Plan: | Engweg 3c en 23, Elst (Ut.) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPEweg3cEweg23-ON01 |
De initiatiefnemers zijn voornemens om de bestaande cultuurhistorisch waardevolle tabakschuur aan de Engweg 3c in Elst als woning in gebruik te nemen, waardoor de ter plaatse toegestane opslag verdwijnt. Daarnaast willen zij het gebouw op het perceel aan de Engweg 23 verbouwen en in gebruik nemen als recreatiewoning. Het perceel ten noorden hiervan heeft in het geldende bestemmingsplan ten onrechte een bedrijfsbestemming gekregen, hoewel het in gebruik is als grond met een garagebox bij een woning. Het gebruik van de tabakschuur aan de Engweg 3c als woning en het gebruik van het gebouw aan de Engweg 23 als recreatiewoning past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat deze ontwikkelingen wel passend zijn op de locaties, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. Het perceel aan de noordzijde van het gebouw aan de Engweg 23 wordt in deze herziening ook meegenomen, zodat de bestemming wordt teruggezet naar een woonbestemming. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden die zijn gelegen aan de Engweg 3c en de Engweg 23 in Elst. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied bestaat uit een deelgebied aan de Engweg 3c en een deelgebied aan de Engweg 23. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. De Engweg ligt ten noorden van de kern Elst. Ten noorden van het plangebied liggen bossen die behoren tot De Utrechtse Heuvelrug. Aan de Engweg liggen voornamelijk woningen en daarnaast agrarische gronden en een agrarisch bedrijf. In het deelgebied aan de Engweg 3c staat een tabakschuur, die verwijst naar de historie van tabaksteelt in de streek. In de omgeving van Elst vond in het verleden veel tabaksteelt plaats, waarbij tabakschuren werden gebouwd voor de opslag van tabak. De tabakschuren hebben een karakteristiek uiterlijk. De tabakschuur in het plangebied bestaat uit één laag en een kap. Voorheen was de schuur in gebruik voor de opslag en verwerking van bloemen. Deze activiteiten zijn verplaatst. Inmiddels is de schuur in gebruik voor algemene opslag. In het deelgebied aan de Engweg 23 staat aan de voorzijde een garagebox die behoort tot de woning aan de overzijde van de weg (Engweg 22). Aan de oostzijde van de garagebox loopt een oprit naar het achterliggend perceel. Daar staat een klein gebouw van één bouwlaag en een kap met daarbij een bijgehouden tuin. Het gebouw is tot voor kort in gebruik geweest als kantoor.
Luchtfoto met plangebied rood omlijnd
Tabakschuur aan de Engweg 3c gezien vanaf de Engweg
Garagebox behorend bij woning aan de Engweg 22 gezien vanaf de Engweg
Gebouw aan de Engweg 23 gezien vanuit het zuidwesten
De initiatiefnemer heeft de activiteiten die plaatsvonden in de tabakschuur aan de Engweg 3 verplaatst en gebruikt het gebouw nu voor algemene opslag. Zijn voornemen is om het gebouw in gebruik te nemen als woning. Op deze wijze wordt voorkomen dat de tabakschuur, die vanwege de verwijzing naar de historie van de streek waardevol is, leeg komt te staan. Tevens zorgt de ontwikkeling ervoor dat het plangebied niet meer voor opslag als nevenactiviteit gebruikt kan worden. De woning zal gebruikmaken van de bestaande inrit en er wordt op eigen terrein geparkeerd. De woning wordt landschappelijk ingepast door aan de voorzijde en aan de westelijke perceelsgrens een haag / (begroeid) hekwerk van maximaal 1 meter hoog te realiseren en/of behouden. Aan de achterzijde van de woning wordt op de westelijke perceelsgrens een hoge haag van 2 meter gerealiseerd om de tuin af te schermen. Het landschappelijk inpassingsplan is ook opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
Landschappelijke inpassing Engweg 3c
Het gebouw aan de Engweg 23 wordt in gebruik genomen als recreatiewoning. Het gebouw is in de huidige situatie al landschappelijk ingepast. Ook hier wordt van de bestaande inrit gebruik gemaakt en wordt op eigen terrein geparkeerd. Het perceel dat hiervan ten noorden ligt, krijgt een woonbestemming, zonder bouwvlak, zodat de bestemming overeenkomt met het bestaande gebruik.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Het initiatief betreft slechts functiewijzigingen van bestaande bebouwing en er wordt slechts 1 woning toegevoegd. Er is daarmee geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In dit geval betreft dat de hiervoor genoemde belangen onder de PRS.
In Artikel 1.7 van de PRV wordt ingegaan op de cultuurhistorische hoofdstructuur. Dit artikel richt zich op het behouden en versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam worden door het Rijk aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, in medebewind te beschermen door de provincies.
In Artikel 3.4 van de PRV wordt ingegaan op mogelijkheden voor woningen in het landelijk gebied. Hierin is aangegeven dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels dient te bevatten die voorzien in een maximale inhoudsmaat van een bestaande woning onder de voorwaarde dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is. Wanneer een plan een substantieel grotere inhoudsmaat ten opzichte van het vigerende ruimtelijk plan mogelijk maakt, is het nodig een beeldkwaliteitsparagraaf aan de toelichting van het plan toe te voegen.
Artikel 1.8 van de PRV besteed aandacht aan waardevolle landschappen, zoals in dit geval het landschap De Utrechtse Heuvelrug. De kernkwaliteiten van dit landschap worden beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen.
In Artikel 3.6 van de PRV is aangegeven dat een ruimtelijk plan middels regels het permanent bewonen van recreatiewoningen uit dient te sluiten.
Planspecifiek
Met de functiewijziging van de tabakschuur aan de Engweg 3c verdwijnt de ongewenste functie van opslag en wordt leegstand voorkomen, zodat de cultuurhistorische waarde van de tabakschuur behouden blijft. Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur zoals aangegeven in de PRV. De Dienst Ruimte en Groen van de Provincie Utrecht heeft in 1991 het Monumenten Inventarisatie Plan (MIP) opgesteld. Hierin is de tabakschuur aan de Engweg 3c ingedeeld in categorie 2. Categorie 2 wil zeggen dat een object waardevol is op gemeentelijk niveau en een beeldbepalende betekenis heeft. Op de cultuurhistorische waarde wordt verder ingegaan in paragraaf 4.5. Met de maximale inhoudsmaat van de woning is aangesloten bij de maximale inhoudsmaat voor woningen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010', waarmee wordt voldaan aan artikel 3.4 van de PRV. De functiewijzigingen hebben geen invloed op waardevolle landschappen, zoals het ten noorden gelegen landschap De Utrechtse Heuvelrug. Aan artikel 3.6 PRV is voldaan door in artikel 3.4.1 van de regels van dit bestemmingsplan door het gebruiken van een recreatiewoning als hoofdverblijf als strijdig gebruik op te nemen. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij het provinciaal beleid.
Geldend bestemmingsplan
In het voorheen geldende bestemmingsplan, 'Kern Elst', gold voor het deelgebied aan de Engweg 3c de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Voor het deelgebied aan de Engweg 23 gold deels de bestemming 'Woondoeleinden' en deels 'Agrarische doeleinden'.
Uitsnede plankaart voorheen geldend bestemmingsplan 'Kern Elst'
Ter plaatse van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010', vastgesteld op 20 september 2011. Voor de percelen aan de Engweg 3 en 3c geldt één bestemmingsvlak 'Wonen', waarbij opslag als nevenfunctie is toegestaan. Tevens gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. Binnen de bestemming 'Wonen' is per bestemmingsvlak maximaal één woning toegestaan. In het bestemmingsvlak waarbinnen de tabakschuur staat, bevindt zich al een woning. Het in gebruik nemen van de tabakschuur als woning is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.
Voor het deelgebied aan de Engweg 23 geldt de bestemming 'Bedrijf'. Er is hier geen sprake van een bedrijf. Tevens gelden hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. Het gewenste gebruik als recreatiewoning is in strijd met de bestemming 'Bedrijf'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010' met plangebied rood omlijnd
Beantwoording principeverzoek
Bij de beoordeling van het principeverzoek voor de voorgenomen ontwikkeling is het initiatief getoetst aan het gemeentelijk beleid. Bij de reactie op het principeverzoek is door de gemeente aangegeven dat zij in beginsel positief staat tegenover ontwikkelingen waarbij bedrijfsbestemmingen verdwijnen uit het buitengebied of kernen. Uitgangspunt is dat bedrijfsactiviteiten bij voorkeur plaatsvinden op een bedrijventerrein. Aangezien met de voorgenomen ontwikkeling een bedrijfsbestemming verdwijnt uit het buitengebied, sluit de ontwikkeling aan bij deze gemeentelijke ambitie.
Op het gebied van recreatie en toerisme heeft de gemeente de ambitie om meer ruimte te geven aan recreatieondernemers. Door de bedrijfsbestemming om te vormen tot een recreatiewoning, wordt invulling gegeven aan deze ambitie.
Het initiatief sluit daarmee aan bij de gemeentelijke ambities.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Het deelgebied aan de Engweg 3c heeft een woonbestemming en behoudt een woonbestemming. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom niet nodig.
Het deelgebied aan de Engweg 23 heeft in de huidige situatie een bedrijfsbestemming. Aangezien de functie wijzigt naar een woonfunctie en een recreatieve functie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat er slechts sprake is van lichte verontreinigingen in het plangebied. Vanwege de aard en mate van de verontreiniging zijn er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 1. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 15528558 (aan de Veenendaalsestraatweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 19,7 µg/m3 | 19,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten hoeveelheid aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Aan de Engweg 3c wordt een nieuw geluidsgevoelig object gevestigd. De nieuwe woning ligt niet binnen de zone van een gezoneerde weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor dit deelgebied een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de nieuwe woning wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het bouwbesluit.
In het deelgebied aan de Engweg 23 worden geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Akoestisch onderzoek is voor deze locatie daarom niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Op circa 90 meter van de als woning te gebruiken tabakschuur aan de Engweg 3c is een intensieve veehouderij gevestigd. De recreatiewoning aan de Engweg 23 ligt op circa 50 meter van de intensieve veehouderij. De intensieve veehouderij wordt niet door de nieuwe woning en de nieuwe recreatiewoning belemmerd, aangezien er al woningen dichterbij de veehouderij zijn gevestigd. Uit de planMER van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010' blijkt dat er op de locatie geen sprake was van geurhinder ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (zie bijgevoegde afbeelding). Aangezien de intensieve veehouderij sindsdien niet heeft kunnen uitbreiden, omdat deze op slot zit vanwege de omliggende woningen, kan ervan uitgegaan worden dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning en de recreatiewoning.
Uitsnede kaart geurcontouren PlanMER buitengebied met plangebied ter plaatse van blauwe pijlen
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De toekomstige woning aan de Engweg 3c ligt op circa 90 meter van een intensieve veehouderij. De toekomstige recreatiewoning ligt op circa 50 meter afstand van de intensieve veehouderij. Voor deze veehouderij geldt voor het aspect geur de grootste richtafstand. Dit aspect is al in paragraaf 4.1.5 behandeld. Daarna geldt voor het aspect geluid de grootste richtafstand, namelijk 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voor beide locaties voldaan. Op circa 90 meter van de toekomstige woning ligt daarnaast een bedrijfsbestemming waarbinnen bedrijven van milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. De recreatiewoning ligt op 70 meter afstand van de bedrijfsbestemming. Voor de bedrijfsbestemming geldt een maximale richtafstand van 30 meter, waaraan wordt voldaan voor beide locaties.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
De woning en recreatiewoning zijn kwetsbare objecten. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Hieruit is op te maken dat er geen risicovolle objecten/inrichting in de omgeving van het plangebied liggen. Over de N416 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De ligging ten opzichte van deze route vormt geen belemmering, gezien de afstand (circa 400 meter) tot deze weg en het feit dat over deze route slechts enkele transporten per maand plaatsvinden om de bedrijven/instellingen met gevaarlijke stoffen aan deze weg (twee zwembadinrichtingen) te bevoorraden (PR 10-6 van 0 meter). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterplan Rhenen
Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.
Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:
vGRP+ 2015-2019
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:
In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:
Verder geldt het principe van Hydrologisch neutraal bouwen (afkoppelen van regenwater door middel van infiltratie met behulp van infiltratiekratten) en tevens geldt dat bij het bouwen de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012.
Wateragenda Elst
Op een aantal locaties in Elst is in 2014 en 2015, maar ook in de jaren daarvoor, wateroverlast ervaren. Naar aanleiding daarvan is de Wateragenda Elst opgesteld om te komen tot een waterproof Elst. De Wateragenda bevat een analyse van de huidige situatie en een stresstest van het systeemgedrag bij extreme neerslag. Op basis van deze analyse stelt het rapport kansrijke maatregelen voor om de ervaren overlast te bestrijden en het systeem meer in te richten voor veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering. Per potentiële overlastlocatie zijn maatregelen voor de korte en lange termijn bepaald.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Het plangebied wordt in de Wateragenda Elst aangemerkt als één van de locaties met (potentieel) wateroverlast. Ter hoogte van de Engweg 23 stroomt hemelwater naar het lager gelegen weiland aan de zuidzijde. In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig waarop het initiatief invloed heeft. In beide deelgebieden gaat het om bestaande gebouwen, waarvan enkel de functie wijzigt. Aangezien het gaat om bestaande bebouwing wordt er geen nieuwe ongewenste situatie gecreëerd in het gebied met potentiële wateroverlast. Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van de hoeveelheid verhard oppervlak. Compensatie met betrekking tot hemelwater is dus niet nodig en er hoeven geen extra voorzieningen getroffen te worden. Het hemelwater wordt binnen de perceelsgrenzen opgevangen en op eigen terrein geïnfiltreerd, met behulp van de bestaande voorzieningen. Gezien de ligging in gebied met potentieel wateroverlast wordt door het waterschap wel geadviseerd om maatregelen te nemen om te voorkomen dat afstromend regenwater de recreatiewoning kan instromen.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Beschermde natuurgebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op circa 800 meter ten zuiden van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling en afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden. Ten noorden en oosten van het plangebied liggen gebieden die onderdeel uitmaken van Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt hier niet in.
Soortenbescherming
Er wordt in beide deelgebieden niet gebouwd of gesloopt. Evenmin worden er bomen gekapt of poelen/sloten gedempt. Er gaat daarmee geen leefgebied van beschermde soorten verloren.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De toekomstige woning aan de Engweg 3c maakt gebruik van de bestaande inrit. Aangezien het bestaande bedrijf wordt vervangen door een woning, neemt de verkeersaantrekkende werking af. Er wordt op eigen terrein geparkeerd. Daarvoor is voldoende ruimte.
De recreatiewoning aan de Engweg 23 zal gebruik maken van de bestaande oprit. Aangezien het gaat om één kleine recreatiewoning is de verkeersaantrekkende werking van de functie zeer beperkt. Ook hier wordt op eigen terrein geparkeerd.
Dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd is in de regels gewaarborgd door een voorwaardelijke verplichting op te nemen.
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De Dienst Ruimte en Groen van de Provincie Utrecht heeft in 1991 het Monumenten Inventarisatie Plan (MIP) opgesteld. Hierin is de tabakschuur aan de Engweg 3c ingedeeld in categorie 2. Categorie 2 wil zeggen dat een object waardevol is op gemeentelijk niveau en een beeldbepalende betekenis heeft. De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft in haar positieve welstandsadvies over de voorgenomen ontwikkeling aangegeven dat behoud van de tabakschuur van belang is en dat de voorgestelde functiewijziging daarvoor kan zorgen. De tabakschuur verwijst naar de cultuurhistorie van de streek. In de omgeving van Elst vond in het verleden veel tabaksteelt plaats, waarbij tabakschuren werden gebouwd voor de opslag van tabak. De tabakschuur in het plangebied heeft een karakteristiek uiterlijk en is waardevol, vanwege de verwijzing naar de tijden van tabaksteelt. Het behoud van dit voor de cultuurhistorie waardevolle gebouw wordt met de voorliggende ontwikkeling verzekerd. In het deelgebied aan de Engweg 23 zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Archeologie
Voor beide locaties geldt een volgens de beleidskaart archeologie van de gemeente een hoge archeologische verwachtingswaarde, zie bijgevoegde uitsnede.
Uitsnede Archeologische beleidskaart met plangebied blauw omcirkeld
Hier geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² of een diepte van meer dan 30 cm. Aangezien het bij beide locaties uitsluitend gaat om een functiewijziging is er geen sprake van bodemingrepen. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Met de regels van voorliggend bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regels van bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn. Verder kent dit plan geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt bij kleinschalige plannen zoals het voorliggende plan geen formele inspraakprocedure.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het bestemmingsplan is voor vooroverleg toegezonden aan de Provincie Utrecht, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Veiligheidsregio en de Gasunie. De Provincie Utrecht heeft een vooroverlegreactie ingediend, waarin is aangegeven dat het positief is dat de als 'karakteristiek' aangeduide tabakschuur behouden blijft, wat een verwijzing naar het verleden geeft en daarnaast dat duidelijk moet zijn wat er geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft een vooroverlegreactie ingediend, waarin is aangegeven dat het aspect water onvoldoende is opgenomen in het plan. Met deze vooroverlegreacties is rekening gehouden in dit bestemmingsplan.
Door de Veiligheidsregio en de Gasunie zijn ook vooroverlegreacties ingediend, waarin is aangegeven dat met het plan wordt ingestemd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.