direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parkeerterrein Kruisboog
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Het op het bedrijventerrein De Faktorij in Veenendaal gevestigde logistiek- en transportbedrijf J.Heebink Logistic Services heeft dringend behoefte aan uitbreidingsruimte. De daarvoor opgestelde plannen kunnen vanwege het ontbreken van fysieke ruimte niet geheel gerealiseerd worden op of nabij de huidige locatie aan de Kruisboog 14. Omdat verplaatsing van het bedrijf niet geopteerd wordt, is bezien hoe dit ruimteprobleem kan worden opgelost. Voor het grootste deel van de beoogde ontwikkeling is de oplossing gevonden op en nabij de locatie van het betrokken bedrijf.

Door aankoop van naastgelegen percelen en een herstructurering van het wegennet is het mogelijk de voor de uitbreiding benodigde bedrijfgebouwen ruimte te creëren. In deze plannen kan onvoldoende worden voorzien in de parkeerruimte van de vrachtauto's. Deze ruimte is met name nodig in weekeinden als de vrachtauto's terug zijn op de "basis".

Als oplossing hiervoor is gekozen om het in 2005 aangelegde, en als tijdelijk beoogde, parkeerterrein aan de noordzijde van de Zijdewetering, op grondgebied van de gemeente Renswoude te gaan benutten en daarbij het parkeerterrein ook te vergroten.

Handhaving en uitbreiding van het bestaande parkeerterrein past niet in de huidige agrarische bestemming van dit terrein. Omdat de beoogde oplossing ook niet past in het provinciale beleid - de ontwikkeling valt namelijk buiten de stedelijke (rode) contour van de gemeente Veenendaal - hebben de gemeenten Renswoude, Veenendaal en de Provincie Utrecht na enig overleg overeenstemming bereikt over deze ontwikkeling. Deze overeenstemming is vastgelegd in een door deze partijen ondertekende intentie-overeenkomst.

Dit bestemmingsplan beoogt de realisering van dit vergrote parkeerterrein mogelijk te maken. Deze als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwde voorziening wordt expliciet mogelijk gemaakt in de onlangs door de provincie Utrecht vastgestelde (12 december 2016) herijking van de Provinciale Structuurvisie.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het uiterste zuiden van het grondgebied van de gemeente Renswoude tussen de Rijksweg A12 en de Zijdewetering en grenst aan het bedrijventerrein De Faktorij te Veenendaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0001.png"

Luchtfoto van plangebied (omcirkeld) met aanduiding gemeentegrens

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Buitengebied Renswoude 2010” van kracht. Dit plan is door de raad vastgesteld op 5 oktober 2010. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “agrarisch”. De voorgenomen uitbreiding van een parkeerterrein is strijdig met deze vigerende bestemming. Dit is de reden waarom het vigerende bestemmingsplan (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het plan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zullen de resultaten uit overleg en inspraak worden besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied heeft een vrij beperkte omvang (ongeveer 4,4 ha) en ligt enigszins geïsoleerd van het overige buitengebied van Renswoude door de ligging aan de zuidzijde van de rijksweg A12. Uit de toelichting van het geldende bestemmingsplan wordt omtrent de ontstaangeschiedenis van het buitengebied van Renswoude het volgende samengevat:

De omgeving van Renswoude was vroeger overdekt met vochtige en tamelijk dichte bossen. Hoewel de naam in de betekenis van "het bos van Rhenen" voor de hand ligt, is de vaak gelegde koppeling met het in een oorkonde uit 855 vermelde "silva Hrenhem", het woud van Rhenen of Renswoude, lang niet zeker. Zeker is wel dat Renswoude vroeger binnen de jurisdictie van Rhenen lag.

Voor Renswoude vond waarschijnlijk vanuit Rhenen, omstreeks 1300, de eerste ontginningen in het gebied plaats. Op de smalle dekzandruggen werden de eerste akkers in de vorm van omheinde, onregelmatige kampen aangelegd, terwijl de boerderijen verspreid op de hellingen werden gebouwd. Zo kwamen de hoeven waarvan de naamgeving vaak in verband stond met de natuurlijke gesteldheid (vooral het toponiem "laar" (open plek in het bos) komt in het kampenlandschap van de Vallei veelvuldig voor) tussen de hoger gelegen akkers en de lagere gronden die als weidegebied werden benut, in te liggen. Het proces van de kampontginningen dat vermoedelijk in de vijftiende eeuw voortgang vond, kende zijn ruimtelijke neerslag in een mozaïekverkaveling waarin (zeer) onregelmatig gevormde bouwkampen, weilanden en heide- of broekgebieden elkaar op korte afstand afwisselden. In een aantal gevallen werd na verloop van tijd rond een groep bouwkampen met de daartussen gelegen weide en heidepercelen, die aan één eigenaar toebehoorden, een grens in de vorm van een greppel en/of een houtwal aangelegd. Hierbij werd vaak een natuurlijke scheidslijn gevolgd, zoals bijvoorbeeld een beek of een dalvormige laagte. Zo'n eigendoms of kampcomplex kreeg daardoor vaak een ovale of ronde vorm. Tijdens een volgende (eveneens nog tijdens de Middeleeuwen) ten uitvoer gebrachte- ontginningsfase werd in aansluiting op het kampenlandschap de rondom de hogere dekzanden gelegen moerassige zone met broekvelden in ontginning gebracht. Voor Renswoude concentreerde deze gronden zich met name in het gebied ten zuiden van de Luntersche Beek. Deze gronden werden als een strakke strokenverkaveling in cultuur gebracht. Zo ontstond in Renswoude (waar overigens bijna de helft van de woeste gronden tot na 1850 onaangeroerd bleef) uiteindelijk een cultuurlandschap gekenmerkt door de opvallende combinatie van kampontginningen en opstrek. Afgezien van de voortzetting of voltooiing van een aantal van de bovenvermelde ruimtelijke ontwikkelingen, blijken er zich tot aan het midden van de vorige eeuw in Renswoude geen veranderingen van betekenis te hebben voorgedaan. De topografische kaart toont hoe omstreeks 1850 nog altijd het Middeleeuwse ontginningspatroon duidelijk aanwezig was en het agrarisch grondgebruik als vanouds domineerde. Incidenteel verrees na de oorlog nieuwe bebouwing, zoals een kleine rij villa's langs de Utrechtseweg. Wat betreft de infrastructuur veranderde er sinds 1940 vrij weinig in Renswoude. De kwaliteit van de meeste wegen verbeterde weliswaar aanzienlijk, doch nieuwe verbindingen kwamen er vrijwel niet tot stand, met uitzondering van de rijksweg A12, die parallel aan de spoorlijn Utrecht-Arnhem door het uiterste zuiden van de gemeente kwam te lopen. Het patroon van de waterlopen onderging in het geheel geen wijzigingen van betekenis.Tenslotte is er nog de verandering die het cultuurland van Renswoude na 1940 heeft doorgemaakt. Vooral de verbetering van de waterhuishouding heeft landschappelijk gezien voor ingrijpende wijzigingen gezorgd. Met het realiseren van de gewenste ontwatering werd een veel intensiever gebruik van veel tot voor kort te natte en slechts extensief te gebruiken gronden mogelijk. Dit leidde tot een vergaand proces van kavelvergroting, waarbij de meeste houtwallen verdwenen. Tegenwoordig heeft het gebied van Renswoude in tegenstelling tot het verleden dan ook een open karakter en is er van het historische hoevenlandschap nauwelijks nog iets terug te vinden.

2.2 Functionele structuur

Huidige situatie

Het plangebied is thans voor een deel ingericht en in gebruik als parkeerterrein. De verharding van het terrein bestaat uit zogenoemde graskeien, waardoor het een enigszins groene uitstraling heeft Aan de noordzijde van dit parkeerterrein is een verhoogde groenwal aangebracht. Hiermee wordt het terrein en de daarop geparkeerde auto's visueel afgeschermd vanuit de richting van de Kooiweg en de A12. Het overige deel van het plangebied is ingericht en in gebruik als weide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0002.jpg"

Vogelvluchtfoto huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0003.png"

Zicht vanaf Kooiweg

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0004.png"

Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeenten Renswoude en Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het voorliggende plan is een onderdeel van een herontwikkelingsplan dat het mogelijk maakt dat een expanderend bedrijf kan worden ingepast in de bestaande stedelijke omgeving met een minimaal gebruik van bestaand niet-stedelijk gebied. Een dreigend alternatief, verhuizing naar een nieuw te ontwikkelen bedrijfsterrein zou aanzienlijk meer nieuw stedelijk gebied opleveren, met de kans op leegstand op de te verlaten locatie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Zoals gezegd is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Een relevant begrip is "bestaand stedelijk gebied". Dit is gedefineerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daarnaast is het begrip "stedelijke ontwikkeling" relevant. Dit begrip is gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In artikel 3.1.6, lid 2 is bepaald dat:

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
    er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In een handreiking zijn deze treden als volgt weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0005.png"I

Planspecifiek

Met dit plan wordt een geringe stedelijke uitbreiding mogelijk gemaakt. Een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit een parkeerterrein en geen bebouwing. Met deze planherzieng wordt beoogd een door ruimtenood gedwongen verhuizing van een transportbedrijf te voorkomen. In samenhang met een daarmee plaatsvindende revitalisering van het bedrijventerrien wordt daarmee tevens voorkomen dat elders een stedelijke ontwikkeling in niet stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Immers, een vervangende locatie in bestaand stedelijk gebied is niet aanwezig. De behoefte aan de uitbreiding is door het betrokken bedrijf duidelijk aangetoond. De tredes 1 en 2 zijn daarmee positief beantwoord, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat het bestemmingsplan de toets aan de ladder van duurzame verstedelijking doorstaat.

3.1.4 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de
binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het
landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als
vestigingsplaats.


Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo’n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. Op navolgende afbeelding is te zien welk deel van de aan het plangebied grenzende gemeente Veenendaal binnen deze rode contour ligt. afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0006.png"

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart ‘Wonen en werken’ als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

Onderhaveige ontwikkeling is in overeenstemming met de herijking van de PRS/PRV. (zie hierna: 3.2.3 Herijking PRS/PRV)

3.2.3 Herijking PRS/PRV

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

Deze herijking voorziet ook in een aanpassing die de realisering van de in dit plan beoogde ontwikkeling. De rode contour rondom het stedelijk gebied van Veenendaal is op dit punt, ter grootte van het uit te breiden parkeerterrien, aangepast c.q. vergroot. Aanleiding voor deze aanpassing was een verzoek van beide betrokken gemeenten, Veenendaal en Renswoude en het betrokken bedrijf. Dit is een goed voorbeeld van een publiek/private benadering van een ruimtelijk probleem.

3.2.4 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Provinciale Staten heeft dit plan op 23 november 2009 vastgesteld en voldoet daarmee aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal.

Van de verschillende kaarten die zijn opgenomen in het Waterplan is wel informatie af te afleiden. Hieruit blijkt dat Veenenddaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang.

3.2.5 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

Het Provinciaal Milieubeleidsplan (hierna: PMP) beschrijft het provinciale milieubeleid tot en met 2011 en biedt een doorkijk voor de middellange termijn. Onderwerpen die in het PMP centraal staan zijn luchtkwaliteit, hinder (geur, geluid en licht), externe veiligheid, bodem en grondwater. In het plan wordt meer dan voorheen aandacht besteed aan de toekomstbestendigheid, duurzame ontwikkeling, energie, klimaat en nuttige toepassing van afval.

De provincie geeft daarbij aan dat de afgelopen jaren, en naar verwachting ook de komende jaren, het brede milieubeleid een snelle groei zal doormaken in zowel de uitvoering als de ontwikkeling en innovatie.

3.3 Regionaal beleid

Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei+

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) stemt het landschapsbeleid van acht gemeenten (Amerongen, Barneveld, Leersum, Leusden, Maarn, Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg) op elkaar af. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling in het buitengebied door particulieren, instanties en gemeenten. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en haar groenblauwe structuur voorop. Het opstellen van beleidskaders voor de gemeenten is een essentieel onderdeel. Het LOP dient ervoor om bouwstenen te bieden aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Hierin wordt ingezet op een duurzame en vruchtbare samenwerking tussen overheden, belangenorganisaties en particulieren. Er worden kansen geboden voor nieuwe economische dragers, mits deze een bijdrage leveren (compensatie) aan de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit. Het LOP vormt een toetsingskader voor gemeenten bij ontwikkelingen en mogelijke functieveranderingen in het landschap. Samengevat kan de Gelderse Vallei op basis van alle aspecten ingedeeld worden in vier kenmerkende gebieden: het Rivierengebied, de Utrechtse heuvelrug, de Vallei en de Veluwe. De gemeente Renswoude in het gebied "de Vallei". De belangrijkste ontwikkeling die het LOP in de Vallei inzet is het versterken van het landschappelijke raamwerk. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan een keur van functies tot een dynamisch multifunctioneel landschap. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen en landelijk wonen, wordt bijzondere aandacht besteed aan het behoud van het agrarisch karakter en de versterking van de streekeigen landschapselementen en ook kleinschalige natuurontwikkeling.

Het is essentieel dat er voldoende ruimte wordt geboden aan economische activiteiten in het buitengebied. In waardevolle landschappen zal de functie zich wel moeten schikken in het landschap. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

De visie is nader uitgewerkt in projectvoorstellen. De projectideeën zijn onderverdeeld in zes categorieën:

  • algemene projecten;
  • natuurgerichte projecten;
  • cultuurhistorische projecten;
  • recreatieve projecten;
  • educatie en voorlichting;
  • beleids- en procesmatige projecten.

Planspecifiek

Met betrekking tot het landschapsontwikkelingsplan worden vooral wensen beschreven over de verschijning van het deelgebied, met name ten aanzien van landschappelijke uitstraling en behoud van bestaande waarden zoals landschappelijke structuren en behoud kleinschaligheid. Dit plan kent geen bouwmogelijkheden. Met de bij de aanleg van het parkeerterrein gepaard gaande herinrichting van het gebied worden de landschappelijk kenmerken van het gebied zoveel al mogelijk behouden.

Beeldkwaliteitplan Grebbelinie

Voor de Grebbelinie is een beeldkwaliteitplan opgesteld (d.d. april 2011). Het beeldkwaliteitsplan vormt zowel een toetsingskader als een stimuleringskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied direct gelegen rondom de Grebbelinie. De inhoud van het beeldkwaliteitsplan richt zich op de aspecten landschap, erf en bebouwing binnen de invloedssfeer van de Grebbelinie. Het beeldkwaliteitsplan bestaat uit een beschrijving van de wenselijke inrichting van bebouwing en beplanting op:

  • agrarische percelen;
  • overige bedrijfspercelen, en:
  • woonerven. In dit beeldkwaliteitsplan staan de kwaliteiten van de Grebbelinie centraal. Er wordt niet gesproken van verschillende landschapstypen, maar van de gewenste verschijningsvormen van de Grebbelinie:
  • de respectzone;
  • de besloten linie;
  • de kleinschalige linie;
  • de half-open linie;
  • de open linie.

In de half-open linie staan de openheid en zicht van en naar de linie-elementen centraal. Het gebied wordt gekenmerkt door een verspreide ligging van erven en beplantingen. De ligging van de erven beperkt zich niet alleen tot de kop van het perceel maar zijn vaak ook dieper op het perceel te vinden. Duidelijke structuren die zichtlijnen markeren, zoals houtsingels of bomenrijen, zijn over het algemeen afwezig. Hierdoor is het zicht op de linie-elementen zeer wisselend. Het doel is dan ook het erf een compacte indeling te geven waardoor deze het verlies aan openheid en zicht beperkt.

Planspecifiek

Aangezien het plan niet voorziet in bouwmogelijkheden is het verlies aan openheid en zicht beperkt. Hierdoor is er geen sprake van het aantasten van landschappelijke waarden of structuren die van belang zijn in het kader van de half-open linie

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Renswoude en heeft de bestemming "Agrarisch". Het plangebied heeft de dubbelbestemming "Waarde –Archeologie – 2" en gedeeltelijk de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie – 3". Het plangebied ligt binnen de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone- en verwevingsgebied", als bedoeld in artikel 30 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0007.png"

Afbeelding: Fragment verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied 2010.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Ontwerpfilosofie

Doel van dit bestemmingsplan is de uitbreiding van een parkeerterrein mogelijk te maken. Dit parkeerterrein ligt ten noorden van de Zijdewetering tussen het bedrijventerrein De Faktorij (Gemeente Veenendaal) en de A12. Momenteel ligt er al een parkeerterrein, maar dit is te klein. Uitbreiding en een meer definitieve inrichting van het parkeerterrein zijn gewenst. Deze wens komt voort uit uitbredingsplannen van het Transportbedijf Heebink de toekomstige medegebruiker van het parkeerterrein Een landschappelijke afronding van het parkeerterrein langs de A12 is een voorwaarde om mee te werken aan de uitbreiding.

Het huidige parkeerterrein ligt ten noorden van de bedrijfsbebouwing. Tussen de bebouwing en het parkeerterrein stroomt de Zijdewetering. Het parkeerterrein is toegankelijk via een brug. In eerste instantie werd gedacht aan het vergroten van het parkeerterrein en de aanleg van een extra verstevigde brug vanwege de toename van verkeer, met name voor vrachtwagens. De extra kosten en nog niet optimale bruikbaarheid van het parkeerterrein gaven aanleiding om te kijken of verleggen van de Zijdewetering in noordelijke richting mogelijk is. Het waterschap Vallei & Eem is zowel kwantiteit- als kwaliteitsbeheerder van alle wateren in deze regio. Met het waterschap Vallei & Eem is overleg geweest over deze mogelijke verlegging. Zij onderschrijven nut en noodzaak hiervan. Verleggen van de watergang heeft als bijkomend voordeel dat de Zijdewetering een functie kan vervullen in de landschappelijke inpassing van het parkeerterrein langs de A12.

Het huidige parkeerterrein is onderdeel van een ruimtelijke enclave van de gemeente Renswoude. Het gebied ligt ingeklemd tussen A12, Kooiweg en de Zijdewetering. Deze watergang vormt een harde grens naar het bedrijventerrein Faktorij en dus naar de gemeente Veenendaal. Door deze ligging fungeert het gebied als stedelijk uitloopgebied, namelijk als parkeerterrein en paardenweide. De grond is bestemd voor landbouw, maar door zijn ingeklemde en daardoor afgezonderde ligging niet in gebruik voor intensieve land- of akkerbouw.

Landschappelijke inpassing

Een belangrijke voorwaarde voor de verruiming van het parkeerterrein is een goede landschappelijke inpassing langs de A12. Met het verleggen van de Zijdewetering ontstaan mogelijkheden om het water onderdeel te maken van deze landschappelijke inpassing. Het waterschap Vallei & Eem is betrokken bij het opstellen van plannen hiervoor. Afhankelijk van diverse zaken, zoals eigendommen, financiën, noodzakelijke doorstroming en gewenste ecologische doelen, zijn diverse tracés en inrichtingen mogelijk. Bijvoorbeeld een rechte watergang of een meer meanderend verloop. Dit heeft effect op het benodigde ruimtebeslag. Het waterschap zal uitsluitsel geven over het gewenste profiel en over de benodigde beheerspaden en –maatregelen.

De verlegde Zijdewetering komt op enige afstand van de afwatering van de A12. Voor deze afwatering is er een afzonderlijke sloot. Deze blijft gehandhaafd.

De gewenste landschappelijke inpassing mag geen grote nadelige gevolgen hebben voor zichtbaarheid van de bedrijven op het bedrijventerrein De Faktorij vanaf de A12. Dat betekent dat te veel opgaand groen en/of bomen moeten worden voorkomen. Daarom zal gezocht moeten worden naar een evenwicht tussen toevoegen van (kleine) landschappelijke elementen en (een beperkt aantal) bomen én de gewenste zichtbaarheid van bedrijven. Bij de plaatsing van verticale natuurlijke elementen kan rekening worden gehouden met het bestaande bosje langs de Kooiweg. Dit bosje ontneemt nu reeds (en in de toekomst) zicht vanaf de A12 op bedrijvigheid.

Waterafvoer

Met de aanleg van het parkeerterrein zal de hoeveelheid verharding toenemen. Dat betekent dat de hoeveelheid af te voeren hemelwater toeneemt. In overleg met gemeente en waterschap zal de afvoer moeten worden geregeld. Eén van de hoofdprincipes van Waterbeheer 21e eeuw luidt: vasthouden -> bergen -> afvoeren. De opslag en afvoer van dit hemelwater kan ook ruimte in beslag nemen. Van belang voor de hemelwaterafvoer en de soort verharding zijn wellicht ook regels die gelden voor vrachtwagens. Zie ook 5.2 Water.

Grondwal

Naast de huidige parkeerplaats ligt nu een grondwal. Deze voegt geen landschappelijke kwaliteit toe en kan verwijderd worden om ruimte te maken voor de verbeterde landschappelijke inpassing en het te vergroten parkeerterrein.

Ontwerpmodellen

Onderstaand een drietal schetsen van de hiervoor beschreven ontwerpmodellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0010.jpg"

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Milieu

Bodem

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Voor het beoogde parkeerterrein/ buitenterrein geldt dat geen sprake is van een verblijfplaats voor mensen. En omdat er daarnaast op basis van de bekende bodeminformatie geen aanleiding is om bodemverontreiniging te verwachten, is een bodemonderzoek niet nodig.

Geluid

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de nieuwbouw van woningen of ander geluidsgevoelige functies;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een afwijkingsbevoegdheid).

Beschrijving van de relevante aspecten m.b.t. geluid.

Het voorliggende plan biedt ruimte voor de inpassing van een bestaand parkeerterrein en een uitbreiding daarvan. Er is daarmee geen sprake van de hiervoor genoemde omstandigheden. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

Bedrijven & Milieuzonering

De primair met dit plan mogelijk te maken ontwikkeling, te weten de aanleg c.q. vergroting van een parkeerterrein t.b.v. personen- en vrachtauto heeft een beperkte impacyt op de omgeving. Er zijn binnen een straal van 50 meter geen woningen aanwezig. Er zijn ook geen bedrijfsactiviteiten in de omgeving die de aanleg van het parkeerterrein belemmeren. Andersom belemmert de aanleg van het parkeerterrien niet de activiteiten van de omliggende bedrijven.


Luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van parkeerterrein betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien in samenhang met het vaststellen van het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • 1. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.
    Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • 2. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Beschrijving risicosituatie plangebied
Onderstaande uitsnede van de professionele Risicokaart toont de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied is één risicovolle inrichting zoals omschreven in het BEVI aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BPKruisboog-ow01_0011.png"

Afbeelidng 4.2: overzicht inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen kwetsbare objecten
(Bron; Risicokaart.nl)


Nabij het plangebied ligt het vulpunt van een aan de Gildetrom gelegen LPG-tankstation. Aan dit LPG-tankstation is een doorzet van maximaal 1.000 m³ LPG/jaar vergund. Op grond daarvan geldt voor het plaatsgebonden risico een contour van 35 meter rond het vulpunt, van 25 meter rond het LPG-reservoir en van 15 meter rond de afleverzuilen. De contour voor het invloedsgebied van het groepsrisico strekt zich uit tot 150 meter rond het vulpunt en rond het reservoir. Het te realiseren parkeerterrein ligt buiten deze contour.

Er zijn in de omgeving van het plangebied geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.

Transport van gevaarlijke stoffen:
De Rijksweg A12 maakt deel uit van het Basisnet Weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In bijlage 5 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor het weggedeelte van de A12 langs het plangebied (wegvakken U11 en G8) aangegeven dat hier geen veiligheidszone voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar geldt. Het plangebied ligt binnen de contouren voor het plaatsgebonden risico van 10-7 en 10-8 per jaar.

Volgens de “Eindrapportage Basisnet Weg” van oktober 2009 moet langs deze wegvakken een plasbrandaandachtsgebied (zone van 30 meter van de rechterrand van de rechterrijstrook) van in acht genomen worden en is het groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Het plangebied ligt binnen het aandachtsgebied voor het groepsrisico van de A12 (een zone van 200 meter vanaf de wegas).

De beoogde functies: agrarische bestemming en parkeerterrein, zijn geen functies waar pesronen langdurig verblijven.

Conclusie
Er is in de bestaande en toekomstige situatie geen sprake van knelpunten voor het aspect externe veiligheid. In de artikelen 10.1 Veiligheidszone - bevi en 10.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen van de planregels zijn deze aspecten als aandachtspunten vastgelegd.

5.2 Water

Waterbeleid

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.

schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.

Planspecifiek

Het voorliggende plan is tot stand gekomen in overleg met het waterschap Vallei en Veluwe. Dit in het kader van de in het gebied aanwezige watergang de Zijdewetering. De beoogde omlegging hiervan en de nieuw te ontwikkelen wateromvang heeft in principe de instemming van het Waterschap.

5.3 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur (o.a. ontsluiting, wegenstructuur, parkeren etc.).

Planspecifiek

Het plangebied is ontsloten via de het bedrijventerrein De Faktorij te Veenendaal. Dit bedrijventerrein wordt ontsloten via De Schans en de Rondweg-West in Veenendaal naar De A12. In vergelijking met de huidige situatie zal er sprake zijn van een vergroting van een al bestaand parkeerterrein. Dit is bedoeld om de verwachte groei van het transportbedrijf op te vangen. Het aantal verkeersbewegingen zal daarmee toenemen. Deze groei kan het bestaande wegennet verwerken. Aangezien het hier veelal om internationaal transport gaat, zal de groei van de intensiteit van het aankomende en vertrekkende vrachtverkeer beperkt zijn.

Op dit moment is er in de ochtend- en avondspits al sprake van een capaciteitsknelpunt op de Rondweg-west te Veenendaal. In de toekomst zal naar verwachting dit knelpunt groter worden. Elke extra autobeweging van en naar Heebink zal het probleem zeker niet kleiner maken. De uitbreiding van Heebink is ten opzichte van de autonome groei van het autoverkeer, alsmede andere reeds onherroepelijke inbreidingsplannen, zeer beperkt. Het capaciteitsknelpunt wordt door Heebink dus wel vergroot maar valt bijna in het niet weg. Het aspect verkeer vormt door de verwezenlijking van dit plan geen niet of significant groter knelpunt.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen knelpunt voor de verwezenlijking van dit plan.

5.4 Ecologie

In verband met de uitbreiding c.q nieuw aante leggen bouwen parkeergelegenheid, kappen van bomen en het dempen van de watergang is er een quick scan ecologie noodzakelijk. Dus voor de totale ontwikkeling moeten de activiteiten in een quick scan worden beoordeeld.

Voor gebiedsbescherming hebben we de ligging bekeken tov. beschermde gebieden. Het gebied behoort niet tot de EHS en het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Binnenveld) ligt op >3200 meter. Gezien deze afstand worden geen significante gevolgen voorzien.

Conclusie

Het aspect ecologie dient in een quick scan, voorafgaande aan de realisering van de met dit plan beoogde ontwikkeling, te worden onderzocht. Om dit te waarborgen en te kunnen beoordelen is aan de verschillende bestemmingen een vergunningsverplichting voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gekoppeld.

5.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Grebbelinie

Het belangrijkste cultuurhistorische landschapselement in de gemeentes Renswoude en Woudenberg is de Grebbelinie. De Grebbelinie is een militair verdedigingswerk dat is gebaseerd op inundatie van lager gelegen gronden. Op deze inundatievlakte komt een ondiepe laag water te staan waar niet over gevaren kan worden en niet door kan worden gelopen. Op strategische plekken, met name de groter hoger gelegen delen van de linie werden forten aangelegd. De aanleg van de linie is begonnen in de tweede helft van de 18e eeuw, en is in tegenstelling tot de Hollandse Waterlinie wel gebruikt, tegen de Fransen. Met betrekking tot de Grebbelinie kunnen de volgende elementen worden onderscheiden: - liniedijk en dwarsdijken; - verdedigingswerken (zoals schansen, voorwerken, forten, redoutes, lunetten, kazematten, batterijen); - inundatiegebied en schootsvelden; - waterhuishoudkundige werken (zoals sluisjes en dergelijke).

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen nabij de Kooiweg en de rijksweg A12. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Het plangebied heeft in de huidige situatie, ingeklemd tussen bedrijventerrein en de rijksweg A12 geen belangrijke landschappelijke/cultuurhistorischewaarde c.q. structuur.

Archeologie

Het plangebied ligt in twee zones, namelijk in een zone met een hoge en in een zone met een middelhoge verwachtingswaarde. De daarbij behorende dubbelbestemming is in dit plan overgenomen. . Voor het initiatief, de aanleg van parkeerplaatsen zal, zo nodig, voorafgaande aan de aanlegwerkzaamheden een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Eén en ander zoals ook in de planregels bepaald.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.

5.6 Leidingen

In het plangebied zijn wel/geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

5.7 Overige aspecten

Beschrijving en beoordeling van aspecten welke hierboven niet aan de orde zijn gekomen maar welke wel van invloed kunnen zijn zoals: privaatrechtelijke verhoudingen, kabels en leidingen, eerdere besluitvorming door college en/of raad.

5.8 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Verkeer   V  
Water   W  
Agrarisch   A  
Dubbelbestemmingen    
Waarde - Archeologie-2    
Waarde -Archeologie-3    
Gebiedsaanduidingen    
veiligheidszone - bevi
veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen  
 

In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel: (verplicht);
  • Algemene bouwregels (verplicht);
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels (verplicht);
  • Algemene wijzigingsregels
  • Algemene procedureregels (verplicht);
  • Overige regels

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

Hieronder worden kort de belangrijkste voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Agrarisch - A

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Agrarisch - A' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem;
  • c. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschapsstructuur
  • d. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen

Bouwregels

Uitsluitend mogen worden gebouwd erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf en ten behoeve van extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden, met een maximale hoogte van 2 meter;

Water - WA

Gebruiksmogelijkheden

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken,
  • b. waterhuishouding,
  • c. groen
  • d. nutsvoorzieningen.

Natuurwaarden

Ter borging van de natuur- en/of landschapswaarden zijn werken en werkzaamheden aan een omgevingsvergunning gekoppeld.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 4 m¹ hoog zijn.

Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen en parkeervoorzieningen. Meer specifiek zijn deze gronden bestemd voor:

  • a. wegverkeer;
  • b. geluidscherm en/of geluidwal;
  • c. infrastructuur;
  • d. nutsvoorziening;
  • e. ontsluiting;
  • f. pad;
  • g. parkeerterrein;
  • h. groen;
  • i. water;
  • j. weg;

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) gebouwd worden.

Natuurwaarden

Ter borging van de natuur- en/of landschapswaarden zijn werken en werkzaamheden aan een omgevingsvergunning gekoppeld.

Dubbelbestemmingen

De bedoelingen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3' worden in par. 5.5 Cultuurhistorie en archeologie beschreven

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de verschulddigde exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De resultaten van inspraak en overleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan dat na deze fase ter inzage zal worden gelegd.

8.1 Inspraak

[P.M.]

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

[P.M.] 1 

8.3 Ontwerp ter inzage legging

[P.M.]