direct naar inhoud van Regels
Plan: N225, fietspad Grebbeberg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPGrebbebergN225-OH01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan N225, fietspad Grebbeberg met identificatienummer NL.IMRO.0340.BPGrebbebergN225-OH01 van de gemeente Rhenen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ambulante handel:

de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand:
  • ten aanzien van bebouwing:
    bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • ten aanzien van gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.13 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.14 ecologische Hoofdstructuur:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 kampeermiddel:

een voorziening ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.17 natuurkampeerteerrein:

terrein of een deel van terrein ten behoeve van recreatief nachtverblijf in een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan, niet zijnde een stacaravan, met de daarbij behorende kleinschalige centrale voorzieningen zoals een wasgelegenheid en toiletvoorziening;

1.18 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.19 opslag:

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;

1.20 peil
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.21 recreatief medegebruik:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.22 rijstrook:

een gemarkeerde strook van een rijbaan, die voldoende breed is voor rijdende voertuigen, met uitzondering van busstroken, op- en afritten, aansluitingen en opstelplaatsen;

1.23 stacaravan:

een kampeermiddel zonder fundering met een maximale oppervlakte van 60 m², waarbij onder fundering wordt verstaan, een bouwwerk in de grond als basis voor een, al dan niet tot de constructie daarvan behorend, kampeermiddel, welke in zijn geheel of gedeeltelijk kan worden verplaatst;

1.24 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. de ecologische hoofdstructuur;
  • c. productiebos;
  • d. behoud en ontwikkeling van natuurlijke vegetatie en waarden;
  • e. behoud en bescherming van stiltegebieden;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'ecoduct', tevens voor een ecoduct;

met de daarbij behorende:

  • j. paden en wegen;
  • k. bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 meter. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub c geldt voor het ecoduct, zoals bedoeld in 3.1 sub i uitsluitend een maximale bouwhoogte van 3,5 meter ten opzichte van het de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld (peil).
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van opslag, anders dan met het oog op het in de bestemming passende gebruik;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het storten van afval;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van een kwekerij.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichtingen natuurwaarden

Bij de aanleg van het ecoduct zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. de geplande werkzaamheden dienen te starten dan wel plaats te vinden buiten de broedperiode van vogels (grofweg buiten half maart – half juli).
  • b. de zorgplicht als bedoeld in artikel 2 van de Flora- en faunawet dient in acht te worden genomen.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting herplant bomen

Gelijktijdig met de aanleg van het ecoduct, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van dit ecoduct moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. de voor de aanleg van het ecoduct te kappen bomen dienen herplant te worden. Een herbeplanting die niet goed is aangeslagen moet binnen 3 jaar na de ingebruikname van het ecoduct worden ingeboet.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m²;
  • d. het aanleggen van onverharde wegen en paden;
  • e. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is;
  • f. het winnen van bosstrooisel en mos;
  • g. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen.

3.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die betrekking hebben op aanleg van het ecoduct zoals opgenomen in artikelen 3.1 sub i en 5.1 sub b.

Artikel 4 Maatschappelijk - Begraafplaats

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk – Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor een parkeerterrein ten behoeve van de naastgelegen begraafplaats;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, o.a. in de vorm van een wadi ter plaatse van de aanduiding 'Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie';

met de daarbij behorende:

  • e. wegen en paden;
  • f. erven;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting archeologische waarden

Voorafgaande aan de aanpassingen aan de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen, etc. zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. het uitvoeren van werkzaamheden zoals opgenomen in het Programma van Eisen archeologische begeleiding en opgraving d.d. 10 augustus 2012, opgenomen in bijlage 5 van de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan. Deze bijlage maakt onderdeel van deze regels.

4.3.2 Voorwaardelijke verplichtingen natuurwaarden

Bij de uitvoering van de aanpassingen aan de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen, etc., zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. de geplande werkzaamheden dienen te starten dan wel plaats te vinden buiten de broedperiode van vogels (grofweg buiten half maart – half juli);
  • b. indien de aanleg van het parkeerterrein nabij de begraafplaats in de periode van winterrust (oktober – maart) plaatsvindt dient voor aanvang van de aanleg van het parkeerterrein de gronden ongeschikt gemaakt te worden, zodat amfibieën en reptielen hier niet willen / kunnen overwinteren. Dit dient te gebeuren in de maanden augustus of september;
  • c. bij vervanging van de bestaande verlichting mag de nieuwe verlichting niet uitstralen naar bomenrijen en boomkronen;
  • d. de zorgplicht als bedoeld in artikel 2 van de Flora- en faunawet dient in acht te worden genomen.

4.3.3 Voorwaardelijke verplichting herplant bomen

Gelijktijdig met de aanpassingen aan de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen, etc., zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van de nieuwe (verkeers)voorzieningen moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. de voor de aanleg van de nieuwe (verkeers)voorzieningen te kappen bomen dienen herplant te worden. Een herbeplanting die niet goed is aangeslagen moet binnen 3 jaar na de ingebruikname van de nieuwe (verkeers)voorzieningen worden ingeboet.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en (fiets)paden, met dien verstande dat:
    • 1. de wegas van de N225 uitsluitend mag worden gesitueerd ter plaatse van de figuur 'as van de weg';
    • 2. de N225 niet meer dan 2 x 1 rijstroken mag bevatten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ecoduct', tevens voor een ecoduct;
  • c. ambulante handel;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'water', tevens voor een watergang;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is tevens een parkeerterrein toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • i. bruggen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. bouwwerken.

5.2 Bouwregels

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de functies 'wegen' en 'parkeervoorzieningen' gelden de volgende regels:
    • 1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van masten en verwijsborden niet meer mag bedragen dan 12 m.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de overige functies gelden de volgende regels:
    • 1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande, dat de bouwhoogte van vlaggen en lichtmasten niet meer mag bedragen dan 8 m;
    • 3. de bouwhoogte van een ecoduct als bedoeld in lid 5.1 onder b mag niet hoger zijn dan 3,5 meter ten opzichte van het de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld (peil).

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van gebouwen ten dienste van de bestemming met een oppervlakte en een bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 30 m² en 5 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Voorwaardelijke verplichting archeologische waarden

Voorafgaande aan de aanpassingen aan de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. het uitvoeren van werkzaamheden zoals opgenomen in het Programma van Eisen archeologische begeleiding en opgraving d.d. 10 augustus 2012, opgenomen in bijlage 5 van de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan. Deze bijlage 5 en ook bijlage 1 maken onderdeel uit van de regels.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichtingen natuurwaarden

Bij de uitvoering van de aanpassingen aan de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen en een ecoduct, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. de geplande werkzaamheden dienen te starten dan wel plaats te vinden buiten de broedperiode van vogels (grofweg buiten half maart – half juli);
  • b. bij vervanging van de bestaande verlichting mag de nieuwe verlichting niet uitstralen naar bomenrijen en boomkronen;
  • c. de zorgplicht als bedoeld in artikel 2 van de Flora- en faunawet dient in acht te worden genomen;

5.4.3 Voorwaardelijke verplichting herplant bomen

Gelijktijdig met de aanpassingen aan de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen, ecoduct, etc., zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd en onderdeel uitmaakt van deze regels, of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van de nieuwe (verkeers)voorzieningen moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. de voor de aanleg van de (verkeers)voorzieningen te kappen bomen dienen herplant te worden. Een herbeplanting die niet goed is aangeslagen moet binnen 3 jaar na de ingebruikname van de nieuwe (verkeers)voorzieningen worden ingeboet.

Artikel 6 Waarde - Aardkundige waarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Aardkundige waarden’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aardkundige waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor bescherming van aardkundige waarden noodzakelijk zijn.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn op de in lid 6.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid.
  • c. Het bepaalde in 6.2 onder a en b geldt niet indien er sprake is van bouwwerken die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het bebossen of beplanten van gronden;
  • e. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen.

6.3.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

6.3.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp (DO), dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bevoegd gezag verbindt op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een hiertoe bevoegde instantie die voldoet aan de door het college van burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties; en
    • 2. de verplichting om na beëindiging van de bouwactiviteiten schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij de deskundige namens het bevoegd gezag.

7.2.2 Uitzonderingen bouwregels

Het bepaalde onder 7.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft anderszins aantoonbaar geroerd is door bestaande c.q. voormalige bebouwing of andere handelingen; of,
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste:
    • 1. 50 m², ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde';
    • 2. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'hoge verwachtingswaarde';
    • 3. of, een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 4. of gebouwen, die maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot;
  • d. sprake is van bouwwerken die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen en een ecoduct, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

7.2.3 Anti-opknipregeling

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in artikel 7.1 wordt ook aangemerkt het faseren of splitsen van bouwwerkzaamheden met het kennelijk oogmerk om het bepaalde in de artikelen 7.2.1 en 7.2.2 te ontduiken.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan:
    • 1. 50 m², ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde';
    • 2. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'hoge verwachtingswaarde'; of
      waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainagevoorzieningen en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het planten of het verwijderen van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.4.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken waaronder:

  • a. de verplichting om de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een hiertoe bevoegde instantie die voldoet aan de door het college van burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties; en
  • b. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij de deskundige namens het bevoegd gezag.

7.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen en de aanleg van een ecoduct zoals opgenomen in het definitief ontwerp (DO), dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

7.4.4 Anti-opknipregeling

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in artikel 7.1 wordt aangemerkt het faseren of splitsen van werken of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om het verbod in artikel 7.4.1 te ontduiken.

Artikel 8 Waarde - Archeologisch monument

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologisch Monument' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische monumentale waarden zoals grafheuvels.

8.2 Bouwregels
  • a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 8.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid.
  • c. Het bepaalde onder 8.2 onder a en b geldt niet indien er sprake is van bouwwerken die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3 sub a. wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische monumentale waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • c. Omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3 sub a. wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische monumentale waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een hiertoe bevoegde instantie die voldoet aan de door het college van burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch Monument' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.4.2 Beoordelingscriteria
  • a. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, waarvoor het verbod onder 8.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische monumentale waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een hiertoe bevoegde instantie die voldoet aan de door het college van burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
  • b. Het verbod, als bedoeld onder 8.4.1, is niet van toepassing indien:
    • 1. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    • 3. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    • 4. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp (DO), dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

8.4.3 Anti-opknipregeling

Onder een handelen in strijd met het bepaalde in artikel 8.1 wordt aangemerkt het faseren of splitsen van werken of werkzaamheden met het kennelijk oogmerk om het verbod in artikel 8.4.1 te ontduiken.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval worden gerekend:

  • 1. de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van het linielandschap van de Grebbelinie;
  • 2. zichtlijnen;
  • 3. het hoornwerk van de Grebbelinie;
  • 4. boomwallen;
  • 5. houtwallen;
  • 6. graften;
  • 7. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

9.2 Bouwregels
  • a. Op in deze gronden mag niet worden gebouwd.
  • b. Het bepaalde onder 9.2 onder a geldt niet indien er sprake is van bouwwerken die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m²;
  • e. het aanleggen van onverharde wegen en paden;
  • f. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is;
  • g. beplanting van houtgewas hoger dan 2,5 m ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • h. het bebossen of beplanten van gronden;
  • i. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen.

9.3.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

9.3.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

Artikel 10 Waarde - Landgoed

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. instandhouding en versterking van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden, welke met name bestaan uit:
    • 1. de paden-, lanen en groenstructuur;
    • 2. waterpartijen, en
    • 3. bijzondere landschappelijke elementen, en
  • b. bos- en landbouw.

10.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn op de in lid 10.1 bedoelde gronden uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen en informatie- en aanwijsborden, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
  • b. Het bepaalde onder 10.2 onder a geldt niet indien er sprake is van bouwwerken die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen en ecoduct, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.
10.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels onder de voorwaarde dat door middel van een bedrijfs- of beheerplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de bouwwerken op grond van de overige bouwregels passen binnen de cultuurhistorische waarden van het landgoed als bedoeld in lid 10.1.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 sub a ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het beheer van het landgoed, zoals schuilgelegenheden/veldschuren en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in lid 10.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. per landgoed mag één gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m²;
  • e. het aanleggen van onverharde wegen en paden;
  • f. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is;
  • g. het bebossen of beplanten van gronden;
  • h. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen.

10.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

10.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad, parkeerplaatsen en ecoduct, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voldoen aan de volgende regels:

  • a. de bebouwing mag niet strijdig zijn met de belangen van de waterkering;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

11.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 11.2.1 geldt niet indien er sprake is van bouwwerken die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering, in welk kader de waterbeheerder wordt gehoord.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
11.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het bebossen of anderszins beplanten met diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting en het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem dieper dan 0,5 m;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de dagrecreatie in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en parkeerplaatsen;
  • f. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • g. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
  • h. het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
  • i. het kappen en rooien van houtgewas.

11.4.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Bij deze beoordeling dient advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder. Bij de beoordeling wordt mede getoetst op natuurlijke en cultuurhistorische aspecten ten aanzien van begroeiing en dijkprofiel alsmede de aansluiting op het veenweidegebied.

Bij de afweging wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.

11.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die betrekking hebben op de aanpassingen van de N225 en de aanleg van het fietspad en parkeerplaatsen, zoals opgenomen in het definitief ontwerp, dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de regels.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Afwijkende maatvoering

Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:

  • goot- en bouwhoogte;
  • oppervlakte;
  • inhoud;
  • afstanden en situering;
  • afdekking van gebouwen,

zijn de bestaande maten, hellingen, dan wel afstanden en situering eveneens toegestaan.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windmolens en zendmasten/antennemasten, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan.

14.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is verleend.



Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. de in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Wijziging bestemming Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn, of als gronden ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

16.2 Wijziging ten behoeve van bescherming archeologische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk veranderen voor gronden die op basis van nader archeologisch onderzoek of voortschrijdend inzicht archeologische waarden blijken te bevatten en een hoge, middelhoge, of lage verwachting blijken te hebben.

Artikel 17 Algemene procedureregels

17.1 Procedure nadere eisen

Met betrekking tot de voorbereiding van het stellen van nadere eisen ingevolge artikel 3.6 lid onder d Wro door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

17.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'N225, fietspad Grebbeberg'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van  
         
………………………  
         
         
  De voorzitter,     De griffier,    
  ……….     ………