Plan: | Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPAchterbstrweg120-VA01 |
Ten behoeve van de herinrichting van het kruispunt Achterbergsestraatweg - provinciale weg N233, wordt de woning aan de Achterbergsestraatweg 120 door de provincie Utrecht gesloopt. Ter vervanging van deze woning heeft de eigenaar ingestemd met de bouw van een nieuwe woning aan de westzijde van de Achterbergsestraatweg direct ten noorden van de brandweerkazerne.
Om de nieuwe woning mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan Stad Rhenen nodig. Het bestemmingsplan 'Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120' bevat de juridisch planologische regeling die de realisatie van de vervangende woning mogelijk maakt. Voorliggend document geeft een nadere motivering waarom aan dit plan medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Rhenen, aan de rand van de woonwijk Helling Bergweg. Het perceel wordt ontsloten door de Achterbergsestraatweg die aansluit op de provinciale weg N233. Vanwege de sloop van de woning aan de Achterbergsestraatweg 120, wordt laatstgenoemde perceel meegenomen in dit bestemmingsplan. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012', vastgesteld op 28 mei 2013 en onherroepelijk op 28 januari 2014. Het te bebouwen perceel in het plangebied heeft de bestemming 'Tuin' en 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Realisatie van een woning is niet mogelijk. Het perceel met de te slopen woning heeft de bestemming 'Wonen' met eveneens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Onderstaande figuur toont het geldende bestemmingsplan ten behoeve van het plangebied.
Uitsnede verbeelding, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Rhenen weergegeven. De omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden en een beschrijving van het plan, komen in hoofdstuk 4 en 5 aan bod. In hoofdstuk 6 wordt de juridische toelichting beschreven. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan.
De nieuwe woning wordt gebouwd aan de westzijde van de Achterbergsestraatweg, tussen de brandweerkazerne en de vrijstaande woning op de hoek van de Achterbergsestraatweg en de Bergweg. Het perceel wordt dus aan twee zijden begrensd door een openbare weg. Aan de overzijde van het terrein bevindt zich tussen de Achterbergsestraatweg en de provinciale weg N233 het perceel waarop de bestaande woning wordt gesloopt. De Achterbergsestraatweg is een van de doorgaande routes van noord naar zuid Rhenen en sluit aan op de N233.
Het betreffende perceel is gelegen in de omgeving Rhenen Noord, aan de rand van de woonwijk Helling Bergweg. De omgeving kent verschillende typen woningen. Aan de Achterbergsestraatweg en in de woonwijk Helling Bergweg staan voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen. De woningen aan de Achterbergsestraatweg staan in een duidelijke rooilijn en bestaan uit twee bouwlagen met een flauwe zadelkap. De kleine villawijk aan de Helling wordt gekenmerkt door vrijstaande villa's in een kring gebouwd. Het plangebied ligt een stuk lager dan de 'Helling'.
Tenslotte is het plangebied gelegen in een bosrijke omgeving met aan de zuidzijde een maatschappelijke functie, namelijk een brandweerkazerne. Onderstaande foto geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
Foto plangebied, bron: www.googlemaps.nl
Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning op het perceel aan de Achterbergsestraatweg, kadastraal bekend onder nummer 3755 en gedeeltelijk 4421, te Rhenen. De nieuwbouw dient ter vervanging van de bestaande woning aan de overzijde van het betreffende perceel. Laatstgenoemde woning wordt gesloopt.
Uitgangspunt is dat de nieuwe vrijstaande woning wordt georiënteerd op de Achterbergsestraatweg en staat in dezelfde rooilijn als de woning gelegen aan Bergweg 72. De woning bestaat uit één bouwlaag met kap en een aangebouwde garage van circa 50 m2. De woning wordt maximaal 8,5 m hoog.
Situatietekening, bron: SW Architecten, 10 juli 2015.
De woning wordt ontsloten via de Achterbergsestraatweg om het karakter van het hoger gelegen gebied 'De Helling' zo min mogelijk te verstoren. Voor het parkeren dient het plan te voldoen aan het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen. Bij de toetsing aan het Parkeerbeleidsplan is de maximale parkeernorm per woning voor de betreffende woningcategorie het uitgangspunt (hetgeen betekent 2 parkeerplaatsen op eigen terrein). Er is voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein om te kunnen voldoen aan deze parkeernorm.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.
Het Bro stelt overheden verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één vrijstaand woonhuis in stedelijk gebied ter vervanging van een bestaande woning. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (vastgesteld 4 februari 2013) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.
De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV is tot stand gekomen in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, en belangenorganisaties en heeft ter inzage gelegen. De PRV laat de belangen uit de PRS doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De PRV bevat regels omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:
Artikel 3.1 Stedelijk gebied
Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. Voorwaarde is dat het gebied binnen 'stedelijk gebied' ligt.
Artikel 3.8 Mobiliteitstoets
De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan.
Artikel 2.3 Infiltratie
Aan een nieuwe functie in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug moet een integrale afweging ten grondslag liggen. Ook moeten er maatregelen zijn genomen om emissie naar grondwater te voorkomen.
Artikel 2.10 Cultuurhistorische hoofdstructuur
De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam worden aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Deze dienen in medewind door de provincies te worden beschermd.
Artikel 4.9 Landschap
De kernkwaliteiten van het landschap de Utrechtse Heuvelrug dienen te worden beschermd. Zie voor een uitgebreide beschrijving 'de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen'.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het plangebied ligt binnen stedelijk gebied, namelijk in de kern van Rhenen. Omdat voorliggend plan enkel de vervanging van een bestaande woning mogelijk maakt, is een aanzienlijke toename van het aantal vervoersverplaatsingen niet te verwachten. Het aspect water en het aspect cultuurhistorie worden nader beschreven in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten. Met de beoogde nieuwbouw in de kern Rhenen zijn geen landschappelijke waarden van landschap De Utrechtse Heuvelrug in het geding.
De gemeente heeft in 2008 'De Stedenbouwkundige Structuurvisie Elst, Achterberg, Rhenen, woningbouwlocaties tot 2020' opgesteld. De structuurvisie biedt kansen voor de woningbouw op de langere termijn in genoemde kernen.
Vanuit deze stedenbouwkundige structuurvisie zijn voor Rhenen stad de volgende ontwikkelingen van belang:
Onderhavige ontwikkeling past binnen de Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen. Het plan maakt de vervanging van een woning mogelijk binnen de kern van Rhenen. Deze ontwikkeling komt tot stand als gevolg van de herinrichting van het kruispunt Achterbergsestraatweg - Provincialeweg N233.
Op 15 oktober 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met de geactualiseerde Woonvisie. De actualisatie gaat in op de wijzigingen in de economie, maatschappij en de woningmarkt.
De gemeente Rhenen wil zich de komende jaren een andere rol aanmeten dan in het verleden. Zij gaat meer uit van de zelfredzaamheid van de maatschappij. Alleen op thema’s waarin de gemeente het algemeen belang of het lange termijn belang bewaakt, wil de gemeente regisseren. De gemeente Rhenen gaat nieuwbouw hoofdzakelijk faciliteren en stimuleren. De nieuwbouwproductie is vooral een taak van de marktpartijen. Het aantal mogelijke toevoegingen per jaar wordt geschat op 40 tot 45 woningen per jaar, exclusief de vervangende nieuwbouw in de herstructurering door de Rhenense Woningstichting (RWs). De gemeente gaat zich niet inzetten voor Faseren en Doseren van bouwplannen. Wel gaat de gemeente procedures waar mogelijk versnellen en kaders en eisen (behoudens het bovengenoemde voor seniorenhuisvesting) verminderen. Daarnaast informeert de gemeente de ontwikkelaars over de bevindingen op de woningmarkt en het totale bouwprogramma. Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:
Uit deze toetsing volgt een advies van de gemeente aan de indiener voor de ontwikkeling van het plan. Afhankelijk van de reactie op het advies, wordt beoordeeld in welke mate de gemeente medewerking verleent aan het plan.
Het onderhavige plan betreft de vervanging van een bestaande woning als gevolg van de herinrichting van het kruispunt Achterbergsestraatweg - Provincialeweg N233. Door middel van de stedenbouwkundige onderbouwing aandacht besteed aan de identiteit en kwaliteiten van het plangebied, zie hoofdstuk 3. Onderhavige ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de Woonvisie.
De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.
In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:
Het bestemmingsplan Achterbergsestraatweg 120 maakt juridische planologisch de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. De wijze waarop de gemeentelijke ambities vertaald zijn in het plan komt aan bod bij de aanvraag omgevingsvergunning waarin het bouwplan op dit niveau is uitgewerkt. Hierdoor is voor het bestemmingsplan nu voldoende duidelijk dat aan de minimale ambities kan worden voldaan.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik, op grond van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Verkennend bodemonderzoek
Op 14 april 2016 is door het bureau Van Dijk Geo- en Milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, ter plaatse van het plangebied tussen de Achterbergsestraatweg en De Helling te Rhenen, zie . Het vooronderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 5725. Het bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 5740. Het terrein is momenteel deels in gebruik als volkstuin en deels als groenstrook. Ook is er een kleine stenen schuur (stal) aanwezig. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PAK en PCB. De onderlaag is niet verontreinigd. De verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan van oudsher gebruik van het terrein.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er gezien de geringe mate van verontreiniging, geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid. Geluidgevoelige functies worden beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.
In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
Plangebied
Voorliggende ontwikkeling betreft het slopen van de bestaande woning aan de Achterbergsestraatweg 120 te Rhenen en de realisatie van een nieuwe woning aan de Achterbergsestraatweg 135. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 18 augustus 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd door bureau De Roever Omgevingsadvies, zie het akoestisch rapport opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek verkeer. In dit rapport wordt het onderzoek naar de geluidbelasting door het wegverkeer en het railverkeer in de omgeving op de te realiseren woning aan de Achterbergsestraatweg naast nummer 135 beschreven.
Uit de berekeningen van het onderzoek blijkt dat een hogere waarde procedure moet worden gevolgd. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB (wegverkeer) en 68 dB (spoorwegverkeer) wordt niet overschreden. Het is niet mogelijk/ gewenst om maatregelen te treffen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 16 mei 2017 ex artikel 110a Wgh hogere grenswaarden vastgesteld, nadat tegen het ontwerp daarvan geen zienswijzen zijn ingediend.
Bij het definitieve ontwerp van de woning wordt onderzocht of de karakteristieke geluidwering van de geveldelen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Dit wordt te zijner tijd in een aparte rapportage onderzocht. Nader onderzoek is alleen noodzakelijk voor de geveldelen die een scheiding tussen een verblijfsruimte en de buitenlucht vormen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid zijn voor voorliggende ontwikkeling, aangezien er hogere waarden zijn vastgesteld en er bij het definitieve ontwerp van de woning rekening wordt gehouden met de geluidwering van gevels.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Conclusie
De bouw van een vrijstaande woning kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.
Plangebied
De gemeente Rhenen wil in de directe omgeving van een bedrijf (brandweerkazerne) een woning realiseren. Met het oog op de planologische regeling in In het onderhavige geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of de brandweerkazerne hinder veroorzaakt voor de nieuwe woning en andersom.
Het plangebied kan worden gekarakteriseerd als 'gemengd gebied met matige functiemenging'. Direct naast het plangebied is een brandweerkazerne gelegen. Ook ligt het plangebied naast de hoofdinfrastructuur, namelijk de Achterbergsestraatweg en provincialeweg N233. Formeel is de functie brandweerkazerne een categorie 3.1 bedrijf met een hinderafstand van 50 m. Deze richtafstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstand kan gelet op de ligging in gemengd gebied met één afstandsstap worden verlaagd, dus van 50 naar 30 meter. De afstand tussen het bouwvlak van de brandweerkazerne en het bouwvlak van de nieuwe woning op het betreffende perceel betreft circa 24 meter. Daarmee wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 30 m.
Daarom is een Akoestisch onderzoek brandweerkazerne uitgevoerd, dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Daarin is onderzocht of er sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning in relatie tot de naastgelegen brandweerkazerne. In het akoestisch onderzoek is inzichtelijk gemaakt wat de werkelijke geluidbelasting door de brandweerkazerne op de nieuwe woning is en of er maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn.
Uit het onderzoek blijkt dat aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.
Ook wordt aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voldaan, waardoor geen sprake is van een belemmering voor de brandweerkazerne. Voor het maximale geluidsniveau voldoet het wel aan het Activiteitenbesluit, maar wordt niet voldaan aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan. Aangezien de overschrijdingen niet redelijkerwijs zijn terug te dringen met mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, wordt geadviseerd om aandacht te schenken aan een geluidluwe buitenruimte en een dusdanige geluidwering van de gevels om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen.
In de nieuw te bouwen woning is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het voldoet aan de normen. Wel wordt geadviseerd om de gevels voldoende geluidwerend te maken om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen.
Conclusie
De eventuele (geluids)hinder van de brandweerkazerne is niet zodanig dat dit de bouw van de nieuwe woning belemmerd. Er kan sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd leidt de bouw van de woning niet tot belemmeringen voor de brandweerkazerne.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.
De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.
Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Om een eerste indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied is de Risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd:
Uitsnede professionele risicokaart, bron: www.risicokaart.nl (rode cirkel: ligging perceel)
Plangebied
Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. Een woning is een kwetsbaar object. In de omgeving van het plangebied bevindt zich de transportroute gevaarlijke stoffen over de N233 (Veenendaal - Rhenen). Door de provincie Utrecht is in 2008 onderzoek gedaan naar de routering vervoer gevaarlijke stoffen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de contour van het plaatsgebonden risico op de weg ligt. Er doen zich geen knelpunten voor ten aanzien van het groepsrisico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor onderhavige ontwikkeling.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen, zie Bijlage 5 Watertoets.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Achterbergsestraatweg tegenover nr. 120 is op 12 juli 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
Basisprincipes omgaan met water:
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
Afvoer hemelwater
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.
Afvalwater
Afvalwater wordt door een gescheiden stelsel afgevoerd.
Toekomstige ontwikkelingen
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Hiervan is geen sprake.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van het project te verwachten.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 13 juli 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Het plangebied is gelegen aan de Achterbergsestraatweg aan de rand van het stedelijke gebied van Rhenen. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de brandweerkazerne en ten oosten ligt de N233. Het plangebied bestaat uit een perceel met ruigte kruiden, een schuur en een verhard tegelpad. Langs de randen zijn groenstructuren aanwezig in de vorm van hagen en kleine bomen. Permanent oppervlaktewater is niet aanwezig. De beoogde plannen bestaan uit sloop van de schuur en de realisatie van een woning.
Impressie plangebied 13 juli 2016, bron: BügelHajema Adviseurs
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex. artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 15-07-2016 11:34:59) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Voor de meeste van deze soorten geldt dat ze niet te verwachten zijn in het plangebied, maar veelal voorkomen in nabijgelegen gevarieerde natuurterreinen. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.
In het plangebied zijn plantensoorten als perzikkruid en knopkruid aangetroffen. Langs de randen staan diverse aangeplante bomen en struikensoorten waaronder esdoorn, meidoorn en vlier. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het plangebied verwacht.
Aanwijzingen (zoals nesten en braakballen) die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van broedvogels, zoals uilen en roofvogels, zijn niet in het plangebied aangetroffen. Daarnaast is de aanwezige bebouwing gezien de constructie en gekozen bouwmaterialen ook niet geschikt voor een soort als huismus of gierzwaluw. Wel vormen met name de groenstructuren langs de randen geschikt broedbiotoop voor meer algemene broedvogelsoorten zoals merel, houtduif, roodborst, vink, winterkoning en zanglijster.
In de bomen langs de randen van het plangebied zijn geen voor vleermuizen geschikte ruimten (zoals holten en scheuren) aangetroffen die kunnen dienen als verblijfplaats. De aanwezige bebouwing is gezien de constructie (er is bijvoorbeeld geen spouw aanwezig) niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Naar verwachting wordt het plangebied wel door enkele vleermuizen (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) als foerageergebied gebruikt.
Van zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals eekhoorn zijn geen aanwijzingen (zoals verblijfplaatsen en vraatsporen) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een verblijfplaats of onmisbaar leefgebied. Wel zijn in het plangebied enkele licht beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals egel, bosmuis, bosspitsmuis en rosse woelmuis te verwachten.
Verder zijn in het plangebied enkele licht beschermde amfibieën zoals gewone pad en bruine kikker overwinterend te verwachten. Gezien het ontbreken van geschikt biotoop zijn geen beschermde reptielen, vissen en ongewervelden te verwachten.
Gezien de aard van het plangebied, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van alle soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.
Toetsing
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Hoewel de inrichting van het plangebied verandert, zal deze geschikt blijven als foerageergebied voor vleermuizen. Daarnaast is in de omgeving van het plangebied geschikt foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op deze soortgroep zijn niet te verwachten.
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013. In de EHS staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan.
Natuur buiten de EHS
Naast de EHS wijst de provincie Utrecht ook landbouwgronden aan als Groene Contour. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour wil de provincie Utrecht omvormen tot natuurgebied om daarmee de EHS te versterken. Na realisatie wordt de nieuwe natuur opgenomen als EHS.
Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS of Groene Contour. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde gebieden uit de Nbw 1998 is circa 1,2 kilometer. Dit betreft Natura 2000-gebied Rijntakken, ten zuiden van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van circa 80 meter aan de andere zijde van de N233. Gronden die zijn aangewezen als Groene Contour liggen op een afstand van circa 50 meter. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.
Toetsing
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden. Hiertoe heeft de gemeente Rhenen een archeologische beleidskaart op laten stellen.
Plangebied
Op 31 januari 2017 heeft Bureau voor Archeologie een archeologische inventarisatie uitgevoerd in het plangebied, zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat er in het plangebied grotendeels sprake is van intacte bodemopbouw, ondanks het feit dat door het plangebied vermoedelijk een weg heeft gelopen. In één boorprofiel (nr. 4) is de bodem verstoord tot in de C horizon (75 cm -mv). Op grond van de bodemopbouw en vondsten in de directe omgeving van het plangebied kan niet worden uitgesloten dat archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Archeologische waarden kunnen zich bevinden in de akkerlaag of dieper dan 55 cm -mv. Aanbevolen wordt om graafwerkzaamheden dieper dan 55 cm -mv te voorzien van een archeologische begeleiding. Archeologische waarden kunnen dan worden gedocumenteerd voordat deze worden vernietigd.
Conclusie
Voor het perceel waar de huidige woning staat is conform het geldend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Voor het perceel waar de nieuwe woning gerealiseerd wordt, is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan (zie artikel 4.4.2 Voorwaardelijke verplichting in verband met archeologische waarden). Deze regeling houdt in dat grondwerkzaamheden ten behoeve van het bouwplan uitsluitend dieper dan 55 cm -mv zijn toegestaan indien de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige worden begeleid, tenzij uit een nader overgelegd rapport blijkt dat ter plaatse geen sprake is van archeologische waarden. Hiermee wordt verstoring van archeologische vondsten voorkomen.
Met het opnemen van deze archeologische regelingen is de bescherming van het archeologisch erfgoed voldoende geregeld. Het aspect archeologie vormt dan geen belemmering meer voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Plangebied
In en om het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit bestemmingsplan, noch voor de realisering van het bouwplan.
Het plangebied grenst aan een zone waarvoor in het kader van Opsporing Conventionele Explosieven (OCE) een onderzoek is gedaan in opdracht van Prorail. Hierin is de zone ter hoogte van de te bouwen woning aangemerkt als verdacht gebied op het aantreffen van CE waar naoorlogs grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Uit het archeologisch vooronderzoek is echter gebleken dat de ondergrond nog grotendeels intact is. In potentie zou hier dus nog sprake kunnen zijn van niet gesprongen Conventionele Explosieven in de niet naoorlogs geroerde grond. Bij de voorbereidingen van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven.
Inleiding
Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012'. De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijhorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Daarnaast zijn de aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
In de regels zijn de wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelregel. Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nu in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Algemene toelichting regels
De regels zijn opgebouwd volgens de SVBP 2012 en zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: “Inleidende regels” bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels en zijn deels overgenomen uit het SVBP 2012.
Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform SVBP 2012), in zoverre deze relevant zijn voor het betreffende artikel:
Bestemmingsomschrijving
Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd), namelijk o.a. voor wonen;
Bouwregels
In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringeisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen en op welke plek gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd mogen worden;
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. De maatvoering van het gebouw is binnen het bouwvlak aangegeven door middel van de aanduiding “maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)”.
Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. De volgende artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:
In dit artikel is aangegeven welk gebruik in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod uit artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tot een strijdig gebruik behoort het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, behoudens voorzover toegelaten in de overige regels van het plan.
Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat het overgangsrecht en de slotregel:
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor “Wonen” en "Groen". Daarnaast is voor het perceel waar de huidige woning staat een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Voorts zijn bouwaanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. De regels zijn opgebouwd volgens de systematiek van het bestemmingsplan "Rhenen Stad 2012".
Vermeldingswaardig is de voorwaardelijke verplichting voor het slopen van de bestaande woning. Ter plaatse van het perceel aan de Achterbergsestraatweg 120 geldt dat aangetoond moet worden dat de bestaande bouwwerken gesloopt worden alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning kan afgeven. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting'.
In de planregels is een verplichting opgenomen om grondwerkzaamheden die dieper dan 55 cm onder maaiveld plaats vinden, te voorzien van archeologische begeleiding.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het plan is voorgelegd aan Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden door middel van de digitale watertoets (zie paragraaf 5.6). Op basis daarvan heeft het Hoogheemraadschap geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkeling.
Per brief van 18 oktober 2016 heeft de provincie Utrecht, team GRO, aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het plaatsen opmerkingen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.
Per mail van 11 oktober 2016 heeft de Gasunie aangegeven dat de dichtsbij gelegen gasleiding geen invloed heeft op de planontwikkeling.
Per brief van 9 november 2016 heeft Mooisticht aangegeven vanuit oogpunt van welstand te kunnen instemmen met het bestemmingsplan.
Per brief van 7 december 2016 heeft de Veiligheisregio Utrecht gereageerd op het plan. Vanuit het oogpunt van de externe veiligheid ziet de Veiligheidsregio geen belemmerkingen ten aanzien van het plangebied. Wel is in eerste instantie een opmerking gemaakt over de bluswatervoorzieningen. Die zouden op meer dan de vereiste afstand van 100 m aanwezig zijn. Naderhand is evenwel per mail bevestigd dat de afstand tot de dichtsbijgelegen brandkraan ca 75 m bedraagt en daarmee voldoet aan de norm van 100 m.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 februari 2017 voor een ieder ter inzage gelegen van donderdag 9 maart 2017 tot en met woensdag 19 april 2017. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. In de commentaarnota (zie bijlage 6 Commentaarnota) wordt ingegaan op de zienswijzen. De zienswijzen geven geen aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. In de fase na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) de overlegreactie van 17 mei 2017 ontvangen, welke aanleiding geeft het bestemmingsplan ambtshalve gewijzigd ten opzichte van het ontwerp dat ter inzage lag, vast te stellen. De ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 7 Ambtshalve wijzigingen.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
De initiatiefnemer en de gemeente Rhenen gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.