Plan: | Schalm 5 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0339.BP2022Schalm5-ow01 |
Aan de Schalm 5 in Renswoude is de locatie voor een zorginstelling, hospice en revalidatiezorg, aanwezig. Het gebruik is gestaakt en sindsdien staan de gebouwen leeg De eigenaar is voornemens definitief te stoppen met de zorginstelling en woningbouw op het perceel te realiseren. Dit voornemen past niet in het geldende bestemmingsplan. Voor het voornemen is een nieuw bestemmingsplan nodig, waarmee de maatschappelijke bestemming gewijzigd wordt naar een woonbestemming.
De Schalm 5 is gelegen in het zuidelijke buitengebied van Renswoude, op circa 2 kilometer van de dorpskern. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Renswoude, sectie G, nummers 1026 en 1027.
Ligging in omgeving
Het plangebied wordt gevormd door de genoemde percelen.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Schalm 5', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2017.
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk', met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van maatschapplijk - hospice en revalidatie'. Hiermee zijn deze gronden uitsluitend bedoeld voor een hospice en een revalidatiecentrum.
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen alleen in het bouwvlak gebouwd worden. Er geldt een maximum bebouwd oppervlak van 900 m2. De maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt respectievelijk 3 en 7 meter. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt 10 meter, met uitzonderingen van erf- en terreinafscheidingen. Voor erf- en terreinafscheidingen is dat 2 meter, zowel binnen als buiten het bouwvlak. In het plangebied is geen bedrijfswoning toegestaan.
Uitsnede plankaart
Het geldende bestemmingsplan heeft geen relevante wijzigingsbevoegdheid om te voorzien in de gewenste functiewijziging. Daarom is een nieuwe bestemmingsplan nodig voor het planvoornemen.
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
Met onderhavig plan wordt een maatschappelijke gewijzigd naar een woonbestemming. Daarbij wordt voorzien in drie nieuwe woningen. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:
De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.
De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met -de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Watersysteem
Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een gebied gezoneerd als 'overstroombaar gebied'. Artikel 2.10 bepaalt hierover gebied het volgende:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
Toetsing
Het plangebied is binnendijks gelegen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in kwetsbare en vitale objecten (zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen) en ook niet in woonwijken en bedrijventerreinen. Derhalve hoeft voor dit plan geen rekening te worden gehouden met overstromingsrisico’s.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap kaart 1' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en daarbij nader aangeduid als 'militair erfgoed'. Van artikel 7.7 zijn daarom de volgende bepalingen relevant:
Hierbij gaat het voor het plangebied om de waarden van het militaire erfgoed dat gevormd wordt door de Grebbelinie. De waarden hiervan worden als volgt omschreven:
De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
Toetsing
Dit plan voorziet in een functiewijziging van een zorginstelling naar een woonfunctie. Alle bebouwing zal gesloopt worden, om vervolgens plaats te maken voor drie nieuwe woningen. Het bebouwd oppervlak neemt hierdoor af, waardoor de openheid versterkt wordt. De overige genoemde waarden zijn niet specifiek in het plangebied aanwezig. Dit plan doet geen afbreuk aan c.q. versterkt de cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap kaart 2' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:
De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:
Toetsing
Het plangebied ligt in het Grebbelinielandschap. Het bebouwd oppervlak neemt hierdoor af, waardoor de openheid versterkt wordt. Door het aanbrengen van extra beplanting, voor de landschappelijke inpassing, wordt de kleinschaligheid van het landschap ook versterkt. Er wordt met dit plan dan ook geen afbreuk gedaan aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Gelderse Vallei.
Wonen, werken en recreëren
Op de kaart ‘wonen, werken en recreëren’ is het plangebied gelegen binnen een gebied aangeduid als ‘landelijk gebied’. Artikel 9.7 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
Dit plan voorziet in een functiewijziging van een zorginstelling naar een woonfunctie. Op basis van artikel 7.9 is een dergelijke functieverandering van een stedelijke functie naar een andere stedelijke functie toegestaan. De ontwikkeling zal zorgen voor een afname van de invloed op de omgeving. Er verdwijnt namelijk een maatschappelijke functie, waar een woonfunctie voor in de plaats komt.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.
De gemeenteraad van Renswoude heeft op 3 juli 2018 de “Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030” vastgesteld. Het doel van deze Omgevingsvisie is het creëren van een strategische visie voor de langere termijn voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude. De Omgevingsvisie moet antwoord geven op de vraag: Hoe ziet Renswoude er in 2030 uit?
In de omgevingsvisie van Renswoude worden de volgende doelen beschreven:
Aan de hand van de gestelde doelen heeft de gemeente een viertal thema's gekozen waarvan zij denken dat ze, samen met de inwoners en andere stakeholders, een gericht toekomstbeeld kunnen schetsen voor Renswoude in 2030. Het betreft de volgende thema's:
Voor dit bestemmingsplan is met name het thema buitengebied van belang. Voor het buitengebied wordt geconstateerd dat het prachtige natuurlijke maar ook agrarische buitengebied een van de trekpleisters van de gemeente is. Het is belangrijk dat het buitengebied in balans blijft en dat kansen op het gebied van natuurontwikkeling en vrijkomende agrarische bebouwing worden benut. Daarnaast is het belangrijk dat ook agrariërs de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Alle ontwikkelingen in het buitengebied gaan altijd gepaard met het nodige onderzoek vooraf, het blijft immers maatwerk, waarbij nadrukkelijk aandacht geschonken wordt aan de belangen van agrariërs, landschaps- en natuurwaarden en een gezonde leefomgeving. Het doel is om hiertussen te allen tijde de juiste balans te vinden.
Verder liggen er ook kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing. Uiteraard kan de gemeente hier nieuwe functies aan toekennen zoals wonen of werken, maar er kan ook worden gekozen om bebouwing te slopen en de gronden te gebruiken voor naburige agrariërs die op zoek zijn naar extra gronden of voor natuurontwikkeing. Ook hier geldt natuurlijk weer dat inpassing in het landschap en bescherming van aanwezige natuurwaarden van groot belang zijn, alsmede dat bij vrijkomende agrarische bebouwing alleen bedrijfsactiviteiten mogen worden ontwikkeld die niet hinderlijk, gevaarlijk en/of schadelijk zijn voor de omgeving of het leefmilieu.
Verder is het thema wonen van belang. De komende jaren wil Renswoude samen met haar partners (onder andere het gemeentelijk woningbedrijf) maar ook zeker met haar inwoners bouwen aan een flexibele woningvoorraad waarbinnen alle doelgroepen een plekje kunnen vinden. Er zullen nieuwe koop- en huurwoningen worden gebouwd, want de gemeente streeft naar een gezonde balans tussen de koop- en de huursector. Daarnaast gaat er speciale aandacht uit naar starters en senioren, de afgelopen jaren is namelijk gebleken dat er voor deze doelgroepen onvoldoende gebouwd is. Het doel hierbij is dat de bewoners zo lang mogelijk binnen de eigen gemeente kunnen blijven wonen.
Toetsing
De wens is om een nieuwe bestemming toe te kennen aan het perceel, en te voorzien in drie nieuwe woningen. De gemeente geeft aan mogelijkheden te zien voor functieveranderingen naar wonen in het buitengebied, als een en ander landschappelijk ingepast wordt. In paragraaf 3.2.2 is de landschappelijke inpassing beschreven. Ondanks dat de woningen niet direct geschikt zijn voor starters en ouderen, voorziet dit plan toch in nieuwe woningen in het buitengebied voor de bewoners die daar wel vraag naar hebben. De gemeente wilt immers dat alle doelgroepen een plekje kunnen vinden.
Dit plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Renswoude.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van de dorpskern van Renswoude en ten noorden van Veenendaal. De omgeving is voornamelijk te typeren als een slagenlandschap. Er is sprake van een relatief lange en rechthoekige strokenverkaveling. Ten zuidenoosten van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein welke in Veenendaal is gelegen. Verder is er relatief weinig begroeiing en is het grondgebruik voornamelijk agrarisch.
Luchtfoto omgeving
Het plangebied is gelegen aan de Schalm. Dit is een doodlopende weg tussen Veenendaal en Renswoude, die in het noorden aansluit op de Arnhemseweg. Langs de Schalm zijn een aantal andere (agrarische) percelen aanwezig.
Het plangebied is momenteel ingericht ten behoeve van de zorginstelling. In het bestaande gebouw zijn 16 onzelfstandige tijdelijke verblijfseenheden aanwezig, in grote variërend van ca. 24 m2 tot 38 m2. De eenheden zijn voorzien van eigen sanitaire voorziening. Verder heeft het pand gezamenlijke woonkamers, een ontvangstruimte, kantoorruimtes en logeerkamers. De totale oppervlakte aan bebouwing in het plangebied bedraagt circa 950 m2.
Het zuidelijke en westelijke strook van het plangebied bestaat voornamelijk uit bomen en struiken. De inrit bestaat uit grind.
Luchtfoto plangebied
Aanzicht vanaf de Schalm
Alle bebouwing in het plangebied zal gesloopt worden, om vervolgens plaats te maken voor drie nieuwe woningen. In totaal wordt circa 950 m2 gesloopt. Elke woning krijgt een maximale inhoudsmaat van 660 m2. Elke woning krijgt een bijgebouw van maximaal 80 m2.
De hoofdopzet van de bebouwing is gebaseerd op een boerenerf: een hoofdgebouw met bijgebouwen. Dat is vertaald naar een woning met authentieke verschijningsvorm van een boerderij. De twee andere woningen zijn dan de ‘bijgebouwen’: een zogeheten ‘schuurwoning’ en een woning in de vorm van een schaapskooi.
De woningen krijgen geïntegreerde bijgebouwen. Voor elke woning is dat maximaal 80 m2. Daarmee krijgen de bijgebouwen dus dezelfde bouwhoogtes als de woningen zelf. Naast de geïntegreerde bijgebouwen wordt er nog een berging in de vorm van een hooiberg gerealiseerd.
Impressie boerderijwoning
Impressie schuurwoning
Impressie schaapskooiwoning
Bij de situering van de woningen is rekening gehouden met de bestaande bomen aan de randen en de ligging aan de laan. Deze landschappelijke kwaliteiten zorgen voor een inpassing van de nieuwe woningen. De noordelijke nieuwe woning, de boerderijwoning, grenst aan het naastgelegen perceel en is haaks georiënteerd op de weg. Deze ligging zorgt voor een besloten achterzijde, terwijl er aan de voorzijde zicht op de weg en het landschap aan de overkant is. Ten zuiden van deze woning komt de schuurwoning, die ook haaks georiënteerd is op de weg. Het perceel van deze woning grenst aan de zuidzijde aan de bomenrij. Vanuit de woning is zicht naar het landschap te creëren door onderbegroeiing van de bomenrij te verwijderen. Achter deze woning komt de schaapskooiwoning, als het ware gelegen in de tweede bebouwingslijn. Deze woning volgt de lengterichting van de weg, en is daarmee georiënteerd op het achter- en naastgelegen landschap. Achter de woning is een weiland met doorgeschoten bomen. Aan de zuidzijde staat de te behouden bomenrij.
Naast de nieuwe indeling van het perceel, worden er nog een aantal elementen toegevoegd waardoor de landschappelijke kwaliteit verder verhoogd wordt. In de voortuinen bij zowel de boerderij als de schuurwoning worden solitaire bomen geplant: een linde bij de boerderij en een treurwilg bij de schuurwoning. De woningen delen de nieuwe inrit vanaf de Schalm. Langs beide zijden van deze inrit worden nieuwe beuken aangelegd, evenals beukenhagen er langs. Op het erf tussen de woningen komt een groenvak met daarin een solitaire beuk. Ten oosten van die beuk komt een notenboom. Verder wordt ten oosten van de schaapskooiwoning een struweelhaag aangelegd. Ten zuiden van die struweelhaag wordt de bomenrij aangevuld met enkele eiken. Aan de oostzijde van het perceel, wat buiten het plangebied valt, wordt een hoogstamfruitboomgaard aangelegd. Deze boomgaard wordt omzoomd met een meidoornhaag. Met deze nieuwe landschappelijke inpassing wordt er een aanzienlijk oppervlak aan gebouwen verwijderd. Door de landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit vanuit het landschap aanzienlijk versterkt.
Landschappelijke inpassing
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Voor dit plan is door adviesbureau Hunneman een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
In de actuele contactzone onder de “drupzone” binnen RE-04 is, in de fractie > 0,5 mm en < 20 mm, analytisch 78 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Het aangetoonde gewogen gehalte aan asbest blijft beneden de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). In het menggranulaat zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetoond. Bij indicatieve toetsing aan het Bbk is het menggranulaat toepasbaar als niet-vormgegeven bouwstof.
Met de tankdetector is geen signaal waargenomen die duidt op de aanwezigheid van een ondergrondse tank. Naar verwachting is de tank in het verleden verwijderd. Zintuiglijk en analytisch zijn in de bovengrond, ter plaatse van het ontluchtingspunt, geen oliecomponenten aangetroffen.
In de bovengrond zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan hexachloorbenzeen aangetoond. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, met uitzondering van het aangetoonde gehalte aan asbest in de drupzone binnen RE-04, geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingswijzing, sloop en nieuwbouw.
Bij een asbestgehalte groter dan de helft van de interventiewaarde is formeel een nader onderzoek asbest verplicht. Hunneman adviseert echter om de aangetroffen asbestverontreiniging in de drupzone van RE-04 (circa 10 m3), voorafgaand aan de sloop, onder milieukundige begeleiding te verwijderen, en de vrijkomende grond ter verwerking af te voeren. Voorafgaand aan de uitvoering dient een beknopt plan van aanpak te worden ingediend bij het bevoegd gezag Wbb (Gemeente Renswoude).
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Dit plan voorziet in een functiewijziging naar wonen en de realisatie van drie nieuwe woningen. Daarmee is alleen sprake van inwaartse zonering.
Ten zuiden van het plangebied, aan de Schalm 9, was een nertsenhouderij aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 4.1. Per 1 januari 2021 is het vervroegd verbod op pelsdierhouderijen ingegaan, waarmee onder andere een nertsenhouderij niet meer is toegestaan. Aan de Schalm 9 is nu alleen nog een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Kijkend naar de richtafstandenlijst en de definitie van een grondgebonden agrarisch bedrijf in het geldend bestemmingsplan, bedraagt de hoogtst toegestane milieucategorie voor de Schalm 9 nu 3.1, met een richtafstand van 50 meter. Dit bedrijf ligt op meer dan 120 meter vanaf het plangebied. Er wordt dus aan de richtafstand voldaan.
Verder is aan de Schalm 11 een paardentrainingscentrum aanwezig, waar ook paardensportevenementen gehouden worden. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 meter. Dit bedrijf ligt op ruim 300 meter van het plangebied. Er wordt dus aan de richtafstand voldaan.
Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedsfeer van de Schalm. Op deze wegen geldt een maximale snelheid van 60 km/u. Dit is echter een doodlopende weg, waar enkel bestemmingsverkeer over rijdt. De verkeersintensiteit is hier dus relatief laag. Het plangebied ligt verder buiten de geluidzone van de provinciale weg N224. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Dit plan voorziet in een functiewijziging en de realisatie van een nieuwe woning. Daarmee valt dit plan onder de Regeling niet in betekende mate bijdragen, namelijk in de categorie 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Derhalve is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.
Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM is de luchtkwaliteit in beeld gebracht om te bepalen of ter plaatse van het nieuwe gebouw sprake is van een goed verblijfsklimaat. Op de kaart van 2021 blijkt dat er voor fijnstof PM2,5 een concentratie is van 9.7 µg/m3. In 2030 is dat 7.5 µg/m3. Voor fijnstof PM10 in 2021 was de concentratie 17.7 g/m3 en in 2030 15.1 µg/m3. Voor stikstofdioxide (NO2) was de concentratie in 2021 13 µg/m3. In 2030 is dat 9 µg/m3. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden (25 µg/m3 voor PM2,5 en 40 µg/m3 voor PM10 en NO2).
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Uitsnede risicokaart
Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven. Wel is ten zuiden van het plangebied, op circa 290 meter, een aardgasbuisleiding (W-523-05) aanwezig. De PR-contour van deze leiding ligt op 0 meter. De contour van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) voor deze buisleiding ligt op 140 meter.
Verder is ten (noord)oosten van het plangebied de N224 aanwezig waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt. De PR-contour ligt op de weg. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Verder voorziet dit plan in een significante afname van de personendichtheid in het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig. Personen die wonen in het buitengebied worden daarnaast voldoende zelfredzaam geacht.
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Voor dit plan is door adviesbureau Laagland een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Op basis van het bureauonderzoek ligt het plangebied in een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Tussen 2750 v. Chr. en 1500 v. Chr. is het plangebied bedekt geraakt met veen. Het veenpakket kon zich handhaven tot in de Late Middeleeuwen. De bodem bestaat grotendeels uit gooreerdgronden, duidend op een natte omgeving. In historische tijden (vanaf circa 1832) werd het terrein omschreven als bosgebied tot halverwege de 20e eeuw toen er bebouwing kwam. Voor archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot het Neolithicum geldt een middelhoge verwachting. Voor archeologische resten uit de Bronstijd tot Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden archeologische resten verwacht. De geplande bodemingrepen zullen deze resten zeer waarschijnlijk aantasten. Laagland adviseert daarom vervolgonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek.
Inventariserend veldonderzoek
Het inventariserend veldonderzoek is opgenomen als Bijlage 3. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek kan de middelgrote archeologische verwachting voor archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot het Neolithicum naar beneden worden bijgesteld.
Om deze reden adviseert Laagland geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is de huidige wetgeving in de Nederlandse wet die bescherming van natuurgebieden reguleert. De wet is in 2017 ingevoerd als samenvoeging van de daarvoor geldende natuurwetten: de Flora- en Faunawet voor dier- en plantensoorten, de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden en landschappen, en de Boswet voor bos- en houtopstanden. Deze wetten zijn samengevoegd om de wetgeving omtrent natuurbescherming duidelijker en overzichtelijker te maken. De nieuwe Wet natuurbescherming regelt zowel de bescherming van natuurgebieden als dat van individuele soorten en bijbehorende habitats.
Voor dit plan is door adviesbureau Ecofect een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Soortenbescherming
Het perceel is nauwkeurig onderzocht op inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Er zijn geen (groeiplaatsen van) beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten op de projectlocatie. Het verwilderde terrein heeft veel inheemse plantensoorten en opschot van pioniersvegetatie.
Het dak van de opstallen voldoet niet aan de voorwaarden voor een nestlocatie voor de huismus omdat deze niet toegankelijk zijn en in de houten (vervallen) schuur kunnen ze nergens beschutting kunnen vinden vanwege het ontbreken dan dakbeschot. Het habitat in de omgeving (tuinen en erven) is geschikt voor de huismus door de aanwezigheid van (groenblijvende) struiken, straatgras, zandbaden en water. Dit habitat gaat niet verloren en wordt mogelijk versterkt door de bouw van twee nieuwe woningen en daarbij behorende tuinen.
De gierzwaluw maakt ook gebruik van menselijke bebouwing als nestplaats. Deze 90-dagenvogel broedt veelal onder dakpannen. Het is echter niet aannemelijk dat de gierzwaluw broedt in de aanwezige opstallen vanwege het ontbreken van invliegopeningen of holten.
Wat betreft de spreeuw kan er buiten het broedseizoen worden geveld omdat dit soort een soort is dat makkelijk uitwijkt naar alternatieve verblijfplaatsen (doorgaans gebouwen). Hiernaast kunnen binnen het plangebied zangvogels aanwezig zijn die in tuinen en landelijk gebied broeden zoals de merel (Turdus merula), heggenmus (Prunella modularis) en winterkoning (Troglodytes troglodytes) en overige vogels die broeden in gebouwen op houten binten, zoals de kauw (Coloeus monedula). Sporen van uilen, zoals braakballen en meststrepen zijn niet gevonden.
De bomen in de directe nabijheid zijn in goede conditie en hebben geen kieren, holten of (scheur)spleten. Spechten of holtebroeders zullen niet verstoord worden. Weliswaar dat de begroeiing geschikt als nestgelegenheid voor algemene soorten, echter zonder jaarrond beschermd nest.
Er geen sporen aangetroffen van uilen of roofvogels die duiden op het gebruik van de woning of schuren als verblijfplaatsen en het omliggende terrein als foerageergebied (o.a. braakballen, prooiresten, geplukte vogels, zitplaatsen met uitwerpselen/krijtsporen). Met de planontwikkeling gaan er geen nest- of rustplaatsen van de steenuil verloren. Een nader onderzoek steenuil is niet noodzakelijk. Ook de kerkuil komt voor in de omgeving, maar daar zijn eveneens geen aanwijzingen voor gevonden dat deze op de planlocatie een verblijfplaats heeft. Het foerageergebied blijft voor beide soorten in stand.
Het voorkomen van vogels zoals genoemd in de verdragen van Bonn en Bern kan niet worden uitgesloten. Deze soorten vallen zowel onder het beschermingsregime Vogelrichtlijn als het beschermingsregime Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt dat ze niet opzettelijk mogen worden verstoord, ongeacht hun staat van instandhouding. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen. Ten tijde van het veldbezoek zat er nog een tortelduif te broeden.
Nesten, horsten en holten zijn niet aangetroffen.
Ten aanzien van vogels worden er geen nadere onderzoeken geadviseerd. Weliswaar dat er een broedvogelinspectie uitgevoerd dient te worden (op het moment dat er binnen het broedseizoen wordt gesloopt. Het heeft dan ook de voorkeur om buiten het broedseizoen te slopen/kappen.
Verblijfplaatsen voor vleermuizen moeten voldoen aan een geschikt microklimaat, met een constante (lage) temperatuur, een hoge luchtvochtigheid en weinig invloed van weersomstandigheden. Zoals reeds eerder is beschreven zijn de opstallen op de planlocatie opgetrokken uit verschillende materialen. Het gehele object (woning en bijgebouwen) is nauwkeurig geïnspecteerd op nauwe openingen. De luiken zitten (in open stand) 8-10 cm van de muur, waardoor er te veel ruimte is om als (zomer)verblijfplaats te fungeren.
Toegankelijke spouwmuren ontbreken. Dakranden, dakpannen en gevelbetimmeringen sluiten nauw op elkaar aan en vormen geen toegang tot de opstallen. Ook de gepotdekselde gevel is nauwsluitend. Er zijn geen holten, kieren, spleten of open stootvoegen die voldoende veiligheid en rust bieden aan deze soorten.
Hoewel het dak van de vervallen schuur toegankelijk is wordt een dakbeschot gemist. Verblijfplaatsen worden daarmee ook minder aantrekkelijk en het microklimaat ongunstig. De staat van deze opstal is van dien aard dat deze onderhevig is aan tocht en vocht. Dit maakt dat er geen gunstig microklimaat aanwezig is voor de vleermuis. De aanwezigheid van verblijfplaatsen is dan ook niet aannemelijk.
Nabij de planlocatie zijn geen bomen aanwezig met vleermuispotentie. Hierbij kan gedacht worden aan holten en loshangende schors hetgeen niet aanwezig is op de planlocatie. Eventueel aanwezige soorten zullen geen hinder ondervinden van de geplande ontwikkeling en er zullen geen verblijfplaatsen verloren gaan.
Schade op onmisbare vliegroutes en foerageergebieden, verblijfplaatsen van vleermuizen kan mogelijk ontstaan wanneer de lijnelementen verdwijnen uit het landschap. Nabij de planlocatie zijn deze lijnelementen aanwezig hetgeen niet zal veranderen. Het foerageergebied blijft intact. Een nader onderzoek naar foerageergebied en vliegroutes is niet noodzakelijk. Het biotoop en habitat laat zich het beste omschrijven door landelijke omgeving.
Nader onderzoek naar vleermuizen wordt niet noodzakelijk geacht.
Gebiedsbescherming
Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van Natura 2000-gebieden wordt geen verstoring verwacht. Een voortoets Natura 2000 wordt niet noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van stikstof wordt er in de nieuwe gebruiksfase mogelijk depositie verwacht. Een Aerius (stikstof) berekening wordt daarom ook geadviseerd voor de nieuwe gebruiksfase.
De planlocatie is gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland (Natuurnetwerk Utrecht) of de Groene contour hiervan. Aangezien het Natuur Netwerk in Utrecht geen externe werking kent is vastgesteld dat een verdere toetsing niet aan de orde is.
Stikstof
Door adviesbureau Teus' Advies is een stikstofdepositie-onderzoek naar zowel de aanleg- als gebruiksfase uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Hieruit blijkt dat er voor zowel de aanleg- als gebruiksfase geen toenames volgen die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig, waarmee specifiek rekening gehouden dit te worden bij het aanpassen van bouwmogelijkheden in het plangebied.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Dit plan zorgt voor een aanzienlijke afname van het verhard oppervlak in het plangebied. Het hemelwater dat op de nieuwe woningen valt zal via een hemelwaterafvoer opgevangen worden en afgevoerd worden naar de omliggende gronden, alwaar het de bodem kan infiltreren. De vuilwaterafvoer van het gebouw zal worden aangesloten op de gemeentelijke vuilwaterriolering.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel liggen er rond het plangebied een aantal C-watergangen. Dit plan verandert niets aan deze watergangen.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit de twee geldende bestemmingsplannen als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.
Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Daarmee worden de gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen en de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Er wordt voorzien in drie bouwvlakken. Per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd, met een maximale inhoudsmaat van 660 m3. Daarnaast geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Per woning zijn bijgebouwen en overkappingen van maximaal 80 m2 toegestaan, zowel binnen als buiten het bouwvlak. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hooiberg' is tevens een berging in de vorm van een hooiberg toegestaan.
Het concept van dit bestemmingsplan zal toegezonden worden aan de provincie Utrecht, waterschap Vallei en Veluwe en de Veiligheidsregio Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De uitkomsten worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen. Wel heeft vooroverleg met de omwonenden van het plangebied plaatsgevonden. De initiatiefnemer heeft in het afgelopen half jaar de bewoners van de Schalm 5a, 8 en 9 op verschillende momenten geïnformeerd over de aanstaande veranderingen in het plangebied. Dit heeft geen aanleiding gegeven om het planvoornemen aan te passen.
Van P.M. tot en met P.M. heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn P.M. zienswijzen ingediend.