Plan: | Friesesteeg 15, Achterberg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPFriesesteegnr15-ON01 |
Aan de Friesesteeg 15 in het buitengebied van Achterberg is zorgboerderij De Schutse gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens om de zorgboerderij te slopen en op de locatie een grotere zorgboerderij terug te bouwen met 5 extra overnachtingsplaatsen.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Achterberg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Friesesteeg 15 in het buitengebied, ten noordoosten van Achterberg. De Friesesteeg waaraan de locatie ligt vormt de verbinding tussen Achterberg en het Binnenveld welke is gelegen tussen Rhenen en Wageningen. In het plangebied is zorgboerderij De Schutse gevestigd. De Schutse is een klein, landelijk opererende, identiteitsgebonden gehandicaptenzorgorganisatie. De Schutse biedt woonzorg en dagbesteding aan zorgvragers die zorg willen ontvangen in een omgeving met een christelijke achtergrond. Op het perceel zijn wooneenheden, logeervoorzieningen en activiteitenruimtes aanwezig. In totaal zijn er 20
overnachtingsplaatsen op het perceel aanwezig, waaronder 7 plaatsen in de huidige boerderij. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied met de boerderij rood omcirkeld.
Luchtfoto van het plangebied
De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande zorgboerderij te slopen en hiervoor in de plaats een grotere zorgboerderij terug te bouwen met daarin 5 extra overnachtingsplaatsen, waarmee het aantal slaapplaatsen in het gebouw op 12 komt. In totaal zijn er daarmee 25 slaapplaatsen op het terrein van De Schutse. Vanuit de stichting De Schutse is naar voren gekomen dat er behoefte is aan extra overnachtingsplaatsen voor bewoners en dan met name jongere bewoners. De wachtlijst van De Schutse is gevuld. In Achterberg is de locatie voor jongere bewoners geschikt. Vandaar dat er ook vanuit de groeiende locatie in Kesteren jongere bewoners doorschuiven naar Achterberg op het moment dat er in Kesteren te weinig overnachtingsplekken zijn. Financiering van de zorg vindt plaats vanuit de Wlz (Wet langdurige zorg).
Naast een uitbreiding in overnachtingsplaatsen voorziet de nieuwbouw in vergaderruimte, kantoor, een ontspannings-/sportruimte en een technische ruimte. Stichting De Schutse heeft ook in Kesteren een zorglocatie. Daar zijn nu alle algemene ruimtes van de instelling gevestigd, waardoor nu voor bijvoorbeeld vergaderingen vanuit Achterberg naar Kesteren uitgeweken moet worden. Om van de locatie in Achterberg een zelfstandige locatie te maken worden hier de genoemde algemene ruimtes toegevoegd. Omdat de bestaande boerderij aan vervanging toe is, zal deze worden gesloopt en is gekozen voor herbouw. De navolgende afbeeldingen tonen de toekomstige situatie.
Toekomstige situatie (bron: BTA Veenendaal)
Uitsnede schetsplan (bron: BTA Veenendaal)
Uitsnede schetsplan begane grond (bron: BTA Veenendaal)
De entree van het gebouw is aan de westzijde gelegen. De nieuwbouw krijgt een wolfsdak. Hierdoor en door de nieuwe woonboerderij op dezelfde plek te realiseren als de bestaande boerderij blijft de inrichting en de landelijke uitstraling hetzelfde. Hierbij blijft de boerderij in de hiërarchie het ‘hoofdgebouw’ op het erf. De rooilijn van de nieuwe boerderij komt wat meer naar de straat te liggen. De boerderij blijft achter de rooilijn van de woningen die ten oosten liggen. De boerderij ligt wel enkele meters voor de rooilijn van de woning ten westen. Maar hierdoor past het gebouw nog steeds goed in het straatbeeld. Het plangebied blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Friesesteeg. Ten westen van het gebouw worden 3 extra parkeerplaatsen gerealiseerd, aansluitend op de bestaande parkeerplaatsen. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Het landschappelijke inpassingsplan is toegevoegd als bijlage 1.
Uitgangspunten beeldkwaliteit
Architectuur
Het gebouw krijgt een landelijke uitstraling, zowel historiserende als eigentijdse interpretaties zijn mogelijk.
Het gebouw op de openbare weg gericht, geen gesloten voorgevel.
Bouwmassa
Materialisatie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend plan wordt een zorgboerderij gesloopt en herbouwd met 5 extra overnachtingsplaatsen. Hiermee is sprake van zuinig ruimtegebruik. Met het plan worden geen nieuwe zelfstandige woningen mogelijk gemaakt, maar uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is voor onderhavig plan met 5 eenheden daarom niet nodig.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een zorgboerderij herbouwd en uitgebreid met 5 eenheden. Aangezien er behoefte is aan extra overnachtingsplaatsen bij de zorgboerderij sluit het plan aan bij de ambitie uit de Omgevingsvisie om voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod te realiseren. De provincie heeft eerder akkoord gegeven voor 25 overnachtingsplaatsen op onderhavige locatie. Voor onderhavig plan is verder artikel 9.7 uit de Interim Omgevingsverordening relevant.
Artikel 9.7 Instructieregel bestaande stedelijke functies, anders dan wonen
Met voorliggend plan wordt een grotere zorgboerderij gerealiseerd. Met het plan worden tevens enkele bestaande bijgebouwen gelegaliseerd. Daarvoor wordt het maatschappelijke bestemmingsvlak verlegd en krijgt een zuidwestelijk deel van het plangebied een agrarische bestemming. Het maatschappelijke bestemmingsvlak neemt hierdoor in oppervlakte iets af (zie navolgende afbeelding). In de huidige situatie is er planologisch 1.820 m² aan bebouwing toegestaan (toegestane bebouwing in bouwvlakken + 110 m² bijgebouwen daarbuiten). Door de uitbreiding van de zorgboerderij en het legaliseren van de bijgebouwen is het bebouwd oppervlak in totaal 2.270 m². De uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden bedraagt daarmee in totaal iets meer dan 20%, namelijk circa 24,7 %. Daarom wordt aangesloten bij de Menukaart Regio FoodValley, waarin maatwerk wordt geboden voor de uitbreiding van bedrijven in het buitengebied. Hier wordt in de volgende paragraaf 3.3.1 nader op ingegaan.
Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.
Ondernemers in het buitengebied van de Regio FoodValley die willen uitbreiden, lopen steeds vaker tegen grenzen aan. Zo’n grens is bijvoorbeeld de maximale omvang van het bouwblok in het bestemmingsplan. Of omwonenden stappen naar de rechter. Gemeenten vinden het lastig om maatwerk te leveren vanwege het risico op precedentwerking. Duurzame ontwikkelingen kunnen hierdoor stagneren. Om ruimte te bieden aan
bedrijven én een mooier buitengebied is de Menukaart ontwikkeld. De Menukaart bevat zowel de beleidsregels als praktische tools om maatwerk te bieden bij de uitbreiding van bedrijven in het buitengebied. Het is een werkwijze die ontwikkeling mogelijk maakt voor ondernemers in het buitengebied en tegelijk de kwaliteit leefomgeving versterkt.
De Menukaart is een werkwijze voor uitbreiding van alle typen bedrijven in het buitengebied van de regio. Het gaat uitsluitend om uitbreidingen die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan, maatwerk zijn of
onder condities zijn toegestaan in de provinciale verordening.
Voor (agrarische) bedrijven gelden bij iedere uitbreiding de volgende randvoorwaarden:
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van uitbreiding van een zorgboerderij en het legaliseren van bestaande bijgebouwen. Hiermee gaat het om een uitbreiding die onder condities is toegestaan in de provinciale verordening en deels om maatwerk, omdat er niet geheel aan de voorwaarden aan uitbreiding van het bebouwd oppervlak van het provinciaal beleid wordt voldaan. Voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied van Utrechtse gemeenten geldt als randvoorwaarde: extra maatschappelijke tegenprestatie(s) op basis van een bijdrage ter hoogte van 8% van de bouwsom. Voor onderhavig plan kan worden gesteld dat de gehele ontwikkeling plaatsvindt vanuit maatschappelijk belang en kan worden gezien als een maatschappelijke tegenprestatie. De te legaliseren bijgebouwen zijn nodig om de bestaande zorgboerderij goed te kunnen laten functioneren en continueren. De uitbreiding van het aantal overnachtingsplaatsen en het daarvoor benodigde extra bebouwd oppervlak komt voort uit de behoefte uit de maatschappij voor deze overnachtingsplaatsen. Tevens voldoet het plan aan de overige van toepassing zijnde randvoorwaarden voor uitbreiding zoals hierboven beschreven. Hiermee is de uitbreiding toe te staan door op basis van de Menukaart Regio FoodValley maatwerk te treffen voor een maatschappelijke ontwikkeling.
Het plan past binnen het regionaal beleid.
Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied', vastgesteld op 10 november 2011, welke in 2013 deels is herzien. Het plangebied heeft hierbij de bestemming 'Maatschappelijk' met functieaanduiding 'zorgboerderij' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Onderstaand een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' zijn maximaal 12 overnachtingsplaatsen toegestaan. In 2017 is een omgevingsvergunning verleend om het aantal overnachtingsplaatsen uit te breiden tot 20. Het realiseren van 5 extra overnachtingsplaatsen (in totaal 25) is daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt een zorgboerderij uitgebreid met 5 overnachtingsplaatsen. Het plangebied heeft reeds de bestemming 'Maatschappelijk'. Ter plaatse van het plangebied is eerder een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik als zorgboerderij. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een actueel bodemonderzoek uitgevoerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 38916 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 23,3 µg/m3 | 18,9 µg/m3 | 11,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 5 eenheden zorgboerderij) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Het plangebied ligt aan de Friesesteeg. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Om de effecten van wegverkeerslawaai te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Friesesteeg ten hoogste 53 dB (na aftrekt 5 dB ex art 110-g Wgh) bedraagt. Alleen de zuidgevel is geluidbelast. De overige gevels zijn geluidluw. Op de zuidgevel wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron en overdacht om de geluidbelasting te verlagen blijken onvoldoende doeltreffend, financieel niet haalbaar of landschappelijk niet gewenst. Daarom zal een hogere waarde procedure worden doorlopen gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan.
Aan de geluidluwe gevels kan eenvoudig een geluidluwe buitenruimte worden gerealiseerd. Er zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het aspect geur is in een eerder onderzoek in beeld gebracht voor onderhavig plangebied (zie bijlage 3). Dit onderzoek heeft aangetoond dat ter plaatse van het plangebied de wettelijke geurnorm van 14 Oue/m3 in het buitengebied niet wordt overschreden. Tevens wordt geconcludeerd dat rondom de nieuw te bouwen woningen waarvoor het onderzoek werd uitgevoerd, de milieukwaliteit aangemerkt kan worden als 'redelijk goed'. Het woon- en leefklimaat in het plangebied kan hiermee als voldoende worden beschouwd. De extra overnachtingsplaatsen hebben bovendien geen nadelige gevolgen voor de omliggende bedrijven, omdat de zorgboerderij al op de locatie gevestigd is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden en enkele woningen. Ten oosten van de locatie is een hoveniersbedrijf gevestigd aan de Friesesteeg 26. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft voor een hoveniersbedrijf (b.o. > 500 m²) richtafstanden van 10 meter voor de aspecten stof en geur, 30 meter voor geur en 50 meter voor geluid. Het maatschappelijke bestemmingsvlak van de zorgboerderij ligt op ruim 65 meter afstand van het bedrijfsperceel. Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan. Geconcludeerd wordt dat bij de zorgboerderij sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat met het initiatief geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat ten westen van het plangebied een transportroute ligt waarover gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd (de N233). Deze route ligt op circa 1,2 kilometer afstand. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg (200 meter). Verder komen er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 4.
Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Met het plan zal de verharding in het plangebied iets toenemen, maar aanzienlijk minder dan 1.500 m², de ondergrens die het waterschap hanteert voor het compenseren van extra verhard oppervlak in het landelijk gebied. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en indien mogelijk ter plaatse worden geïnfiltreerd. Er is op het terrein voldoende ruimte aanwezig om hemelwater op te vangen en te bergen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen de voorzieningen voor hemelwateropvang zijn uitgewerkt. De extra parkeerplaatsen worden waterdoorlatend uitgevoerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied is 'Rijntakken' op circa 2,7 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Gezien de omvang van de ontwikkeling (uitbreiding zorgboerderij) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten zoals licht en geluid worden uitgesloten. Om de effecten van stikstofdepositie als gevolg van het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Het rapport hiervan is toegevoegd als bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet toeneemt. Bovendien is sinds 1 juli 2021 de noodzaak om de aanlegfase te modelleren vervallen, omdat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is ingetreden. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In de rapportage van de quickscan flora en fauna wordt geconcludeerd dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Een aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Tijdens de werkzaamheden dient de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht te worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief betreft de uitbreiding van een zorgboerderij met 5 extra overnachtingsplaatsen. De zorgboerderij blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Friesesteeg. Het toevoegen van 5 overnachtingsplaatsen bij een zorgboerderij zal geen grote gevolgen hebben voor het aantal verkeersbewegingen.
Wat betreft parkeren moet worden voldaan aan het parkeerbeleidsplan en de parkeernormen uit de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' van de gemeente Rhenen. Op basis van deze parkeernormen is er 0,5 parkeerplaats per wooneenheid nodig. Ten behoeve van 5 extra overnachtingsplaatsen zijn afgerond 3 extra parkeerplaatsen nodig. Met het plan worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd ten westen van het nieuwe gebouw, aansluitend op de bestaande parkeerplaatsen. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Met voorliggend plan wordt de verouderde bebouwing van een zorgboerderij gesloopt en wordt op dezelfde locatie een nieuwe zorgboerderij gerealiseerd, waarbij het gebouw de landelijke uitstraling behoudt en het ensemble van een erf intact blijft. Hiermee blijven eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied behouden.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied is eerder een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Hierbij werden in geen van de boringen indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Geconcludeerd wordt dat de middelhoge archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag. Er is geen vervolgonderzoek geadviseerd. Daarbij is de grond op de locatie voor een groot deel al geroerd door de huidige zorgboerderij.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe, Veiligheidsregio Utrecht, Waterbedrijf Vitens en de Gasunie. De reacties geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Er wordt geen formele inspraakprocedure georganiseerd voor dit plan. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De directe omwonenden zijn door de initiatiefnemer over het plan geïnformeerd. De omwonenden hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het initiatief.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.