Plan: | Emminkhuizerlaan 8 Renswoude |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0339.BP2019Emminkhlaan8-ow01 |
Op het perceel Emminkhuizerlaan 8 te Renswoude is een intensieve veehouderij gevestigd. Om dit bedrijf ook voor de toekomst duurzaam en economisch gezond te kunnen exploiteren en voldoende inkomsten te genereren, is uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk. De veehouderij betreft een familiebedrijf, een maatschap van drie gezinshoofden die allen actief in het bedrijf participeren. Gezien de toename van het aantal dieren door de gewenste uitbreiding, is er sprake van een evenredige toename van de arbeidsbelasting. In verband hiermee bestaat de wens passende woonruimte te realiseren voor het derde gezin binnen de bestaande monumentale boerderij op het bedrijfsperceel. De boerderij is een gemeentelijk monumentaal pand. Uitbreiding van de woonfunctie in het pand biedt meer mogelijkheden het monumentale en cultuurhistorisch waardevolle pand in stand te houden en te kunnen behouden.
De extra woning kan volledig inpandig en binnen de bestaande muren worden gerealiseerd. In het monumentale pand zullen in de nieuwe situatie twee gezinnen wonen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch kader ten behoeve van de uitbreiding van de intensieve veehouderij en het realiseren van de derde bedrijfswoning in de bestaande boerderij.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Renswoude, provincie Utrecht. De locatie betreft een agrarisch perceel aan de Emminkhuizerlaan 8, ten noorden van de kern Emminkhuizen. Het bouwvlak is gelegen op de hoek Emminkhuizerlaan - Biesbosserweg en wordt op beide wegen ontsloten. Als plangebied voor dit bestemmingsplan is de locatie van het huidige bouwvlak aangehouden, plus de contour van het gewijzigde bouwvlak. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied.
De locatie valt binnen het regime van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Renswoude, vastgesteld op 5 oktober 2010. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'. Het betreffende perceel kent ook de aanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Op het perceel zijn maximaal twee wooneenheden toegestaan. Deze twee woningen zijn ook feitelijk aanwezig. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' opgenomen.
Op 12 november 2013 is een herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. Het betreft een herziening op onderdelen, mede naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State. De herziening ziet niet op het perceel aan de Emminkhuizerlaan 8.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: RO online).
In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het provinciale en gemeentelijke beleidskader. De toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de planologische en milieutechnische randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4, gevolgd door de juridische planbeschrijving in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Het betreft hier een melkveehouderij, ofwel een grondgebonden graasdierhouderij, met daarnaast een intensieve vleesveetak. De veestapel van dit bedrijf omvat 114 melkkoeien en 12 kalveren (stallijst per 15 oktober 2018). Er wordt jaarlijks circa 1 miljoen kilogram melk geproduceerd. Daarnaast is er een vleesvarkensstal in bedrijf voor 360 vleesvarkens. Deze is nog volledig in gebruik maar, afhankelijk van de groei van de rundveestapel zal de varkensstapel worden afgebouwd, c.q. een deel van het jaar leeg komen te staan.
Aanwezige bebouwing:
Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie (bron: Google Maps)
De maatschap wil de bedrijfsvoering uitbreiden met circa 1.000 vleeskalveren om zodoende voldoende inkomsten uit het bedrijf te genereren voor de drie betrokken gezinnen. Daartoe wil de familie een vleeskalverenstal bouwen van circa 2.340 m², gesitueerd achter de nieuwe ligboxenstal.
Door de vereiste vorm en oppervlakte van het gebouw kan de nieuwe stal niet geheel binnen het huidige bouwvlak gerealiseerd worden. De huidige vorm van het bouwvlak en situering van de huidige bedrijfsbebouwing maakt dat er binnen het bouwvlak slechts kleine, verspreid liggende onbebouwde ruimten beschikbaar zijn (zie fig. 2.2). Het bedrijfsgebouw moet derhalve gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd worden. Een vormverandering van het bouwvlak is niet toereikend om de stal geheel binnen het bouwvlak te kunnen situeren; het bouwvlak dient te worden vergroot. De gewenste vorm van het bouwvlak is in figuur 2.2 weergegeven. Het bouwvlak heeft in de gewenste situatie een oppervlakte van ruim 1,4 hectare.
Met het volgroeien van de in 2015 gebouwde stal en na de realisatie van de beoogde nieuwe vleeskalverenstal, heeft het bedrijf een omvang voor drie arbeidskrachten die er dan een hoofdberoep en hoofdbestaan in kunnen vinden. Voor de realisatie van de kalverenstal is uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk; binnen het bouwvlak is onvoldoende ruimte.
Gezien de toename van het aantal dieren door de gewenste uitbreiding, is er sprake van een evenredige toename van de arbeidsbelasting. In verband hiermee bestaat de wens passende woonruimte te realiseren voor het derde gezin binnen de bestaande monumentale boerderij op het bedrijfsperceel. De boerderij is een gemeentelijk monumentaal pand. Uitbreiding van de woonfunctie in het pand biedt meer mogelijkheden het monumentale en cultuurhistorisch waardevolle pand in stand te houden en te kunnen behouden. Het huidige bestemmingsplan laat twee bedrijfswoningen toe. Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid voor de derde bedrijfswoning toegevoegd. De derde bedrijfswoning kan worden gerealiseerd door de voormalige deel van de monumentale woonboerderij (inpandig) te verbouwen tot woonruimte. De bestaande woonboerderij is in figuur 2.2 aangegeven met huisnummer 8.
Zie ook Bijlage 2.
Figuur 2.2 Beoogde uitbreiding (bron: VanWestreenen)
Op het perceel aan de Emminkhuizerlaan 8 is een nieuwe kalverenstal beoogd, waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld. Het bestaande bouwvlak wordt daarmee aan de achterzijde vergroot. Eén van de voorwaarden voor deze wijziging, is een goede landschappelijk inpassing van de nieuwbouw. Het Landschapsontwikkelingsplan bevat hiervoor een richtlijn. Het landschappelijke inpassingsplan voor dit plan is opgenomen als Bijlage 1.
De huidige boerderij ligt op de overgang van de Emminkhuizerberg naar het broek en heide ontginningslandschap. In deze hoek bestond rond 1870 al bebouwing en was kavelgrensbeplanting aanwezig. In de jaren zestig werd het landschap meer open. Langs de Emminkhuizerlaan staat aan de oostzijde een houtsingel. De westzijde is vrijwel onbeplant. Daardoor is er vanaf de Emminkhuizerlaan zicht op de bestaande bedrijfsbebouwing.
In dit gebied past een relatief transparante en functionele erfbeplanting. Ter hoogte van de achterzijde van het perceel ligt de Grebbelinie met dijklichaam, watergang en beplanting. De boerderij ligt op de hoek van Emminkhuizerlaan en de Biesbosserweg en heeft in de huidige situatie twee bedrijfswoningen. De oriëntatie is door twee inritten naar beide wegen gericht. Met name aan de Biesbosserweg is het bouwvlak voorzien van bomen en bosschages. De nieuwe stal ligt ruim achter de voorgevelrooilijn van de oorspronkelijke boerderij, die gericht is op de Emminkhuizerlaan.
In het landschappelijke inrichtingsplan zijn aan de oostzijde van het toekomstig bouwvlak kleinere bomen ingetekend, in de vorm van hoogstamfruitbomen. Deze bomen van middelhoge omvang zorgen voor een transparante erfafscheiding. Tussen de aan te planten fruitbomen en de Emminkhuizerlaan ligt nog een strook agrarisch gebied.
Aan de noordwestzijde ligt de nieuwe stal dicht tegen de kavelgrens aan, waardoor aan die zijde geen ruimte is voor het toepassen van erfbeplanting. Hier past een solitaire boom op de hoek van de nieuwe stal.
Aan de achterzijde van het perceel (noordkant) wordt een houtsingel aangeplant. Dit betekent een gevarieerde houtopstand, bestaande uit lijsterbes, vogelkers, sleedoorn, hazelaar en els. Dit geeft een robuuste en dichtere structuur. Het zicht op de lange zijde van de nieuwe stal, die grenst aan het open gebied, wordt hiermee beperkt. Op de perceelsscheiding aan de westzijde wordt langs de sloot een rij knotwilgen aangeplant om de landschappelijke structuur aan deze kant te versterken.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijk beleid. Achtereenvolgens het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. In een bestemmingsplan voor het buitengebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake:
Conclusie
Binnen het plangebied komt geen van de genoemde rijksbelangen voor, ook wordt met de ontwikkeling van het plan geen van deze belangen geschaadt. Het plan is en is daardoor in overeenstemming met het Rijksbeleid. De nationale belangen zijn verder in diverse beleidsstukken van lagere overheden vertaald, waaronder de provinciale verordening (zie paragraaf 3.2).
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. En, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conclusie
De Ladder moet worden toegepast als het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan ziet op het toevoegen van een stal en een bedrijfswoning bij een bestaand agrarisch bedrijf. Er is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro; een toets aan de ladder is daarom niet aan de orde.
De PRS gaat over het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Met het ruimtelijk beleid zorgt de provincie ervoor dat het aantrekkelijk blijft om hier te wonen, te werken en te recreëren. De PRS is alleen bindend voor de provincie zelf. De juridische vertaling van het beleid is opgenomen in de PRV.
De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 heeft als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar een rol waarin de provincie stuurt op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).
De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
Binnen de pijler 'landelijk gebied met kwaliteit' worden de volgende punten als provinciaal belang aangewezen:
Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen
In de kwaliteitsgids wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Utrechtse landschappen beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten. Op basis hiervan geeft de provincie aan wat de ambities zijn voor het landschap. Daartoe worden de kernkwaliteiten van alle Utrechtse landschappen nader uitgewerkt. De kwaliteitsgids bestaat uit een analyse van de 'verhalen' van het landschap en van het 'feitelijke' landschap en een weergave van de gebiedsopgaven. Vervolgens worden de ambities weergegeven om de kernkwaliteiten van de landschappen te versterken of te herstellen. Tenslotte worden ontwikkelingsprincipes geschetst, waarmee wordt aangeven hoe moet worden omgegaan met dynamiek in de gebieden. De kwaliteitsgids bestaat uit zes gebiedskaternen, te weten Het Groene Hart, De Linies, Gelderse Vallei, Utrechtse Heuvelrug, Rivierengebied en Eemland.
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Gelderse Vallei' aangeduid als een gebied met een grootschaliger strokenverkaveling. Eén van de ambities binnen dit gebied is dat bedrijfsvergroting passend in maat en schaal moet zijn en landschappelijk ingepast moet worden.
Conclusie
De PRS zet in op bescherming van de kernkwaliteiten van het landschap. Als belangrijkste drager van het landschap wordt tevens ingezet op een economisch vitale en duurzame landbouwsector. Naast het agrarische productielandschap heeft het landelijk gebied ook een functie als natuur- en recreatiegebied. Ontwikkeling van deze functies draagt ook bij aan de pijler 'landelijk gebied met kwaliteit'. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' is essentieel als het gaat om nieuwe ontwikkelingen.
De bovenstaande aspecten hebben eveneens een doorwerking in de Provinciale ruimtelijke Verordening (paragraaf 3.2.2).
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is samen met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In 2017 heeft vervolgens een correctieronde plaatsgevonden en in 2018 is de verordening partieel herzien. In geconsolideerde vorm is de verordening momenteel beschikbaar op ruimtelijkeplannen.nl. Doel van de PRV is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen. Voor de inhoud van de PRV wordt verwezen naar de verordening zelf.
In de PRV zijn belangen opgenomen die relevant zijn voor het plangebied. Het gaat met name om de provinciale belangen ten aanzien van de agrarische sector. Regelingen ten aanzien van nevenactiviteiten (ruimtelijk ondergeschikt en landschappelijk inpasbaar), omvang van het bouwvlak (maximaal 1,5 ha ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, onder voorwaarden kan een bestaand agrarisch bouwperceel worden uitgebreid tot maximaal 2,5 hectare voor een grondgebonden veehouderij), het niet toestaan van nieuwe agrarische bouwpercelen en omschakeling van niet-grondgebonden naar grondgebonden veehouderij. Aangezien het voornemen is een bedrijfswoning te realiseren in de voormalige deel van de aanwezige historische boerderij, is ook het provinciaal belang ten aanzien van cultuurhistorische waarden relevant. In de verordening wordt zelfs het behoud van een cultuurhistorisch waardevolle boerderij door middel van het realiseren van een woonfunctie in (bijvoorbeeld) de voormalige deel letterlijk genoemd.
Conclusie
De Provinciale Ruimtelijke Verordening heeft een directe doorwerking op plannen van lagere overheden. Met bovenstaande bepalingen dient daarom rekening te worden gehouden in de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarmee zijn de omschreven provinciale belangen volwaardig gewaarborgd.
Voor de periode tot en met 2030 vormt de Omgevingsvisie het belangrijkste richtinggevende document van de gemeente Renswoude. Het document vertelt wat de gemeente graag wil, op basis waarvan beleid opgesteld zal worden. Het doel van de visie is het creëren va neen strategische lange termijnvisie voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude. In de visie worden doelen en thema's benoemd welke van belang zijn voor de gemeente. Eén van de thema's is 'Buitengebied', waar onderhavig bestemmingsplan onder valt. In de visie staat beschreven dat het buitengebied in balans moet blijven, enerzijds voor natuurontwikkeling en anderzijds voor ontwikkelingsruimte voor agrariërs. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in het buitengebied altijd maatwerk zijn en gepaard gaan met het nodige onderzoek vooraf. Nadrukkelijk wordt aandacht geschonken aan de belangen van de agrariërs, landschaps- en natuurwaarden en een gezonde leefomgeving.
Conclusie
Onderhavig plan voorziet in een uiteenzetting van het plan, toetsing aan het geldende beleid, de benodigde omgevingsonderzoeken en landschappelijk inpassingsplan. Met dit plan wordt aangesloten op de uitganspunten van de Omgevingsvisie ten aanzien van ontwikkelingen in het buitengebied.
Het perceel aan de Emminkhuizerlaan 8 te Renswoude valt onder het regime van het bestemmingsplan voor het buitengebied, zie ook 1.3 Geldende plannen. De gronden binnen het plangebied mogen conform de bestemmingsomschrijving gebruikt worden voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is tevens een intensieve veehouderij toegestaan. Bedrijfsbebouwing mag enkel binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
De te bouwen stal komt gedeeltelijk buiten het bouwvlak te liggen. Onderhavig plan is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. In artikel 30 lid 2 onder 1 van het bestemmingsplan is echter een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij.
Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
'Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Voor onderhavig plan kan als volgt op deze voorwaarden worden gereageerd:
Ad.a Het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
Ad.b Op het agrarisch bedrijf worden in de huidige situatie 180 melk- en kalfkoeien, 100 stuks vrouwelijk jongvee en circa 200 varkens gehouden. Zoals reeds aangegeven betreft het bedrijf in principe een volwaardig bedrijf. Echter, vanwege de veranderende mestwet- en regelgeving is de winstgevendheid van het bedrijf onder druk komen te staan. Om drie gezinnen van voldoende inkomen te kunnen voorzien is een uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk. De vergroting van het bouwvlak is noodzakelijk om de dieren van voldoende leefruimte te kunnen voorzien en een efficiënte bedrijfsvoering te kunnen uitvoeren. Voor het plan is een positief advies van de Stichting Agrarische beoordelingscommissie ontvangen;
Ad.c Deze voorwaarde is, voor zover het de maximale oppervlakte van 2 hectare betreft, in strijd met de Provinciale Verordening Utrecht. In de Provinciale Verordening Utrecht wordt aangegeven dat een bouwvlak in het landbouwgebied tot maximaal 1,5 ha mag worden uitgebreid. Het plan wordt op dit aspect derhalve getoetst aan het provinciale beleid. De oppervlakte van het bouwvlak ten tijde van de vaststelling van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost bedroeg circa 1,3 hectare. Het bouwvlak wordt nu vergroot tot ruim 1,4 hectare. Onderhavig plan voldoet derhalve aan de voorwaarde dat de oppervlakte eenmalig met 30% mag worden uitgebreid en aan de maximale oppervlakte die gesteld is in de Provinciale Verordening Utrecht;
Ad.d Het bedrijf valt binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Derhalve is deze voorwaarde niet van toepassing;
Ad.e Binnen het gewenste bouwvlak zijn geen watergangen aanwezig. Derhalve heeft de uitvoering van onderhavig plan geen onevenredige aantasting van de waterhuishouding en – kwaliteit ter plaatse tot gevolg. Voor het plan is de watertoets doorlopen. In verband met de toename van het verhard oppervlak wordt ter compensatie waterberging gerealiseerd.
Ad.f De vergroting van het bouwvlak en de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw heeft geen effect op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen. Tevens ligt de dichtstbijzijnde burgerwoning op een afstand van meer dan 50 meter van het bouwvlak van het bedrijf;
Ad.g Voor het perceel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld conform het landschapsontwikkelingsplan en het beeldkwaliteitsplan van de Gelderse Vallei. De landschappelijke inpassing is positief door de gemeente beoordeeld.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Emminkhuizerlaan en de Biesbosserweg. De beoogde nieuwe stal is goed bereikbaar vanaf de bestaande inrit aan de Emminkhuizerlaan. Vervolgens kan het verkeer zijn weg vervolgen via de provinciale weg (N224).
Verkeersgeneratie en afwikkeling
In de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling voor de realisatie van de vleeskalverenstal (Bijlage 5) is de toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf berekend, zie paragraaf 10 van de aanmeldingsnotitie. De aan- en afvoer van vleeskalveren, het afvoeren van drijfmest (gedeeltelijk), afvoeren van kadavers en de aanvoer van bulkvoer zijn toe te rekenen aan het toevoegen van de vleeskalverenstal. Deze activiteiten veroorzaken de toename van verkeer ten opzichte van de bestaande situatie.
Er rijden in de nieuwe situatie 3x per jaar 6 vrachtwagens voor het aanvoeren van de vleeskalveren. Voor de afvoer van drijfmest rijdt in de nieuwe situatie 1 vrachtwagen per twee weken. Het opruimen van kadavers geschiedt op afroep. In de nieuwe situatie rijdt twee keer per week een vrachtwagen voor de aanvoer van bulkvoer.
Gezien de lage en bijna verwaarloosbare frequentie van de extra vrachtwagenbewegingen valt dit onder incidenteel verkeer. Gelet op de geringe toename van het verkeer ten gevolge van de uitbreiding, zal dit niet leiden tot knelpunten in de afwikkeling en verkeersveiligheid.
Parkeren
Het parkeren gebeurt op eigen terrein, binnen het bouwvlak. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De nieuwe stal heeft een dermate geringe toename van vrachtverkeer tot gevolg dat de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de Emminkhuizerlaan voldoende gewaarborgd zal blijven. Ook ten aanzien van parkeren treden er geen knelpunten op. Het aspect verkeer staat de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Dit geldt ook voor spoorweglawaai. Indien er sprake is van zowel wegverkeerslawaai als spoorweglawaai, dient ook rekening gehouden te worden met de cumulatie van dit geluid.
Onderzoek
Met de ontwikkeling wordt een bedrijfswoning toegevoegd, waarmee een nieuw geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Zowel de Emminkhuizerlaan als de Biesbosserweg zijn wegen met een maximum snelheid van 60 km/h. De afstand tot de Emminkhuizerlaan en Biesbosserweg is gelijk aan de afstand van de eerste bedrijfswoning, gezien de realisatie in hetzelfde pand. Ten zuiden van het plangebied is op circa 130 meter een spoorlijn gelegen, op 800 meter afstand ligt de snelweg A12. Ook voor deze afstanden geldt dat de afstand voor de nieuwe bedrijfswoning gelijk is aan de bestaande bedrijfswoning. Het geluidsniveau wijkt daarmee niet af van de bestaande situatie.
Als gevolg van de activiteiten van de inrichting wordt geluid naar de omgeving uitgestraald. Het geluid wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens en tractoren ten behoeve van de aanvoer van veevoer en grondstoffen, het aan- en afvoeren van dieren en de afvoer van melk, mest, kadavers en afvalstoffen. Het verkeer in de omgeving dat rijdt van en naar de inrichting zal gebruik maken van openbare wegen, waarop en voor zover dat is toegestaan op grond van de wegen- en verkeerswetgeving.
Door de beoogde verandering van de inrichting wijzigen de bestaande geluidsbronnen nagenoeg niet. De nieuw te bouwen vleeskalverenstal is wel een extra geluidbron vanwege de benodigde extra transportbewegingen en de chemische luchtwasser. Deze nieuw te bouwen stal is gelegen op een afstand van minimaal 180 meter van omliggende geluidgevoelige objecten en de afstand tussen de grens van de inrichting en het dichtst bijgelegen geluidgevoelige object is ruim voldoende om te kunnen voldoen aan de geluidsnormen voor het landelijk gebied. Daarnaast wordt de nieuw te bouwen stal in de richting van omliggende geluidgevoelige objecten afgeschermd door de bestaande gebouwen. Er zal dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Conclusie
Op grond van de reeds aanwezige bedrijfswoning in dezelfde, bestaande boerderij en de aanwezigheid van bestaande bebouwing tussen de geluidsbron en de bedrijfswoning, is reeds aannemelijk dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De nieuwe ontwikkeling ligt op voldoende afstand van bestaande geluidgevoelige objecten om geen negatieve effecten op het akoestisch klimaat te verwachten. Het aspect wegverkeerslawaai staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. Niettemin dient voor de derde bedrijfswoning een zogenaamde hogere waarde te worden verleend; toetsing aan tabel 1 uit de bijlage van het bestemmingsplan voor het buitengebied geeft de indicatie dat het geluidniveau op de gevel van de woning tussen de 48 en 53 dB(A) (inclusief wettelijke aftrek) is gelegen. Voorgesteld wordt een hogere waarde te verlenen van 53 DB(A) omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor wat betreft de geluidhinder vanwege de spoorlijn blijkt, dat gezien de afstand tot het spoor kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. In onderstaande figuur zijn de Geluidproduktieplafonds ter hoogte van de betreffende locatie weergegeven.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De inrichting is gevestigd in het buitengebied (concentratiegebied oost) van de gemeente Renswoude op een afstand van circa 1.200 meter van de bebouwde kom van Veenendaal en circa 1.700 meter tot de bebouwde kom van Renswoude.
ln de omgeving van de inrichting zijn enkele agrarische veehouderijbedrijven (met bedrijfswoningen) en een burgerwoning gelegen. Voor wat betreft de omliggende agrarische bedrijfswoningen (Biesbosserweg 1 en 3) is er bij beide woningen voldoende afstand tussen de verschillende agrarische bouwpercelen onderling, meer dan 50 meter, zodat er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen. Voor wat betreft de woonbestemming (Emminkhuizerlaan 5) is de afstand tussen het agrarische perceel Emminkhuizerlaan 8 en deze burgerwoning zodanig groot (340 meter) dat er ook na het vergoten van het agrarische bouwvlak sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit de in Bijlage 5 opgenomen aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt, dat na uitbreiding van het bedrijf een geurbelasting (voorgrondbelasting) op deze burgerwoning is berekend van 3,7 ou. Dit komt overeen met een goed woon- en leefklimaat, zie onderstaande tabel. Ook aan de geurnorm van 14,0 ou wordt ruimschoots voldaan.
Een overzicht van de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting in relatie tot de geurhinderpercentages en de milieukwaliteit is in onderstaande tabellen vermeld.
Omliggende bedrijven worden niet belemmerd door vergroting van het bouwvlak van het bedrijf aan de Emminkhuizerlaan 8.
In het kader van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling is een berekening van de fijnstofconcentraties in de omgeving opgenomen. De conclusie van deze berekening voldoet aan de normen.
Het bedrijf is gelegen buiten een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied dat is aangewezen
op grond van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Het dichtstbijzijnde woonperceel bevindt zich op 340 meter afstand van het plangebied.
Om overlast als gevolg van geluid en gevaar te voorkomen, zijn deze afstanden ruim voldoende. Voor de overige mogelijke belastingen zoals geur en stof is geen maatgevende richtafstand opgenomen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling
In het kader van Europese regelgeving zijn binnen Nederland Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden aangemeld (VHR-gebieden). Deze gebieden worden ook wel Natura 2000 gebieden genoemd en vallen onder de werkingssfeer van de Natuurbeschermingswet. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht is het bevoegd gezag ten aanzien van de Natura 2000 gebieden en de Wet natuurbescherming.
Onderzoek
In de gewenste bedrijfsopzet is er sprake van een toename van ammoniakemissie/-depositie ten opzichte van de vigerende vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Het PAS c.q. AERIUS-systeem is er op geënt groeiende bedrijven te voorzien van de benodigde stikstofruimte. Berekeningen in AERIUS-calculator tonen aan dat er slechts sprake is van een kleine uitbreiding van stikstofdepositie. Er is voldoende ontwikkelruimte beschikbaar voor de beoogde bedrijfssituatie.
Zoals blijkt uit de resultaten van de berekening is de verandering bijna 'stikstof' neutraal. De AERIUS berekening is als bijlage opgenomen (Bijlage 3). Vooruitlopend op het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning is bij de provincie Utrecht een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd.
Voor de beoogde uitbreiding is op 10 april 2018 een vergunning verleend in het kader van de Wet natuurbescherming. De vergunning is verleend voor het uitbreiden van de veehouderij met 1.040 vleeskalveren. De vergunning is onherroepelijk verleend.
Er is sprake van stikstofuitstoot tijdens de bouwfase als gevolg van bouwverkeer en bouwmachines. De verleende vergunning voorziet ook hierin. Tijdens de bouwfase worden de dieren nog niet in het beoogde bouwwerk gehouden. De stikstofemissie afkomstig van de activiteit 'het bouwen van de stal' is lager dan de stikstofemissie afkomstig van het houden van dieren.
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase zijn de activiteiten afgedekt door de verleende vergunning.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ontwikkeling heeft betrekking op het toestaan van een nieuwe functie in bestaande bebouwing (derde bedrijfswoning) en de realisatie van een nieuwe stal ter plaatse van agrarische gronden. Gezien het huidige gebruik wordt geen aantasting of verstoring van beschermde soorten of gebieden verwacht.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de aanwezige natuurwaarden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ten aanzien van de stikstofdepositie is een AERIUS berekening gemaakt, waarmee een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming bij de provincie Utrecht is aangevraagd en verkregen.
Waterbeheer en watertoets
De 'watertoets' is verplicht voor alle ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Onderdeel van de plannen is het realiseren van een infiltratievoorziening in de vorm van een zaksloot. Dit is ook op de landschappelijke inpassing weergegeven.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken c.q. draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het Waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen c.q. randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Voor de technische uitwerking dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toegepast te worden.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets doorlopen (www.dewatertoets.nl) om te beoordelen of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Binnen het plangebied liggen één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
In het plangebied neemt het verhard oppervlak ten gevolge van de ontwikkeling toe met ca. 3.970 m2. Omdat er meer dan 1.500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd is ook het realiseren van waterberging van belang.
Conclusie
Uit de digitale watertoets blijkt dat met de ontwikkeling mogelijk primaire waterbelangen worden geraakt. Ook neemt het verhard oppervlak meer toe dan 1.500 m2, waardoor het realiseren van waterberging noodzakelijk is. Er zal verdere afstemming plaatsvinden met het Waterschap Vallei en Veluwe.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij nieuwe functies dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Voor de aanpassing van het bouwvlak ten behoeve van de realisatie van een nieuwe stal is geen sprake van een functiewijziging. Realisatie van de extra bedrijfswoning is beoogd in de bestaande woonboerderij; ook daarvoor is geen sprake van een functiewijziging. Bodemonderzoek is voor de beoogde ontwikkeling om deze reden niet noodzakelijk.
De veranderingen leiden niet tot toename van risico's op bodemverontreiniging. Het risico van bodemverontreiniging ten gevolge van de gewijzigde activiteiten wordt in het kader van het Activiteitenbesluit getoetst. De activiteiten van de inrichting die als bodembedreigend worden aangemerkt zijn gebruikelijk in deze sector. De activiteiten zijn niet zodanig dat belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden met betrekking tot dit aspect.
Conclusie
Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Het houden van vee leidt tot de uitstoot van fijn stof. ln bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen (Wet luchtkwaliteit), waaronder een grenswaarde voor zwevende deeltjes (fijn stof = PM10). De volgende grenswaarden voor fijn stof zijn opgenomen:
Als een activiteit in betekenende mate (lBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging moeten de emissieconcentraties getoetst worden aan deze grenswaarden. Er is sprake van niet in betekenende mate (NIBM) als de 3% grens niet wordt overschreden of de activiteit genoemd is in de Regeling NIBM. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor PM10.
Onderzoek
De totale emissie van fijnstof (PM10) in de situatie conform de huidige vergunning bedraagt 61.064 gram per jaar. De totale emissie in de voorgenomen situatie bedraagt 80.578 gram per jaar. De emissie van fijnstof na realisatie van de voorgenomen activiteit neemt toe met 19.514 gram per jaar ten opzichte van de vergunde situatie.
Er is met het verspreidingsmodel lSL3a een berekening uitgevoerd, waaruit blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voor PM10. Deze berekening is bij de aanmeldnotitie gevoegd (Bijlage 5).
De fractie PM10 omvat alle zwevende deeltjes met een diameter van 10 pm of kleiner. Hierin zitten dus ook de zwevende deeltjes met een diameter van 2,5 pm of kleiner. De grenswaarde voor de jaargemiddelde PM2,S-concentratie is 25 pg/m3. Uit de lSL3a berekening blijkt dat ook de concentratie PM2,5 voldoet aan deze grenswaarde.
Cumulatie van fijn stof met andere projecten leidt, gelet op de ligging van de overige bronnen, niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat de grenswaarden niet worden overschreden, er zal dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Beleid en toetsingskader
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
1. inrichtingen;
2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
In fguur 4.1 is een uitsnede opgenomen van de Risicokaart Nederland ter plaatse van het plangebied.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Figuur 4.1 Overzicht van risicobronnen rondom het plangebied (bron: Risicokaart Nederland)
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Zowel ten noorden als ten zuiden van het plangebied ligt een transportbuisleiding (zie fig. 4.1). Het betreft een buisleiding in beheer van de Gasunie, voor het transport van aardgas (ten noorden) en een buisleiding in beheer van Defensie Pijpleiding Organisatie voor het vervoer van brandstoffen (ten zuiden). Deze buisleidingen lopen niet over het perceel waar de ontwikkeling plaatsvindt en er is rond de buisleidingen geen risicocontour aangegeven voor het plaatsgebonden risico op de Risicokaart Nederland. De ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van de betreffende leidingen (meer dan vier meter).
Weg, water en spoor
Uit de risicokaart blijkt dat op ca. 125 meter de intercitylijn Utrecht - Arnhem ligt en op ruim 800 meter de snelweg A12. Over de snelweg A12 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, maar voor deze transportroute geldt geen PR (plaatsgebonden risico) van 10-6 per jaar. Het groepsrisico is daarnaast kleiner dan 1% van de oriëntatiewaarde. De contouren van deze transportroutes liggen niet over het plangebied. De bedrijfslocatie aan de Emminkhuizerlaan 8 is op voldoende afstand gelegen. Met het voorgenomen initiatief zal er geen kwetsbaar object binnen de risicocontour worden gerealiseerd.
Elektromagnetische straling
In het plangebied of in de nabijheid daarvan zijn geen bronnen van elektromagnetische straling aanwezig.
Conclusie
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het aantal personen in het gebied beperkt toe. Echter, de planontwikkeling is met het toevoegen van de woonruimte in de bestaande boerderij dermate klein, dat de bijdrage van het plangebied aan de hoogte van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding, bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In paragraaf 4.8 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. Er zijn verder geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft gezien de ontwikkeling in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. De gemeente Renswoude stelde in 2010 een archeologische verwachting- en beleidsadvieskaart vast.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd. Aangezien ten gevolgde daarvan mogelijk archeologische resten worden verstoord, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkelingslocatie, het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 4.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied ter plaatse van de uitbreiding met de stal een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Er zijn binnen het plangebied geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor wat betreft het behoud van archeologische waarden. Er is geen vervolgonderzoek nodig. Wel geldt dat als er tijdens de graafwerkzaamheden toch zaken aan het licht komen, deze op grond van de Erfgoedwet artikel 5.10 bij de gemeente dienen te worden gemeld. Op de verbeelding is de dubbelbestemming archeologie voor het gedeelte dat bij het booronderzoek is onderzocht verwijderd.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling op de uitbreidingslocatie niet in de weg, er hoeven geen maatregelen te worden getroffen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische resten.
Normstelling
Voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage van het Besluit milieueffectrapportage en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt dat een vormvrije, ofwel informele, m.e.r.-beoordeling verplicht is. Omdat bij dit kaderstellend plan de drempelwaarde niet wordt overschreden hoeft er geen m.e.r. beoordelingsbesluit te worden genomen. Voldaan wordt aan de voorwaarde, dat er in de toelichting bij het bestemmingsplan een vormvrije m.e.r. beoordeling moet zijn opgenomen.
Onderzoek
Onderdeel D14 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. is een drempelwaarde van 1.200 vleesrunderen opgenomen. Als er meer dan 1.200 nieuwe plaatsen voor vleesrunderen worden aangevraagd, dient er een m.e.r.-beoordeling gemaakt te worden. Indien het aantal lager is, dient een vormvrije aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling gemaakt te worden.
In dit geval wordt er een nieuwe stal voor 1.040 vleeskalveren aangevraagd. Het aantal vleesvarkens wordt vermindert ten opzichten van de vergunde situatie. Het aantal melkkoeien en vrouwelijk jongvee wijzigt niet ten opzichte van de vergunde situatie. Er worden minder vleesvarkens gehouden ten opzichte van de vergunde situatie. Er dient een (informeel) m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden door het bevoegd gezag. Initiatiefnemer heeft daartoe een aanmeldingsnotitie opgesteld, welke bij dit bestemmingsplan is gevoegd als Bijlage 5. Uit deze aanmeldingsnotitie blijkt dat er geen significante negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.
Conclusie
Er is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld, waaruit blijkt dat er geen significante negatieve milieueffecten zijn te verwachten ten gevolge van het toevoegen van de kalverenstal in combinatie met het verminderen van de hoeveelheid vleesvarkens. Het opstellen van een milieueffectrapportage is derhalve niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het toestaan van een derde bedrijfswoning en de bouw van een extra stal ten behoeve van het houden van vleeskalveren. Voor het overige vinden er geen wijzigingen op het perceel plaats. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' zijn aangehouden en waar nodig aangepast conform de landelijke standaard SVBP2012 en de provinciale verordening. Daarmee is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' komen te vervallen. Het betreft de volgende bestemming en dubbelbestemmingen:
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden ter plaatse van de agrarische bedrijfsbestemming. Hier is een bouwvlak opgenomen en worden bouwmogelijkheden toegestaan voor zowel de bedrijfsbebouwing als de bedrijfswoningen. Het bedrijf is aangeduid als intensieve veehouderij, gelijk als in het vigerende bestemmingsplan. In de regels is geborgd, dat een landschappelijke inpassingsplan wordt uitgevoerd en onderhouden.
Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3
In de bodem zijn mogelijk archeologische waarden aanwezig. Conform het vigerende bestemmingsplan zijn de beschermende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Onderhavig bestemmingsplan betreft geen aangewezen bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Ten aanzien van een eventueel planschadeverzoek wordt een planschaderisico-overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
In het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Utrecht, de Inspectie Leefomgeving en Transport, Waterschap Vallei en Veluwe en overige instanties. De initiatiefnemer zal de direct omwonenden inlichten over de plannen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd op het gemeentehuis te Renswoude en digitaal ontsloten via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de termijn van inzage wordt de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen.