Plan: | Barneveldsestraat 32 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0339.BP2023Bveldsestr32-vg01 |
Aan de Barneveldsestraat 32 is een oude, voormalige agrarische bedrijfslocatie aanwezig. Het voornemen is om het perceel een nieuwe invulling te geven en daarmee twee nieuwe woningen te realiseren. Voor een betere situering van beide woningen en een andere ontsluiting is het voornemen om de woningen meer naar het noorden te situeren.
Om uit de milieucirkel van het zuidelijk gelegen agrarische bedrijf te blijven, is het nodig de nieuwe woningen meer naar het noorden te situeren. Omdat dit niet in het geldende bestemmingsplan past, is een nieuw bestemmingsplan nodig.
De Barneveldsestraat 32 gelegen in het noordelijke buitengebied van Renswoude. De Barneveldsestraat is de doorgaande weg tussen Renswoude en Barneveld. De dorpskern van Renswoude ligt circa 1 kilometer ten zuiden van het perceel. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Renswoude, sectie C, nummer 2986.
Ligging in omgeving
Het plangebied wordt gevormd door het genoemde perceel.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Reparatieherzieing Buitengebied Renswoude. Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 5 oktober 2010. De reparatieherziening is vastgesteld op 12 november 2013.
Het plangebied heeft grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Binnen de agrarische bestemming is geen bouwvlak aanwezig.
Verder geldt nog de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn 2 wooneenheden toegestaan binnen het bouwvlak. Voor een van de woningen geldt de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning'. Voor een woning geldt een maximale inhoudsmaat van 600 m3. Voor de kleine woning is dat 400 m3. Voor bijgebouwen en overkappingen bij een woning geldt een maximale oppervlakte van 80 m2, en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.
Verder heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Uitsnede plankaart met in rood globaal omkader het plangebied
Zoals benoemd is het voornemen de woningen meer naar het noorden te situeren. Daar is echter geen woonbestemming aanwezig. Het geldende bestemmingsplan heeft geen relevante wijzigingsbevoegdheden om de woonbestemming te wijzigen. Een nieuw bestemmingsplan is daarom nodig voor het planvoornemen.
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met deze ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
Dit plan voorziet in een bestemmingswijziging, waarbij het planologische gebruik praktisch niet wijzigt. Enkel de bestemmingen worden van vorm veranderd en verschoven. Er worden niet meer woningen gerealiseerd dan nu aanwezig c.q. toegestaan zijn. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:
De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.
De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Watersysteem
Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
Het plangebied is binnendijks gelegen en met onderhavig plan wordt niet voorzien in woonwijken en bedrijventerreinen. Daarom hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.
Ondergrond en bodem
Op de kaart 'ondergrond en bodem' ligt het plangebied in een boringsvrije zone. Artikel 3.41 bepaalt het volgende:
Het is verboden in de Boringsvrije zones Amersfoort-Koedijkerweg, Rhenen en Woudenberg:
Toetsing
Dit plan voorziet niet in werkzaamheden waarbij boringen of grond- en funderingswerken dieper dan 10 meter uitgevoerd worden.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, nader aangeduid als 'militair erfgoed'. Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:
Voor onderhavig plan gaat het om de waarden van het militaire erfgoed dat gevormd wordt door de Grebbelinie. De waarden hiervan zijn als volgt beschreven:
De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
Van de Grebbelinie willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Toetsing
Dit plan voorziet in een bestemmingswijziging, waarbij het planologische gebruik praktisch niet wijzigt. Enkel de bestemmingen worden van vorm veranderd en verschoven. In totaal zal er circa 900 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt worden. Door deze afname van de bebouwing zal de openheid versterkt worden. In het plangebied zijn geen verdedigingssystemen aanwezig. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen negatieve invloed op de waarden van de Grebbelinie en het bijbehorende landschap.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:
De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:
Toetsing
De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de omgeving niet aanwezig. De omgeving wordt juist gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid. Onderhavig plan verandert niets aan het stelsel van beken, griften en kanalen. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.
Conclusie
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening.
In het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (LOP) stellen de gemeenten Amerongen, Barneveld, Leersum, Leusden, Maarn, Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg het landschapsbeleid op elkaar af. Het LOP is een uitwerking van het voormalige reconstructieplan en het (oude) streekplan. Voor de Gelderse Vallei zet het LOP in op het versterken van het landschappelijke raamwerk. Hiervoor worden beplantingen langs wegen aangevuld, bosgebieden versterkt en het bekensysteem verder ontwikkeld. Een verbetering van het recreatief netwerk is een kans die verder uitgewerkt wordt in het LOP. Naast de ruimte voor landgoederen en landelijk wonen wordt bijzondere aandacht besteed aan het behoud van het agrarische karakter en de versterking van streekeigen landschapselementen, zoals waterlopen en de EVZ eninpas-singen van agrarische erven en ook kleinschalige natuurontwikkeling.
Het LOP plaatst het gebied rond de Barneveldsestraat binnen de gebiedsvisie van het verwevingsgebied in de vallei. Uitgangspunt is het ontwikkelen van een groen raamwerk ter ondersteuning van een multifunctioneel landschap. Het gaat daarbij vooral om het behouden van de aanwezige cultuurhistorische elementen en structuren. Daarnaast is er plaats voor ontwikkeling van beek- en watersystemen als drager van het landschap en de ontwikkeling van het kampenlandschap tot een netwerk van beplanting van kavelgrenzen, wegen, erven en bospercelen. Verder is er plaats voor multifunctionele ontwikkeling van het landschap.
Het LOP zet in op de realisering van de robuuste verbinding door ook hier de landschapspatronen en de ecologische waarden te versterken in coalitie met extensieve landbouw en nieuwe (laagdynamische) functies zoals extensief landelijk wonen en extensieve (verblijfs)recreatie. Daarbij worden de beekdalen ontwikkeld en is er extra aandacht voor erfbeplantingen.
Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan
De gemeenteraad van Renswoude heeft op 3 juli 2018 de “Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030” vastgesteld. Het doel van deze Omgevingsvisie is het creëren van een strategische visie voor de langere termijn voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude. De Omgevingsvisie moet antwoord geven op de vraag: Hoe ziet Renswoude er in 2030 uit?
In de omgevingsvisie van Renswoude worden de volgende doelen beschreven:
Aan de hand van de gestelde doelen heeft de gemeente een viertal thema's gekozen waarvan zij denken dat ze, samen met de inwoners en andere stakeholders, een gericht toekomstbeeld kunnen schetsen voor Renswoude in 2030. Het betreft de volgende thema's:
Voor dit bestemmingsplan is met name het thema buitengebied van belang. Voor het buitengebied wordt geconstateerd dat het prachtige natuurlijke maar ook agrarische buitengebied een van de trekpleisters van de gemeente is. Het is belangrijk dat het buitengebied in balans blijft en dat kansen op het gebied van natuurontwikkeling en vrijkomende agrarische bebouwing worden benut. Daarnaast is het belangrijk dat ook agrariërs de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Alle ontwikkelingen in het buitengebied gaan altijd gepaard met het nodige onderzoek vooraf, het blijft immers maatwerk, waarbij nadrukkelijk aandacht geschonken wordt aan de belangen van agrariërs, landschaps- en natuurwaarden en een gezonde leefomgeving. Het doel is om hiertussen te allen tijde de juiste balans te vinden.
Verder liggen er ook kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing. Uiteraard kan de gemeente hier nieuwe functies aan toekennen zoals wonen of werken, maar er kan ook worden gekozen om bebouwing te slopen en de gronden te gebruiken voor naburige agrariërs die op zoek zijn naar extra gronden of voor natuurontwikkeling. Ook hier geldt natuurlijk weer dat inpassing in het landschap en bescherming van aanwezige natuurwaarden van groot belang zijn, alsmede dat bij vrijkomende agrarische bebouwing alleen bedrijfsactiviteiten mogen worden ontwikkeld die niet hinderlijk, gevaarlijk en/of schadelijk zijn voor de omgeving of het leefmilieu.
Toetsing
Door dit plan voorziet in een herontwikkeling van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Met de nieuwe landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk versterkt. In paragraaf 3.2.2 is de landschappelijke inpassing beschreven.
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de omgevingsvisie.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van het dorp Renswoude. Het landschap is te typeren als een kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap. Ten oosten van het plangebied loopt de Nederwoudse Beek. Richting die beek krijgt het landschap een meer open karakter.
Luchtfoto omgeving
De Banveldsestraat 32 is gelegen aan de doorgaande weg tussen Renswoude en Barneveld. Een inrit vanaf de weg leidt naar het erf in het plangebied. Ten noorden van het plangebied is een woonperceel aanwezig. Ten zuiden is een (voormalige) varkenshouderij aanwezig.
De bedrijfswoningen staan vooraan het erf, bezien vanaf de Barneveldsestraat. Daarachter staan de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. In totaal gaat het om circa 900 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen, exclusief de woningen. De kaprichting van de gebouwen volgt de verkavelingsrichting, die (bijna) haaks op de weg staat. Het terrein tussen en rond de gebouwen is voor het grootste deel verhard. Het totale verhardingsoppervlak betreft zo'n 1.100 m2.
Luchtfoto plangebied
Het voornemen is beide woningen te gaan vervangen. Alle aanwezige gebouwen worden in dat kader gesloopt. Het gaat om een totaal van ruim 900 m2 aan gebouwen. De nieuwe bebouwing wordt verder richting het noorden gesitueerd. Er worden twee nieuwe woningen gebouwd. Aan de westzijde komt een woonboerderij van circa 800 m3. Ten oosten van deze woonboerderij komt een schuurwoning van circa 600 m3. Door de woonboerderij meer volume te geven ontstaat een duidelijk hoofdgebouw op het nieuwe erf.
Achter de nieuwe woningen komen twee bijgebouwen. De nieuwe gebouwen volgen nagenoeg de lengterichting van de verkaveling, met uitzondering van het bijgebouw bij de boerderijwoning. Dat bijgebouw volgt de lengterichting van de Barneveldsestraat.
Bij de schuurwoning is wens om een bijgebouw te realiseren van 200 m2. Dat is 120 m2 meer dan de 80 m2 aan bijgebouwen die het bestemmingsplan nu mogelijk maakt. Hiervoor wordt meer dan het dubbele oppervlak aan bestaande bijgebouwen gesloopt. Tegenover de toevoeging van in totaal 120 m2 aan bijgebouwen, staat de sloop van 240 m2 aan bestaande bijgebouwen. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de afwijkingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan voor het vervangen van een ‘overschot’ aan bijgebouwen (artikel 19.3.2 van bestemmingsplan Buitengebied 2010). Ter compensatie van de grotere inhoudsmaat voor de boerderijwoning wordt het ‘overschot’ aan bijgebouwen dat met het vervangen daarvan overblijft: 660 (het gedeelte boven 240 m2) ingezet.
Voor het ‘overschot’ aan bijgebouwen dat met het vervangen daarvan overblijft: 420 (het gedeelte boven 480 m2) wordt voorgesteld de sloop in te zetten als compensatie voor een grotere inhoudsmaat (van 400 naar 600 m3) voor een van de nieuwe woningen.
Met de nieuwe inrichting krijgt het terrein ook een nieuwe landschappelijke inpassing. De bestaande inrit vanaf de Barneveldsestraat wordt verwijderd. Het perceel krijgt een nieuwe inrit vanaf de Bekerweg. In het kader van verkeersveiligheid is hier specifiek voor gekozen. Deze nieuwe oprijlaan wordt aan weerszijden begeleid met eiken. Op het nieuwe erf, tussen beide bijgebouwen, worden 6 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Tevens zijn de auto's dan verscholen achter het groen.
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt ingericht met een hoogstamfruitboomgaard. De zuidelijke perceelsgrens wordt afgeschermd met een houtsingel. Verder worden er nog een aantal extra bomen toegevoegd, waaronder een drie lindebomen voor de boerderijwoning en een boom tussen de parkeerplaatsen.
Met de nieuwe landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit vanuit het landschap aanzienlijk versterkt.
Inpassingsplan
Sfeerimpressies
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Voor dit plan is door adviesbureau Hunneman een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
In de drupzones is analytisch geen tot maximaal 4,0 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond, waarbij in de fractie < 0,5 mm enkele losse vezels zijn aangetroffen. De aangetoonde gewogen gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Na SEM analyse van de fractie < 0,5 mm is maximaal 2,0 mg/kg d.s. aan respirabele vezels aangetoond. Het maximaal aangetoonde gewogen gehalte aan respirabele vezels blijft beneden de risiconorm van 10 mg/kg d.s. (SCR-arbo en SCR-humaan).
In de bovengrond zijn, na uitsplitsing, maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
In de bovengrond zijn, na uitsplitsing, maximaal licht verhoogde gehalten aan OCB’s aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan er geen bezwaren voor de voorgenomen sloop, nieuwbouw en bestemmingswijziging op de locatie.
Hunneman adviseert om bij de ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de vaste bodem kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)-gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Dit plan voorziet in een herontwikkeling van het plangebied, waarbij alle bebouwing gesloopt wordt en twee nieuwe, vrijstaande woningen gebouwd worden. Vanwege de nabijheid van een drukke doorgaande weg en de aanwezigheid van zowel agrarische bestemmingen als bedrijfs- en woonbestemmingen, is de omgeving aan te merken als gemengd gebied. Daarom mag een reductie van de milieucategorie plaatsvinden.
Aan de Barneveldsestraat 30 en 37 zijn intensieve veehouderijen gericht op het fokken en houden van varkens aanwezig. Voor het fokken en houden van varkens geldt milieucategorie 4.1, met een gecorrigeerde richtafstand van 10 meter voor stof en 30 meter voor geluid. Deze bedrijven liggen op meer dan 60 meter vanaf de nieuwe woningen. Daarmee wordt voldaan aan de genoemde afstanden. Voor het geuraspect is door adviesbureau Locis een geurberekening uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. De hoogstberekende geurbelasting is maximaal 10,5 ouE/m3 Op de hoek van de woonbestemming. Hiermee wordt voldaan aan de maximale norm van 14,0 ouE/m3 uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedsfeer van de Barneveldsestraat en de zijwegen. Op deze wegen geldt een maximale snelheid van 60 km/u, en daarmee een geluidzone van 250 meter.
Voor dit plan is door adviesbureau Tecmap een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
De geluidbelasting vanwege het verkeer over de Barneveldsestraat bedraagt bij de boerderijwoning na aftrek maximaal 59 dB Lden. Dit betekent dat niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar ook niet aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 58 dB bij vervangende nieuwbouw. Dit betekent dat de boerderijwoning moet worden voorzien van een dove gevel dan wel in oostelijke richting moet worden verplaatst. Tevens dient een hogere waarde wegverkeerslawaai te worden aangevraagd.
De geluidbelasting vanwege het verkeer over de Barneveldsestraat bedraagt bij de schuurwoning na aftrek maximaal 50 dB Lden. Dit betekent dat niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar wel aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 58 dB. Voor de woning dient een hogere waarde wegverkeerslawaai te worden aangevraagd.
Voor de woningen moet worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels, waarbij uitgegaan moet worden van de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012. De grenswaarde van het geluidniveau in de geluidgevoelige ruimten van de nieuw te realiseren woning mag daarbij maximaal 33 dB bedragen.
De maximaal gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de boerderijwoning bedraagt 61 dB Lden zonder aftrek. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering tenminste 28 dB moet bedragen.
Bij de schuurwoning bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 53 dB en dient de karakteristieke geluidwering tenminste 20 dB te bedragen. Deze waarde is gelijk aan de eis die volgens het Bouwbesluit tenminste moet worden gerealiseerd bij nieuwbouw. Om aan deze eis te kunnen voldoen zijn geen bijzondere bouwkundige voorzieningen noodzakelijk.
Adviesbureau Tecmap heeft het akoestisch onderzoek aangevuld met een notitie waarin de geluidcontouren in kaart zijn gebracht. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt op welke afstand de nieuwe boerderijwoning van de weg gerealiseerd moet worden om aan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB voor vervangende nieuwbouw te kunnen voldoen. Deze aanvulling is opgenomen als Bijlage 4. Hieruit blijkt dat de neuwe woning op minstens 25 meter vanaf de as van de weg moet komen te liggen om aan de maximaal toelaatbare waarde van 58 dB te voldoen. Het is dan niet nodig om een dove gevel te realiseren.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Dit plan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen met bijgebouwen. Daarmee valt dit plan onder de Regeling niet in betekende mate bijdragen, namelijk in de categorie 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Daarom is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Uitsnede risicokaart
Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven. Ten oosten van het plangebied is een camping aanwezig waar een bovengrondse tank aanwezig is. De afstand van de risicocontour bedraagt 15 meter, en vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.
Wel wordt de Barneveldsestraat gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De weg is geen onderdeel van het Basisnet. Uit een rapportage van de provincie Gelderland (Arcadis, Externe veiligheid risico's op provinciale wegen in Gelderland, Rapport Provincie Gelderland, januari 2011) blijkt dat de N224, waar deze route onderdeel van uitmaakt, geen 10-6-contour heeft. Ook leidt het plan niet tot een significante verhoging van het groepsrisico. Het aantal woningen blijft immers gelijkt. Daarmee zijn er voor dit plan geen externe veiligheidsrisico's in het geding als het gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Barneveldsestraat.
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samengebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Volgens de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied deels in een gebied met een hoge verwachtingswaarde en deels in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Daarom is door adviesbureau Laagland een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 6. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Op basis van het bureauonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden. Het plangebied ligt voornamelijk op een hoger gelegen dekzandrug en op welvingen/uitloper in het noordoostelijke plangebied. Op grond van de bodemkaart is worden veldpodzolgronden en beekeerdgronden verwacht, wat duidt op vochtige gronden.
Vanwege enerzijds de nabijheid van een beekdal (binnen 100 m) en het landbouwkundig gebruik en de bebouwing anderzijds is de archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Vroeg-Neolithicum middelhoog. Op basis van landschap (dekzandrug met veldpodzol en ontbreken archeologische resten in de buurt) is de archeologische verwachting is middelhoog voor de periode Midden-Neolithicum tot Nieuwe tijd, waarbij vermeld dient te worden dat het vermoedelijk om een vrij jonge ontginning gaat. Verder ontbreekt bebouwing binnen het plangebied en de onmiddellijke omgeving op het vroegere historische kaartmateriaal. De bebouwing is deels onderkelderd en voorzien van een strokenfundering (woonhuis, varkensstallen en mestkalverenstal). De verstoring is waarschijnlijk niet zodanig dat eventuele vindplaatsen geheel verstoord zijn. Deze worden waarschijnlijk wel bedreigd door de bodemingrepen bij de sloop en/of nieuwbouw.
Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
In de meeste boringen zijn onder een voornamelijk dikke A-horizont afgedekte, min of meer afgetopte podzolprofielen aangetroffen. Slechts in twee van de zes boringen ontbreken bodemhorizonten die aan (afgedekte) podzolgronden toegeschreven kunnen worden. Er zijn geen verstoringen aangetroffen in de natuurlijke ondergrond. Er zijn geen (relevante) archeologische indicatoren aangetroffen. Behalve recentere bijmengingen in een waarschijnlijk opgebrachte bouwvoor in boring 4 (wat moderne baksteen en kolengruis). Omdat de aangetroffen bodemopbouw onverstoord is, dient de in het bureauonderzoek gespecificeerde archeologische verwachting te worden gehandhaafd.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems).
Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P).
Verder wordt geadviseerd om bij de sloop van de gebouwen 2, 4 t/m 8 (zie afbeelding 12) een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek variant archeologische begeleiding (IVO-P variant archeologische begeleiding) uit te laten voeren.
Proefsleuvenonderzoek
Door adviesbureau Transect is het geadviseerde proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek is opgenomen als Bijlage 5. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Transect adviseert om het plangebied archeologisch vrij te geven.
Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en Andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.
Voor dit plan is door adviesbureau Cozijnsen een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Het onderzoeksgebied is potentieel geschikt voor steenmarter. Er dient nader onderzoek plaats te vinden om de aan/afwezigheid van steenmarter vast te stellen.
De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen van kerkuil en steenuil. Er dient nader onderzoek plaats te vinden om de aan/afwezigheid van deze soorten vast te stellen.
Het plangebied is verder beperkt geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie een vrijstelling geldt, zoals algemene (spits)muizen, egel, vos, ree, gewone pad en bruine kikker. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijke effecten op soorten zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied als zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
De nadere onderzoeken zijn inmiddels uitgevoerd. Het rapport daarvan is opgenomen als Bijlage 8. Rust- en nestplaatsen van de kerkuil en steenuil zijn niet geconstateerd. Er is tevens geen functioneel leefgebied van deze soorten vastgesteld. Verder vormt het gebied en de bebouwing geen beschermde functie voor de steenmarter. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de nader onderzochte soorten.
Ten aanzien van stikstof is voor dit plan een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Uit de berekeningen voor zowel de aanleg- als gebruiksfase volgen geen toenames hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig, waarmee specifiek rekening gehouden dit te worden bij het aanpassen van bouwmogelijkheden in het plangebied.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Hieruit is gebleken dat er geen waterbelangen geraakt worden. Een vergunning van het waterschap is niet nodig. Op basis daarvan geeft het waterschap een positief wateradvies.
Dit plan zorgt voor een aanzienlijke afname van het bebouwd oppervlak in het plangebied. Het hemelwater dat op de nieuwe bebouwing valt zal via een hemelwaterafvoer opgevangen worden en afgevoerd worden naar de omliggende gronden, alwaar het de bodem kan infiltreren. De vuilwaterafvoer van het gebouw zal worden aangesloten op de gemeentelijke vuilwaterriolering.
In/rond het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel liggen er rond het plangebied een aantal C-watergangen. Dit plan verandert niets aan deze watergangen.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit de twee geldende bestemmingsplannen als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.
Het plangebied blijft deels een agrarische bestemming behouden. Hiermee blijven deze gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarisch grondgebruik. Gebouwen zijn hier niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat alleen erf- of terreinafscheidingen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Daarmee worden de gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen en de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Er wordt voorzien in twee bouwvlakken. Per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd, met een maximale inhoudsmaat van 600 m3 en een woning van 800 m3. Daarnaast geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 280 m2. Dit geldt voor de gehele bestemming.
Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd.
Het concept van dit bestemmingsplan zal toegezonden worden aan de provincie Utrecht, waterschap Vallei en Veluwe, Natuur en Milieufederatie Utrecht en de veiligheidsregio in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen. Wel heeft vooroverleg met de omwonenden van het plangebied plaatsgevonden. De initiatiefnemer heeft de bewoners/gebruikers van de volgende adressen geïnformeerd over de aanstaande veranderingen in het plangebied. Het gaat om de bewoners van de Barneveldsestraat 26a, 30, 35, 35a, 37, 39 en de Bekerweg 2. Hieruit zijn geen bezwaren naar voren gekomen.
Van 20 februari 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.