direct naar inhoud van Regels
Plan: Energietuin Mastwijkerdijk Montfoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BpEtuinMwd-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan Energietuin Mastwijkerdijk Montfoort.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0335.BpEtuinMwd-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan-/uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt en eenzelfde gebruik kent als het hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van een woning.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.11 burgerinitiatief

een georganiseerde groep burgers die zich op lokaal niveau actief inzet voor natuur, duurzame energie en/of klimaat.

1.12 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.13 educatieve doeleinden

activiteiten en voorzieningen uitsluitend ten behoeve van voorlichting en educatie over het opwekken van duurzame energie en/of natuur, zoals rondleidingen en informatieborden.

1.14 energietuin

een terrein waar op duurzame wijze hernieuwbare energie wordt opgewekt, biodiversiteit is of wordt ontwikkeld en ruimte is voor recreatie en beleving. Deze elementen worden gecombineerd in een integraal ontwerp voor een landschap met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Op de locatie vindt ook educatie/voorlichting plaats over duurzame energie en natuur.

1.15 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 landschapsplan

landschappelijk inpassingsplan waaruit blijkt dat de voorgestane ontwikkeling natuur- en landschappelijke waarden niet schaden en dat er sprake is van een algemene ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het inpassingsplan bestaat uit een ontwerptekening en een tekstuele toelichting waaruit de gemaakte ontwerpkeuzes blijken.

1.18 inrichtingsplan

nadere uitwerking landschapsplan als bedoeld in 1.17, waarin een detailontwerp van de inrichting van het terrein is opgenomen.

1.19 nutsvoorziening

Voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie.

1.20 omvormerstation

Een afgesloten bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarin de door de zonnepanelen opgewekte energie (gelijkstroom) wordt omgezet in toepasbare elektriciteit (wisselstroom).

1.21 ontsluitingsweg

een weg die uitsluitend dient om toegang te geven tot percelen en niet is ontworpen voor doorgaand verkeer.

1.22 paden

voet- en fietspaden.

1.23 peil

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.24 zonnepaneel

paneel met fotovoltaïsche cellen dat elektriciteit opwekt.

1.25 zonneveld

een gebied waar door middel van zonnepanelen zonlicht in elektriciteit wordt omgezet, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, onderhouds- en nutsgebouwen, erfafscheidingen en landschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.


vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het bestaande maaiveld ter plaatse van een bouwwerk tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor de oprichting van een energietuin. De energietuin omvat in ieder geval de volgende functies:
    • 1. opwekking, opslag en/of gebruik van duurzame energie, waaronder in ieder geval begrepen een zonneveld van maximaal 12 ha, waarbij een ondergrens geldt van 25% onbedekt oppervlak van het gebied van het project, van bovenaf gezien;
    • 2. groenvoorzieningen, bermen, beplantingen, natuurvriendelijke oevers en/of andere ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de biodiversiteit;
    • 3. extensief recreatief medegebruik;
    • 4. educatieve doeleinden;

met de daarbij behorende

  • b. wegen en paden;
  • c. kunstwerken;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen en watergerelateerde kunstwerken;
  • g. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'zoekgebied - fietspad', kunnen de gronden tevens worden gebruikt voor de aanleg van een fietspad in het kader van de opgave Recreatie om de Stad van de provincie Utrecht;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van omvormersinstallaties die ten dienste staan van de in 3.1, sub a, onder 1 genoemde functies;
  • b. gebouwen als genoemd onder a van dit lid dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw als bedoeld onder a mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • d. gebouwen als genoemd onder a dienen op minimaal 50 meter afstand van aanwezige en geprojecteerde woningen te worden gesitueerd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bestemmingsvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de functies als genoemd in 3.1, onder a toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van het hek om het zonneveld mag niet meer bedragen dan 1.80 m;
  • d. de bouwhoogte van zonnecollectoren inclusief bijbehorende onderconstructies mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor:

  • a. buitenopslag;
  • b. horeca;
  • c. wonen;
  • d. tuin;
  • e. productie van voor consumptie bestemde gewassen;
  • f. de aanleg van beplanting dat dieper wortelt dan 5 meter - mv;
  • g. voorzieningen voor spelende kinderen;
  • h. vaste rust-, verblijf- en picknickplaatsen;
  • i. (overig) gebruik waarbij intensief contact met de bodem mogelijk is.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting 1
  • a. Het gebruik van de gronden, zoals beschreven in 3.1 onder a, is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij in ieder geval de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in acht worden genomen, deze waarden behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
  • b. Hiertoe dient binnen 30 maanden na vaststelling bestemmingsplan een inrichtingsplan ter vaststelling aan het college van burgemeester en wethouders te worden voorgelegd. Hierin kan het college van burgemeester en wethouders een aanscherping omtrent inrichting opnemen en hiertoe eisen stellen aan in ieder geval de aan te brengen beplanting, openheid van het landschap en groeninrichting van de percelen. Voor dit inrichtingsplan dient het landschapsplan als opgenomen in bijlage 1 van deze regels als uitgangspunt gehanteerd te worden.
  • c. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders is het gebruik als beschreven onder 3.1 onder a uitsluitend toegestaan mits het plangebied in overeenstemming is gebracht met het inrichtingsplan als bedoeld onder b en dienen de gronden als zodanig in stand te worden gehouden.
  • d. Na het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor de bouw het zonneveld, kan niet eerder worden aangevangen met de bouwwerkzaamheden nadat het inrichtingsplan is vastgesteld.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting 2

Het gebruik van de gronden, zoals beschreven in deze bestemming, is pas toegestaan indien in voldoende mate is voorzien in burgerparticipatie, waarbij:

  • a. wordt voorzien in een participatietraject waarin belanghebbenden op een voor hun passende wijze zijn geraadpleegd over het ontwerp, en;
  • b. sprake is van de inbreng van minimaal één burgerinitiatief, en;
  • c. mogelijkheden worden geboden voor financiële participatie.

3.3.4 Voorwaardelijke verplichting 3

Het gebruik, daaronder mede begrepen de daartoe benodigde bouwactiviteiten, van de gronden conform artikel 3.1, onder a, onder 1, kan niet eerder aanvangen dan wanneer schriftelijke goedkeuring is verkregen door de leidingbeheerder van de in de nabijheid gelegen buisleiding.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.1, onder h en toestaan dat vaste rust-, verblijf- en picknickplaatsen worden gerealiseerd, onder de voorwaarde dat in voldoende mate is aangetoond dat de gronden die onderdeel uitmaken van de aanvraag, al dan niet na toepassing van daartoe strekkende maatregelen, over voldoende bodemkwaliteit beschikken voor de gewenste functie(s).

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. afgraven, vergraven, ophogen, diepploegen, woelen, mengen en/of egaliseren van gronden, voor zover deze werkzaamheden plaatsvinden op een diepte van meer dan 0,75 m -mv.

3.5.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als genoemd in lid 3.5.1 wordt slechts verleend indien de aanwezige bodemkwaliteit in voldoende mate is aangetoond en hieruit blijkt dat tegen de werken en werkzaamheden, al dan niet na toepassing van daartoe strekkende maatregelen, geen bodemhygiënische bezwaren bestaan.

3.5.3 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 is niet nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • c. in afwijking van het gestelde in de aanhef en onder a en b van dit lid, gelden de uitzonderingen niet, indien het werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betreft die plaatsvinden op een diepte van meer dan 0,75 m -mv.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding en waterberging;
  • b. recreatief mede gebruik, met dien verstande dat uitsluitend recreatief varen op het water is toegestaan.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals duikers, aanlegsteigers en oeververbindingen.

4.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor watersportactiviteiten in het water.

Artikel 5 Leiding - Riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming Leiding – Riool samenvallen.

5.2 Bouwregels

Binnen de aangeduide veiligheidszone mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren binnen de gronden als bedoeld in lid 5.1
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. diepploegen;
    • 5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen;
    • 9. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. het onder a. vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van de belangen van de watervoorziening ontstaat of kan ontstaan;
  • d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a. wordt de beheerder gehoord.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 5.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende hoofd- en/of dubbelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in 5.1;
  • b. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder.

Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming Leiding - Water samenvallen.

6.2 Bouwregels

Binnen de aangeduide veiligheidszone mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren binnen de gronden als bedoeld in 6.1:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. diepploegen;
    • 5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen;
    • 9. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. het onder a. vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 2. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van de belangen van de watervoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a wordt de beheerder gehoord.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 6.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende hoofd- en/of dubbelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in 6.1;
  • b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming waterstaatsdoeleinden secundaire waterkering (dubbelbestemming) samenvallen.

7.2 Bouwregels

Op de tot Waterstaat - Waterkering bestemde gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in lid 1 genoemde bestemmingen, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden. Bouwen binnen de kernzone van de waterkering is niet toegestaan, tenzij het vervangen, vernieuwen en/of veranderen van bestaande bebouwing betreft waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

7.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden binnen de bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken van het bevoegd gezag de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;
  • b. het meer dan 0,5 m ophogen af afgraven van gronden, het egaliseren van gronden, anders dan noodzakelijk is in verband met het normale gebruik van de gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende installaties of apparatuur;
  • d. het dempen of verleggen van waterlopen.

7.3.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltel regel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergeschikte bouwdelen
9.1.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, installaties en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.

9.1.2 Overschrijding bouwhoogte

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen is overschrijding van de bouwhoogte toegestaan door ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, regenpijpen e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer dan 1,0 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - boringsvrije zone
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem van de boringsvrije zone van het grondwaterwingebied Linschoten. Op deze zone zijn de provinciale regels van toepassing.
  • b. Het roeren van gronden, zoals het maken van boorputten, grond- en funderingswerken, dieper dan 40 m beneden maaiveld is niet toegestaan, tenzij hiervoor vooraf toestemming is verkregen van het bevoegd gezag.
10.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' te wijzigen naar de bestemming 'Natuur - Oeverstroken en water' ten behoeve van ecologische verbindingen in de vorm van moerasachtige stroken en natte schrale graslanden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een besluit tot wijziging mag niet eerder worden genomen dan nadat de betrokken gronden door natuurbeherende instanties zijn verworven;
  • b. de breedte van de ecologische zone mag ten hoogste 30 m bedragen;
  • c. er mag in de nabijgelegen weidevogelgebieden geen verstoring optreden;
  • d. de breedte van de wandel- en fietspaden binnen de ecologische zone mag ten hoogste 5 m bedragen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan.

11.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan.

11.3 Parkeren
11.3.1 Parkeergelegenheid
  • a. Ten behoeve van de functies als genoemd in artikel 3.1 van dit bestemmingsplan, dienen 5 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden aangelegd en instandgehouden.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het gestelde onder a, met dien verstande dat indien uit de praktijk blijkt dat meer parkeergelegenheid gewenst is, het aantal parkeerplaatsen met maximaal 5 mag worden verhoogd.
  • c. De in lid a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:
    • 1. Personenauto:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 2,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,0 m;
    • 2. Gehandicaptenparkeerplaats:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 3,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,5 m (7,5 m bij 2,5 m als achter wordt in- en uitgestapt);
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden.
11.3.2 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 13.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Lid 13.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Energietuin Mastwijkerdijk Montfoort.