direct naar inhoud van Regels
Gemeente: Rhenen
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Verduurzamen en herbestemmen Landgoed Prattenburg' met identificatienummer NL.IMRO.0340.BP10092-VAO1 van de gemeente Rhenen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0340.BP10092-VAO1 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een aan een hoofdgebouw gebouwd en vanuit een hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is. Het gebouw bestaat uit maximaal één bouwlaag al dan niet met kap. Onder een aan- en uitbouw wordt mede begrepen een keuken en/of werkkamer. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte is;

1.6 achtergevel

gevel aan de achterkant van een gebouw;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van een bestemmings- of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen;

1.10 bed and breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikte is aan de hoofdfunctie;

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.12 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in overeenstemming is;

1.13 bedrijf aan huis

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.14 beroep aan huis

de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.15 bestaand
  • 1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • 2. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmeting) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw, of is gelegen op een landgoed en ten dienste staat van het landgoed, zoals bijvoorbeeld garages, bergingen, hobbyruimtes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Hierin zijn niet begrepen gebouwen die blijkens hun aard en indeling bestemd zijn voor woonvertrek (ook keuken en/of werkkamer) en overkappingen of carports met een open constructie (minder dan 2 wanden);

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 dagrecreatie

recreatie zonder nachtverblijf, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt ook gerekend verkoop via internet waarbij de goederen ter plaatse worden opgeslagen;

1.29 Ecologische Hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.30 erfbeplanting

opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijven met een schaal en een type vegetatie die eigen zijn aan het gebied waarin zij is gelegen;

1.31 extensief recreatief medegebruik

vorm van recreatief gebruik ondergeschikt aan de bestemming, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 hoofdverblijf

het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder bovenstaand punt, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten;

1.35 houtwal

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol landschapselement van meer dan 5 m breed, bestaande uit onder meer kreupelhout, keien, zand, struiken, bomen en inheemse planten, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;

1.36 huishouden

de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:

  • 1. een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband, daaronder begrepen een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
  • 2. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal 4 personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning;
1.37 inrichtings- en beheerplan

een inrichtings- en beheerplan is de tekstuele beschrijving en grafische weergave van de te nemen ruimtelijke ingrepen en de te bereiken inrichting, evenals het plan waarin de te nemen beheermaatregelen zijn benoemd;

1.38 inwoning

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.39 kampeermiddel

een voorziening ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.40 lichte horeca

Horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, alleen overdag en 's avonds zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden.

Horecabedrijven zoals:

  • koffiebar, theehuis;
  • ontbijt- en lunchroom;
  • ijssalon;
  • restaurant;
  • houden van ceremonies, waaronder huwelijken en begrafenissen.

Niet zijnde café, bar, dancing, discotheek en nachtclub.

1.41 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.42 mantelzorg

ijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.43 mobiel kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, of een caravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.44 natuurbegraafplaats

terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van vergankelijke onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen. Grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel een gedenkteken van vergankelijk natuurlijk materiaal;

1.45 natuurkampeerterrein

terrein of een deel van terrein ten behoeve van recreatief nachtverblijf in een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan, niet zijnde een stacaravan, met de daarbij behorende kleinschalige centrale voorzieningen zoals een wasgelegenheid en toiletvoorziening;

1.46 natuurlijk struweel

specifieke (zelfstandige) begroeiing bestaande uit lichtminnende struiken, inheemse planten, grassoorten en/of houtopstanden al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;

1.47 nevenactiviteit

activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast de feitelijk aanwezige hoofdfunctie, en die wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan die hoofdfunctie;

1.48 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.49 opslag

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;

1.50 peil
  • 1. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst;
    • a. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst;
    • a. de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het hoofdgebouw;
1.51 recreatieappartement

een complex van ruimten in bestaande (bedrijfs)bebouwing, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.52 recreatief medegebruik

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.53 recreatiewoning

een complex van ruimten, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.54 regulier kampeerterrein

een terrein geheel of gedeeltelijk ingericht voor het plaatsen of geplaatst houden van mobiele kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf tot 50 mobiele kampeermiddelen per ha, met de daarbij behorende voorzieningen;

1.55 stacaravan

een kampeermiddel zonder fundering met een maximale oppervlakte van 60 m², waarbij onder fundering wordt verstaan, een bouwwerk in de grond als basis voor een, al dan niet tot de constructie daarvan behorend, kampeermiddel, welke in zijn geheel of gedeeltelijk kan worden verplaatst;

1.56 voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.57 waarden

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie;

1.58 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.59 wooneenheid

een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • b. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • d. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • e. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • f. de bouwhoogte van een windturbine/- molen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine/-molen.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepanelen' zijn de gronden tevens bestemd voor de opwekking van energie door middel van zonnepanelen, met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - parkeerterrein' zijn de gronden tevens bestemd voor het parkeren van auto's;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
  • g. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • h. erfbeplanting;
  • i. wegen en paden;
  • j. erven en terreinen;
  • k. bouwwerken.

3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 7 m en voor voedersilo's 15 m bedraagt;
    • 2. kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassins zijn zowel binnen het bouwvlak als buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
      • indien kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassings buiten het bouwvlak worden gebouwd de maximale afstand tot de bouwgrens niet meer dan 25 m mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte aan kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassins buiten het bouwvlak niet meer dan 500 m² mag bedragen;
      • de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 3. lichtmasten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer dan 5 m;
    • 4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
    • 5. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m;
    • 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 10 m;
    • 7. de bouwhoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m².
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepanelen' zijn toegestaan:
    • 1. constructies ten behoeve van zonnepanelen, inclusief omvormers, met een bouwhoogte van ten hoogste 1,30 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Boomgaarden

Onder de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf wordt niet verstaan het binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen aanbrengen van boomgaarden, behoudens vervanging van bestaande boomgaarden.

 

3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming en aanduidingen wordt ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een manegebedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak voor het plaatsen en geplaatst houden van tunnelkassen, uitgezonderd voor zover bestaand;
  • c. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag, uitgezonderd voor zover toegestaan.

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Strijdig gebruik

  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 onder b opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 Inrichtingsplan zonnepanelen van de regels opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van de zonnepanelen en toebehoren.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 onder b opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na in gebruik name van het zonnepark, waarbij duurzame energie wordt opgewekt, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 Inrichtingsplan zonnepanelen van de regels opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Boomgaarden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder 3.4.1 voor het aanbrengen van boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, indien geen chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt dan wel er zodanige voorzieningen worden getroffen dat zich geen chemische bestrijdingsmiddelen buiten de boomgaard c.q. het betreffende bouwperceel kunnen verspreiden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in Artikel 17 is van toepassing.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen naar de bestemming ‘Natuur’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de functiewijziging dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
    • 3. de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
    • 4. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden dienen zulks te wensen;
    • 5. de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de Ecologische Hoofdstructuur (ook genoemd Natuurnetwerk Nederland);
  • c. een natuurbegraafplaats, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard, van uitsluitend vergankelijke onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen, zonder grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting, met uitzondering van gedenktekens van vergankelijk natuurlijk materiaal, en uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 1' en 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 2',
  • d. opslag, ontvangst en kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', en uitsluitend ten dienste van een natuurbegraafplaats';
  • e. bijgebouwen ten dienste van het landgoed, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
  • h. met de daarbij behorende:
    • 1. paden en wegen;
    • 2. erven en terreinen;
    • 3. bouwwerken.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden, waarbij geldt dat per bouwvlak één gebouw gebouwd mag worden;
  • b. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de navolgende tabel is aangegeven:

Bouwwerken   Goothoog-te in m   Bouwhoog-te in m   Oppervlak-te in m2  
Gebouwen   Maximaal de goothoogte van het bestaande gebouw   Maximaal de bouwhoogte van het bestaande gebouw   Maximaal de oppervlakte van het bestaande gebouw  
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen     2,5   10  
Terrein- en erfafscheidingen     2    

  • c. In afwijking van lid 4.2 onder lid a en lid b mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een bijgebouw worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 5 meter, een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 150 m2.
  • d. Er zijn geen nieuwe bouwwerken toegestaan ten behoeve van een natuurbegraafplaats, waarbij werken van natuurlijke materialen niet als bouwwerk worden beschouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van opslag, anders dan met het oog op het in de bestemming passende gebruik;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het storten van afval;
  • c. het verharden van paden binnen de bestaande bospercelen met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 1;
  • d. Het aanleggen van nieuwe paden binnen de bestaande bospercelen met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 1;
  • e. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 1' en specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 2' waarbij:
    • 1. de oppervlakte per graf meer dan 2 m2 bedraagt;
    • 2. meer dan 90 begrafenissen per jaar plaatsvinden;
    • 3. graven op een afstand van 25 meter of minder van een dassenburcht en/of dassenpijp worden gerealiseerd;
  • f. Het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 1' waarbij:
    • 1. sprake is van een grafdichtheid van meer dan 150 graven per hectare;
  • g. Het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats 2' waarbij:
    • 1. sprake is van een grafdichtheid van meer dan 500 graven per hectare.

4.3.2 Nadere voorwaarden

De natuurbegraafplaats dient ingericht, geëxploiteerd en beheerd te worden overeenkomstig het ecologische werkprotocol zoals opgenomen in Bijlage 3 Ecologisch werkprotocol Natuurbegraafplaats van de regels van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het plangebied en gebouwen en bouwwerken binnen deze bestemming als en ten dienste van een natuurbegraafplaats overeenkomstig de doeleindenomschrijving in lid 4.1 onder sub c en sub d, zonder de uitvoering van de ruimtelijke ingrepen en inrichtings- en beheersmaatregelen conform het als:

teneinde te komen tot de te bereiken inrichting, een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden. De ruimtelijke ingrepen en bijbehorende inrichtings- en beheermaatregelen moeten uiterlijk binnen drie jaar na in gebruik name van een natuurbegraafplaats overeenkomstig de doeleindenomschrijving in lid 4.1 onder sub c en sub d gerealiseerd worden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk , geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 17 is van toepassing.

Artikel 5 Maatschappelijk - Landgoed

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waarbij per bestemmingsvlak niet meer dan één woning is toegestaan;
  • b. recreatieappartementen;
  • c. lichte horeca, zoals beschreven in artikel 1.40;
  • d. maatschappelijke voorzieningen, zoals beschreven in artikel 1.41;
  • e. het houden van kleinschalige conferenties en vergaderingen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor de bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
  • h. met de daarbij behorende:
  • i. wegen en paden;
  • j. terreinen, tuinen en erven;
  • k. bouwwerken.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. De maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de navolgende tabel is aangegeven:
Bouwwerken   Goothoogte in m   Bouwhoogte in m   Oppervlakte in m2   Inhoud in m3   Dakhelling  
Gebouwen   Maximaal de goothoogte van het bestaande gebouw   Maximaal de bouwhoogte van het bestaande gebouw   Maximaal de oppervlakte van het bestaande gebouw   Maximaal de oppervlakte van het bestaande gebouw   Als bestaand  
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw   Als bestaand   Als bestaand   Als bestaand   Als bestaand   Als bestaand  
Terrein- en erfafscheidingen     2        
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     6      

 

5.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van het beroep- en bedrijf aan huis zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het beroep- en bedrijf aan huis, anders dan de in artikel 5.1 genoemde functies, mag niet meer bedragen dan 100 m² van het hoofdgebouw;
    • 2. de uitoefening van het beroep- en bedrijf aan huis mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient zoveel mogelijk op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het beroep- en bedrijf aan huis wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. Voorwaardelijke verplichting
    • 1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het plangebied en gebouwen binnen deze bestemming overeenkomstig de doeleindenomschrijving in lid 5.1 onder sub b, sub c, sub d en sub e, zonder de uitvoering van de ruimtelijke ingrepen en inrichtings- en beheersmaatregelen conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen 'Inrichting- en beheerplan', zijnde alleen de uitvoering van de ruimtelijke ingrepen en inrichtings- en beheersmaatregelen binnen het plangebied gelegen in de gemeente Rhenen, teneinde te komen tot de te bereiken inrichting, een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en verhoging van de natuur- en landschapswaarden.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd, voor zover het betreft de functie van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ te wijzigen voor de bouw van extra woningen in de bestaande bebouwing, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. dat duidelijk bijdraagt aan de instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van de desbetreffende bebouwing;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
    • 3. de wijziging mag geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
    • 4. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte;
    • 5. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
    • 7. wijziging niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
    • 8. er dient voldaan te worden aan de wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid.

Artikel 6 Recreatie - Verblijfsrecreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' , voor één recreatiewoning,
  • b. ter plaats van de aanduiding 'recreatiewoning', voor vergaderen.

6.2 Bouwregels
Bouwwerken   Goothoogte in m   Bouwhoogte in m   Inhoud in m3   Oppervlakte in m2   Dakhelling  
Recreatiewoning   Als bestaand   Als bestaand   Als bestaand   Als bestaand   Als bestaand  

6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • het (al dan niet) tijdelijk gebruiken van een recreatiewoning als hoofdverblijf.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bevoegd gezag verbindt op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en
    • 2. de verplichting om na beëindiging van de bouwactiviteiten schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij de Monumentencommissie.

7.2.2 Uitzonderingen bouwregels

Het bepaalde onder 7.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft anderszins aantoonbaar geroerd is door bestaande c.q. voormalige bebouwing of andere handelingen; of,
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste:
    • 1. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde';
    • 2. 1.000 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - middelhoge verwachtingswaarde'; of,
  • d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; of,
  • e. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot;
  • f. het gaat om gebouwen met een oppervlakte van niet meer dan 100 m² (gebied met hoge waarde), 500 m² (gebied met middelhoge waarde).

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

 

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan:
    • 1. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde';
    • 2. 1.000 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - middelhoge verwachtingswaarde';
  • c. bodem verlagen of afgraven (ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het planten of het verwijderen van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.4.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken waaronder:

  • a. de verplichting om de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • b. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij de Monumentencommissie.

 

7.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden;
  • b. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een omgevingsvergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bevoegd gezag verbindt op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en
    • 2. de verplichting om na beëindiging van de bouwactiviteiten schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij de Monumentencommissie.

8.2.2 Uitzonderingen bouwregels

Het bepaalde onder 8.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel dat de grond waarop het bouwplan betrekking heeft anderszins aantoonbaar geroerd is door bestaande c.q. voormalige bebouwing of andere handelingen; of,
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste:
    • 1. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde';
    • 2. 1.000 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - middelhoge verwachtingswaarde'; of,
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan:
    • 1. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde';
    • 2. 1.000 m², ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - middelhoge verwachtingswaarde';
  • c. bodem verlagen of afgraven (ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het planten of het verwijderen van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.4.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken waaronder:

  • a. de verplichting om de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • b. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt advies ingewonnen bij de Monumentencommissie.

 

8.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden;
  • b. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een omgevingsvergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval worden gerekend:

  • a. de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van het linielandschap van de Grebbelinie;
  • b. zichtlijnen;
  • c. het hoornwerk van de Grebbelinie;
  • d. boomwallen;
  • e. houtwallen;
  • f. graften;
  • g. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
9.2 Bouwregels

Op in deze gronden mag niet worden gebouwd.

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het bepaalde in Artikel 17 is van toepassing.

Artikel 10 Waarde - Landgoed

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. instandhouding en versterking van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden, welke met name bestaan uit:
    • 1. de paden-, lanen en groenstructuur;
    • 2. cultuurhistorische waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen,
    • 3. waterpartijen, en
    • 4. bijzondere landschappelijke elementen, en
  • b. bos- en landbouw.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn op de in lid 10.1 bedoelde gronden uitsluitend toegestaan:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen en informatie- en aanwijsborden, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • b. bestaande bebouwing waarvan de oppervlakte, goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels onder de voorwaarde dat door middel van een bedrijfs- of beheerplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de bouwwerken op grond van de overige bouwregels passen binnen de cultuurhistorische waarden van het landgoed als bedoeld in lid 10.1.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van het gebruiken van gronden voor een natuurkampeerterrein, mits:

  • a. het landgoed ten minste 25 ha bedraagt;
  • b. het natuurkampeerterrein ten hoogste 1 ha bedraagt;
  • c. het aantal standplaatsen niet meer dan 25 bedraagt;
  • d. centrale voorzieningen worden ingepast in bestaande bebouwing;
  • e. is of wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende beplanting;
  • f. de in lid 10.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 17 is van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Afwijkende maatvoering

Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:

  • a. goot- en bouwhoogte;
  • b. oppervlakte;
  • c. inhoud;
  • d. afstanden en situering;
  • e. afdekking van gebouwen,

zijn de bestaande maten, hellingen, dan wel afstanden en situering eveneens toegestaan.

12.2 Onderkeldering

Onderkeldering is uitsluitend toegestaan onder (bedrijfs)woningen en bedrijfsgebouwen en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van (zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
  • b. het in enigerlei vorm buiten de bedrijfsgebouwen opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
  • c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een binnenbak, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windmolens en zendmasten/antennemasten, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan.

13.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is verleend.

13.3 Parkeren
13.3.1 Algemeen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels van de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011) van de gemeente Rhenen, wordt gerealiseerd of aanwezig is. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

13.3.2 Binnenplanse afwijking parkeren

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3.1 en één of meer bepalingen van deze beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze beleidsregels tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Milieuzone - matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad

Binnen de aanduiding ‘milieuzone - matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad’ zijn de gronden (aanduiding gronden) tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de toekomstige drinkwatervoorziening.

Binnen de aanduiding ‘milieuzone - matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad’ zijn deze gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de toekomstige drinkwatervoorziening en is het bepaalde in paragraaf 3.2 grondwaterbeschermingszones uit de provinciale Interim Omgevingsverordening van toepassing (van 10 maart 2021).

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. de in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits;
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van bijgebouwen bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg, hetgeen te dient worden aangetoond aan de hand van een CIZ-indicatie;
    • 2. de oppervlakte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan 80 m²;
    • 3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
    • 4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning.
  • f. het bepaalde ten aanzien van de bestemmingsregels bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een tijdelijke woonunit wordt geplaatst en gebruikt, met dien verstande dat:
    • 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg, hetgeen te dient worden aangetoond aan de hand van een CIZ-indicatie;
    • 2. de oppervlakte van de tijdelijke woonunit niet meer mag bedragen dan 80 m²;
    • 3. de bouwhoogte van de tijdelijke woonunit niet meer mag bedragen dan 4 m;
    • 4. de afstand van de tijdelijke woonunit tot aangrenzende percelen dient minimaal 2 m te bedragen;
    • 5. de maximale afstand van de tijdelijke woonunit tot het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 15 m;
    • 6. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
    • 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning;
    • 8. bij de toepassing van de bevoegdheid tot vergunningverlening dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, water en archeologie, in acht te worden genomen.

Artikel 16 Algemene procedureregels

16.1 Procedure nadere eisen

Met betrekking tot de voorbereiding van het stellen van nadere eisen ingevolge artikel 3.6 lid onder d Wro door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

16.2 Verwijzing naar wettelijke regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 17 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

17.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

    a   b   c   d   e   f   g   h   i   j  
Gronden met de bestemming:                      
Natuur   x   x   x   x   x   x   x   x   -   x  
Waarde - Landgoed   x   x   x   x   x   x   x   x   -   x  

x omgevingsvergunning vereist

- omgevingsvergunning niet vereist

werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m², uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
  • e. het aanleggen van onverharde wegen en paden;
  • f. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is;
  • g. beplanting van houtgewas hoger dan 2,5 m ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • h. het bebossen of beplanten van gronden;
  • i. het winnen van bosstrooisel en mos;
  • j. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen.

17.1.1 Beoordelingscriteria

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.1 is vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen, tenzij deze wegen en paden binnen de bestemming niet zijn toegestaan;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden welke worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
  • d. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die passen binnen de ruimtelijke ingrepen, inrichtingsmaatregelen en beehermaatregelen, zoals opgenomen in het inrichtings- en beheerplan, conform Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.
  • h. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die passen binnen de ruimtelijke ingrepen, inrichtingsmaatregelen en beehermaatregelen, zoals opgenomen in het Natuurcompensatieplan, conform Bijlage 4 van de regels van dit bestemmingsplan.
  • i. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die passen binnen de ruimtelijke ingrepen, inrichtingsmaatregelen en beehermaatregelen, zoals opgenomen in het inrichtingsplan nieuwe natuur en opwaardering natuur, conform Bijlage 5 van de regels van dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
18.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 18.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1.1 met maximaal 10%.

18.1.3 Uitzondering

Lid 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik
18.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.2.4 Uitzondering

Lid 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Verduurzamen en herbestemmen Landgoed Prattenburg'.