direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterbergse Hooilanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In het binnenveld van Rhenen heeft ruilverkaveling plaatsgevonden. Hierdoor hebben agrarische bedrijven gronden ontvangen die dichter bij hun bedrijf liggen. De bedrijfsvoering is voor hen zo meer economisch rendabel. De vrijgekomen, 'geruilde' agrarische kavels worden omgezet naar Natuur. Om dit te verwezenlijken heeft de provincie Utrecht haar Ruimtelijke Verordening aangepast. De volgende fase is het borgen van deze wijziging in een bestemmingsplan.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Achterbergse Hooilanden' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Achterbergse Hooilanden ligt ten noord-oosten van Achterberg (zie figuur 1.1). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Zuidelijke Meentsteeg. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het fietspad (de Griftdijk) dat langs De Grift loopt. Over het hart van De Grift loopt tevens de provinciegrens tussen Utrecht en Gelderland. De zuidgrens wordt gevormd door het (onverharde fiets)pad (de Griftdijk) dat van de Maatsteeg richting het fietspad loopt. De Maatsteeg zelf vormt de westelijke plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0001.png" Figuur 1-1. Ligging plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Op de betreffende percelen is het bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Rhenen' van kracht, zoals vastgesteld op 10 februari 2015. De betreffende gronden hebben de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Natuur' (zie figuur 1.2). Tevens zijn van toepassing de Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Waterberging'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0002.png" Figuur 1-2. Vigerende bestemmingsplan

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Achterbergse Hooilanden' met identificatienummer NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande en nieuwe situatie

Binnen het plangebied zoals in figuur 2.1 is aangeduid, zullen van drie stroken grond (nr. 1, 2 en 3 in figuur 2.1) de bestemmingen worden uitgewisseld. De overige percelen, te weten het perceel van Staatsbosbeheer (nr. 4 in figuur 2.1) en de drie aanwezige natuurstroken (A, B en C op figuur 2.1) zullen hun vigerende bestemming behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0003.png"

Figuur 2-1. Plangebied

Agrarisch naar Natuur
Strook 1 bestaat uit de kadastrale percelen:
Sectie K, nummer 443 -> 20.390 m2
Sectie K, nummer 913 -> 43.295 m2 +
63.685 m2

Strook 2 bestaat uit de kadastrale percelen:
Sectie K, nummer 708 -> 32.810 m2
Sectie K, nummer 747 -> 16.820 m2 +
49.630 m2
In totaal worden 113.315 m2 omgezet van 'agrarisch' naar 'natuur'.

Natuur naar Agrarisch
Strook 3 bestaat uit de kadastrale percelen:
Sectie K, nummer 447 -> 15.520 m2
Sectie K, nummer 448 -> 17.640 m2
Sectie K, nummer 751 -> 29.665 m2
Sectie K, nummer 895 -> 32.990 m2
Sectie K, nummer 896 -> 13.575 m2
Sectie K, nummer 897 -> 25.110 m2
Sectie K, nummer 898 -> 11.365 m2
Sectie K, nummer 899 -> 48.755 m2
Sectie K, nummer 900 -> 46.720 m2 +
241.340 m2

Staatsbosbeheer
Strook 4 bestaat uit het kadastraal perceel:
Sectie K, nummer 816 -> 19.150 m2

In totaal worden 260.490 m2 omgezet van 'natuur' naar 'agrarisch'.

Daarmee is sprake van een afname van de hoeveelheid 'natuur' met 147.175 m2. Deze natuur is onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland (NNN-gebied). De natuur die hier verloren gaat wordt gecompenseerd in de uiterwaarden van de Lek bij Uitweg in de gemeente Lopik. Om te komen tot een kwaliteitsverbetering van de natuur in het natuurnetwerk en voor het verbeteren van de ruimtelijke en hydrologische condities in het op korte afstand gelegen Natura 2000-gebied Binnenveld is een inrichtingsplan voor het gebied opgesteld (zie Bijlage 1).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Onderhavig bestemmingsplan wordt aan ieder beleidsdocument getoetst, waarbij wordt aangegeven of het plan al dan niet in strijd is met het beleid vanuit de verschillende overheden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Conclusie
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.2.2). Ondanks dat de hoeveelheid natuur binnen het plangebied afneemt, draagt het plan bij aan een robuuster natuurnetwerk omdat de versnippering wordt opgeheven. De natuur die verloren gaat wordt elders gecompenseerd. Het plan is daarom niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal/regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie Provincie Utrecht (verder de visie) wordt het ruimtelijk beleid beschreven voor de periode tot 2050. Men geeft aan welke doelstellingen men van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe men omgaat met uitvoering van dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Omgevingsverordening Provincie Utrecht (verder de verordening) welke gelijktijdig met de visie is opgesteld. Zowel de visie als de verordening zijn op 17 maart 2020 in concept vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Op 10 maart 2021 is het definitief vastgesteld, waarna het 1 april 2021 in werking is getreden.

De Provincie Utrecht heeft de ambitie om het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland te blijven. Daarbij wordt erkend dat het grondgebied van de provincie te klein is om alle ruimtevragers (inwoners, woningen, banen en verplaatsingen) los van elkaar een plek te bieden. Ruimtelijk moeten functies met elkaar gecombineerd worden, daarbij moeten prioriteiten worden gesteld en keuzes gemaakt. Niet alles kan altijd en overal. Als belangrijke beleidsthema's zijn aangewezen:

  • stad en land gezond;
  • klimaatbestendig en waterrobuust;
  • plaats voor duurzame energie;
  • vitale steden en dorpen;
  • duurzaam. gezond en veilig bereikbaar;
  • levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • toekomstbestendige natuur en landbouw.

De verschillende thema's moeten samen bijdragen een gezonde en veilige leefomgeving. De thema's die van toepassing zijn op het plangebied zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0004.png"

Figuur 3-1. Beleidsthema's ter plaatse van het plangebied

Het plangebied ligt binnen de beleidsthema's 'stad en land gezond', 'levend landschap, erfgoed en cultuur' en 'toekomstbestendige natuur en landbouw'. Binnen het beleidsthema 'stad en land gezond' is de keuze gemaakt om zich in te zetten voor genoeg groene, rustige gebieden in en in de nabijheid van stad en dorp om te ontspannen. Er wordt ingezet op de ontwikkeling van een groenblauwe en recreatieve structuur die robuust is langs bestaande doorgaande waterlopen waaronder de Grift.

Binnen het beleidsthema 'levend landschap, erfgoed en cultuur' zijn vijf karakteristieke landschappen onderscheiden: Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug. Verder wordt het militair erfgoed gevormd door vier voormalige waterlinies: Nieuwe Hollandse Waterlinie, Grebbelinie, Oud Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam. De landschappelijke, aardkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden worden beschermd en benut als dragers en aanjagers van omgevingskwaliteit. De focus ligt op historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarische cultuurlandschappen, archeologisch waardevolle zones en historische infrastructuur.

Bij 'toekomstbestendige natuur en landbouw' wordt vastgesteld dat de provincie een netwerk heeft met robuuste natuur die onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland. De natuur, biodiversiteit en de functies die het ecosysteem heeft staan echter onder druk. De landbouw in de provincie zorgt voor duurzame voeding en is een belangrijke beheerder van het cultuurlandschap. De provincie maakt de keuze om bestaande natuurgebieden te beschermen, verder te ontwikkelen on onderling beter te verbinden met grote natuursystemen. De transitie naar duurzame landbouw wordt gestimuleerd.


Conclusie
Het plan draagt bij aan het versterken van het Natuurnetwerk Nederland waarin de cultuurhistorische waarden goed zijn te herkennen en behouden. Verder draagt het bij aan de ontwikkeling van groene, rustige gebieden nabij steden en dorpen. Het plan draagt bij aan de Omgevingsvisie van de Provincie Utrecht.

3.3.2 Omgevingsverordening Provincie Utrecht

Bij de Omgevingsvisie Provincie Utrecht is een Omgevingsverordening Provincie Utrecht gemaakt. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar gemeenten. De verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun omgevingsplannen. Voor het plangebied zijn de onderwerpen 'natuur', 'cultuurhistorie en landschap' en 'landbouw' van belang.

Een deel van het plangebied is in de verordening opgenomen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0005.png"

Figuur 3-2. Begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland ter hoogte van het plangebied.

Voor het Natuurnetwerk Nederland zijn de volgende relevante bepalingen opgenomen in de verordening.

Artikel 6.2 Instructieregel Bescherming natuurnetwerk Nederland

1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland:

a. bevat regels die strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het natuurnetwerk Nederland; en

b. verzekert dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk Nederland wordt behouden.

2. De motivering op een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan.

Artikel 6.3 Instructieregel Activiteiten binnen het natuurnetwerk Nederland 

1. In afwijking van artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod Landelijk gebied maakt een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in bijlage Wezenlijke kenmerken en waarden, of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het natuurnetwerk Nederland, tenzij sprake is van:

a. nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten vanwege een groot openbaar belang, waarbij er geen reële alternatieven zijn die het natuurnetwerk Nederland niet of minder aantasten;

b. nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, waarbij de activiteiten die leiden tot aantasting, worden gecompenseerd binnen een samenhangend gebied met dusdanige activiteiten dat door de uitvoering daarvan, het geheel van activiteiten binnen dit gebied, gezamenlijk binnen 10 jaar leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang; of

c. bestaande activiteiten in het natuurnetwerk Nederland die beperkt worden gewijzigd of waaraan beperkt nieuwe activiteiten worden toegevoegd, waarbij die wijziging of toevoeging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande activiteiten.

2. Aantasting van het natuurnetwerk Nederland op grond van het eerste lid is slechts mogelijk als:

a. de aantasting zo veel mogelijk wordt beperkt; en

b. de overblijvende aantasting tijdig wordt gecompenseerd.

3. De motivering op een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan.

Artikel 6.5 Eisen compensatie

1. Compensatie vindt zodanig plaats dat deze de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk Nederland versterkt.

2. De compensatie vindt in de nabijheid van de aantasting plaats indien het functioneren van het natuurnetwerk dat vereist.

3. Indien sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onder c, vindt de compensatie in de directe nabijheid van de aantasting plaats en op het terrein van de bestaande activiteit.

4. Indien sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onder a, of b, vindt de compensatie van het verlies in oppervlakte buiten het natuurnetwerk Nederland plaats en:

a. in directe aansluiting op het natuurnetwerk Nederland; of

b. binnen de Groene contour.

5. In afwijking van het vierde lid is compensatie van het verlies in oppervlakte binnen het natuurnetwerk Nederland mogelijk, indien gedeputeerde staten de begrenzing van het natuurnetwerk Nederland uitbreiden met een oppervlakte gelijk aan de compensatie wanneer die buiten het natuurnetwerk Nederland zou plaatsvinden, en:

a. de compensatie plaatsvindt binnen NNN agrarisch; of

b. compensatie in de directe omgeving plaatsvindt op een locatie waar volgens het Natuurbeheerplan nog nieuwe natuur moet worden ontwikkeld en de compensatie leidt tot een versnelling van de realisatie van het natuurnetwerk Nederland.

6. De oppervlakte van de compensatie wordt bepaald aan de hand van bijlage Berekenen compensatieopgave ontwikkeling van groot openbaar belang.

7. Aan de compensatie ligt een compensatieplan ten grondslag, gebaseerd op recent uitgevoerd ecologisch onderzoek ter plaatse, waarin worden beschreven:

a. de natuurwaarden van de locatie en de directe omgeving waar het natuurnetwerk Nederland wordt aangetast en het belang van deze waarden voor het functioneren van het natuurnetwerk Nederland in de omgeving;

b. de maatregelen die worden genomen om de aantasting zoveel mogelijk te beperken;

c. de overblijvende aantasting na het treffen van de maatregelen;

d. de maatregelen die worden uitgevoerd ter compensatie van de overblijvende aantasting;

e. de compensatieoppervlakte ten gevolge van de aantasting, conform bijlage Berekenen compensatieopgave ontwikkeling van groot openbaar belang;

f. de wijze waarop de ontwikkeling, het beheer en de instandhouding van de maatregelen genoemd onder d, plaatsvinden; en

g. indien compensatie van verlies van oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland met de realisatie van nieuwe natuur plaatsvindt: een inrichting- en beheerplan, waarin in ieder geval is opgenomen:

i. de uitgangssituatie van het terrein waarop de nieuwe natuur wordt gerealiseerd;

ii. de te treffen inrichtingsmaatregelen;

iii. de motivering van de te treffen maatregelen;

iv. de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij de beoogde natuur- en landschapsbeheertypen en de oppervlakten daarvan worden aangegeven; en

v. de wijze waarop na de inrichting de verdere ontwikkeling, het beheer en de instandhouding van de beoogde beheertypen plaatsvinden.

8. Bij de keuze van de beoogde natuur- en landschapsbeheertypen in het inrichtings- en beheerplan wordt het vigerende Natuurbeheerplan van de provincie Utrecht in acht genomen.

9. De motivering op een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Artikel 6.6 Borging compensatie

1. Indien sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onder a, of b, worden de inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de compensatie, bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, uiterlijk binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van het omgevingsplan uitgevoerd.

2. Indien sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onder c, worden de inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de compensatie, bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, voorafgaand aan het starten van de activiteiten uitgevoerd.

3. De realisatie van de compensatie, de ontwikkeling, de instandhouding en het beheer zijn verzekerd op het moment van vaststelling van het besluit waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt.

4. De realisatie van de compensatie wordt in het omgevingsplan zeker gesteld door middel van een voorwaardelijke verplichting waarin de aard en omvang van de compensatie is vastgesteld en waarin is bepaald dat de activiteiten pas plaats kunnen vingen nadat de compensatie is uitgevoerd en de tijdige realisatie is gegarandeerd.

Verder behoort het plangebied tot de cultuurhistorische hoofdstructuur waar de waarden 'militair erfgoed' en 'archeologisch waardevolle zone' van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0006.png"

Figuur 3-3. Cultuurhistorische waarden in het plangebied

In de verordening zijn voor 'militair erfgoed' en 'archeologisch waardevolle zone' de volgende bepalingen opgenomen.

Artikel 7.6 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen en benutten van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur.

Artikel 7.7 Beschermen en benutten van de Cultuurhistorische hoofdstructuur

1. In een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden.

2. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage Cultuurhistorie, voor de volgende gebieden:

a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;

b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;

c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;

d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Impériale, Via Regia en Wegh der Weegen; en

e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.

3. De toelichting op het omgevingsplan bevat:

a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en

b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Artikel 7.8 Uitzondering verstedelijkingsverbod Landelijk gebied voor Historische buitenplaatszone en Militair erfgoed

In afwijking van artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod Landelijk gebied kan een omgevingsplan verstedelijking in het Landelijk gebied toestaan in de Historische buitenplaatszone en het Militair erfgoed, onder voorwaarde dat de verstedelijking:

a. kleinschalig is;

b. gericht is op het creëren van economische kostendragers ten behoeve van het behoud, herstel of de versterking, of een combinatie hiervan, van de cultuurhistorische waarde van de Historische buitenplaatszone dan wel het Militair erfgoed; en

c. zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving.

Voor de Grebbelinie is in de Bijlage Cultuurhistorie behorende bij de verordening de volgende kenmerkende samenhang beschreven.

De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.

Van de Grebbelinie willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

a. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse

hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit een samenhangend stelsel van onder andere forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;

b. groen en overwegend rustig karakter;

c. openheid.

Verder maakt het plangebied deel uit van het 'landschap Gelderse Vallei'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0007.png"

Figuur 3-4. Landschap ter plaatse van het plangebied

Artikel 7.9 Instructieregel landschap

1. Landschap bestaat uit landschap Eemland, landschap Gelderse Vallei, landschap Groene Hart, landschap Rivierengebied en landschap Utrechtse Heuvelrug.

2. De kernkwaliteiten zijn voor elk gebied vastgelegd in de Bijlage Kernkwaliteiten Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug.

3. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in landschap bevat:

a. regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en

b. geen regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.

4. De motivering op het omgevingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Er gelden regels voor activiteiten in de landschappen. Deze regels hebben betrekking op het plaatsen en behouden van borden, spandoeken, vlakken, informatiezuilen en vergelijkbare objecten.

Voor het landschap Gelderse Vallei wordt in de verordeningen aangegeven dat men de volgende kernkwaliteiten wil behouden:

1. Rijk gevarieerde kleinschaligheid;

2. Stelsel van beken, griften en kanalen;

3. Grebbelinie;

4. Overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vinden we het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vragen wij aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.

Tot slot geldt ter plaatse van het plangebied regels vanuit het aspect landbouw. Dit heeft betrekking op beperken van de bodembewerking en landbouwstabiliseringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0008.png"

Figuur 3-5. Landbouw ter plaatse van het plangebied

Artikel 8.2a Instructieregel Landbouwstabiliseringsgebied

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landbouwstabiliseringsgebied bevat geen regels die voorzien in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel van een bestaand niet-grondgebonden landbouwbedrijf.

Artikel 8.6 Instructieregel beperken bodembewerking

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Beperken bodembewerking bevat geen regels die bodembewerking toestaan in gronden voor agrarisch gebruik die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, tenzij de bodembewerking plaatsvindt voor graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt.


Conclusie
Het plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening Provincie Utrecht. Als gevolg van het plan neemt het oppervlakte Natuurnetwerk Nederland in het plangebied af, dit wordt echter gecompenseerd in de gemeente Lopik. De openheid en het groene karakter van de Grebbelinie blijft behouden en ook de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden niet aangetast. Tot slot worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met de bepalingen voor landbouw.

3.3.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (2011)

De provincie Utrecht heeft in 2011 een kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen opgesteld, waarbij wordt uitgegaan van de begrenzing van landschappen zoals vastgesteld in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)/Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van 4 februari 2013. De deelgebieden zijn in 2013 gedigitaliseerd. Hierbij zijn zes deelkaternen opgesteld, waaronder één voor de Gelderse Vallei, waarbinnen het plangebied langs de Maatsteeg valt.

Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Ambities

De ambitie gaat in zijn kern over de vraag wat de provincie beschouwt als de ruimtelijke en verhalende hoofdlijnen van de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei. Dit wordt verbeeld met een integrale kaart, waarin beide hoofdlijnen bijeen zijn gebracht. De provincie Utrecht geeft de volgende uitwerking aan de landschappelijke kernkwaliteiten. In het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie aan het gebied; dit geldt vooral in het Binnenveld. Het gebied is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal.

Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Soms zijn deze verborgen elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot bijzondere lijnen en punten in het landschap. Vroeger was het landschap kleinschaliger. De ruimten zijn echter groter geworden, doordat veel landschapselementen zijn verdwenen. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. De kleinschaligheid, die dit landschap juist zo aantrekkelijk maakt, dreigt hierdoor verloren te gaan.
In de Vallei zijn 3 deelgebieden te onderscheiden: Mozaïek, Stroken en Binnenveld. Elk gebied heeft haar eigen sfeer en identiteit.

Het landschap van de Gelderse Vallei vraagt:
Het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de drie deelgebieden: Mozaïek, Stroken en het Binnenveld. De verborgen structuren moeten behouden blijven en bijzondere aandacht krijgen door ze plaatselijk te accentueren.

De provincie ondersteunt het unieke karakter van het gebied door de ambities te richten op de meest onderscheidende kenmerken ten opzichte van de andere Utrechtse landschappen. Dit betekent dat de provincie haar ambitie met betrekking tot de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei toespitst op drie zaken:

  • 1. Versterken van de gebiedsidentiteit in de drie deelgebieden
  • 2. Het behouden van de verborgen structuren
  • 3. Bijzondere aandacht voor 3 gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0009.png" Figuur 3-6. Gelderse Vallei Ambitiekaart

Conclusie
De functieverandering ter plaatse van de percelen ten oosten van de Maatsteeg passen binnen de ontwikkelprincipes van het katern "Gelderse Vallei" van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.

3.3.4 Utrecht, Natuurvisie (2016)

De Natuurvisie is op 12 december 2016 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld.
Het document omvat de Natuurvisie van de provincie Utrecht.
De provincie Utrecht is een uniek knooppunt in Nederland: op een klein oppervlak vinden we een grote verscheidenheid aan prachtige landschappen en natuurgebieden. Ook in het stedelijk gebied komen veel natuurwaarden voor, bijvoorbeeld in de eigen tuinen van mensen of in de vele stadsparken. Mede door dit groene netwerk wonen en werken mensen graag in Utrecht en vestigen bedrijven zich in onze provincie. Diverse onderzoeken hebben bovendien aangetoond dat de aanwezigheid en beleving van natuur in sterke mate bijdraagt aan de gezondheid van mensen en aan het welbevinden van inwoners.
De economische aantrekkingskracht van Utrecht heeft ook een keerzijde: de druk op de fysieke ruimte en het milieu is groot. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het uitgebreide netwerk van infrastructuur dat de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt, in de groei van het stedelijk gebied en in de relatief hoge concentratie van luchtvervuiling. Dat economische activiteiten een negatief effect kunnen hebben op de natuur is in heel het land terug te zien, bijvoorbeeld in de afname van de biodiversiteit die sinds de jaren ’50 zichtbaar is.
Om deze negatieve gevolgen tegen te gaan en te zorgen voor het naast elkaar bestaan van een robuuste natuur en een welvarende samenleving voert de overheid natuurbeleid. Een mijlpaal uit het verleden is de invoering van het nationale Natuurbeleidsplan in 1990, met een belangrijke uitvoerende rol voor de provincies. Vanaf dat moment staat de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur – EHS, inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland, vanaf nu NNN – centraal, een aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in het agrarisch gebied en in de stad krijgt de nodige aandacht. Via andere beleidsvelden, zoals het bodem-, water en milieubeleid en de ruimtelijke ordening, zet de overheid in op het verbeteren van de condities die nodig zijn voor een goede natuurkwaliteit. Ook zijn in de loop van de tijd een aantal groene wetten opgesteld – de Boswet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet – waarin is bepaald aan welke geboden en verboden handelingen die de natuur beïnvloeden moeten voldoen. Onder andere de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn verwerkt in deze wetten. Dit heeft geleid tot speciale aandacht voor behoud en versterking van natuurgebieden die vanuit Europees perspectief van groot belang zijn – de Natura 2000-gebieden – en de bescherming van tal van in het wild voorkomende plant- en diersoorten.

Op 4 november 2013 is met Natuurbeleid 2.0 een nieuwe weg ingeslagen: er is een beleidsplan gepresenteerd met vier pijlers waarin niet alleen aandacht is voor het realiseren van een robuust netwerk van natuur, maar ook de nadruk wordt gelegd op het onderliggende systeem van abiotische factoren, op het vermaatschappelijken van het natuurbeleid en het verduurzamen van de financiering. De integratie van natuurbeleid met andere beleidsvelden is als uitgangspunt genomen. In de realisatie van de doelen wordt nauw samenwerkt met de partners en twee gebiedscommissies (Utrecht-West en Utrecht-Oost) die we ondersteunen met de programmabureaus.

Er wordt de voorkeur aan gegeven om deze brede basis, aanvullingen, actualiseringen en concretiseringen samen te brengen in een nieuw document: de Natuurvisie van de provincie Utrecht. Natuurbeleid 2.0 is hierin verwerkt. Op deze manier blijft het bestaande beleid zoveel mogelijk in stand en worden tegelijkertijd de verantwoordelijkheden die de Wnb aan de provincie heeft toebedeeld opgepakt. Concreet betekent dit dat de vier pijlers uit Natuurbeleid 2.0 in grote lijnen worden gehandhaafd en een nieuwe pijler wordt toegevoegd waarin een aantal nieuwe taken worden ondergebracht. De provinciale Natuurvisie wordt het strategische natuurbeleidsdocument voor de komende jaren waarmee de ambities worden uiteengezet. Ook borgt deze visie de taken en verantwoordelijkheden uit de Wnb – dit is nader uitgewerkt in het Beleidskader Wnb waarin tevens de Beleidsnota Flora- en faunawet is opgenomen. Daarnaast zorgt de Natuurvisie voor samenhang tussen het natuurbeleid en andere aanpalende beleidsvelden.

Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan wordt alleen een bestemmingswijziging mogelijk gemaakt voor de percelen ten oosten van de Maatsteeg. Hiermee kan de uitwisseling/omvorming van deze percelen naar de bestemming natuur en agrarische mogelijk worden gemaakt. Door de omvorming van enkele percelen naar natuur wordt bijgedragen aan de realisering van het Natuurnetwerk Nederland.
Gelet hierop sluit het onderhavig plan goed aan bij de uitgangspunten uit de Natuurvisie.

3.3.5 Natuurbeheerplan 2019

Integratie van beleid
In dit provinciale Natuurbeheerplan, dat de kaders en ambities bevat waarbinnen een subsidieaanvraag kan worden ingediend, is aangegeven in welke gebieden bepaalde natuur-, agromilieu- en klimaatdiensten ingezet kunnen worden.

Het provinciale beleid geeft invulling aan het Europese beleid en het beleid van het Rijk en voegt daar provinciale doelen aan toe. Provincies houden bij de uitvoering van het natuurbeleid, conform de door Nederland geratificeerde Europese Landschapsconventie, rekening met beleidsdoelen van andere overheden en activiteiten in het landelijk gebied, zoals het waterbeleid, recreatiebeleid, cultuurhistorie, landschapsbeleid en milieubeleid, zodat synergie kan worden bereikt.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS), herziening 2016, beschrijft het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Er wordt aangegeven welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt geven aan dit beleid. Deels geven wij uitvoering aan ons beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.

In de PRS is de begrenzing van de planologische NNN vastgelegd. Bij de herziening van de PRS in 2016, zijn, waar nodig, de grenzen op de kaarten in het Natuurbeheerplan en de begrenzing van het NNN in de PRS op elkaar aangesloten.

Natuurvisie provincie Utrecht en beleidskader Wet Natuurbescherming
Het behouden, versterken en verbinden van de natuur is de kern van de Natuurvisie provincie Utrecht en het Beleidskader Wet natuurbescherming. Met dit nieuwe natuurbeleid is de provincie klaar voor de invoering van de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 is ingevoerd.

De provincie Utrecht draagt zorg voor de biodiversiteit. Dat houdt in behoud, herstel en ontwikkeling van de leefomgeving van alle van nature in Nederland voorkomende soorten en legt de nadruk daarbij op soorten die bescherming behoeven op basis van de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn en tevens op soorten die in Nederland met uitroeiing bedreigd zijn of speciaal gevaar lopen. Eén van de onderdelen van de Natuurvisie is het aanwijzen van natuurparels. Hier liggen goede mogelijkheden om maatregelen te treffen die bijdragen aan het in stand houden en verbeteren van de leefomstandigheden van verschillende bedreigde soorten. Provinciale Staten hebben op 12 december 2016 dit natuurbeleid vastgesteld. De uitwerking van dit natuurbeleid vindt plaats door middel van dit Natuurbeheerplan.

Realisatiestrategie natuur
Het behouden, versterken en verbinden van de natuur vormt de kern van de provinciale Natuurvisie. Deze visie is nu uitgewerkt in de Realisatiestrategie natuur die Gedeputeerde Staten hebben vastgesteld. Uit de recente Rapportage Natuur blijkt dat het op een aantal plaatsen weer beter gaat met de biodiversiteit, maar op andere plaatsen is dat niet het geval. Daarom is die extra impuls voor de Utrechtse natuur nodig. Nieuwe natuur van hoge kwaliteit, maatregelen voor behoud en versterking voor de Utrechtse planten- en diersoorten, stimuleren van innovatieve initiatieven en extra investeren in faunabeleid vormen de hoofdlijnen van de Realisatiestrategie. Daarbij is het belangrijk dat ook de inwoners van de provincie de natuur kunnen beleven.

Natuurparels
Met de realisatie van een samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe bos - en natuurgebieden, natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer wil de provincie de Utrechtse natuur behouden en versterken. Een van de nieuwe manieren waarmee bedreigde plant- en diersoorten voor de regio behouden blijven, zijn de natuurparels. Dit zijn gebieden waar bedreigde planten en dieren actief door de provincie en haar partners behouden worden door maatregelen te treffen die bijdragen aan het in stand houden en verbeteren van de leefomstandigheden van de betreffende soorten.

Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen
In de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, is het landschapsbeleid van de provincie verwoord. De kern-kwaliteiten van de diverse landschappen worden concreet gemaakt en er wordt inspiratie geboden voor nieuwe ontwikkelingen, zodanig dat de kernkwaliteiten behouden of versterkt worden. Naast de feitelijke beschrijvingen, verhalen en analyses, worden de ambities beschreven en ontwikkelingsprincipes aangegeven.

Landschap ruimtelijk beschermen
De ruimtelijke bescherming van landschap is onderdeel van het provinciale beleid via de Verordening natuur en landschap. Het betreft enerzijds het voorkómen van slootdempingen en het ruimtelijk beschermen van kleine landschapselementen die niet binnen het bereik van het instrumentarium van de Wet natuurbescherming vallen. Daarbij is het mogelijk om ontwikkelingen toe te staan in ruil voor compenserende maatregelen (zie verder het Beleidskader Wnb).

Overigens bezitten al de landschapstypen unieke kwaliteiten en dat zijn ze allemaal belangrijk voor Utrecht. Daarom wordt vooralsnog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wnb biedt tot het aanwijzen van bijzondere provinciale landschappen. Wel wordt de komende tijd extra aandacht besteed aan de Utrechtse Heuvelrug, vanwege het traject Nationaal Park Heuvelrug Nieuwe Stijl, dat daar loopt. Het versterken van de landschappelijke kwaliteit en de belevingswaarde van het gebied zijn speerpunten van dit traject.

Bepalen van huidige en gewenste beheersdoelen van natuurgebieden
Het Natuurbeheerplan bepaalt wat de huidige en de gewenste beheersdoelen zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Natura 2000, de Groene Contour en agrarische gebieden met natuurwaarden. In dit plan begrenst en beschrijft de provincie de gebieden waar subsidiëring van beheer en ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen plaats kan vinden. De begrenzingen zijn op de bijbehorende kaarten aangegeven.
Er kan ook subsidie aangevraagd worden voor agrarisch natuurbeheer in relatie tot klimaat- en waterdoelen.

De begrenzing van de het NNN en de Groene Contour is vastgesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 en de Herijking Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2016. Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties of gevolgen voor bestemmingsplannen en heeft dus geen invloed op eigendomsrechten of bestaande gebruiksmogelijkheden van percelen.

Het Natuurbeheerplan bevat geen bindende regels of verplichtingen voor burgers. Ook kunnen er geen rechten aan worden ontleend; opname van een terrein in het Natuurbeheerplan leidt dus niet vanzelfsprekend tot een positief besluit over subsidiëring van het beheer. Het zorgt er alleen voor dat beheerders de mogelijkheid krijgen om subsidie aan te vragen voor het beheer van deze gronden. Het gaat daarbij voor natuurbeheer om particuliere beheerders die aangesloten zijn bij een Bosgroep of collectief en gecertificeerde particulieren en terreinbeheerders. Voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen alleen agrarische collectieven subsidie aanvragen.

Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan is een uitvoering van het Natuurbeheerplan waarmee de bestemmingswijziging mogelijk gemaakt voor de percelen ten oosten van de Maatsteeg. Hiermee kan de uitwisseling/omvorming van deze percelen naar de bestemming natuur en agrarische mogelijk worden gemaakt.

3.3.6 Provinciaal Waterbeleid

Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat we werken aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio


Waterverordeningen
Hiermee geeft de provincie uitvoering aan de Waterwet. Er is een waterverordening per waterschap, dat zijn er in Utrecht vier. Hierin staan onder andere de normen voor regionale waterkeringen en wateroverlast en regels voor het beheerplan, het peilbesluit, grondwaterbeheer en de legger. De legger is een verzameling kaarten waarin de afmetingen van de wateren en dijken zijn vastgelegd en waarin staat wie welk onderhoud doet. Daarnaast is er de Waterverordening provincie Utrecht 2009, met daarin regels voor het provinciaal waterplan, de regionale vaarwegen en de grondwateronttrekkingen.

Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die alle lidstaten verplicht te zorgen voor schoon grond- en oppervlaktewater. De KRW geeft bijvoorbeeld aan welke planten en vissen in het water behoren voor te komen, wat het zuurstofgehalte daarbij moet zijn en hoeveel voedingsstoffen een bepaald type water maximaal mag bevatten voor een gezond waterleven. De provincie legt de doelen voor het oppervlaktewater vast.
Veel Utrechtse maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren zijn KRW-maatregelen. Uiterlijk 2027 moeten alle wateren op orde zijn.
De KRW is een stimulans geweest om het werken aan schoon water systematischer en integraler aan te pakken. Vier belangrijke kenmerken van de KRW zijn:

  • 1. Stroomgebiedsgerichte aanpak: water houdt zich niet aan grenzen van gemeenten of provincies. Een aanpak in stroomgebieden is effectiever. Utrecht ligt in de stroomgebieden Rijn-West en Rijn-Oost.
  • 2. Integrale aanpak: alle belangrijke aspecten van schoon water komen aan de orde, zowel chemische stoffen, fysieke kenmerken (natuurlijk of aangelegd) als de ecologie (waterleven). Vooral voor de ecologische kwaliteit heeft de KRW voor een belangrijke impuls gezorgd.
  • 3. Impuls aan het grondwaterbeleid: Utrecht geeft extra aandacht aan de kwaliteit en hoeveelheid van het grondwater.
  • 4. Afrekenbaarheid: de Europese Commissie kijkt of de afgesproken maatregelen ook werkelijk zijn genomen en kan bij niet nakomen een boete opleggen. Werken aan schoon water is dus niet vrijblijvend.

Taken provincie bij de KRW

  • Oppervlaktewater: vaststellen doelen voor de belangrijke wateren, zoals bijvoorbeeld hoeveel planten, vissen en zuurstof er in een bepaald stuk water moet zitten. De provincie stelt ook de grenzen, status (bijvoorbeeld natuurlijk of kunstmatig) en toestand (kwaliteit van het water) daarvan vast.
  • Grondwater: verantwoordelijk voor zowel doelen als maatregelen voor de grondwaterlichamen.


Conclusie
Onderhavig plan sluit goed aan bij de uitgangspunten uit het Provinciaal Waterbeleid.

3.3.7 Beleid Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021

Dit Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het Waterschap Vallei en Veluwe volgt en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het ‘hoe’ volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting.

Het waterbeheersprogramma wordt bewust neergezet als een ‘programma’ en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen wordt beschreven hoe wordt gewerkt aan de wateropgaven. Ook wordt ingespeeld op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.

In 2013 is met zes toekomstbeelden de kijkrichting van het waterschap op de lange termijn geschetst. Deze toekomstbeelden geven vooral strategische richting en focus aan het WBP. Het WBP bevat vervolgens de tactische ambities, doelen en maatregelen op hoofdlijnen. Jaarlijks krijgt vanuit het WBP een aantal maatregelen prioriteit. Deze worden in een uitvoeringsplan vastgelegd in de voorjaarsnota, zoveel mogelijk op projectniveau. Daarom bevat het WBP ook de meerjarenraming voor de periode 2016-2021. Deze meerjarenraming is een momentopname, omdat tijdens de looptijd van dit WBP de omstandigheden kunnen veranderen. Jaarlijks wordt het uitvoeringsplan op operationeel niveau afgestemd met onze partners. Dit biedt de mogelijkheid om in te spelen op de laatste ontwikkelingen en veranderingen en bij te stellen als dat nodig is. Bovendien zorgt het voor flexibiliteit in de uitvoering. Op die jaarlijkse momenten neemt het bestuur de definitieve besluiten over de opgaven uit het WBP in relatie tot de benodigde doelrealisatie en beschikbare financiële middelen.

Dit Waterbeheerprogramma is na de inspraakperiode aangeboden aan het Algemeen Bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe. De reacties uit de inspraakperiode zijn daarbij afgewogen en verwerkt, waarna dit WBP op 30 september 2015 is vastgesteld. Vanaf 1 januari 2016 is dit waterbeheerprogramma van kracht.

Doelen en het programma
De doelen omvatten de kerntaken en de nieuwe ontwikkelingen. Voor de maatregelen is een selectie gemaakt waarbij de focus met name ligt op wettelijke verplichtingen en grotere opgaven. Daarnaast zijn ook maatregelen opgenomen waarmee men invulling wil geven aan de bestuurlijke ambitie. De maatregelen 'voorzien van' zijn een voortzetting van het huidige werk en beleid. De maatregelen 'met een' bouwen voort op de ambitie uit de vorige planperiode en boeken uiteindelijke resultaten in deze planperiode. Met de maatregelen 'met een' wordt een flinke stap gezet richting de beschreven ambities.

De maatregelen zijn op hoofdlijnen en moeten worden gezien als maatregelenpakketten in plaats van individuele maatregelen. Gedurende de planperiode worden jaarlijks vanuit het WBP een aantal maatregelen geprioriteerd. Deze worden vastgelegd in een uitvoeringsplan in de voorjaarsnota, zoveel mogelijk op projectniveau.
Het bestuurlijke programma watersysteem (voldoende en schoon water) is opgesplitst in landelijk gebied, stedelijk gebied en KRW. Elke indeling is arbitrair; waterkeringen lopen door stedelijk en landelijk gebied, KRW-wateren bevinden zich zowel in het landelijke gebied als stedelijk gebied. De waterketen en stedelijk gebied zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Ontwikkelingen
Meer piekbuien en langere perioden van droogte vragen een andere kijk op het watersysteem. Naast het hoofdwatersysteem, richt men zich meer op de haarvaten en op de samenhang tussen het stedelijke en het landelijke gebied. Ook op het gebied van de waterkwaliteit wordt meer aandacht gegeven aan de haarvaten. Door in de haarvaten maatregelen te nemen, benut men kansen voor de verbetering van ecologische en chemische kwaliteit en daarmee voldoen aan de wettelijke vereisten. Daarbij gaat naast de inrichting steeds meer aandacht uit naar beheer en onderhoud. Een goede harmonie met de ruimtelijke inrichting en grondgebruik is essentieel. In de toekomst is meer aandacht voor niet technische maatregelen zoals agrarisch natuurbeheer en (schade)vergoedingsregelingen.

De provincie heeft de functie ‘natte landnatuur’ (voorheen verdroogde gebieden) in de omgevingsvisie opgenomen. Hierbij gaat het over herstel van bestaande natuurwaarden. De natuur in deze gebieden is achteruitgegaan door verschillende oorzaken, zoals drinkwaterwinning, veranderd grondgebruik, veranderingen in het watersysteem ten dienste van andere functies en achteruitgang van de (grond)waterkwaliteit. Hoewel de oorzaken dus divers zijn, neemt het waterschap als beheerder van het grond- en oppervlaktewater haar (mede)verantwoordelijkheid voor de herstelopgave. Men wil een positieve bijdrage leveren aan het zo goed mogelijk afstemmen van het waterbeheer op de gebiedsfuncties en maken met de provincies afspraken over uitvoering en financiering van maatregelen via waterovereenkomsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0010.png" Figuur 3-7. Natuurkaart

Waterbergingsgebied
De Achterbergse hooilanden liggen voor een groot deel in het waterbergingsgebied Binnenveld dat Waterschap Vallei en Veluwe langs de Grift heeft aangewezen. Het waterbergingsgebied is vastgelegd in provinciale plannen, bestemmingsplannen en de keur/legger van het waterschap. Het beleid is erop gericht dat de hoeveelheid berging in het gebied behouden moet blijven. Wijzigingen zoals ophogen of bebouwing zijn niet toegestaan als deze een afname van de hoeveelheid berging betekenen, tenzij dit op een ander plek in/bij het waterbergingsgebied Binnenveld wordt gecompenseerd.

Het gebied wordt niet actief door menselijk ingrijpen geïnundeerd. Er treedt incidenteel inundatie op, als de aanvoer van water vanuit het achterland groter wordt dan de afvoercapaciteit van de Grift.

Onderstaande figuur toont de ligging van het aangewezen waterbergingsgebied, en de verwachtte inundatiefrequenties. Deze zijn gebaseerd op berekeningen met een oppervlaktewatermodel (aangeleverd door Waterschap Vallei en Veluwe).

Een groot deel van de Achterbergse Hooilanden maakt deel uit van het waterbergingsgebied. De inundatiefrequenties lopen echter uiteen. In Het noordelijke deel treedt inundatie 1 maal per 5 jaar op. In het zuidelijke deel 1 maal per 50 jaar, of nog minder vaak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0011.png" Figuur 3-8. Waterbergingsgebied Binnenvelden (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Conclusie
Het plan draagt bij aan het herstel van bestaande natuurwaarden en de daarmee gepaard gaande waterhuishouding.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie WERV 2015


WERV staat voor de samenwerking tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal. Deze vier gemeenten hebben een plan gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Eerst voor de periode tot 2015 en vervolgens tot 2030. Dit plan wordt ook wel de regionale structuurvisie WERV genoemd.

Natuur
In het Binnenveld wordt natuur ontwikkeld, met een mogelijkheid tot waterberging bij extreem hoge waterstanden. Er komen ecologische verbindingen, vooral tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. Bij het kruisen van wegen en spoorwegen zullen diverse ecopassages gemaakt worden. Tussen Ede en Veenendaal is plaats voor een recreatieplas en nieuwe buitenplaatsen. Langs de Grift wordt het natuurgebied in een natte kwelzone veranderd.
Een deel van dit gebied wordt gebruikt als waterberging. Dit betekent dat de zone onder water kan komen te staan. Dit gebeurt alleen onder zeer extreme omstandigheden. In grote delen van het buitengebied zullen veel bedrijven stoppen. Dit biedt kansen voor landelijk wonen en kleinschalige bedrijvigheid.
afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0012.png" Figuur 3-9. Structuurvisie WERV 2015

Landelijk gebied 2030
In het landelijk gebied zal het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost zijn beslag krijgen. Onvermijdelijk zullen veel agrarische bedrijven worden beëindigd of overgaan in andere vormen van landbouw of zorg- en hobbyboerderijen.

Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie WERV.

3.4.2 Integrale Structuurvisie gemeente Rhenen 2010-2020

De gemeente Rhenen heeft ervoor gekozen om een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente op te stellen om zo te voldoen aan de Wro. Dit is een globaal plan dat ruimtelijk relevant beleid op lokaal niveau integreert.

De gemeente beschikt over vele ambities op het vlak van de ruimtelijke ordening, die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het opstellen van deze structuurvisie. Het gaat daarbij om de volgende gemeentelijke ambities:

  • een groene gemeente waar het goed recreëren is;
  • een gemeente die primair bouwt voor de eigen woningbehoefte met woningbouw die past bij de schaal en karakter van de drie kernen;
  • behoud en versterking van de hoge kwaliteit van het buitengebied;
  • benutten van de kansen voor de landbouw, de natuur en het landschap.

De gemeente Rhenen heeft de afgelopen jaren deze ambities in diverse visies en plannen opgenomen en vastgelegd zoals in het Beleids- en actieplan Toerisme en Recreatie, de stedenbouwkundige structuurvisie, de Woonvisie en Verkeersstructuurplan gemeente Rhenen en het Landschap ontwikkelingsplan Binnenveld. Deze beleidsdocumenten vormen de basis voor de Integrale Structuurvisie gemeente Rhenen 2010-2020.

De looptijd van deze visie is van 2010 tot 2020. In tegenstelling tot bijvoorbeeld een bestemmingsplan gebeurt dat niet op perceelsniveau maar een structuurvisie geeft op een globale wijze de wenselijke ruimtelijke structuur weer.

Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Integrale Structuurvisie gemeente Rhenen 2010-2020

3.4.3 Consolidatieplan Buitengebied Rhenen 2015


Landschap
Van cultuurhistorische waarde is de Grebbelinie, bestaande uit ‘Bastions op de Uiterwaarden’, een hoornwerk en een inundatiegebied langs het Valleikanaal/De Grift. Ook in de uiterwaarden van de Neder-Rijn zijn belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarden aanwezig. De flanken vormen op plaatsen een waardevol engenlandschap. De Grebbeberg is van belang om zijn belangrijke aardkundige en cultuurhistorische waarden. Ook de rest van de bossen op de stuwwallen is, vaak als deel van een landgoed, belangrijk voor landschap en cultuurhistorie. Er zijn ook archeologische vindplaatsen. De combinatie van ontstaansgeschiedenis, bebouwing, beplanting en het kleinschalige karakter maakt het een cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol geheel.

Binnenveld
Het Binnenveld wordt gekenmerkt door de combinatie van een nat en open middengebied rondom de Grift en een overgangsgebied dat steeds beslotener en kleinschaliger wordt richting de Heuvelrug. Het heeft grote landschappelijke waarde. Het Binnenveld kent een grote landschappelijke variatie. Het tussenliggende gebied bestaat uit veenontginningsrestanten, De Meent, en het cultuurhistorisch waardevol gebied De Kampen bestaande uit een kampenlandschap met een slagenstructuur en graften. De graften zijn bijzondere landschapselementen op de noordhelling van de Laarsenberg. Deze begroeide terrassen zorgen voor het vasthouden van afstromend hemelwater op de berg.

Vertaling in bestemmingsplan

  • De gebieden met waardevolle openheid beschermen in het bestemmingsplan. Dit betreft met name delen van het Binnenveld.
  • Voor deze open gebieden is een agrarische bestemming ofwel een natuur bestemming opgenomen, afhankelijk van het huidige gebruik. Binnen deze bestemming wordt terughoudend omgegaan met toestaan van bebouwing en opgaande beplanting.
  • De gebieden met bijzondere waarden beschermen in het bestemmingsplan. Dit betreft onder meer de randen van de Utrechtse Heuvelrug en de bosgebieden.
  • Bij afwijken van bouw- of gebruiksregels middels omgevingsvergunnning of wijzigingsmogelijkheden vormen aspecten als behoud en herstel van (oorspronkelijke) landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken een toetsingscriterium. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan zichtlijnen, openheid en de Grebbelinie.
  • Voor het Binnenveld vormt het LOP Binnenveld en het Beeldkwaliteitsplan Binnenveld een goed toetsingskader voor de landschappelijke inpassing.


Conclusie
De ontwikkeling komt overeen met de uitgangspunten van het vigerend bestemmingsplan.
Het uitruilen van de betreffende bestemmingen is derhalve geen ongewenste ontwikkeling.

3.4.4 Gemeentelijk Waterbeleid

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
In dit verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Het beschrijft de stand van zaken, reikwijdte, ambities, planning en kosten van de gemeentelijke watertaken. De ‘plus’ staat voor het Waterplan Rhenen, omdat dit vGRP+ ook aandacht schenkt aan het beleid uit het Waterplan van 2004.

Kenmerkend voor Rhenen zijn de grote hoogteverschillen. Hierdoor stroomt het water zeer snel naar laaggelegen delen. Dit geeft risico’s op wateroverlast, maar de Rhenense situatie biedt ook kansen. De bodem is zeer geschikt voor infiltratie van regenwater, zodat dit niet door riolen hoeft te worden afgevoerd.

Het waterplan
Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak. Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • grondwateroverlast komt niet voor;
  • alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal;
  • bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood;
  • vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd;
  • in Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30% van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem.

Overige beleidskaders
Het waterbeleid van de Gemeente Rhenen wordt voortdurend afgestemd op regionale en landelijke ontwikkelingen. Provinciaal en landelijk beleid wordt uitgewerkt voor de lokale situatie in Rhenen. Er wordt afstemming gezocht met het beleid van de waterschappen, omliggende gemeenten en de visies van samenwerkingsverbanden (Winnet, PWVE en R2W2). Het (water)beleid van al deze overheden vormt een kader waarbinnen de Gemeente Rhenen haar beleid bepaalt.

Conclusie
Het plan voldoet aan het gesteld gemeentelijk waterbeleid.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande paragrafen worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidsbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.


In het kader van het bestemmingsplan Achterbergse Hooilanden is het aspect geluid niet van toepassing omdat geen nieuwe geluidsbronnen of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt.

Conclusie
Het aspect geluid is niet van toepassing op de ontwikkeling en vormt derhalve geen belemmering voor dit plan.

4.2 Luchtkwaliteit

Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijk plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd.

In deze ontwikkeling vindt geen realisatie van bebouwing plaats.
Derhalve is de vermelde drempel niet van toepassing, wat betekent dat door de ontwikkeling de luchtkwaliteit niet verslechtert.

Conclusie
Met betrekking tot de ontwikkeling is het aspect luchtkwaliteit niet van toepassing en vormt derhalve geen belemmering voor dit plan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Vanwege de voorgenomen functie uitwisseling dient er geen sprake te zijn van een onevenredige bodemverontreiniging .

4.3.2 Bodemonderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 in de toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat op de betreffende percelen geen bodemverontreiniging is aangetroffen die de functie uitwisseling negatief beïnvloed.

Conclusie
De betreffende percelen bevatten geen bodemverontreiniging die de functie uitwisseling negatief beïnvloeden. Daarmee vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor het plan.

4.4 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van
bepaalde gebieden (Natura 2000, Nederlands Natuurnetwerk, enz.), planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.

Door Lievense Milieu is 24 februari 2020 is een quickscan Ecologie uitgevoerd voor het plangebied aan de Maatsteeg. Deze rapportage is opgesteld om in kaart te brengen of er negatieve effecten te verwachten zijn naar aanleiding van de beoogde ontwikkelingen. Het gaat hierbij om negatieve effecten voor beschermde planten- en diersoorten of negatieve effecten op beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden of NNN-gebieden).

4.4.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied heeft geen status als beschermd Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Binnenveld' ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer tot het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied en de aard van de ingreep doet het voornemen wat deze aspecten betreft geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Door een wijziging van het type agrarisch gebruik kan mogelijk verzuring en vermesting ontstaan als gevolg van stikstofdepositie. Dit kan gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Omdat de uitstoot van stikstof over grote afstand effect kan hebben, is een berekening van de mogelijke stikstofdepositie, voor de realisatie en het gebruik van de gronden uitgevoerd. De notitie 'SLM010821.NOT001.NP.RL' is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.

Gebruiksfase
Voor de gebruiksfase van het plangebied is berekend dat de stikstofemissie als gevolg van de plansituatie leidt tot een afname van de depositie van stikstof op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Dit wordt veroorzaakt door het niet langer bemesten van het toekomstig natuurgebied.

Aanlegfase
Voor de aanlegfase is bepaald dat, naast de emissie als gevolg van het toekomstig gebruik, een emissie van maximaal 439,6 kg NOx op jaarbasis niet leidt tot een toename van de depositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Anders gezegd: een emissie als gevolg van de aanlegfase van maximaal 439,6 kg NOx op jaarbasis levert geen depositieresultaten op boven 0,00 mol/ha/jaar, zie bijlage 2. Om tot deze maximale emissie te komen is in de berekeningen uitgegaan van:

  • Een emissie door het gebruik van machines van circa 436,8 kg NOx op jaarbasis. Dit is vergelijkbaar met het gebruik van 2 machines van stage klasse II met een verbruik van ruim 18 liter brandstof per uur gedurende 680 uur;
  • Een emissie van circa 2,8 kg NOx op jaarbasis als gevolg van het verkeer: hierbij is uitgegaan van 170 vrachtwagens die per jaar naar de locatie komen en 850 personenwagens of bestelwagens die per jaar naar de locatie komen. Zowel de heen- als terug bewegingen zijn hierbij in rekening gebracht.

Het gebruik van meer of andere machines en voertuigbewegingen dan de uitgangspunten zoals hierboven omschreven, zijn uiteraard ook mogelijk, mits de maximale hoeveelheid van 439,6 kg NOx gerespecteerd wordt. Door toepassing van meer schoner Stage III of Stage IV materieel of zelfs elektrisch materieel kunnen veel meer draai-uren worden ingezet zonder dat dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Op basis van onze ervaring in soortgelijke projecten wordt geoordeeld dat het plan uitvoerbaar is binnen de hierboven genoemde uitgangspunten.

Conclusie
Noch de gebruiksfase noch de aanlegfase van het plan de Achterbergse hooilanden in Rhenen leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Het plan heeft bijgevolg geen significante effecten op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. De Wet natuurbescherming vormt, vanuit het aspect stikstofdepositie, geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.4.2 Soortenbescherming

In het kader van het bestemmingsplan is een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd. De quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (Wnb). De quickscan is als Bijlage 4 in de toelichting opgenomen.

In de quickscan wordt het volgende geconstateerd:
Het plangebied heeft mogelijk een functie voor strikt beschermde vissen (grote modderkruiper) en vogels (o.a. buizerd en ooievaar). Alleen van grote modderkruiper wordt het verblijf in het plangebied verwacht. Door de ruilverkaveling kan het beheer en verbruik veranderen waardoor de vegetatie ontwikkeling en waterkwaliteit achteruit kan gaan, dit heeft negatieve gevolgen op de in potentie aanwezige grote modderkruiper. Omdat het niet zeker is dat deze soort voorkomt kan een overtreding van de Wnb nog niet worden bepaald, de resultaten van een nader onderzoek kunnen uitsluitsel geven over de aan- dan wel afwezigheid van de grote modderkruiper.

4.4.3 NNN-gebied

Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat het project in ieder geval leidt tot oppervlakte verlies van het NNN, negatieve effecten op de andere punten zijn niet zonder meer uit te sluiten. Een verdere toetsing is noodzakelijk in de vorm van een Nee-tenzij-toets. Door de provincie is de herbegrenzing van het NNN-gebied afgewogen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 (Herijking 2016). Voor het verlies van het NNN-gebied in de gemeente Rhenen is een hoogwaardige vervangende locatie gevonden in de uiterwaarden van de Lek bij Uitweg in de gemeente Lopik. De Nee-tenzij toets is hiermee al uitgevoerd door de provincie en heeft geleid tot de noodzakelijke compensatie.

Conclusie
De uitkomst van deze quickscan vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De vervolgonderzoeken kunnen parallel worden uitgevoerd aan de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Uit de openbare risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.BPAchterbergsehooi-VA01_0013.png"

Figuur 4-1. Uitsnede uit de risicokaart met in de rode cirkel het plangebied (Bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen probleem voor het voorgenomen plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande omringende bedrijven.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Er worden geen functies gerealiseerd die een milieubelasting veroorzaken omdat agrarisch gebruik van gronden niet wordt beschouwd als een bedrijf. Tevens worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Een beoordeling van het aspect bedrijven en milieuzonering is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Algemeen

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.7.2 Cultuurhistorie

Er is binnen in het plangebied geen bebouwing aanwezig, dus ook geen aangewezen gemeentelijk of rijksmonument.

Het landschap in het plangebied is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol element omdat het onderdeel is van de Grebbelinie. De Grebbelinie is een militaire verdedigingslinie die door het landschap loopt van de Nederrijn tot het Eemmeer. Het is een waterlinie die is opgebouwd uit een samenhangend verdedigingsstelstel met forten, sluizen, inundatie- en schootsvelden. Het plangebied is onderdeel van de open linie welke wordt gekenmerkt door een zeer weids, open landschap. De Grift is een waardevol element in het Binnenveld die het natte karakter benadrukt. Centraal staan de kernkwaliteiten openheid en zichtlijnen. Nieuwe natuur mag niet ten koste gaan van de openheid. In het Inpassingsplan Grebbelinielandschap is hiervoor een speciale regeling opgenomen. In dit bestemmingsplan hoeven deze derhalve niet te worden opgenomen.

Conclusie
Het onderdeel cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7.3 Archeologie

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Rhenen heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente een archeologische waardenkaart en beleidsadvieskaart laten opstellen.
De gronden binnen het plangebied zijn aangeduid met een archeologisch lage verwachting.
Het plan voorziet niet in omvangrijke ingrepen in de bodem.

Conclusie
Het onderdeel archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruit gaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Om de kansen van het gebied voor natuur en landbouw vanuit het oogpunt van waterhuishouding en grondwater inzichtelijk te maken is in 2016 een geohydrologisch rapport opgesteld. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 5. Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat het gebied zo nat is dat de landbouwopbrengsten laag zijn. De natschade zou ten opzichte van grasland met een optimale waterhuishouding circa 25% tot 40% bedragen. De kwel die optreedt stroomt naar de sloten en niet naar de wortelzone in de percelen. De waterhuishouding is daarom niet optimaal voor de natuurdoelen van Staatsbosbeheer.

Voor het gebied streeft Staatsbosbeheer naar een grondwaterregime dat geschikt is voor natuurdoeltypen vochtige en natte schraalgraslanden. Voor de landbouwfuncties geldt dat de landbouwnatschade geminimaliseerd moet worden. Om te kunnen voldoen aan beide wensen zijn verschillende scenario's doorgerekend waarbij is gekeken naar het effect van maatregelen op natuur en landbouwgrond. In het onderzoek is uitgegaan van een gebied van 10 ha tussen de Sukkelsloot en Werftweg waar natuur-inrichting en landbouw-inrichting mogelijk was. Inmiddels is duidelijk geworden dat dit noordelijke blok kleiner is (namelijk circa 5 ha) en dat hier uitsluitend natuur-inrichting mogelijk wordt gemaakt. Als gevolg van de kleinere oppervlakte ontstaat een kleiner effect op de waterhuishouding (nat- en droogteschade) dan berekend in het geohydrologisch rapport.

Voor de natuurinrichting worden maatregelen getroffen die leiden tot een verhoging van de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) van 10 tot lokaal 25 cm. Er treedt op grote schaal kwel op naar het maaiveld. De maatregelen zijn dan ook zeer effecten om een grondwaterregime te bereiken dat geschikt is voor schraalgraslanden, op de afgeplagde gronden is het grondwaterregime eerder geschikt voor moeras of trilvenen. De maatregelen hebben ook een effect buiten het natuurgebied, ten westen van de Maatsteeg (buiten het plangebied) treedt er een verhoging van de GHG op van 5 tot 10 cm. Aan de noordrand van het projectgebied treedt een verlaging van de GHG op door het verleggen van de Sukkelsloot naar de Zuidelijke Meentweg. Als gevolg van de verhoging ontstaat een toename van de natschade met maximaal circa 15% en een afname van de droogteschade tot maximaal 6% in de omgeving. Per saldo treedt er landbouwschade op ten westen van de Maatsteeg als gevolg van de toename van de natschade.

Om te komen tot een situatie die gunstiger is voor de landbouw binnen het plangebied worden binnen de agrarische bestemming mogelijke maatregelen onderzocht om de GHG ter plaatse van de agrarische bestemming te verlagen. Mogelijke maatregelen zijn onderbemaling, ophogen en peilgestuurde drainage. Door het treffen van maatregelen treedt minder kwel naar het maaiveld op en worden de grondwaterstanden verlaagd. Ondanks de maatregelen treden er in het grootste deel van het natuurblok nog positieve effecten op ten opzichte van de huidige situatie. De effecten verschillen wel afhankelijk van de getroffen maatregel. Maatregelen om de grondwaterstand in het gebied beperkt te verlagen hebben ook gevolgen voor de stijghoogten en grondwaterstanden in de directe omgeving. De natschade op aangrenzend landbouwgebied ten westen van de Maatsteeg zal beperkt afnemen. De maatregel ophogen heeft een negatief effect op de beschikbare berging in het waterbergingsgebied Binnenveld, het afplaggen in het natuurgebied heeft echter een positief effect op de bergingsruimte.

Aan de hand van het inrichtingsplan voor de Achterbergse Hooilanden en de inrichtingsplannen voor de Binnenveldse Hooilanden, de Hellen en Fortuinzicht is in 2021 het effect op de waterstanden in Binnenveld bepaald (Bijlage 6). Doel van dit onderzoek is om een optimalisatievariant te bepalen die tot gevolg heeft dat de waterstand in de Grift en het debiet dat van de Grift Veenendaal instroomt niet hoger wordt dan in de huidige situatie in pieksituaties. Om te kunnen voldoen aan deze doelstelling worden in de Achterbergse Hooilanden de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • plaatsing van twee instroompunten in de onderhoudspaden rondom de Achterbergse Hooilanden om de watertoevoer naar het gebied in pieksituaties te bevorderen;
  • toevoegen van voorden in de onderhoudspaden om de waterverdeling over de diverse compartimenten tijdens pieksituaties te bevorderen;
  • verbreden van de B-watergang langs de Achterbergse Hooilanden voor een betere toestroom naar het gebied;
  • dieper afplaggen in de Achterbergse Hooilanden.

Omdat Natura 2000-gebied De Hellen zijn functie als waterbergingsgebied verliest is onderzocht hoe dit verlies gecompenseerd moet worden. De compensatie moet zodanig uitgevoerd worden dat er geen sprake is van een toename van de waterstanden en het debiet in het watersysteem (de Grift) richting Veenendaal. Uit het geohydrologisch onderzoek (Bijlage 7) blijkt dat deze compensatie opgave gerealiseerd kan worden in de Achterbergse Hooilanden.

Conclusie

Het plan heeft invloed op de waterstanden in het plangebied. Door een combinatie van maatregelen kan een optimalisatie worden gevonden tussen de meest geschikte grondwaterstanden van natuur en landbouw. Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het plan. Tevens kan door aanpassingen in het NNN-gebied van de Achterbergse Hooilanden worden voorkomen dat de waterstanden in de Grift en het debiet dat van de Grift Veenendaal instroomt hoger worden dan in de huidige situatie.

4.9 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.


In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

Conclusie
Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor dit plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure. Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

De activiteiten binnen de deelgebieden vallen onder de volgende categorieën van bijlage II bij het Besluit milieueffectrapportage 1994: categorie D 9: een landinrichtingsproject, functiewijziging van gronden. De functiewijziging van gronden omvat een oppervlakte van circa 37 ha en overschrijdt niet de drempelwaarde van 125 ha.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Ook onder de drempelwaarde zijn nadelige effecten namelijk niet bij voorbaat uit te sluiten. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Om die reden is voor de activiteiten een aanmeldnotitie gemaakt, waarop de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gebaseerd.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt een bepaalde procedure. Een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gedaan aan de hand van drie hoofdcriteria die zijn opgenomen in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Deze drie hoofdcriteria zijn:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Ten behoeve van de functiewijziging is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Deze is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat nadelige effecten zijn uitgesloten. Het is niet noodzakelijk om een MER-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel een omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch
Binnen deze bestemming vallen de agrarische bedrijven en bijbehorende gronden. Het betreft met name grondgebonden bedrijven. Door middel van diverse aanduidingen zijn specifieke vormen van agrarische bedrijven aangeduid. De voornaamste aanduidingen zijn ‘intensieve veehouderij’ voor de intensieve veehouderijbedrijven en ‘intensieve kwekerij’ voor de gronden in gebruik als intensieve kwekerij. Ook zijn enkele aanduidingen opgenomen om de waardevolle landschappelijke structuren aan te duiden.
Voor afwijkingen met een omgevingsvergunning binnen de agrarische bestemming, worden eisen gesteld aan de inpasbaarheid en verbetering van de landschapsstructuur.
Voor het Binnenveld vormen het LOP Binnenveld en het beeldkwaliteitsplan Binnenveld een toetsingskader hiervoor. Naast de uitoefening van het agrarisch bedrijf speelt, binnen de agrarische bestemming, ook het beschermen van landschapswaarden een rol. Hierbij kan gedacht worden aan de openheid, verkavelingstructuur en de aanwezige graften. Dit komt tot uitdrukking in het stelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bij een omgevingsvergunning. Ter bescherming van deze waarden geldt voor bepaalde werkzaamheden, die niet tot de normale agrarische werkzaamheden behoren, een omgevingsvergunningplicht. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere het aanbrengen van verhardingen, het graven of dempen van watergangen en het vellen of rooien van houtopstanden. Deze werkzaamheden kunnen invloed hebben op de landschappelijke kwaliteit en zijn daarom aan een vergunning gebonden, zodat een andere afweging/sturing plaats kan vinden.

Artikel 4 Natuur
Op diverse locaties zijn gebieden aangewezen voor de bestemming 'Natuur'. In deze gebieden staat het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden voorop. Enkele gronden zijn aangewezen voor Nieuwe Natuur vanuit de EHS, maar hebben momenteel al een natuurfunctie, waardoor ook deze gronden zijn bestemd als natuur.
Het bouwen van gebouwen is slechts toegestaan binnen het bouwvlak. Om verstoring van de natuurwaarden te voorkomen, is het ook verboden het gebied te gebruiken als opslag-, los- of laadplaats. Er mogen geen goederen, afval of andere materialen worden gelost of opgeslagen. uitzondering is het tijdelijk opslaan van maaisel. Tevens is aan bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld, om te voorkomen dat de aanwezige natuurwaarden worden aangetast.

Artikel 5 Water

De A watergang aan de noordzijde van het gebied (Sukkelsloot) wordt aangewezen voor de bestemming 'Water'. De aangewezen gronden zijn bestemd voor (bescherming) van de (hoofd)watergang, oevers en taluds. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Tevens is aan bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld, om te voorkomen dat de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden worden aangetast.

5.3 Dubbelbestemming

Artikel 6 Waarde - Archeologie
In het plangebied komen archeologische monumenten en gebieden van (middel) hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor deze gebieden is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen, met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, ten behoeve van de bescherming van deze waarden. Bij de bouwregels staat aangegeven, dat op deze gronden geen bouwwerken mogen worden gebouwd. Uitzondering hierop vormen vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken met eenzelfde oppervlakte en bodemingrepen van minder dan 30 of 50 cm onder bestaand maaiveld. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde gelden verschillende oppervlaktes waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Op basis van een uit te voeren archeologisch onderzoek kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels. De bouwvlakken zijn buiten de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ gehouden. Het is niet wenselijk de agrarische bedrijfsvoering onnodig te belemmeren. Deze gronden binnen de bouwpercelen zijn al jaren voor agrarische doeleinden gebruikt waarbij regelmatig grondwerkzaamheden tot 1 m diepte zijn uitgevoerd. In het verleden hebben er veel werkzaamheden plaatsgevonden zoals: ruilverkaveling, ophogen en afgraven van percelen. Dit leidt ertoe dat vrijwel alle grond op de bouwpercelen is geroerd.

Een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, indien werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd die de bodem kunnen aantasten, en verder worden uitgewerkt in de betreffende regels, met uitzondering van normaal onderhoud en gebruik. Onder normaal onderhoud en gebruik wordt in elk geval verstaan het vervangen van bestrating en beplanting. Maar ook het vervangen en onderhouden van leidingen indien dit binnen hetzelfde tracé plaatsvindt.

Artikel 7 Waterstaat - Waterberging
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het tijdelijk bergen van water tijdens en na perioden van overvloedige neerslag alsmede voor voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van het waterbergend vermogen van de gronden.

5.4 Overige regeling

Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen (en ook dubbelbestemmingen) in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels en afwijkingsregels.

De anti-dubbeltelbepaling is onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoeringskosten worden in dit geval gedragen door de provincie Utrecht en Staatsbosbeheer. Verder zijn ruilverkavelingsovereenkomsten gesloten met de toekomstige gebruikers van de agrarische gronden. Het beheer van het natuurgebied wordt uitgevoerd door Staatsbosbeheer. De economische uitvoerbaarheid hoeft daarom niet verder aangetoond te worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

pachters en verpachters zijn met ene brief geïnformeerd over de bestemmingswijziging met uitleg. Zij konden tot 21 maart 2021 reageren op het plan en vragen stellen. Dit heeft niet geleid tot wijzigingen. Het ontwerp wijzigingsplan is conform de wettelijke procedure gepubliceerd. Het voorliggende plan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

6.2.1 Procedure

De wettelijke procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kan door eenieder schriftelijk zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door burgemeester en wethouders;
  • Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan; door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, als gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is voor vooroverleg conform artikel 3.1.1. Bro aangeboden aan:

  • Provincie Utrecht;
  • Waterschap Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden;
  • Waterschap Vallei en Veluwe;
  • Veiligheidsregio Utrecht;
  • Gasunie;
  • Vitens;
  • Natuur en milieufederatie Utrecht

Met Natuur en milieufederatie Utrecht is op 7 juni 2021 een overleg geweest met Staatsbosbeheer en de gemeente. De uitkomst van dit overleg wordt gebruikt als een vooroverleg reactie. Naar aanleiding van het overleg zijn de regels van de bestemming 'Agrarisch' aangepast.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Achterbergse Hooilanden' heeft van donderdag 19 augustus tot en met woensdag 29 september 2021 op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.