplant van opgaand groen), de smalle rechtlijnige percelen en zijn natte karakter. De bebouwing is gelegen aan noord-zuid lopende hoofdwegen. Meestal aangezet met bomen, maar dit is niet consequent doorgevoerd. Langs de Grift is aan één kant een recreatief padennetwerk (fiets- en wandelverkeer) aangelegd. Op enkele plekken is hier een struweelrand gerealiseerd (voor bescherming tegen de wind) en enkele groepjes populieren (markeren van een plek, bijv. een bocht). Deze beplanting zijn strategisch aangeplant, zodat de karakteristieke openheid intact gehouden wordt. In het huidige landschap vinden veel initiatieven voor de ontwikkeling van natuur plaats. Vele sloten zijn aangezet met rietkragen.
Ontwikkeling van het erf in de diepte, de perceelsgrenzen volgend, heeft de voorkeur. De openheid zal hierdoor niet al te veel aangetast worden en een diepe ontwikkelingsrichting doet recht aan de stroken-/slagenverkaveling. Het veenontginningenlandschap is een open landschap. Het erf dient te reageren op deze openheid door middel van transparante randbeplantingen. Transparante randen kunnen vormgegeven worden als bomenrijen, knotbomen, struweelranden, bomengroepjes (clumps) en/of rietkragen.
Conclusie
In de landschappelijke inpassing voor het perceel Veenweg 10 is rekening gehouden met de uitgangspunten voor 'Het Veenontginningenlandschap "De Grift"'. In paragraaf 2.3 is reeds ingegaan de landschappelijke inpassing voor deze locatie.
De Welstandsnota 2013 is op 23 april 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Rhenen. Binnen de mogelijkheden en wijzigingen van de regelgeving is met deze vaststelling het welstandstoezicht voor de komende jaren helder afgebakend en richting gegeven. Een toegesneden welstandsbeleid met snellere processen, minder regelgeving en behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
De bebouwing in de overgangsgebieden heeft maximaal twee bouwlagen en is voorzien van (voornamelijk) zadeldaken, al dan niet met wolfseind. Bijgebouwen zijn ten opzichte van hoofdgebouwen verschillend op de kavel gepositioneerd. Ze zijn opgebouwd uit eenvoudige en geometrische vormen. De detaillering, kleur- en materiaalgebruik van bebouwing laat een zeer divers beeld zien.
Het beleid van de gemeente is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kenmerken van de overgangsgebieden. Belangrijk is dat aangesloten wordt bij het agrarische karakter van het gebied. De volgende gebiedscriteria zijn van belang:
Algemeen
Plaatsing
Massa en vorm
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Achterbergsestraatweg
Er is ook een aantal aanvullende criteria opgenomen die specifiek gelden voor de Achterbergsestraatweg. Dit betreft: de hoofdgevel of representatieve zijde is op de belangrijkste openbare ruimte gericht. Hiermee wordt de straat of een openbare groene ruimte bedoeld. Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa. Extra aandacht dient besteed te worden aan de representativiteit van de bebouwing.
Conclusie
Bij de landschappelijke inpassing van de ontwikkelingen, waar reeds in paragraaf 2.2 en 2.3 op is ingegaan, is voor zover mogelijk rekening gehouden met de welstandseisen uit de Welstandsnota. Onderhavig plan is niet in strijd met de Welstandsnota.
De gemeente heeft op 15 oktober 2013 een herijking van de Woonvisie vastgesteld. De Woonvisie gaat in op de nieuwe rol van de gemeente, waarbij meer wordt uitgegaan van de zelfredzaamheid van de maatschappij. In de visie worden verschillende doelgroepen (starters, gezinnen, senioren en diverse inkomensgroepen) en specifieke thema’s (zorg en welzijn, de bestaande sociale huurvoorraad, duurzaamheid en nieuwbouwproductie) onderscheiden en worden de acties beschreven, die de gemeente hiervoor gaat ontplooien.
De belangrijkste conclusie is dat de bestaande overcapaciteit aan woningbouwplannen voor de gemeente geen aanleiding is om regie te voeren om overaanbod tegen te gaan. De gemeente zal de komende tijd met name een stimulerende rol op de woningmarkt op zich nemen, bijvoorbeeld door het bevorderen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap en het onderzoeken of belemmerende beleidsregels kunnen worden verminderd. Bij nieuwbouw zal het accent liggen op het aanpasbaar bouwen, zodat woningen voor diverse doelgroepen geschikt (te maken) zijn.
Nieuwbouw
Het thema nieuwbouw is voor dit bestemmingsplan het meest relevant. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar (tot 2020). Hiervan zijn 40 woningen per jaar tot 2020 nodig om te voorzien in de autonome woningbehoefte en om 5 extra woningen per jaar om gezinnen van buitenaf aan te trekken.
Nieuwe initiatieven of mogelijkheden om te bouwen worden getoetst aan een aantal criteria. Van groot belang is natuurlijk dat het bouwprogramma aansluit bij de marktopnamecapaciteit. Primair ligt hiervoor de verantwoordelijkheid bij de ontwikkelende partij. Zij moet aansluiting vinden bij de markt (de vragers). Hierbij bieden de indicaties van fricties tussen plancapaciteit en marktopnamecapaciteit een richting voor een meer marktconforme planning.
Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:
Uit deze toetsing volgt een advies van de gemeente aan de indiener voor de ontwikkeling van het plan. Afhankelijk van de reactie op het advies, wordt beoordeeld in welke mate de gemeente medewerking verleent aan het plan. De gemeente heeft aangegeven medewerking te verlenen aan de geplande ontwikkelingen die het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maakt.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
In opdracht van DORPenLANDadvies heeft LievenseCSO Milieu B.V. een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van Veenweg 10 te Rhenen. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Het doel van bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater.
Conclusies
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
De licht verhoogde gehalten aan kobalt, PAK en PCB in de grond en de licht verhoogde concentratie barium in het grondwater brengen geen onaanvaardbare risico’s met zich mee.
Op de locatie is mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest in grond. Een nader asbestonderzoek dient hierover uitsluitsel te geven.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt een nader bodemonderzoek naar asbest uit te voeren om te bepalen of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken.
Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 10 van het onderzoeksrapport (grondverzet).
In opdracht van DORPenLANDadvies heeft LievenseCSO Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een perceel aan de Achterbergsestraatweg te Rhenen. De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is met dit onderzoek vastgesteld. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.
Conclusies
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
De (zwak) puinhoudende grond dient als asbestverdacht beschouwd te worden. De Raad van State oordeelt dat wanneer op een locatie puin(resten) aanwezig zijn, de locatie conform de NEN 5707 als asbestverdacht dient te worden beschouwd. Ook oordeelt de Raad van State dat wanneer sprake is van een asbestverdachte locatie, onderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd dient te worden (uitspraak van 16 november 2016, kenmerk ECLI:NL:RVS:2016:3064).
Aanbevelingen
In het onderzoek wordt aanbevolen een verkennend bodemonderzoek naar asbest conform de NEN 5707 uit te voeren ter plaatse van de puinhoudende bovengrond. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient beoordeeld te worden of een nader onderzoek vereist is aangezien het er nu naar uit ziet dat de nieuwe woning op grond wordt gebouwd waar geen sprake is van bijmengingen met puin.
Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken. Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 8 van de onderzoeksrapportage (grondverzet).
In opdracht van DORPenLAND heeft LievenseCSO Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Paardenkop/Bosweg te Elst. De milieuhygiënische kwaliteit van de grond is met dit onderzoek vastgesteld. De volledige onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 3. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en aanbevelingen.
Conclusies
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
Geconcludeerd wordt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik van de locatie (wonen).
Aanbevelingen
Er wordt geen nader onderzoek aanbevolen. Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken.
Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 6 (grondverzet) van de onderzoeksrapportage.
Op deze locatie wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een natuurbestemming. Aangezien er geen bebouwing aanwezig is in de huidige situatie en ook in de toekomstige situatie geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is het uitvoeren van een bodem- en/of asbestonderzoek op deze locatie niet nodig.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Beleidskader HDSR
Het hoogheemraadschap heeft haar ambities en lange termijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016 - 2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr.nl/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.
In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van klimaatbestendige leefomgeving (Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, www.ruimtelijkeadaptatie.nl).
Klimaatbestendige leefomgeving
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is in 2014 vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Waterbeleid gemeente Rhenen
De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan “een berg mooi water” van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen.
In het vGRP+ streeft de gemeente naar:
Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:
Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.
Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:
Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben. De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente. bedrijven en bewoners worden beschreven.
De waterbeheerder voor deze locatie is het Waterschap Vallei en Veluwe. Op 30 maart 2017 is voor de bestemmingswijziging aan de Veenweg 10 de digitale watertoets doorlopen.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
De standaard paragraaf, die voor deze locatie van toepassing is, is opgenomen in Bijlage 4.
De waterbeheerder voor deze locatie is het Waterschap Vallei en Veluwe. Op 30 maart 2017 is voor de bestemmingswijziging aan de Achterbergsestraatweg de digitale watertoets doorlopen.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
De standaard paragraaf, die voor de locatie aan de Achterbergsestraatweg van toepassing is, is opgenomen in Bijlage 5.
De waterbeheerder voor deze locatie is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Op 30 maart 2017 is voor de bestemmingswijziging aan de Paardenkop/Bosweg de digitale watertoets doorlopen.
Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling gevolgen heeft voor water en dat nog niet duidelijk is of het plan voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Naar aanleiding hiervan volgt de normale procedure.
De volledige resultaten van de digitale watertoets voor dit gebied zijn te vinden in Bijlage 7.
Overleg Hoogheemraadschap
Omdat de normale procedure gevolgd dient te worden, heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft aangegeven dat de bodemstructuur van een groot deel van de gemeente Rhenen zich goed leent om hemelwater af te koppelen van het rioolstelsel en te infiltreren in de bodem. Het Hoogheemraadschap ondersteunt daarom het voornemen om het hemelwater af te koppelen van de riolering en dit water te infiltreren, zoals voor de onderhavige locatie is voorgenomen. Wel adviseert het Hoogheemraadschap om de infiltratievoorzieningen zodanig uit te voeren dat de infiltratiecapaciteit 45mm per m2 verhard/afgekoppeld oppervlak bedraagt. Voorts adviseert het Hoogheemraadschap, zoals op 21 juni 2017 in een reactie is aangedragen in kader van het vooroverleg, om in het plan:
De waterbeheerder voor deze locatie is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het kader van voorgenoemde wettelijke verplichting is voor het plangebied op 30 maart 2017 de digitale watertoets doorlopen via www.dewatertoets.nl. De volledige resultaten zijn opgenomen in Bijlage 6.
In kader van het vooroverleg heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden per reactie op 21 juli 2017 aangegeven dat in dit gebied een zomerkade ligt. Door de wijziging van de functie van landbouw naar natuur heeft de zomerkade geen veiligheidsbelang- of economisch belang meer. Daarom is tussen de partijen overeen gekomen dat het beheer en onderhoud van de zomerkade door het waterschap wordt overgedragen aan de gebiedsbeheerder. De gebiedsbeheerder kan de inrichting en het onderhoud van de zomerkade en bijbehorende coupures naar inzicht invullen.
In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:
Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
De geplande woning op perceel Veenweg 10 is krachtens de Wet geluidhinder niet gelegen binnen een relevante geluidzone voor wegverkeerslawaai, railverkeerlawaai en industrielawaai.
De geplande woning op perceel Achterbergsestraatweg is krachtens de Wet geluidhinder gelegen binnen de geluidzone van het gedeelte van de Achterbergsestraatweg waarop een maximum snelheid van 60 km/uur geldt. Daarnaast ligt het plan binnen de invloedsfeer van het gedeelte van de Achterbergsestraatweg waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt, dit gedeelte is daarmee niet zoneplichtig.
Vanwege de ligging binnen de geluidzone heeft LievenseCSO Milieu B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ter plaatse van een perceel aan de Achterbergsestraatweg nabij nummer 171 te Rhenen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van het onderzoek.
Doel van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege nabij gelegen wegen en het toetsen van de berekende waarden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en, voor zover van toepassing, aan het gemeentelijk geluidbeleid. Daarnaast dient ter onderbouwing van de goede ruimtelijke ordening de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk te worden gemaakt.
Resultaten en conclusie
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het zoneplichtige deel van de Achterbergsestraatweg ten hoogste 46 dB bedraagt inclusief aftrek conform art 110g Wgh. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. De Wgh legt geen verdere restricties op aan het plan.
De cumulatie van de relevante wegen in de nabijheid van het plan leiden tot een berekende geluidbelasting van maximaal 51 dB. In dit geval is geen aftrek in rekening gebracht. Met betrekking tot geluid is hier sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De geplande woning op perceel Paardenkop/Bosweg is krachtens de Wet geluidhinder niet gelegen binnen een relevante geluidzone voor wegverkeerslawaai, railverkeerlawaai en industrielawaai.
Aangezien er in de huidige situatie geen geluidgevoelige objecten aanwezig zijn op dit perceel en er ook geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden opgericht is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet nodig.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het onderhavige plangebied.
Niet in betekenende mate
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. In dit geval wordt de agrarische bestemming verwijderd en de bestaande woning behouden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.
In dit geval wordt een agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming waarbij de bestaande woning behouden blijft. Doordat de agrarische bestemming verdwijnt is er, per saldo, sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het project.
Niet in betekenende mate
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De realisatie van 1 woning wordt mogelijk gemaakt. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.
In dit geval wordt 1 woning gerealiseerd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 1 nieuwe woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Leefklimaat
De ontwikkeling van de woning draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.
De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van woningen toe. Uit de grootschalige concentratiekaarten versie 2016 blijkt dat de concentraties verontreinigde stoffen ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden. De luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied wordt dan ook niet significant beïnvloed door de ontwikkeling.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 1 woning. Dit aantal blijft ruim onder de grenzen uit de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van de woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer en de eisen omtrent een goed woon- en leefklimaat.
Niet in betekenende mate
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De realisatie van één woning wordt mogelijk gemaakt. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van één nieuwe woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Leefklimaat
De ontwikkeling van de woning draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.
De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van woningen toe. Uit de grootschalige concentratiekaarten versie 2016 blijkt dat de concentraties verontreinigde stoffen ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde grenswaarden. De verkeersaantrekkende werking als gevolg van het plan is niet significant. De luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied wordt dan ook niet significant beïnvloed door de ontwikkeling.
De realisatie van nieuwe natuur op deze locatie leidt op geen enkele wijze tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het project.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen).
Het voornemen betreft het veranderen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming waarbij de bestaande woning wordt behouden. De afstand tot bestaande risicobronnen wijzigt niet, daarnaast neemt de bevolkingsdichtheid niet toe. Het plan heeft geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid is daarom niet nader onderzocht.
Plangebied en risicobronnen
Het voornemen betreft de realisatie van 1 woning. Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In navolgende figuur is de ligging van het plangebied ten opzichte van de risicobronnen grafisch weergegeven.
Afbeelding - Ligging van het plangebied (blauw gemarkeerd) ten opzichte van de
risicobronnen
Analyse plaatsgebonden risico
Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Onderstaand zijn per risicobron de plaatsgebonden risico's geanalyseerd in relatie tot het realiseren van de nieuwbouw binnen het plan.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Ten zuidwesten van het perceel ligt een sport- en recreatiecentrum, de risicoafstand voor het plaatsgebonden risico bedraagt 0 meter. Met een afstand van ruim 1400 meter tot het plangebied ligt deze inrichting op ruim voldoende afstand.
Transportroutes
De nabij gelegen N233 en de spoorlijn Utrecht-Rhenen zijn niet opgenomen in het basisnet weg respectievelijk het basisnet spoor. De N233 is wel aangewezen als een regionale transportroute voor gevaarlijke stoffen. In de risicokaart is niet aangegeven welke gevaarlijke stoffen over deze weg worden vervoerd. Door de veiligheidsregio Utrecht is aangegeven dat het volgende transport plaatsvindt:
Stofcategorie | Naam | Vervoersaantallen per jaar | Invloedsgebied [m] |
LF1 | Brandbare vloeistof | 747 | 45 |
LF2 | Zeer brandbare vloeistof | 563 | 45 |
GF3 | Zeer brandbaar gas | 231 | 355 |
Tabel - Overzicht transporthoeveelheden N233
Het plangebied is op circa 310 meter vanaf de weg gelegen. Het invloedsgebied van GF3 is over het plangebied gelegen.
Uit de vuistregels voor wegen buiten de bebouwde kom in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, versie 1.2, d.d. 11 januari 2017) blijkt met betrekking tot het plaatsgebonden risico dat de weg geen 10-5-contour heeft. Aangezien het aantal GF3 transporten lager is dan 500 per jaar heeft de weg tevens geen 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Analyse groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de N233. In het HART worden drempelwaarden voor het aantal GF3-transporten gegeven waarbij, afhankelijk van de bevolkingsdichtheid, sprake is van overschrijding van (10% van de) oriëntatiewaarde. Deze drempelwaarden hebben betrekking op het gebied tot 200 meter afstand van de bron. In dit geval is het plangebied op grotere afstand, circa 310 meter, gelegen. Op een afstand van 200 meter tot de weg en een bevolkingsdichtheid van 200 personen per hectare, wordt bij 6.340 transporten per jaar 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.
Naast de grotere afstand is ook de bevolkingsdichtheid in het beschouwde gebied aanzienlijk lager. Door de voorgenomen ontwikkeling, waarbij 1 woning wordt gerealiseerd, wijzigt de groepsgrootte in het invloedsgebied niet of nauwelijks. De ontwikkeling heeft nauwelijks tot geen gevolgen voor het groepsrisico van de N233 ter plaatse.
Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de N233 wordt een beperkte verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd. Hierbij wordt ingegaan op de volgende aspecten:
Beperkte verantwoording groepsrisico
Uit informatie van de veiligheidsregio Utrecht blijkt dat er niet is voorzien in een toereikende bluswatervoorziening voor het nabij het plangebied gelegen gedeelte van de N233. In geval van een ongeluk op de N233 met een vrachtwagen die GF3 vervoert kan een warme Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion (warme BLEVE) zeer waarschijnlijk niet worden voorkomen. Er zijn dus geen tot zeer beperkt mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp ter plaatse van de weg.
Wanneer zich een ramp op de weg voordoet hebben personen in het plangebied diverse mogelijkheden om zich in veiligheid te brengen. Het plangebied ligt op voldoende afstand van de weg waardoor personen de mogelijkheid hebben om van de risicobron af te vluchten. Indien onvoldoende tijd beschikbaar is om te vluchten, kunnen personen in de woning schuilen. Om een goede schuilplaats te bieden moeten voldoende steenachtige materialen verwerkt worden in de gevels die naar de risicobron zijn gericht. De bewoners worden ingelicht over de ongevallen die op de weg kunnen optreden en de maatregelen die zijn kunnen nemen om zich in veiligheid te brengen.
Conclusie
De aanwezige risicobronnen in de omgeving vormen geen belemmering voor de besluitvorming inzake het realiseren van de nieuwe woning in het plangebied.
Het voornemen betreft de realisatie van één woning. Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie is gebleken dat binnen een afstand van 2,5 km geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid is daarom niet nader onderzocht.
Aangezien de veldkavel in de Elster buitenwaarden wordt omgezet van een agrarische bestemming naar een natuurbestemming en er verder geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling van dit perceel.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze vervangt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), en deels de Monumentenwet (1988).
Daarnaast heeft de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in ruimtelijke plannen.
Voor deze locatie geldt een gematigde archeologische verwachting en is onderzoek verplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,30 m. In de regels van het bestemmingsplan staat daarnaast specifiek vermeld dat ook het afgraven ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen hieronder valt. Omdat de nog te slopen stallen/funderingen een oppervlakte hebben van minder dan 1.000 m2 is archeologisch onderzoek in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet aan de orde.
De archeologische dubbelbestemming op dit perceel is echter gehandhaafd, omdat de locatie onderdeel vormt van een groter gebied met archeologische (verwachtings-)waarde.
Bureauonderzoek
KSP Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de locatie aan de Achterbergsestraatweg in Achterberg. Op basis van de landschappelijke ligging op een daluitspoelingswaaier en de archeologische vondstlocatie uit het plangebied zelf en de vondstlocaties uit de omgeving is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).
Gezien de aangetroffen vondsten ter plaatse van de locatie Achterbergsestraatweg wordt de kans groot geacht dat er in het plangebied een vindplaats aanwezig is. Er wordt geadviseerd om ter plekke van de zone binnen het plangebied die als nieuwe bestemming wonen krijgt deze verwachting te toetsen door middel van een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase. Met dit onderzoek wordt de bodemopbouw in kaart gebracht en wordt de intactheid van de bodem en het potentiële archeologische niveau vastgesteld. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan een advies worden gegeven of er geen of wel vervolgonderzoek nodig is.
Inventariserend veldonderzoek
Het volledige inventariserend veldonderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.
Op basis van de hoge archeologische verwachting en de richtlijnen van de gemeente is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Voor het verkennende booronderzoek is conform de richtlijnen van de gemeente uitgegaan van 6 boringen per hectare, waarbij het minimum aantal van 4/6 boringen geldt voor plangebieden kleiner dan 1 hectare. Aangezien het onderzoeksgebied (2946 m2) binnen het plangebied (5.663 m2) kleiner is dan een hectare zijn er vanwege de onregelmatige vorm van het onderzoeksgebied 6 boringen gezet.
Conclusies
Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem vrijwel geheel is opgenomen in het enkeerddek, maar dat het potentiële archeologische sporenniveau in de top van de C-horizont (vanaf 55 cm -mv) nog intact aanwezig is. Op basis hiervan blijft de lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum, de hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) en de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd gehandhaafd.
Tijdens een booronderzoek kan geen archeologische vindplaats worden aangetroffen, ten hoogste archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Een waardestelling conform protocol 4003, VS06 is dan ook niet van toepassing.
Selectieadvies
Gezien de hoge archeologische verwachting, de ligging van een vondstlocatie binnen het plangebied en een potentieel archeologisch niveau vanaf 35 cm -mv adviseert KSP Archeologie een archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzoeksgebied.
Op basis van de intactheid van de bodem binnen het onderzoeksgebied en de vondstlocatie binnen het plangebied kan een archeologische vindplaats aanwezig zijn. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 35 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. KSP Archeologie adviseert een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om vast te stellen of in het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.
Advies Omgevingsdienst
Het archeologische rapport is beoordeeld door de Omgevingsdienst regio Utrecht. De Omgevingsdienst heeft geadviseerd om het rapport van het inventariserend veldonderzoek goed te keuren, mits de buffer van 20 cm in relatie tot het potentiële archeologisch niveau, dat op 55 cm -maaiveld ligt, wordt opgenomen en het rapport hierop wordt aangepast. Dit is naar aanleiding van de beoordeling door de Omgevingsdienst verwerkt. Voort adviseert de Omgevingsdienst regio Utrecht om archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek noodzakelijk te stellen bij bodemingrepen dieper dan 0,35 m - mv. De beoordeling van de Omgevingsdienst regio Utrecht is opgenomen in Bijlage 10.
Bureauonderzoek
KSP Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de locatie aan de Paardenkop/ Bosweg. Op basis van de landschappelijke ligging op een sandr aan de voet van de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug en de archeologische vondstlocaties uit de omgeving is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit de Bronstijd - IJzertijd. Daarnaast is een middelhoge verwachting toegekend voor oudere resten van vuursteenvindplaatsen uit het Mesolithicum en Neolithicum. In de Nieuwe tijd (17e – 19e eeuw) is de kans groot dat het plangebied in gebruik is geweest voor de tabaksteelt. Hiervan kunnen sporen in de bodem bewaard zijn gebleven en kunnen eventuele oudere archeologische vindplaatsen zijn verstoord.
Vanwege de hoge verwachting en vondstlocaties in de directe omgeving van het plangebied wordt geadviseerd om deze verwachting te toetsen door middel van een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase. Met dit onderzoek wordt de bodemopbouw in kaart gebracht en wordt de intactheid van de bodem en het potentiële archeologische niveau vastgesteld.
Inventariserend veldonderzoek
Het volledige inventariserend veldonderzoek is opgenomen in Bijlage 11. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.
Op basis van de hoge archeologische verwachting en de richtlijnen van de gemeente is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Voor het verkennende booronderzoek is conform de richtlijnen van de gemeente uitgegaan van 6 boringen per hectare, waarbij het minimum aantal van 4/6 boringen geldt voor plangebieden kleiner dan 1 hectare. Aangezien het plangebied (3.500 m2) kleiner is dan een hectare zijn er vanwege de onregelmatige vorm van het onderzoeksgebied 6 boringen gezet.
Conclusies
Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem grotendeels is verdwenen maar dat het potentiële archeologische sporenniveau zowel vanaf het maaiveld als vanaf de top van de C-horizont (tussen 30-70 cm -mv) nog intact aanwezig is. Op basis hiervan kan de lage verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Paleolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum en de Romeinse tijd tot en met de Middeleeuwen en de hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de Bronstijd tot en met IJzertijd en de Nieuwe tijd gehandhaafd blijven en kan de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen vanaf het Mesolithicum tot en met het Neolithicum worden bijgesteld naar laag.
Tijdens een booronderzoek kan geen archeologische vindplaats worden aangetroffen, ten hoogste archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Een waardestelling conform protocol 4003, VS06 is dan ook niet van toepassing.
Selectieadvies
Op grond van de vindplaatsen in de directe omgeving, de aangetroffen bodemopbouw, de aanwezigheid van potentiële archeologische niveaus in het plangebied en de hoge archeologische verwachting adviseert KSP Archeologie archeologisch vervolgonderzoek.
Op basis van de intactheid van de bodem in het plangebied en twee intacte potentiële archeologische niveaus, waarvan de eerste vanaf het maaiveld kan worden aangetroffen en de tweede vanaf 30-70 cm beneden maaiveld, kan er een archeologische vindplaats aanwezig zijn. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan het maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. KSP Archeologie adviseert een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.
Advies Omgevingsdienst
Het archeologische rapport is beoordeeld door de Omgevingsdienst regio Utrecht. De Omgevingsdienst heeft geadviseerd om het rapport van het inventariserend veldonderzoek goed te keuren en om bij ingrepen dieper dan maaiveld op deze locatie een archeologisch vervolgonderzoek verplicht te stellen in de vorm van proefsleuven. De beoordeling van de Omgevingsdienst regio Utrecht is opgenomen in Bijlage 12.
Op de veldkavel in de Elster Buitenwaarden zullen geen bodemingrepen plaatsvinden die kunnen leiden tot verstoring van archeologische waarden. Voor deze locatie hoeft dan ook geen onderzoek te worden uitgevoerd in kader van het onderhavige bestemmingsplan.
De archeologische dubbelbestemming op dit perceel is echter gehandhaafd, omdat de locatie onderdeel vormt van een groter gebied met archeologische (verwachtings-)waarde.
In opdracht van de DORPenLANDadvies heeft LievenseCSO Milieu B.V. een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd voor het plangebied aan de Veenweg 10 in Rhenen. Aanleiding voor de quickscan natuurwetgeving is de voorgenomen bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen aan het perceel aan de Veenweg 10 in Rhenen.
Op basis van de quickcan is geconcludeerd dat de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor beschermde natuurgebieden. Op basis van het literatuuronderzoek en/of veldbezoek wordt geconcludeerd dat er mogelijk beschermde vleermuizen, steenmarter, grote modderkruiper, vogels met jaarrond beschermde nest en algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen. Andere beschermde soorten worden uitgesloten.
Vleermuizen
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied. Het voornemen heeft geen negatieve gevolgen voor deze functie aangezien het plangebied niet extra bebouwd wordt en de omgeving voldoende foerageer mogelijkheden biedt. Het plangebied bevat geen potentiële verblijfplaatsen of potentiële vliegroutes. Nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.
Steenmarter
Mogelijk is het plangebied onderdeel van het jachtgebied van de steenmarter. De planontwikkeling heeft geen negatief effect op dit potentiële jachtgebied, waardoor een nader onderzoek naar de steenmarter niet noodzakelijk is.
Grote modderkruiper
Mogelijk is deze soort aanwezig in de watergangen van het plangebied. Als bij de planontwikkeling geen watergangen worden aangetast is er geen negatief effect op deze soort. Nader onderzoek naar de grote modderkruiper is wel noodzakelijk wanneer in de watergangen wordt gewerkt of deze wordt gedempt.
Broedvogels
Het plangebied biedt in potentie mogelijkheden als broedlocatie van diverse algemene vogelsoorten. Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dergelijke verstoring is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de wet wordt geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Dit betreft echter een globale periode, waardoor ook broedgevallen buiten deze periode beschermd zijn. Buiten het broedseizoen zijn nesten niet beschermd, behalve als het nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nest betreft.
Tijdens het veldbezoek is nestindicerend gedrag van de huismus waargenomen. Ook is het plangebied geschikt voor de steenuil en is in de rij met elzen een oud nest waargenomen dat mogelijk gebruikt kan worden door diverse vogels met een jaarrond beschermd nest, zoals de buizerd, boomvalk, sperwer en ransuil. Als de woning wordt gesloopt is een nader onderzoek naar de huismus noodzakelijk. Als de boom met het nest wordt gekapt, of de overige bomen in die rij, is een nader onderzoek naar vogels met een jaarrond beschermd nest noodzakelijk. Onderzoek naar de steenuil is noodzakelijk in verband met de sloop van de veestal en de half open hooischuur.
Overige soorten met een jaarrond beschermd nest worden niet in het plangebied verwacht. Een nader onderzoek voor deze soorten is niet nodig.
In opdracht van de DORPenLANDadvies heeft LievenseCSO Milieu B.V. een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd voor het plangebied aan de Achterbergsestraatweg (ongenummerd) in Rhenen.
Op basis van het literatuuronderzoek en/of veldbezoek wordt geconcludeerd dat er mogelijk beschermde vleermuizen, flora, steenmarter, das en algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen. Andere beschermde soorten worden uitgesloten.
Vleermuizen
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied. Het voornemen heeft geen negatieve gevolgen voor deze functie aangezien de omgeving voldoende foerageer mogelijkheden biedt. Door afwezigheid van bebouwing en bomen kunnen potentiële verblijfplaatsen en/of potentiële vliegroutes worden uitgesloten. Nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.
Flora
Het plangebied is mogelijk de groeiplaats voor de beschermde plantensoorten korensla, dreps en grote leeuwenklauw. Deze akker wordt tijdens de planontwikkeling deels bebouwd en verder heringericht met streekeigen beplanting. Dit heeft mogelijk een negatief gevolg op de groeiplaats van de plantensoorten korensla, dreps en grote leeuwenklauw. Echter, het perceel is in het recente verleden gebruikt als maïsland en is recentelijk nog omgeploegd. Hierdoor kan de aanwezigheid van korensla, dreps en grote leeuwenklauw worden uitgesloten aangezien het éénjarige planten betreft.
Steenmarter en das
Mogelijk is het plangebied onderdeel van het foerageergebied van de steenmarter en/of de das. De planontwikkeling heeft geen negatief effect op dit potentiële foerageergebied, dus een nader onderzoek naar de steenmarter en das is niet noodzakelijk.
Broedvogels
Het plangebied biedt in potentie mogelijkheden als broedlocatie van diverse algemene vogelsoorten. Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dergelijke verstoring is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de wet wordt geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Dit betreft echter een globale periode, waardoor ook broedgevallen buiten deze periode beschermd zijn. Buiten het broedseizoen zijn nesten niet beschermd, behalve als het nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nest betreft. Soorten met een jaarrond beschermd nest worden niet in het plangebied verwacht. Een nader onderzoek naar deze soorten is niet nodig.
In opdracht van de DORPenLANDadvies heeft LievenseCSO Milieu B.V. een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd voor het plangebied aan de Paardenkop te Elst (Utrecht).
Op basis van het literatuuronderzoek en/of veldbezoek wordt geconcludeerd dat er mogelijk beschermde vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vogels met jaarrond beschermde nest en algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen. Andere beschermde soorten worden uitgesloten.
Vleermuizen
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied. Het voornemen heeft geen negatieve gevolgen voor deze functie aangezien de omgeving voldoende foerageer mogelijkheden biedt. Het plangebied zelf heeft geen gebouwen of bomen die als vliegroute fungeren. De bomen op het plangebied zijn ongeschikt als verblijfplaats vanwege de afwezigheid van holtes, scheuren of loszittende schors. De paardenstal is ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Potentiële verblijfplaatsen en/of potentiële vliegroutes worden uitgesloten. Nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.
Grondgebonden zoogdieren
Mogelijk is het plangebied onderdeel van het foerageergebied van de das en boommarter. In het plangebied zijn geen aanwijzingen van gebruik door deze soorten aangetroffen, waardoor het niet als essentieel leefgebied aangemerkt kan worden. De planontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor deze soorten. Een nader onderzoek naar de aanwezigheid van das en boommarter is niet noodzakelijk.
Vogels met jaarrond beschermd nest
Het voorkomen van de steenuil in de omgeving is bekend van het plangebied (mondelinge mededeling gebruiker paardenstalling). Het plangebied is (in potentie) geschikt als leefgebied voor de steenuil. Om de eventuele negatieve gevolgen van de planontwikkeling op deze soort vast te stellen is een nader onderzoek nodig.
Broedvogels
Het plangebied biedt in potentie mogelijkheden als broedlocatie van diverse algemene vogelsoorten. De paardenstallen worden jaarlijks gebruikt door zwaluwen. Dit zijn geen vogels met jaarrond beschermd nest, maar tijdens het broedseizoen zijn deze nesten wel beschermd. Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dergelijke verstoring is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de wet wordt geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Dit betreft echter een globale periode, waardoor ook broedgevallen buiten deze periode beschermd zijn. Buiten het broedseizoen zijn nesten niet beschermd, behalve als het nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nest betreft.
Overige soorten met een jaarrond beschermd nest worden niet in het plangebied verwacht. Een nader onderzoek naar deze soorten is niet nodig.
Door de functieverandering van de veldkavel van agrarisch naar natuur wordt een verbetering van de natuurwaarden verwacht. Onderzoek naar de impact van de ontwikkeling op natuurwaarden voor niet noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande omringende bedrijven.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woning mogelijk een belemmering vormt voor bestaande omringende bedrijven.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
Richtafstanden inrichtingen (stap 1)
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In tabel 1 worden de richtafstanden weergegeven.
Tabel - Overzicht richtafstanden rustige woonwijk/rustig buitengebied
Milieucategorie | Richtafstand [m] |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
Op basis van het bestemmingsplan is de afstand tot de meest nabij gelegen bedrijfsbestemmingen bepaald. In figuur 3 wordt de ligging van de meest nabij gelegen bedrijven weergegeven.
De meest nabij gelegen bedrijven en bedrijventerreinen betreffen:
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de richtafstanden per bedrijf.
Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf
Nr.* | SBI- 2008 |
Omschrijving | Afstanden [m] | ||||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand |
|||
Richtafstanden conform publicatie | |||||||
1 | 0145 | Fokken en houden van Overige graasdieren |
50 | 30 | 30 | 0 | 50 |
2 | - | Bedrijventerrein max categorie 2 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
3 | 451 | Handel in vrachtauto's Inclusief reparatie** | 10 | 10 | 100 | 10 | 100 |
4 | 0141, 0142 |
Fokken en houden van rundvee |
100 | 30 | 30 | 0 | 100 |
5 | 016 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. >500 m² |
30 | 10 | 50 | 10 | 50 |
* Correspondeert met bovenstaand nummer van het bedrijf
** Waarschijnlijk betreft het de reparatie van landbouwmachines e.d.
Voor alle bedrijven geldt dat het toekomstig plangebied op grotere afstand dan de van toepassing zijnde richtwaarde is gelegen. De richtwaarden worden gerespecteerd.
Daarnaast geldt voor de bedrijven ten zuidwesten van het plangebied dat in de richting van het plangebied reeds bestaande (bedrijf)woningen zijn gelegen. Deze zijn bepalend voor de bedrijfsvoering. Voor de bedrijven ten oosten van het plangebied geldt dat momenteel nog geen woningen gelegen zijn tussen het bedrijf en het plangebied. Theoretisch is het daarom mogelijk dat de toekomstige woning van invloed is op de bedrijfsvoering. Gezien de aard van de bedrijvigheid wordt dit niet aannemelijk geacht.
Conclusie
Voor de aanwezige bedrijven geldt dat de maatgevende richtafstand op basis van de VNG-publicatie gerespecteerd wordt. Er is derhalve sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie. De nieuwe woning zal de aanwezige bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering.
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande omringende bedrijven.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven & milieuzonering”.
Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
Richtafstanden inrichtingen (stap 1)
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven.
Tabel - Overzicht richtafstanden rustige woonwijk/rustig buitengebied
Milieucategorie | Richtafstand [m] |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
Op basis van het bestemmingsplan is de afstand tot de meest nabij gelegen bedrijfsbestemmingen bepaald. In onderstaande figuur is de ligging van de meest nabij gelegen bedrijven weergegeven.
De meest nabij gelegen bedrijven en bedrijventerreinen betreffen:
Figuur - Uitsnede uit het bestemmingsplan (de blauwe cirkel geeft de locatie van het plan
weer)
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de richtafstanden per bedrijf.
Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf
Nr.* | SBI- 2008 |
Omschrijving | Afstanden [m] | ||||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand |
|||
Richtafstanden conform publicatie | |||||||
1 | Kantoor | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | |
1 | 41,42, 43 | Bouwbedrijf algemeen, b.o. <= 2.000 m2 |
10 | 30 | 50 | 10 | 50 |
1 | Artsenpraktijken, Klinieken en dagverblijven |
0 | 0 | 10 | 0 | 10 | |
1 | 0143 | Fokken en houden van Paarden | 50 | 30 | 30 | 0 | 50 |
2 | 0147 | Pluimveehouderij | 200 | 30 | 50 | 0 | 200 |
2 | 0141, 0142 |
Fokken en houden van rundvee |
100 | 30 | 30 | 0 | 100 |
2 | 0146 | Fokken en houden van Varkens |
200 | 30 | 50 | 0 | 200 |
3 | Bedrijf max categorie 2 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
* Correspondeert met bovenstaand nummer van het bedrijf
Voor de bedrijven aan de Paardenkop geldt dat de kantoren een richtafstand van maximaal 10 meter hebben, deze richtafstand wordt gerespecteerd. De overige bedrijven hebben een richtafstand van maximaal 50 meter. Het meest nabij gelegen bedrijf bevindt zich op een afstand van ruim 250 meter. De richtafstand wordt gerespecteerd.
Voor het bedrijf aan de Bosweg 19 geldt dat een pluimveehouderij een richtafstand heeft van 200 meter.
Uit gegevens van de gemeente blijkt dat de gemeente Amerongen in 2003 een overeenkomst heeft gesloten met de eigenaar van de voormalige pluimveehouderij. De pluimveehouderij zou worden beëindigd in ruil voor de realisatie van een extra burgerwoning. Als gevolg van deze afspraak is in 2004 de milieuvergunning gedeeltelijk ingetrokken (kenmerk beschikking 448326, d.d. 29 juli 2004). Momenteel mag het bedrijf 40 vleeskalveren en 80 vleesstieren houden en valt het bedrijf onder de algemene voorschriften van het Activiteitenbesluit. De richtafstand voor het fokken en houden van rundvee bedraagt 100 meter. De stal waar de dieren worden gehouden is op circa 30 meter van het plangebied (en de bestemming wonen) gelegen. Aangezien een nieuwe gevoelige functie binnen de richtafstand is voorzien, is nader onderzoek naar de geurbelasting noodzakelijk om te beoordelen of enerzijds sprake van een goed woon- en leefklimaat en anderzijds of het bedrijf niet onevenredig belemmerd wordt. Dit nader onderzoek is uitgevoerd en is in paragraaf 4.9.4 opgenomen.
De richtafstand van het categorie 2 bedrijf aan de Bosweg wordt ruim gerespecteerd.
Daarnaast geldt voor de bedrijven aan de Paardenkop dat in de richting van het plangebied reeds bestaande (bedrijf)woningen zijn gelegen. Deze zijn bepalend voor de bedrijfsvoering. Voor het bedrijf aan de Bosweg 19 geldt dat momenteel nog geen woningen gelegen zijn tussen het bedrijf en het plangebied. Ook daarom is nader onderzoek noodzakelijk.
Er zijn geen bedrijven in de omgeving van deze locatie, die ruimtelijk een knelpunt vormen voor de ontwikkeling naar natuur. Omgekeerd vormt het realiseren van nieuwe natuur geen belemmering voor bedrijven in de omgeving.
Voor de aanwezige bedrijven geldt dat voor de meeste bedrijven de maatgevende richtafstand op basis van de VNG-publicatie gerespecteerd wordt. Er is voor deze bedrijven sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie. De nieuwe woningen zullen de aanwezige bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering.
Voor het perceel aan de Paardenkop/Bosweg geldt dat de pluimveehouderij aan de Bosweg 19 gelegen is binnen de richtafstanden én dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de woning het bedrijf belemmert in de bedrijfsvoering. Voor dit bedrijf is een nader onderzoek noodzakelijk. In paragraaf 4.9.4 wordt nader ingegaan op het geuronderzoek.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect geeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een ruimte-voor-ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd. Bij de besluitvorming hieromtrent moet opnieuw de milieutoets op de omgekeerde werking worden uitgevoerd, er wordt immers opnieuw bestemd.
Het plan heeft geen gevolgen voor de geurbelasting ter plaatse. Het aspect geur wordt daarom niet nader onderzocht.
Uit de toetsing bedrijven en milieuzonering is gebleken dat de nabij gelegen veehouderijen op voldoende afstand zijn gelegen. Er bestaat daarmee geen kans op geurhinder.
Bij de toetsing bedrijven en milieuzonering is, zoals reeds is beschreven in 4.8.4, gebleken dat de richtafstand voor de inrichting aan de Bosweg 19 niet gerespecteerd wordt. Deze richtafstand wordt met name veroorzaakt door het aspect geur. Een nader onderzoek naar de geurbelasting op de omgeving is daarom noodzakelijk.
Het doel van het geuronderzoek is het vaststellen of er met betrekking tot geur sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat. Hierbij wordt uitsluitend onderzoek gedaan naar de geurbelasting als gevolg van de veehouderij aan de Bosweg 19 in Elst (gemeente Rhenen).
Het nadere onderzoek is uitgevoerd door LievenseCSO Milieu B.V. en opgenomen in bijlage 16. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.
Resultaten en toetsing
Aangezien slechts één bedrijf wordt beschouwd en er dus geen sprake is van cumulatie, is de voorgrondbelasting gelijk aan de achtergrondbelasting.
Met behulp van V-Stacks vergunningen (versie 2010) is de geurbelasting van de Bosweg 19 bepaald ter plaatse van de toekomstige woning. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van de toekomstige woning maximaal 2,9 OUE/m3 lucht bedraagt (zie ook bijlage 1). Deze geurbelasting voldoet ruim aan wettelijke norm van 14 OUE/m3 lucht. Daarnaast geldt op basis van de Wgv buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter gemeten vanaf de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Deze afstand wordt gerespecteerd.
Wanneer de geurbelasting wordt beschouwd als de voorgrondconcentratie, wordt geconcludeerd dat de milieukwaliteit wordt beschouwd als zijnde 'goed'.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt de geurbelasting geen belemmering voor het plan.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de locaties Veenweg 10 en Achterbergsestraatweg. Na het uitvoeren van een nader onderzoek is voor de locatie Paardenkop tevens gebleken dat de geurbelasting geen belemmering vormt voor het plan.
Het voornemen betreft het veranderen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming waarbij de bestaande woning wordt behouden. Daardoor wordt verwacht dat er geen of een minimale toename van het verkeer zal zijn en geen sprake zal zijn van onevenredige hinder.
Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, waarbij sprake zal zijn van tenminste 2 parkeerplaatsen op het terrein.
Er zal een toename plaatsvinden van één woning op het perceel Achterbergsestraatweg. Het ligt niet in de lijn van verwachting dat er sprake zal zijn van een toename van onevenredige hinder. Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, waarbij sprake zal zijn van tenminste 2 parkeerplaatsen op het terrein.
Er zal een toename plaatsvinden van één woning op het perceel Paardenkop/Bosweg. Het ligt niet in de lijn van verwachting dat er sprake zal zijn van een toename van onevenredige hinder.
Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, waarbij sprake zal zijn van tenminste 1 parkeerplaats op het terrein per woning.
Op dit perceel wordt geen bebouwing opgericht. Parkeergelegenheid is dan ook niet van belang. Wel dient het perceel bereikbaar te zijn voor beheer en onderhoud van de natuurwaarden. Het perceel is in de huidige situatie reeds bereikbaar voor de agrarische doeleinden en zal dit ook in de toekomstige situatie zijn ten behoeve van de natuurdoeleinden.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In de het plangebied - zowel de percelen Veenweg 10, Achterbergsestraatweg, Paardenkop/Bosweg als de veldkavel in de Elster buitenwaarden - komen geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen voor, die van invloed zijn op het plangebied.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.
Het voorgenomen plan betreft een ontwikkeling in het landelijk gebied van Rhenen. De uitgangspunten met betrekking tot de duurzame verstedelijking zijn met name gericht op stedelijke ontwikkeling, waaronder ook de realisatie van nieuwe woningen in het buitengebied wordt verstaan. De Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking geeft echter het volgende aan:
"De ladder moet worden toegepast bij verbindende ruimtelijke plannen waaronder de provinciale verordening. De meeste Ruimte voor ruimte-regelingen hebben geen betrekking op een stedelijke ontwikkeling, die voorziet in een regionale behoefte (zie art. 3.1.6. lid 3 van het Bro). Toepassing van de ladder is dan niet nodig."
Conclusie
Toetsing van het voorgenomen plan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is voor onderhavig plan daarom niet nodig. Voorgenomen bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten voor duurzame verstedelijking.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen. Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen weergegeven. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de planregels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en figuren).
Planregels
De hoofdstukken voor de planregels hebben de volgende indeling:
Bestemming "Agrarisch"
De gronden op de percelen Veenweg 10 en Achterbergsestraatweg die niet binnen het bestemmingsvlak "Wonen" vallen, hebben in lijn met omliggende gronden de bestemming "Agrarisch" toegekend gekregen. Binnen deze bestemming vallen functies ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er is geen bouwvlak opgenomen en er zijn geen gebouwen toegestaan. De bouwhoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m².
De gronden zijn verder bestemd voor extensief recreatief medegebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties en groenvoorzieningen.
Naast de uitoefening van het agrarisch bedrijf speelt, binnen de agrarische bestemming, ook het beschermen van landschapswaarden een rol. Hierbij kan gedacht worden aan de openheid en verkavelingstructuur. Dit komt tot uitdrukking in het stelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bij een omgevingsvergunning. Ter bescherming van deze waarden geldt voor bepaalde werkzaamheden, die niet tot de normale agrarische werkzaamheden behoren, een omgevingsvergunningplicht. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere het aanbrengen van verhardingen en het graven of dempen van watergangen. Deze werkzaamheden kunnen invloed hebben op de landschappelijke kwaliteit en zijn daarom aan een vergunning gebonden, zodat een andere afweging/sturing plaats kan vinden.
Uitsluiten vergunningvrij bouwen Paardenkop
Een deel van het perceel aan de Paardenkop krijgt ook een bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak. Dit perceel bevindt zich tussen de nieuw te bouwen woning en het bestaande agrarische bedrijf ten zuiden daarvan.
Om te voorkomen dat op dit perceel bouwwerken worden gebouwd die mogelijk een negatief effect kunnen hebben op een goed woon- en leefklimaat van naastliggende woonkavels, is de mogelijkheid tot vergunningvrij bouwen hier beperkt. Het inperken van vergunningvrij bouwen ex artikel 3 van bijlage II Besluit omgevingsrecht is ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening toegestaan. Het uitsluiten van vergunningvrij bouwen heeft tot doel om te voorkomen dat ten behoeve van het naastliggende agrarisch bedrijf vergunningsvrije sleufsilo's, mestplaten en dergelijke kunnen worden gebouwd. Deze kunnen namelijk (geur)hinder met zich meebrengen voor omwonenden en toekomstige woningbouw op 50 meter afstand beperken.
Bestemming "Natuur"
Deze bestemming is opgenomen voor de veldkavel in de Elster buitenwaarden. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor landschappelijke en natuurlijke waarden, waaronder de NNN, agrarisch medegebruik, extensief recreatief medegebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In de bouwregels is de maximale hoogte opgenomen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van opslag of het storten van afval.
Op deze gronden is een vergunningplicht van toepassing. Dit houdt in dat voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een vergunning nodig is, alvorens daarmee mag worden gestart. Er gelden enkele uitzonderingen op de vergunningplicht, waaronder werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden.
Bestemming "Verkeer"
Een deel van het perceel Paardenkop/Bosweg langs de kruising van de wegen Paardenkop en Bosweg heeft deze bestemming toegekend gekregen, om de zichtlijnen bij deze kruising te borgen. Binnen deze bestemming vallen onder andere ook ecoducten, ambulante handel, parkeer- en groenvoorzieningen.
Bouwwerken mogen een bouwhoogte van 3 m hebben, vlaggen en lichtmasten 8 m. Ten behoeve van de verkeersfunctie en parkeervoorzieningen zijn bouwwerken met een bouwhoogte tot 7,5 m en masten en verwijsborden tot 12 m toegestaan.
Bestemming "Wonen"
Deze bestemming is opgenomen voor de terreinen waar woningen worden gebouwd op de percelen Veenweg 10, Achterbergsestraatweg en Paardenkop/Bosweg. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor wonen, beroep- en bedrijf aan huis, bed & breakfast, tuinen en erven.
In de bouwregels is de maatvoering aangegeven voor het bouwen van bouwwerken. De nieuw te bouwen woningen mogen een maximale inhoudsmaat van 600 m³ hebben. In afwijking hiervan geldt voor de woning op het perceel Paardenkop/Bosweg dat deze een maximale inhoudsmaat van 800 m³ mag hebben. Vastgelegd is dat er per bestemmingsvlak één woning wordt mogelijk gemaakt.
De woningen dienen in of binnen 5 meter achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn gerealiseerd te worden.
Binnen deze bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van beroep- en bedrijf aan huis en voor het uitoefenen van een bed & breakfast-gelegenheid, waarbij maximaal vijf kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van tien slaapplaatsen.
Bestemming "Leiding – Hoogspanningsverbinding"
De gronden aangewezen voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ zijn bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding en het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten. Hoogspanningsverbindingen zijn toegestaan waarbij de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 40 m mag bedragen.
Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"
Deze dubbelbestemming is bedoeld ter bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Aan de dubbelbestemming zijn gebiedsaanduidingen gekoppeld, waarmee de archeologische verwachtingswaarden worden aangegeven. Per verwachtingswaarde gelden verschillende oppervlaktematen voor wanneer onderzoek moet worden uitgevoerd. Hoe hoger de verwachtingswaarde, hoe kleiner de oppervlakte. Dit betekent dat voor grondwerkzaamheden (waaronder het oprichten van gebouwen) die de oppervlakte overschrijden en tevens dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden een vergunningplicht van toepassing is. Dergelijke werken en werkzaamheden mogen niet plaatsvinden, voordat een archeologisch onderzoek is overhandigd waaruit blijkt dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee deze dubbelbestemming kan worden gewijzigd, dan wel worden verwijderd, indien is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering"
De gronden bestemd voor ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn bestemd voor waterkering en doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding.
Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen (en ook dubbelbestemmingen) in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Verder is de anti-dubbeltelbepaling onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bij het opstellen van een ruimtelijke plannen dient op grond van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het plan betreft een particulier initiatief op eigen gronden. Ten behoeve van het plan hoeven door de gemeente Rhenen geen voorzieningen te worden getroffen, noch aan- of verkopen te worden gedaan. Voor de uitvoering van het plan zijn financiële middelen beschikbaar; alle door de gemeente te maken kosten zullen via de gemeentelijke legesverordening of een anterieure overeenkomst worden verhaald op de initiatiefnemer. In de anterieure overeenkomst zal tevens worden voorzien in een overeenkomst met betrekking tot eventuele planschade die volgt uit onderhavig plan. Ook die kosten zullen worden verhaald op de initiatiefnemer.
De gemeente geeft met vorenstaande invulling aan het bepaalde in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening, waardoor het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Een exploitatieplan behoeft daarom bij dit bestemmingsplan niet te worden vastgesteld.
Vooroverleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het concept ontwerp bestemmingsplan is opgestuurd naar de verschillende vooroverlegpartners. De volgende instanties hebben een reactie gegeven op het bestemmingsplan:
De reacties hebben tot enkele wijzigingen van beperkte omvang geleid in het bestemmingsplan.
Buurtinformatie
De omwonenden van de planlocaties zijn op de hoogte gebracht van de toekomstige woningbouwontwikkeling. Er heeft geen algemene informatieavond plaats gevonden, de omwonenden zijn individueel benaderd en geïnformeerd. Gemeld is dat er woningbouw plaats zal vinden op de locaties en om hoeveel woningen het gaat. Initiatiefnemers hebben aangegeven dat zij bereikbaar zijn voor omwonenden indien er vragen zijn en dat te zijner tijd een bestemmingsplanprocedure doorlopen zal worden.
Ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 16 november 2017 tot en met woensdag 27 december 2017 voor een ieder ter inzage gelegen in het Huis van de gemeente Rhenen en op www.ruimtelijkeplannen.nl en via www.rhenen.nl. Een ieder kon gedurende deze periode zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan indienen.
Tegen het ontwerp bestemmingsplan zijn vijf zienswijzen ingediend. De zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording hiervan zijn weergegeven in een Nota van zienswijzen. Deze nota is bijgevoegd in bijlage 17.
Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is tevens een Nota van wijzigingen opgesteld. Deze nota is bijgevoegd in bijlage 18.