direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalig Bergbad, Rhenen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

De locatie van het voormalige campingterrein Bergbad is door de initiatiefnemer herontwikkeld tot een vakantiepark met ecolodges. Hier is door de gemeente Rhenen een tijdelijke vergunning voor verleend om af te wijken van het geldende bestemmingsplan. De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' van het geldende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling nagenoeg mogelijk. Slechts op enkele punten wijkt de beoogde ontwikkeling iets af van de regels van dit plan. Het gaat dan om de toegestane oppervlakte en hoogte van de lodges en bijbehorende overkappingen van de beoogde kleinschalige horecavoorziening en het afwijken voor het gebruik van de horeca.

Ten behoeve van de herontwikkeling van het recreatieterrein zijn recent enkele bouw- en afwijkingsvergunningen verleend. In navolging van deze vergunningen wordt het nieuwe recreatieterrein via voorliggend bestemmingsplan planologisch geborgd. Het initiatief is ruimtelijk-functioneel passend omdat de bouwmogelijkheden uit voorliggend plan wenselijk zijn voor de verdere ontwikkeling van het park en tegelijkertijd ruimtelijk gezien geen noemenswaardige impact hebben op de omgeving. Daarom wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied (circa 2,3 ha.) is gelegen aan de Oude Veensegrindweg 76 in het buitengebied van Rhenen, ten zuiden van de kern Veenendaal. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Oude Veensegrindweg 76 in het buitengebied van de gemeente Rhenen, ten zuiden van de kern Veenendaal. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich natuur-/recreatiepark Kwintelooijen. Aan de oostzijde van het plangebied liggen voornamelijk woningen en bedrijven.

Onderhavig plangebied betreft een voormalige camping. De camping is al een tijd niet meer in gebruik en een deel van het terrein ligt inmiddels braak. De onderstaande afbeelding geeft een luchtfoto van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer gaat het voormalige campingterrein herontwikkelen tot een vakantiepark met 51 lodges. Deze hebben elk een oppervlakte van 70 m2 en worden prefab geplaatst. De lodges rusten op een fundering met een maximale diepte van 30 cm -mv. Binnen de geldende bestemming zijn 35 stacaravans van 60 m² per ha toegestaan. De bestemming (en het plangebied) is circa 2,3 ha groot. Dit betekent dat er circa 80 stacaravans mogen komen met in totaal een oppervlakte van 4.800 m² bebouwing. De ontwikkeling gaat uit van 51 lodges van 70 m² wat een ruimtebeslag betekent van circa 3.570 m². Per saldo neemt de bebouwingsdichtheid dus af. Deze ruimte wordt deels benut voor de vergroting van de toegestane overkappingen bij de stacaravans, die bovendien deels een open constructie hebben (geen gesloten bebouwing). Vanuit dit oogpunt is de verruiming van de toegestane oppervlakte voor de lodges en de overkappingen stedenbouwkundig en landschappelijk geen bezwaar. De bestaande bomen aan de wegzijde (Oude Veensegrindweg) blijven behouden en zorgen voor een overgang naar het bos aan de overzijde van de weg. Daarnaast wordt ten opzichte van de voormalige camping veel groen toegevoegd. Waar voorheen het terrein voornamelijk bestond uit stadstuinen/verharding, komt er nu een landschappelijke setting met alleen natuurlijke materialen.

Verder wordt net als bij andere recreatieparken met een verruiming van de bouwhoogte (in dit geval van 3,5 m naar 4,25 m) ook beter aangesloten op de hedendaagse bouwkundige eisen die gesteld worden aan recreatiebebouwing.

Binnen de toekomstige bestemming is bedrijfsbebouwing toegestaan voor maximaal 3,5% van het totale oppervlak van de bestemming. Bij voorliggend plan komt dit neer op ca. 800 m². Bedrijfsgebouwen zijn

gebouwen die dienen voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Het voornemen is om het toekomstig bedrijfsgebouw in te richten als receptie en een kleinschalige zelfstandige horecagelegenheid (brasserie/koffiecorner). De horecavoorziening is primair gericht op de recreanten van het vakantiepark maar ook te bezoeken door wandelaars en fietsers die gebruik maken van de recreatieve routes in de omgeving van het vakantiepark. Het paviljoen waar de receptie en horeca in worden gerealiseerd krijgt een oppervlakte van circa 200 m2. De onderstaande afbeeldingen geven de toekomstige indeling van het vakantiepark, de lodges en het beoogde horecapaviljoen weer. Voor de aangegeven vijverpartijen is reeds een vergunning verleend.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0004.png"

Toekomstige situatie recreatieterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0005.png"

Toekomstige lodges

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0006.png"

Toekomstige lodges

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0007.png"

Toekomstige situatie horecapaviljoen en receptie

2.3 Participatie

De initiatiefnemer heeft direct omwonenden persoonlijk geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling en uitgenodigd voor een toelichting. Een aantal omwonenden heeft daarvan gebruik gemaakt. De reacties waren positief. Men is blij met de kwaliteitsverbetering van de locatie en het plan wordt gezien als een goede ontwikkeling voor Rhenen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

Een uitgebreide toetsing aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente is niet nodig, omdat het plan van een dusdanig klein schaalniveau is en het ruimtelijke effect zo beperkt is dat de beleidskaders niet raken aan dit plan. Hieronder wordt enkel ingegaan op het relevante provinciale beleid met betrekking tot recreatie en toerisme en het geldende bestemmingsplan.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Planspecifiek

Het volgende artikel is voor deze ontwikkeling van belang:

Artikel 3.6 Recreatiewoningen

De provincie wil voorkomen dat recreatiewoningen functioneren als permanente woningen. De lodges uit voorliggend plan zijn enkel beschikbaar voor verblijfsrecreatie en niet voor permanente bewoning, waarmee het plan voldoet aan dit artikel uit de PRV.

Het initiatief past binnen de provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening .

3.1.2 Visie recreatie en toerisme 2020

Met de Visie recreatie en toerisme 2020 wil de provincie het recreatieve aanbod in de toekomst beter aan laten sluiten op de vraag. Randvoorwaarde hierbij is dat de toeristisch-recreatieve sector moet bijdragen aan de versterking van kwetsbare natuur, een aantrekkelijk landschap en waardevol erfgoed. Er is een verdeling gemaakt van recreatieprofielen die passen bij de gebieden binnen de provincie. Er zijn vier grote gebiedsgerichte, thematische opgaven benoemd:

  • Versterken en bewaken van het recreatief hoofdnetwerk;
  • Recreatiedruk accommoderen;
  • Vernieuwing in de natuur (EHS);
  • Landschap beter beleven.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een voormalig campingterrein naar een vakantiepark met 51 lodges. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de wens van de provincie om het recreatieve aanbod in de toekomst beter aan te laten sluiten op de vraag. Tevens wordt rekening gehouden met natuur en landschap, omdat de ontwikkeling op bestaand recreatieterrein plaatsvindt. Ook worden de lodges volledig duurzaam gebouwd: ze worden nagenoeg energieneutraal, voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen en krijgen een zeer hoge isolatiewaarde.

Hiermee past het plan binnen de Visie recreatie en toerisme 2020.

3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Rhenen buitengebied", vastgesteld op 10 november 2011. De locatie heeft de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfrecreatie' en een beperkt stukje 'Agrarisch'. In de regels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is voor het plangebied nader gespecificeerd dat er 35 stacaravans per ha zijn toegestaan, met een maximaal oppervlak van 60 m² per caravan. Ook zijn er bedrijfsgebouwen toegestaan voor in totaal 3,5% van het totale bestemmingsoppervlak. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduiding 'hoge verwachtingswaarde' voor het hele plangebied. Het zuidelijke puntje van het plangebied valt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige Waarden. Onderstaand een uitsnede van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPRhnPhVB-ON01_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Rhenen buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

De lodges voldoen aan de definitie van stacaravan zoals opgenomen in het vigerend plan, maar krijgen een oppervlakte van 70 m2 per lodge. De lodges krijgen verder een bouwhoogte van 3,8 meter in plaats van de toegestane 3,5 m en een breedte van 6,8 m in plaats van de maximale toegestane breedte van 3,3 m. In het plan zijn per stacaravan twee overkappingen opgenomen met oppervlaktes van 12,5 m2 en 4,5 m2. Deze worden beoordeeld als bijbehorende bouwwerken. In het bestemmingsplan zijn bijgebouwen bij een recreatiewoning/stacaravan toegestaan met een maximale oppervlakte van 6 m2 en een maximale bouwhoogte van 2,5 meter. Daarnaast maakt de oprichting van een kleinschalige zelfstandige horecavoorziening binnen een bedrijfsgebouw onderdeel uit van het initiatief. Ook dit is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Voorliggend initiatief is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Bij de ruimtelijke toestemmingen van de Wabo speelt ook milieu een rol in de afweging. Onderstaand een toets waaruit volgt dat het plan hieraan voldoet. Hier worden alleen de aspecten behandeld die relevant zijn voor onderhavig plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek en een asbestonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. In zowel de boven- als ondergrond zijn lichte tot zeer lichte verontreinigingen van enkele metalen aangetroffen. Uit de bodemanalyse blijkt ook dat in één mengmonster een zeer geringe hoeveelheid asbest is aangetroffen (6,5 mg/kg ds). Door de zeer geringe hoeveelheden verontreiniging staat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem het voornemen echter niet in de weg. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 36488 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   19,0 µg/m3   19,2 µg/m3   11,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3
 

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie voorziet dit plan niet in een toename van het aantal toegestane recreatiewoningen. Er is daarom geen toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachte,

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen). Het \project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Een recreatiewoning is volgens de Wgh geen geluidsgevoelig object. Wel dient vanuit een goede ruimtelijke ordening en goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Hiervoor is het geluidseffect van omliggende bedrijven en inrichtingen van belang. In subparagraaf 4.1.5 is geconcludeerd dat er geen sprake is van geluidshinder uit de omgeving. Binnen het recreatiepark is er vanuit het aspect geluid daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Volgens de Wgh is een recreatiewoning een geurgevoelig object. In de omgeving van het plangebied liggen echter geen planologische rechten voor het voeren van agrarische bedrijfsmogelijkheden. Binnen het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect geur en er worden geen agrarische bedrijven gehinderd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

Planspecifiek

Voorheen was er een camping in het plangebied gevestigd en de locatie heeft nog steeds de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een aannemers-/transportbedrijf (recyclingbedrijf) aan de Cuneraweg 411. Aan de Cuneraweg liggen meerdere bedrijven, afgewisseld met woningen en enkele maatschappelijke functies. Hiermee kan worden gesteld dat er sprake is van een gemengd gebied. Daarom kunnen de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG met 1 stap worden verkleind. Voor een aannemersbedrijf (met een werkplaats groter dan 1000 m2) geeft de VNG een minimale richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid en een minimale richtafstand van 30 meter voor het aspect stof. Wanneer deze richtafstanden met 1 stap worden verkleind, geldt voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof een richtafstand van 10 meter. De feitelijke afstand tussen het bestemmingsvlak van het plangebied (recreatieterrein) en het bestemmingsvlak van het bedrijf bedraagt circa 20 meter. Hiermee wordt wel aan de richtafstand voor het aspect stof voldaan, maar niet aan de richtafstand voor het aspect geluid. Langs beide perceelsgrenzen bevinden zich echter groenstroken met o.a. hagen. Met deze groenstroken meegerekend is de afstand tussen het plangebied en het bedrijf circa 30 meter. Hiermee wordt ook aan de richtafstand met betrekking tot geluid voldaan. Daarnaast was er voorheen al een camping in het plangebied gevestigd. Hier moest al rekening mee worden gehouden in de bedrijfsvoering. Tevens liggen er woningen op kortere afstand van het bedrijf, waar al rekening mee moet worden gehouden. In die zin kan worden gesteld dat het bedrijf in planologische zin niet verder wordt beperkt dan via het vigerende bestemmingsplan het geval is.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

De Veiligheidsregio Utrecht heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg vanuit het aspect externe veiligheid advies uitgebracht. Het advies en de wijze waarop voorliggend initiatief deze adviezen volgt, is in het vervolg van deze paragraaf uitgewerkt.

Risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Cuneraweg, die is aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

Leidingen

Het plangebied ligt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde gasleiding in de omgeving van het plangebied. De leidingen in de omgeving hebben daarmee geen invloed op voorliggend initiatief.

Bluswatervoorziening

Tijdens een brand is het van belang dat snel en adequaat opgetreden kan worden om het vuur te bestrijden. De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primair als ook secundair of tertaire (open water). Naast de watervoorzieningen van de brandweer zelf liggen er binnen het vakantiepark straks meerdere waterpartijen. Om te borgen dat er binnen een straal van 40 m rondom elke lodge een bluswatervoorziening voorhanden is, wordt er binnen het park ook een brandkraan aangelegd. Zie daartoe ook de inrichtingstekening uit bijlage 2. Daarmee wordt er voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit.

Bereikbaarheid

In de toekomstige situatie is er sprake van een goede bereikbaarheid. Het park is van twee zijden (Cuneraweg en Oude Veensegrindweg) goed te bereiken en ook het park zelf is goed begaanbaar, zie ook de inrichtingstekening uit bijlage 2.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.\

Planspecifiek

In het kader van de eerder door de gemeente Rhenen verleende tijdelijke vergunning is reeds een waterparagraaf opgesteld en is het watersysteem (inclusief vijvers) conform vergunning aangelegd. De gehele rapportage van de waterparagraaf is toegevoegd als bijlage 3. In voorliggende paragraaf is de eerdere waterparagraaf geactualiseerd voor wat betreft het aantal te bergen m3. Door de toepassing van halfverharding in plaats van de eerder aangenomen gesloten verharding is dit aantal gewijzigd. Een nadere toelichting volgt hieronder.

Binnen het plangebied zijn conform de afgegeven vergunning twee vijverpartijen aangelegd. De vijvers krijgen een oppervlak van respectievelijk 445 m² en 520 m² (965 m² in totaal). Uitgaande van een minimale waterdiepte van 0,3 m, dan voorzien de vijvers in een gezamenlijke bergingscapaciteit van 290 m³. Het toekomstig verhard oppervlak bestaat uit de daken van de lodges (51*85 m²), het bedrijfsgebouw (200 m²) en het verharde deel van de entreeweg (ca 100 m²). De resterende wegen, paden en parkeerplaatsen worden uitgevoerd in een half verharde bestrating. Het verhard oppervlak van het vakantiepark komt daarmee uit op ca. 4.700 m² (51*85 m² + 200 m² + 100 m²). Voor een bui die eens in de 100 jaar voorkomt (0,06) is een totale bergingscapaciteit nodig van afgerond 282 m³ (0,06*4.700). Gesteld kan worden dat de bergingscapaciteit van de twee vijvers (290 m³) samen over voldoende capaciteit beschikken om in de bergingsbehoefte (282 m³) te voorzien.

*Het verschil tussen de benodigde bergingscapaciteit uit bovenstaande toelichting (282 m³) en de benodigde inhoud (520 m³) zoals genoemd in de waterparagraaf uit bijlage 3 is te verklaren doordat bovenstaande berekening op een later moment, aan de hand van het concrete bouwplan is opgesteld. In de waterparagraaf is gerekend met een hoger aandeel verharding, terwijl een groot deel van de verharding in werkelijkheid bestaat uit halfverharding.

Op basis van de waterparagraaf uit de bijlage is in de regels van voorliggend plan via een voorwaardelijke verplichting geborgd dat, voordat de lodges in gebruik mogen worden genomen, er binnen eigen terrein op basis van het toekomstige verhard oppervlak voldoende bergingscapaciteit dient te zijn aangelegd en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen van de benodigde inhoud van de bergingsvoorzieningen geldt de volgende formule: m³ infiltratie- en bergingsvoorzieningen = m² verhard oppervlak * 0,06 m.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater niet direct op het vuilwater worden aangesloten, maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.

Binnen de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave landschappelijk in te passen. Hemelwater wordt zoveel als mogelijk verwerkt waar het valt. Transport kan bovengronds plaatsvinden door het creëren van laagtes in het maaiveld. Via een stelsel van sloten en greppels zal, bij hevige regenval, water worden afgevoerd richting de vijvers. Indien een bovengrondse, zichtbare afvoer niet mogelijk is zal afvoer verbuisd plaatsvinden. Geconcludeerd wordt dat op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal is uit te voeren. Vanuit het oogpunt van waterhuishouding worden geen belemmeringen verwacht.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. De belangrijkste conclusies worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Binnenveld'. Dit gebied ligt op circa 2,2 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'Bennekommermeent' ligt op 3,2 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling en afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is in aanvulling op de quickscan een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5). Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden, het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Het plangebied is mogelijk een geschikte habitat voor algemene broedvogels. Ter bescherming van algemene broedvogels dienen eventuele nestgelegenheden buiten het broedseizoen te worden verwijderd. De locatie betreft mogelijk een foerageergebied voor vleermuizen. Hiervoor dient er aandacht te zijn voor verlichting van de bosrand. Het plangebied is een geschikte habitat voor verblijfplaatsen van vleermuizen. De lodge/stacaravan die geschikt is voor vleermuizen blijft met onderhavig plan behouden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Voorliggend plan voorziet in minder recreatieverblijven dan het vigerende bestemmingsplan toestaat. De kleinschalige horecavoorziening is naast verblijfsrecreanten van het vakantiepark ook te bezoeken door dagrecreanten van buiten het park. Per saldo is er echter geen toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Het recreatieterrein wordt ontsloten op de Oude Veensegrindweg.

Parkeren

Elke recreatiewoning krijgt één parkeergelegenheid naast de vakantiewoning en bij de ingang van het park komt, op eigen terrein, een centrale parkeerplaats met 24 parkeerplaatsen. Het totaal aantal parkeerplaatsen binnen het vakantiepark komt daarmee uit op 75 parkeerplaatsen (51+24).

Om de parkeerbehoefte van het vakantiepark te bepalen is gebruik gemaakt van de 'Beleidsnota parkeernormen of parkeerfonds' van de gemeente Rhenen uit 2011 en de verkeerscijfers van het CROW.

In het beleidsplan van de gemeente is geen norm opgenomen voor een vakantiewoning. Het CROW (publicatie 317) adviseert een gemiddelde parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per standplaats (kampeerterrein). De totale parkeerbehoefte voor de lodges komt daarmee uit op 56,1, afgerond 57 parkeerplaatsen. De toegestane oppervlakte voor horeca bedraagt maximaal 200 m². In het gemeentelijke beleidsplan is voor horecagelegenheden (café/bar/discotheek/cafetaria) een norm van 8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo opgenomen. Hieruit volgt een maximale behoefte van 16 parkeerplaatsen waarmee de totale behoefte

73 parkeerplaatsen bedraagt. De conclusie luidt dat binnen het vakantiepark voldoende parkeerplaatsen (75 parkeerplaatsen) zijn opgenomen om aan de totale parkeerbehoefte (73 parkeerplaatsen) te voldoen. Daarbij is de verwachting dat de parkeerbehoefte van de horecagelegenheid in de praktijk lager uitvalt omdat de horecavoorziening uit voorliggend plan kleinschaliger is dan de voornoemde horecagelegenheden uit het parkeerbeleid, de horecagelegenheid voornamelijk overdag geopend is en gericht is op recreatieve passanten per fiets of als wandelaar.

In de regels van voorliggend plan is geborgd dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid dient te zijn aangelegd conform het parkeerbeleid van de gemeente Rhenen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Binnen en in de omgeving van het plangebied liggen geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Cultuurhistorisch waardevolle gebieden heeft de gemeente Rhenen in het bestemmingsplan voorzien van een waardeaanduiding. Ter plaatse van het plangebied ontbreekt deze aanduiding. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.


Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' is ter plaatse van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen en de gebiedsaanduiding 'hoge verwachtingswaarde'.

In de bijbehorende regels is voor deze gronden een onderzoeksplicht opgenomen indien er bouwwerkzaamheden zijn voorzien van 100 m² of meer. Alle nieuwe lodges uit dit plan zullen prefab en met een fundering niet dieper dan 30 cm -mv worden geplaatst.

Ter plaatse van de gronden waar de nieuwe waterpartijen zijn voorzien is vanwege de hoge verwachtingswaarde een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. De belangrijkste conclusie van het onderzoek luidt dat er geen aanwijzingen zijn om nog restanten van een archeologische vindplaats te verwachten. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij een hoge verwachting gold op het aantreffen van archeologische indicatoren, kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Er zijn daarmee geen belemmeringen vanuit archeologie in het kader van de graafwerkzaamheden ter plaatse van de nieuwe waterpartijen. En als gevolg van de conclusie zal de vigerende gebiedsaanduiding ter plaatse van de onderzoeksgebieden naar beneden worden bijgesteld in een 'lage verwachtingswaarde'. Voor de overige gronden blijft de gebiedsaanduiding ' hoge verwachtingswaarde' van kracht.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Op voorliggend bestemmingsplan zijn de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' en de herziening van toepassing.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

De wijzigingen van de regels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' hebben betrekking op het vastleggen van het maximaal aantal stacaravans van 35 caravans per ha nu naar 25 caravans per ha in de toekomst (lodge past binnen de definitie van een stacaravan uit de begrippenlijst van het vigerende bestemmingsplan). Het woonoppervlak per stacaravan verandert van 60 m² naar 70 m². Het maximale aantal m² van 'Aan- en uitbouw en bijgebouwen bij de recreatiewoning, vakantiehuisje of stacaravan' is verruimd van 6 m² naar 18 m².

De horeca is mogelijk gemaakt binnen bedrijfsgebouwen. Deze regeling maakt ca 800 m² (2,3 ha * 3,5%) aan bedrijfsgebouwen mogelijk, het gebouw met receptie en voorzieningen, waaronder een kleinschalige horecavoorziening, krijgt een oppervlak van ca 200 m².

De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is ook opgenomen voor het stukje grond aan de noordoostkant van het plangebied. Die gronden hebben nu nog de bestemming 'Agrarisch' maar behoren al wel tot het perceel van het recreatieterrein.

Dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden'

De dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Deze dubbelbestemming ligt aan de zuidkant van het plangebied en voorziet mede in de bescherming van aardkundige waarden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

De dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie' is over het gehele plangebied overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de onderzoeksgebieden (waterpartijen) is de bestaande 'hoge verwachtingswaarde' naar beneden bijgesteld tot een 'lage verwachtingswaarde'. Voor de overige gronden van het plangebied blijft de 'hoge verwachtingswaarde' van kracht.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aangeboden aan de relevante instanties. Dit zijn provincie Utrecht, het waterschap Vallei en Veluwe, de Veiligheidsregio Utrecht, Vitens en de gasunie.

De provincie, het waterschap, de Veiligheidsregio Utrecht en de gasunie hebben een vooroverlegreactie ingediend. Waar nodig zijn deze verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Daarmee is er voldaan aan het bepaalde ex artikel artikel 3.1.1 Bro.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In het kader van voorliggende ontwikkeling is geen formele inspraakprocedure doorlopen. De gronden van het plangebied blijven in gebruik als recreatieterrein. Het ruimtelijk effect is zeer beperkt. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van de herontwikkeling van het recreatieterrein. Zoals nader toegelicht in paragraaf 2.3 hebben omwonenden positief gereageerd op het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.