Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nude 36-38, Rhenen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0340.BPNude36-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande woningen en enkele bijgebouwen aan de Nude 36-38 te Rhenen te slopen ten behoeve van de realisatie van twee nieuwe woningen. De eigenaar van de gronden aan de Nude 36 - 38 in Rhenen heeft recent een principeverzoek ingediend bij de gemeente. Op basis hiervan heeft het college besloten om in principe medewerking te verlenen aan een herindeling van de bebouwing op het perceel Nude 36 - 38. Daarbij zijn de volgende randvoorwaarden gesteld:
  • er zijn maximaal 2 woningen toegestaan;
  • voordat de planologische procedure start moet een door de gemeente goed te keuren inrichtingsplan incl. beeldkwaliteitsplan met aandacht voor cultuurhistorie en landschap opgesteld zijn, waaruit blijkt dat het plan leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • de ontwikkeling moet aantoonbaar milieu-planologisch mogelijk zijn;
  • het hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden;
  • parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;
  • voordat de planologisch procedure start wordt een anterieure overeenkomst inclusief planschadeovereenkomst gesloten tussen de grondeigenaren en de gemeente.   
Binnen de geldende bestemmingsplannen 'Rhenen Buitengebied' en ‘Buitengebied 2010 partiele herziening 2013, partiële herziening 2012’ beschikt het plangebied over de bestemmingen ‘Wonen’ en 'Agrarisch'. Per bestemmingsvlak is maximaal een woning toegestaan, het realiseren van twee nieuwe woningen is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van de woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiele herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. 
1.2 Ligging plangebied
De locatie aan de Nude is gelegen in het buitengebied van Rhenen tussen de kernen Rhenen en Wageningen. Het perceel is ten zuiden van de Nude gelegen en reikt met ruim 240 meter richting het zuiden het polderlandschap in. Het plangebied heeft een omvang van circa 8.825 m². Het betreft één perceel dat kadastraal bekend staan onder gemeentecode RNN01, sectie D en nummer 166.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (rode cirkel) (bron: Google Earth) 
Begrenzing plangebied (rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de bestemmingsplannen 'Rhenen Buitengebied' en ‘Buitengebied 2010 partiële herziening 2013’. De gemeenteraad van de gemeente Rhenen heeft het bestemmingsplan 'Rhenen Buitengebied' op 20 september 2011 vastgesteld. Na uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de partiële herziening is het geheel samengevoegd in een geconsolideerd plan ('Consolidatieplan Buitengebied Rhenen').
 
Op 6 maart 2018 is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' vastgesteld. Hierin is bepaald dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels van de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds', gerealiseerd moet worden.
  
De navolgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen.
 
Uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden waar de beoogde ontwikkeling is voorzien hebben de bestemming ‘Wonen’ en 'Agrarisch'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. wonen, beroep- en bedrijf aan huis, bed and breakfast, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met de daarbij behorende wegen en paden, terreinen, tuinen en erven, bouwwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden bestemd voor de bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen. Binnen de bestemming 'Wonen' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan. Deze woning dient voorzien te zijn van een kap en kent een maximale goothoogte van 3,5 m, bouwhoogte van 8 m en inhoud van 600 m³.
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met nevenactiviteiten. Tevens zijn de gronden bestemd voor inwoning, extensief recreatief medegebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties en groenvoorzieningen, met de daarbij behorende erfbeplanting, wegen en paden, erven en terreinen en bouwwerken. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. In het plangebied is geen bouwvlak aanwezig.
 
Voorts gelden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ en de gebiedsaanduidingen ‘overige zone - hoge verwachtingswaarde’ en ‘reconstructiewetzone - verweving’.     
 
Gezien het initiatief twee woningen mogelijk maakt is het in strijd met het geldende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het beoogde initiatief juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied ligt direct aan de Nude en is hierop ontsloten. Het perceel bevindt zich aan de zuidzijde van deze weg en is circa 38 meter breed en 240 meter lang. Ruimtelijk kan het perceel in twee delen worden opgedeeld. Het voorste deel betreft het 'woonperceel'. Hier staat direct aan de weg een oude dwarshuisboerderij van een laag met een kap. Hier zijn 3 wooneenheden aanwezig. Daar achter staat een vrijstaande woning (van oorsprong reeds een woning met permanente bewoning) van een laag met een flauwe kap in een langgerekt volume, de nokrichting haaks op de weg. Direct daar tegenover, aan de oostzijde, staat een werkschuur van circa 5 x 20 meter met een plat dak.
 
Verder op het perceel staan diverse schuurtjes en een stacaravan als overblijfsel van de voormalige camping (Happy Landing). Het achterste deel van het perceel is als groene ruimte ingericht. Een uniek stukje groen met veel beschutting voor mens en dier in het verder overwegend open polderlandschap. De aanwezige beplanting, bestaande uit diverse bomen, houtwallen en hagen zorgen voor een besloten en natuurlijk karakter. Ook is er een vijver aanwezig en enkele lichte hoogteverschillen.
 
De navolgende afbeeldingen tonen een inrichtingsschets en enkele foto's van de huidige situatie in het plangebied.
      
Inrichtingsschets huidige situatie plangebied (bron: Buro SRO)
Aanzicht plangebied vanaf de Nude (bron: Buro SRO) 
Huidige situatie plangebied (bron: Buro SRO)
 
Huidige situatie plangebied (bron: Buro SRO)
 
2.2 Toekomstige situatie
Het voornemen is om de bestaande woning, direct aan de weg, te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning terug te bouwen. Dit om een situatie te creëren die bijdraagt aan een beter woon- en leefklimaat (i.v.m. het verkeerslawaai, fijnstof en de verkeersveiligheid). Daarnaast worden nagenoeg alle opstallen achter op het perceel verwijderd en wordt het gehele perceel heringericht. De huidige situatie, met weinig samenhang en rommelige indruk, wordt daarmee sterk verbeterd evenals de ruimtelijke kwaliteit van het totale perceel. In een latere fase wordt de achterliggende bestaande woning gesloopt en vervangen door een nieuwe vrijstaande (schuur)woning.
 
De navolgende afbeelding toont een situatieschets van de beoogde situatie. 
 
Situatieschets beoogde situatie (bron: Buro SRO)
    
Met de aanpak van het totale perceel wordt ruimtelijk meer kwaliteit behaald, het woon- en leefklimaat verbetert, beter ingespeeld op het Grebbelinielandschap en de plannen voor Nude 2.0. Het geheel wordt landschappelijk aantrekkelijker gemaakt en beter ingespeeld op en aangesloten bij het typische karakter van het polderlandschap. Voor het initiatief is een inpassingsplan (Buro SRO, 30 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) opgesteld waarin de landschappelijke inpassing en de beeldkwaliteit zijn vastgelegd. Dit plan heeft een positief welstandsadvies gekregen (14 maart 2023).
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de Romeinse Limes, aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde in het Barro. De ontwikkeling is dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, op twaalf nieuwe woningen ligt. In het onderhavige geval worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt, terwijl in de huidige planologische situatie één woning toegestaan is. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
De voor dit plan relevante kaartlagen van de Omgevingsvisie provincie Utrecht worden hierna besproken.
     
Aantrekkelijke landschappen
Het plangebied is gelegen in het op kaart 14 aangegeven landschap Gelderse Vallei. Voor het landschap Gelderse Vallei wenst de provincie de volgende kernkwaliteiten te behouden:
  1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  2. stelsel van beken;
  3. griften en kanalen;
  4. de hierin gelegen Grebbelinie en overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Gelderse Vallei dient aandacht te zijn voor de boven genoemde zaken. Voor onderhavige ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. In het inrichtingsplan is uitgebreid ingegaan op de kernkwaliteiten en de ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief betreft daarnaast een beperkte ruimtelijke ingreep. Hiermee worden de kernkwaliteiten van het landschap Gelderse Vallei niet negatief beïnvloed.
 
CHS - Militair erfgoed
Het plangebied ligt in een gebied dat op kaart 15 is voorzien van de aanduiding 'CHS - Militair erfgoed'. Door de provincie Utrecht lopen vier grote voormalige waterlinies die worden aangemerkt als militair erfgoed: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Stelling van Amsterdam, de Grebbelinie en de Oude Hollandse Waterlinie. Het plangebied is gelegen binnen het Grebbelinielandschap. Deze linie is een militaire structuur, aangelegd in de 18e eeuw, die zich in noordelijke richting uitstrekt van Veenendaal via Amersfoort naar Bunschoten (randmeren). De kwaliteiten van de cultuurhistorische structuur moeten behouden blijven en er wordt gestreefd naar een betere beleefbaarheid. In toelichting paragraaf 3.3 wordt het plan getoetst aan de regelingen die betrekking hebben op bescherming van het Grebbelinielandschap. Daarnaast wordt in het inrichtingsplan rekening gehouden met het Grebbelinielandschap.   
  
De kaartlaag 'Provincie Utrecht CO2 neutraal' geldt voor de gehele provincie. Ook op het voorliggende plan heeft deze kaartlaag invloed. Het initiatief betreft een duurzame herontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met groene daken, energieopwekking, natuurinclusiviteit, biodiversiteit etc.
 
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de ambities en kwaliteiten die zijn omschreven in de omgevingsvisie.
          
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Verstedelijking
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Met betrekking tot verstedelijking in het landelijk gebied stelt artikel 9.2 van de Interim Omgevingsverordening dat nieuwe verstedelijking niet is toegestaan. Het voorliggende plan maakt echter geen verstedelijking mogelijk. In de feitelijke situatie zijn reeds twee woningen aanwezig. Deze woningen zijn sinds jaar en dag aanwezig. Dit is echter abusievelijk niet geland in het geldende bestemmingsplan. Met voorliggende bestemmingsplan worden ook twee woningen mogelijk gemaakt. Hiernaast worden er geen andere stedelijke functies toegevoegd aan de beoogde situatie ten opzichte van huidige situatie. Er wordt dus geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe verstedelijking binnen het landelijk gebied zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht. Verder geldt dat een kwaliteitsverbetering beoogd is.
      
Conclusie
Uit de raadpleging van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet strijdig is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
 
3.3 (Inter)gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie: Visie op Rhenen 2035
De gemeente Rhenen heeft op 12 december 2022 de 'Visie op Rhenen 2035' opgesteld. Met deze visie beschrijft de gemeente beeldend wat zij als gemeente en gemeenschap belangrijk vinden; waar de gemeente extra aandacht aan wil besteden en waar de gemeente naartoe wilt werken. Op deze manier kan de gemeente Rhenen in de toekomst de juiste keuzes maken. In de visie worden 21 verschillende deelgebieden onderscheiden.
    
Planspecifiek 
De planlocatie valt binnen het deelgebied 'Binnenveld'. Het Binnenveld is een agrarisch landschap met grote verscheidenheid in verschijningsvorm door verschil tussen hoog en droog en laag en nat. Het noordelijk deel is open, vlak en nat met rechte wegen en blokvormige kavels. Dit wordt een broekontginningslandschap genoemd. Onderdeel van het Binnenveld is de Nude: fruiteelt, eikenbomen, langs de N225 en de aanwezigheid van meidoornhagen. Het initiatief behoudt en verbetert het groene karakter van het Binnenveld, hiermee wordt bijgedragen aan de opgaven die is gesteld voor het Binnenveld. Verder staat in de visie specifiek voor Nude de opgave beschreven 'ruimte voor energie opwekking'. Bij het realiseren van de beoogde woningen wordt voldoende rekening gehouden met de energietransitie door middel van 'eigen' energieopwekking.
 
Geconcludeerd kan worden het initiatief aansluit op het gestelde in de Omgevingsvisie: Visie op Rhenen 2035.
 
3.3.2 Beeldkwaliteitsplan Binnenveld
De gemeente Rhenen heeft in samenwerking met de gemeenten Ede, Wageningen en Veenendaal het beeldkwaliteitsplan Binnenveld opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is vooral bedoeld als begeleiding van bouwaanvragen op de erven in het Binnenveld. Het moet leiden tot een betere landschappelijke inpassing van ontwikkelingen op de verschillende bebouwde erven in het Binnenveld. Het landschap in het Binnenveld onderscheidt vijf verschillende landschapstypen die verschillen in uiterlijke verschijningsvorm.
 
Planspecifiek
Het plangebied behoort tot het oeverwallenlandschap. Het gebied kenmerkt zich door zijn gecompartimenteerde open landschap, komklei gronden; hoge grondwaterstand, strokenverkaveling en aan wegen gelegen (lint)bebouwing. De bebouwing is veelal gelegen aan hoofdontsluitingswegen, op de kop van het perceel. De bedrijfsvoering is gescheiden van het woongedeelte en vindt dieper op het perceel plaats. De woonzone is veelal aangeplant met hoge opgaande beplantingen. De erven hebben daardoor een sterke verankering aan de bomenlanen. Onderling worden de kavels gescheiden door een licht beplant struweel of haag (bv. meidoorn) voor voldoende privacy. Het kavel wordt aan de westzijde meer open gemaakt en opnieuw ingeplant. Dit om aan te sluiten bij het herstel van het oorspronkelijke heggen- en hagenlandschap en om het zicht op het Grebbelinielandschap te bevorderen. Hiermee wordt een grote kwaliteitsslag gemaakt en de inrichting van het perceel sterk verbeterd.
 
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen voor het oeverwallenlandschap uit het beeldkwaliteitsplan Binnenveld.
         
3.3.3 Duurzaam Bouwen
De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR Gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.
 
In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:
  • Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6. Dit geldt uiteraard ook voor de eigen gemeentelijke gebouwen.
  • Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
  • Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
Planspecifiek
Het plan voldoet tenminste aan de door gemeente gestelde eisen op het gebied van duurzaam bouwen. Veder wordt er gestreefd naar een aanzienlijk niveau van autarkie; met name op het gebied van energieopwekking en verbruik. Daarbij worden er meer dan vereist zonnepanelen geplaatst en aanvullend opgewekte energie (tijdelijk) worden opgeslagen waar mogelijk. De woning wordt uiteraard gasloos uitgevoerd en voorzien van een bodem/luchtwarmtepomp.
 
Bouwfysisch wordt voldaan aan de gestelde eisen vanuit BENG en het bouwbesluit. Keuzes voor de gebruikte materialen is dat ze qua levensduur en onderhoud langdurig meegaan.
 
Het vuil- en hemelwater wordt gescheiden afgevoerd waarbij het hemelwater (vertraagd) op het terrein wordt afgevoerd.
    
3.3.4 Visie buitengebied
Op 13 juli 2020 is de 'Visie buitengebied' vastgesteld door de gemeente Wageningen. De visie geeft de huidige en gewenste situatie weer van het buitengebied. En er wordt aangegeven hoe de gewenste situatie kan worden behaald.
 
De visie bestaat uit 5 thema's:
  1. Verbeteren biodiversiteit
  2. Bewegen, recreatie en gezondheid
  3. Energie
  4. Landbouw en voedsel
  5. Aantrekkelijke kleine wegen
Deze vijf thema’s vormen een samenhangende agenda voor de toekomst. Hoewel de thema’s een bepaalde inhoudelijke afbakening hebben, kunnen specifieke ‘vakgebieden’ zoals cultuurhistorie, waterbeheer, verkeer landbouw etc op verschillende plekken terugkomen.
 
Planspecifiek
De planlocatie valt binnen het transformatiegebied Nude-Binnenveld. Het achterste deel van het perceel behoudt zijn agrarische bestemming en wordt opgeschoond en ontdaan van de bijgebouwen. Daarmee wordt een belangrijke kwaliteitswinst behaald. De aanwezige populieren blijven behouden gezien hun karakter voor het landschap. Overige niet inheemse soorten (o.a. coniferen en denachtigen) worden verwijderd. De groenstructuur wordt verder opgeschoond, versterkt en aangeheeld met inheemse soorten. Daarmee kan de biodiversiteit worden vergroot en het oorspronkelijke landschap weer meer worden hersteld. Dit door onder andere de aanleg van perceelsheggen en hagen van sleedoorn en meidoorn.   
  
De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan op de Visie buitengebied.    
 
3.3.5 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie
In april 2011 is het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie vastgesteld. De aanwijzing tot rijksmonument in 2011 is voor de Grebbelinie een belangrijke stap in het behoud en de bescherming van deze linie. Deze gebeurtenis maakt dat het borgen van de kwaliteiten, de herkenbaarheid en de belevingswaarde van de Grebbelinie bijzondere aandacht verdient. Met het beeldkwaliteitsplan wordt aan deze doelen een belangrijke bijdrage geleverd. Het beeldkwaliteitsplan vormt zowel een toetsingskader als een stimuleringskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied direct gelegen rondom de Grebbelinie.
 
De inhoud van het beeldkwaliteitsplan richt zich op de aspecten landschap, erf en bebouwing binnen de invloedssfeer van de Grebbelinie. Het beeldkwaliteitsplan bestaat uit een beschrijving van de wenselijke inrichting van bebouwing en beplanting op:
  • agrarische percelen;
  • overige bedrijfspercelen, en:
  • woonerven.
Daarnaast geeft het beeldkwaliteitsplan aan hoe men dient om te gaan met overige landschapselementen (zoals de aanleg van bospercelen). Uit deze beschrijving vloeien aanwijzingen en criteria voort die als handreiking dienen voor het beoordelen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat dan zowel om nieuwe ontwikkelingen waarvoor een planologische procedure moet worden gevoerd als voor nieuwe ontwikkelingen die planologisch al mogelijk zijn, maar nog getoetst moeten worden aan welstand.
 
Planspecifiek
De Grebbelinie is een uniek fenomeen in het Nederlandse landschap en doorkruist vijf landschapstypen. Het plangebied is gelegen in het polderlandschap. Voor de Grebbelinie wordt ter plaatse gesproken van een halfopen linie als verschijningsvorm. Hierbij staan openheid en zicht centraal. Het doel vanuit het BKP Grebbelinie is dan ook het erf een compacte indeling te geven, waardoor deze het verlies aan openheid en zicht beperkt. Juist doordat dit gebied een grootschalige openheid of duidelijk herkenbare zichtlijnen mist, is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de aanwezige openheid en zichtlijnen. Voor het initiatief wordt een compacte erfinrichting nagestreefd en worden indien mogelijk de openheid en de zichtlijnen versterkt.
 
De ontwikkeling is in lijn met het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie.
    
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid d. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, gelet op de aard, de omvang en de directe omgeving. Dit wordt ondersteund voor de jurisprudentie. De voorgenomen ontwikkeling betreft namelijk de realisatie van twee nieuwe woningen en sloop van bestaande opstallen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In het plangebed is onder andere een wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming beoogd. Dit betreft een gevoeliger bodemgebruik. Derhalve is er voor het noordelijke deel van de planlocatie een verkennend en nader bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (Grondslag, d.d. 31 mei 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
Verkennend en nader bodemonderzoek
Over het algemeen zijn in de boven- en ondergrond maximaal lichte verhogingen aan diverse zware metalen, PCB, PAK en/of OCB aangetoond. In het grondwater is een lichte verhoging aan barium vastgesteld. De lichte verhogingen kunnen worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties (bijvoorbeeld als gevolg van het (langdurig) menselijk gebruik van de locatie) en vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek. Met het verkennend onderzoek is tevens ter plaatse van de slootdemping (boring R01) een sterke verhoging aan lood aangetoond in de bovengrond. Op basis hiervan is direct een nader onderzoek uitgevoerd.
 
Uit dit nader onderzoek blijkt dat naast de lichte verhogingen in de bovengrond van boring R01 met een matige bijmenging aan slakken een sterke verhoging aan lood is aangetoond. Middels het aansluitend uitgevoerde nader onderzoek is de ernst en omvang van de verontreiniging in beeld gebracht. De verontreiniging is in horizontale en verticale richting in voldoende mate afgeperkt. De verontreiniging met lood heeft een oppervlakte circa 15 m2. De dikte van het pakket sterk met lood verontreinigde grond bedraagt gemiddeld 0,7 meter. Het totale volume verontreinigde grond wordt geraamd op circa 10,5 m³. Er is derhalve geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’.
De verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de waargenomen bijmengingen. Op basis van de historie kan worden aangenomen dat de verontreiniging is ontstaan voor 1987, waardoor er geen sprake is van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’. De zorgplicht is daarom niet van toepassing.
 
Verkennend asbestonderzoek
In de bovengrond van de gaten 05 en 11 is in de grove fractie (> 2 cm) asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de fijne fractie (< 2 cm) is geen asbest aangetoond. Voor de bodem is ter plaatse van inspectiegat 11 een indicatief asbestgehalte bepaald van 33 mg/kg ds (worst case). De toetswaarde voor nader onderzoek wordt niet overschreden. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
 
Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen wel belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Op het terrein is een kleinschalige bodemverontreiniging (>interventiewaarde) met lood aangetoond. Aangezien er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, geldt geen saneringsplicht.
 
Naast de noodzaak tot saneren in het kader van de Wet bodembescherming kunnen er andere redenen zijn waarom een sanering nodig of gewenst is (bijvoorbeeld de aanvraag van een omgevingsvergunning (bouw), een transactie, etc.). In dat geval kan de verontreiniging worden gesaneerd onder een plan van aanpak. Aangezien het geen ernstig geval betreft zijn de richtlijnen BRL 6000 en 7000 (in geval van een eventuele sanering) niet van toepassing.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
    
Planspecifiek
Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen worden conform de Wet geluidhinder (Wgh) gezien als gevoelige objecten. Het plangebied ligt direct aan de provinciale weg N225. Deze weg is een 80 km/uur weg. De ontwikkeling is binnen de wettelijke onderzoekszone gelegen. De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Rhenen binnen de geluidzone van de Nude (N225), op 32 resp. 64 meter uit de wegas. Het is noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uit te voeren.
 
Geluidbelasting op de beoogde woningen
Er is een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, d.d. 11 mei 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hieruit volgt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de N225  ten hoogste 52 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh op de vervangende woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de N225 bedraagt ten hoogste 43 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh op de 2de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.
 
Voor de vervangende woning (“vervangende nieuwbouw”) dient een hogere waarde te worden verleend. Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de N225 kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
 
Om de geluidbelasting ten gevolge van de N225 op de woningen zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen zijn maatregelen te nemen. Onder andere is de N225 reeds voorzien van een stil wegdek (SMA-NL8 G+). Daarmee is deze maatregel reeds getroffen. Het verder verlagen van de maximumsnelheid op de N225 (nu 60 km/uur) is niet haalbaar gezien het karakter van de N225. Afscherming van de woningen is niet haalbaar vanwege de aantasting van de landschappelijk kwaliteit.
Voor de vervangende woning dient een hogere waarde van 52 dB te worden aangevraagd voor geluid door de N225. De woning heeft een geluidluwe zijde aan de zuidzijde.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
    
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen. Woningen zijn aan te merken als gevoelige functies. Derhalve dient beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt bepaald of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstand.
 
BedrijfAdresMilieucategorieRichtafstand (gemengd gebied)Afstand bestemmingsgrens tot nieuwe woning plangebied
Dierencrematorium GrebbehofNude 573.250 m170 m
Fruitbedrijf met hondenpension (Het Hondenhotel)Nude 233.250 m128 m
FruitbedrijfNude 17 - 19210 m200 m
           
Uit de bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden. Aangenomen kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
 
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit 5 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. 
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van twee vrijstaande woningen. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 15,9 μg/m³, 8,9 μg/m³ en 13,3 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Er wordt niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030. In het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) zijn ook de verwachte waarden voor 2030 opgenomen. De totale concentraties (receptor 51468751_15556126) over 2030 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied bedragen respectievelijk 14,62 µg/m³, 7,46 μg/m³ en 11,25 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke normen, maar wordt alleen de advieswaarde van de WHO voor PM2,5 gehaald. Echter zijn de overschrijdingen van de advieswaarden voor PM2,5 en NO2 niet zodanig dat dit afbreuk doet aan een goed woon- en leefklimaat.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid. 
 
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied: rood omcrikelt)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
 
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt daarmee niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
 
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is. 
 
Planspecifiek
De beoogde ruimtelijke ingreep betreft de sloop van de woningen en meerdere bijgebouwen ten behoeve van twee nieuwe woningen. Er worden tevens enkele bomen gekapt. Voor het geven van een beoordeling van de aanwezigheid van specifieke potentie voor beschermde flora en fauna op de planlocatie, de betekenis van de planlocatie voor de aanwezige soorten en de effecten van de voorgenomen ingrepen op de soorten is een quickscan wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom Ecologie, 2022-1018, 17 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Soortenbescherming
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.
 
Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de huismus en vleermuizen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens algemene zorgplicht) en/of waarvoor vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart - 15 juli).
 
Vervolgonderzoek soortenbescherming
Er is een vervolgonderzoek naar de huismussen en vleermuizen uitgevoerd (Blom Ecologie, 2022-1275, 24 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Voor de huismus is gebleken dat er meerdere nesten aanwezig zijn binnen het plangebied. Deze nesten zullen weggenomen worden als gevolg van het voorliggende plan. Hiernaast maakt het plangebied in beperkte mate onderdeel uit van het leefgebied. De beoogde ingreep leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.1, lid 2. Er dient een ontheffing aangevraagd te worden om het voorliggende plan mogelijk te maken.
 
Tijdens het onderzoek is één verblijfplaats voor vleermuizen buiten het plangebied aangetroffen. Het plangebied maakt in beperkte mate onderdeel uit van het leefgebied, maar neemt geen essentiële onderdelen van het leefgebied weg. De beoogde ingreep leidt in dit geval niet tot een overtreding van de verbodsbepaling Wet natuurbescherming art. 3.5, lid 2 en lid 4.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 530 meter. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
 
AERIUS-berekening
Om na te gaan of er sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, is hiernaar een berekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlagen bij toelichting, bijlage 6 bijgevoegd. 
 
Voor het berekenen van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator (versie 2023.0.1). De stikstofdepositie is voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase berekend. Uit de berekeningen volgt dat het plan geen significant effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. De berekende stikstofdepositie voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee kan geconcludeerd worden dat geen overschrijding van de grenswaarde ontstaat. Het plan heeft daardoor geen significant effect op een Natura 2000-gebied.
   
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De beoogde sloop van woningen en bijgebouwen en de kap van bomen aan de Nude 36-38 te Rhenen is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor de aanvang van de werkzaamheden dient een ontheffing aangevraagd te worden voor het wegnemen van Huismus nesten.
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan, deze bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
 
Archeologie
In het archeologiebeleid van de gemeente Rhenen (Brugman e.a., 2011) geldt voor de gronden in het plangebied een hoge archeologische verwachting wat betreft bewoning vanaf het midden-neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Hieruit volgend worden in het Consolidatieplan Buitengebied Rhenen (geconsolideerd 10-02-2015) de gronden in het plangebied aangeduid met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘hoge verwachtingswaarde’. Dit betekent dat alle bouwactiviteiten vanaf 100 m² en dieper dan 30 cm zijn uitgesloten, totdat archeologisch onderzoek aantoont dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
 
Gezien de omvang van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, d.d. 26 mei 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Bij het veldonderzoek is vastgesteld dat in het hele plangebied een lage archeologische verwachting geldt op resten uit de periode Neolithicum-Nieuwe Tijd. Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw geen aanvullende maatregelen nodig. Transect adviseert het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Rhenen).  
 
Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Op de locatie zijn geen cultuurhistorisch waardevolle aanwezig. Er zijn tevens geen waardevolle bomen in het plangebied aanwezig. Negatieve effecten ten aanzien van cultuurhistorie zijn daarmee uitgesloten.
 
4.9 Waterhuishouding
Algemeen waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.  
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenaderng’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Blauwe Omgevingsvisie 2050
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes: 
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • Partnerschap als watermerk.
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
 
Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema’s en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma’s. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico’s (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
  • Waterveiligheid
  • Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
  • Watersysteem
  • Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
  • Wonen en zuiveren
  • Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
  • Circulaire economie
  • Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
  • Energietransitie
  • Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Keur en beleidsregels 2013
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: 
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. De gebods- en verbodsbepalingen in de Keur zijn algemeen van aard.
    
Waterbeleid gemeente Rhenen
Het waterbeleid van de gemeente Rhenen is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van Gemeente Rhenen (vGRP). In dit plan is ook het waterplan van de gemeente opgenomen. In het vGRP van de gemeente Rhenen is het volgende opgenomen over het hemelwaterbeleid:
 
‘Regenwater is in principe schoon. Het is niet efficiënt om het schone water eerst te mengen met afvalwater om het daarna op de rwzi weer te zuiveren. Het is slimmer om het schone regenwater gescheiden te houden. De beste oplossing is om het regenwater lokaal (op de plek waar het valt) te gebruiken of in de bodem te infiltreren. Er is dan geen afvoer nodig, het rioolstelsel heeft minder piekbelasting en het grondwater wordt op natuurlijke wijze aangevuld.’
 
Dit betekent dat in principe de te bedenken maatregelen zouden moeten uitgaan van het vasthouden van water. Bij het omgaan met extreme neerslag valt er dan te denken aan het aanleggen van tijdelijke berging of het tegenhouden van water in lokale depressies. Bij het oplossen van lokale hydraulische knelpunten ligt het vasthouden van water over het algemeen niet voor de hand. Bij specifieke problemen kan er dan ook van het algemene principe worden afgeweken.
  
Hiernaast zet de gemeente zich in op het beperken van wateroverlast bij het inzamelen, verwerken en transporteren van regenwater en stedelijk afvalwater. Helemaal nu de nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI nog zwaardere regenbuien voorspellen. Het is echter onbetaalbaar om de riolering zo te dimensioneren dat alle regenbuien ondergronds verwerkt kunnen worden. Er moet ook naar bovengrondse oplossingen worden gekeken. Bij inrichting van het openbaar gebied houdt de gemeente hier rekening mee, om de overlast bij zeer hevige neerslag zoveel mogelijk te beperken. In de komende planperiode worden maatregelen getroffen op de locaties waar in de zomer van 2014 wateroverlast is opgetreden. Bij planontwikkeling, wegen- en groenprojecten en overige activiteiten voert de gemeente een watertoets uit, waarbij de gemeente ook de principes van de klimaat actieve stad meeneemt.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Waterschap Vallei en Veluwe schrijft voor dat bij een toename van 1.000 m² aan verharding er 10% aan oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. Het plangebied heeft een omvang van circa 8.825 m² en is deels verhard. In de beoogde situatie wordt de huidige woning en nagenoeg alle opstallen achter op het perceel verwijderd. Hiervoor in de plek komen twee nieuwe vrijstaande woningen. Met de realisatie twee vrijstaande woningen gaat geen toename aan verharding boven de 1.000 m²  gemoeid, waardoor compenserende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Er wordt voldaan aan het 'stand-still beginsel'.
 
Riolering en afkoppeling
De nieuwe woningen worden voor de afvoer van afvalwater aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem. Voor het afvoeren van het hemelwater geldt dat dit open eigen terrein verwerkt moet worden. Dit kan door infiltratie. Indien dat niet haalbaar is, zal het hemelwater afstromen naar het reeds aanwezige oppervlaktewater. Voor het beoogde plan zijn geen uitlogende materialen gebruikt waarmee er vervuiling geintroduceerd zou worden in het grondwater.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt de realisatie van twee vrijstaande woningen beoogd. Hierbij worden de huidige woningen en bijgebouwen gesloopt. De verkeersgeneratie van de toekomstige situatie staat weergegeven in navolgende tabel.
 
type
aansluiting CROWkencijfer (buiten gebied, weinig stedelijk)aantaltotaal
Vrijstaande woningkoop, huis, vrijstaand8,2216,4
totaal---16,4
  
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van de beoogde ontwikkeling 16,4 zal zijn. De Nude en aansluitende wegen beschikken over voldoende capaciteit om deze geringe verkeerstoename op te nemen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Parkeerbeleidsplan gemeente Rhenen
Het doel van het parkeerbeleidsplan is een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van het centrumgebied en de woonwijken in de gemeente. Daarnaast wordt een levendige en aantrekkelijke binnenstad beoogd, die bereikbaar is voor zowel auto- als fietsverkeer en een goede concurrentiepositie kent.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt de realisatie van twee vrijstaande woningen beoogd. Hierbij worden de huidige woningen en bijgebouwen gesloopt. Met deze herontwikkeling gaat een wijziging van het aantal vereiste parkeerplaatsen gepaard. Op basis van de parkeernormen uit de nota 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' van de gemeente Rhenen is navolgende tabel tot stand gekomen.
 
TypeAansluiting notaNormAantalTotaal
Vrijstaande woningWoning duur2,424,8
Totaal   4,8
  
Er zijn daarmee in het plangebied in totaal 4,8 parkeerplaatsen vereist, wat neerkomt op afgerond 5 parkeerplaatsen in totaal. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda ge-publiceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC.
 
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van 1,0€ / m² bvo.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de herbouw van twee woningen in het bestaande lint. In de huidige situatie is het plangebied gelegen op een lager niveau dan de rest van de omgeving waardoor het gevoeliger is voor hoge waterstanden. Om dit tegen te gaan wordt het plangebied geëgaliseerd. Hierdoor is er minder beton nodig voor de kelder en valt de belasting door bouwmaterialen lager uit.
 
Hiernaast is het doel om het voorliggende plan minimaal te voldoen aan het convenant van de provincie Utrecht en waar mogelijk verder te gaan. Hierbij is de insteek om de beoogde woningen zowel zo passief mogelijk te maken in combinatie met energieopslag en om de woningen conform TOjuli te maken. Een aantal van de beoogde maatregelen voor de woningen zijn het zo veel mogelijk gebruik te maken van duurzame materialen, het opwekken van eigen energie voor eigen gebruik en elektrisch vervoer, het lokaal opslaan van overtollige energie en het plangebied voorbereiden voor elektrische voertuigen met behulp van elektrische laadpalen.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 3 de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Artikelsgewijze toelichting
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Binnen deze bestemming vallen de agrarische bedrijven en bijbehorende gronden. Het betreft met name grondgebonden bedrijven
 
Artikel 4 Wonen
Per bouwvlak is één woning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is het maximaal aangegeven aantal wooneenheden in de woning toegestaan.
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op afwijkende maatvoeringen en onderkeldering.
 
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.
   
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
   
Artikel 9 Parkeren
In dit artikel is een bepaling opgenomen die verplicht dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden. Hierin wordt verwezen naar de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds van 14 april 2011 of de gewijzigde versie daarvan.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 11 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeentelijke plankosten zullen met een anterieure exploitatieovereenkomst op de initiatiefnemer worden verhaald.
    
   
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Gedurende het proces heeft de initiatiefnemer de direct omliggende buren betrokken bij de planontwikkeling en hen daarvan op de hoogte gesteld. Deze participatie is drie jaar geleden, rond 2020, aangevangen met het delen van de eerste ideeen. De verkregen feedback van de direct omwonenden is vervolgens in een vroeg stadium verwerkt in het plan. Over de afgelopen periode van drie jaar is er van tijd tot tijd gesproken met de buren over het beoogde project, waarbij de frequentie van de gesprekken intensiever werd tijdens de laatste periode.
 
Er is nog specifiek gesproken met omwonenden rondom het moment van het principeakkoord van de gemeente in juni 2022 en in april 2023 na de oplevering van de eerste schetsen van het beoogde plan. Tijdens deze gesprekken werd duidelijk dat omwonenden zich positief opstelde en geen bezwaar hadden tegenover het plan dat voorgelegd is.
 
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de volgende vooroverlegpartners: Veiligheidsregio Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe en provincie Utrecht.
 
Hieronder zijn de binnengekomen reacties samengevat, met de reacties cursief.
 
Veiligheidsregio Utrecht
De veiligheidsregio geeft aan dat alle relevante aspecten rondom externe veiligheid zijn opgenomen in het voorliggende plan. Hiernaast zijn er geen risicobronnen of andere redenen aanwezig waarover de veiligheidsregio zou moeten adviseren.
De bovenstaande opmerking geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Waterschap Vallei en Veluwe
Het waterschap geeft aan dat de toelichting voor het waterbeheerprogramma verouderd is van zowel het waterschap als voor de gemeente.
De bovenstaande opmerking geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. Het nieuwe beleidskader is opgenomen in de waterparagraaf.
 
Het waterschap geeft aan dat het verkeerde waterschap benoemd wordt in het planspecifieke deel van de waterparagraaf.
De bovenstaande opmerking geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. Het juiste beleidskader is opgenomen in de waterparagraaf.
   
Provincie Utrecht
De provincie Utrecht heeft opmerkingen over de ontwerpen verstedelijkingsverbod, landschap, cultuurhistorie en gebieds- en soortenbescherming. Hier is op de volgende wijzen mee omgegaan:
  • Verstedelijkingsverbod. In de paragraaf over de Interim omgevingsverordening provincie Utrecht is inzichtelijk gemaakt dat er geen sprake is van verstedelijking. Verder geldt dat uit het inpassingsplan volgt dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering.
  • Landschap en cultuurhistorie. Om een landschappelijk gezien wenselijkere situatie te creëren zijn de woningen dichter bij elkaar geplaatst. Deze compactere indeling sluit ook beter aan bij het halfopen landschap van de Grebbelinie, die een militair erfgoed is. bij Het inpassingsplan en de verbeelding zijn hierop aangepast. De woning die tweedelijns gebouwd wordt is ondergeschikt aan de voorste woning, wat ook volg uit het inpassingsplan. Verder zal de bestaande schuur aan de oostzijde van het perceel opgeknapt worden.
  • Gebieds- en soortenbescherming. Er zijn een AERIUS-berekening en een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de paragraaf 'ecologie'.
7.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen. In de Nota van zienswijzen en wijzigingen is de procedure beschreven en zijn de ambtshalve wijzigingen uiteengezet (gemeente Rhenen, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7).