Plan: | Woondroom, Maanweg 26 Leusden-Zuid |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.312-0301 |
Woonstichting Omthuis is voornemens om op het perceel op de hoek van de Maanweg en de Van Diepenheim Scheltuslaan in Leusden-zuid een woongebouw te realiseren met 16 appartementen voor mensen met een beperking. Het project met de naam 'Woondroom' is ontstaan vanuit een initiatief van ouders, die een passende, min of meer zelfstandige woonplek willen creëren voor hun kind met een beperking.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. Voor het project wordt de uitgebreide procedure gevoerd ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in Leusden-zuid, op de hoek van de Maanweg en de Van Diepenheim Scheltuslaan. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt op de hoek van de Maanweg en de Van Diepenheim Scheltuslaan in Leusden-zuid. Deze buurt is grotendeels in de jaren '70 gebouwd, alleen de woningen langs de Maanweg staat er al langer. De bebouwing rond het perceel bestaan hoofdzakelijk uit twee-onder-een-kapwoningen.
Op het beoogde bouwperceel hebben in het verleden reeds woningen van de woningstichting gestaan, maar deze zijn al meer dan 10 jaar geleden gesloopt. Ten noorden van het plangebied is de nieuwbouwwijk Maanwijk recent gerealiseerd. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied en directe omgeving.
Luchtfoto van het plangebied
Woonstichting Omthuis heeft het voornemen om op het terrein 16 appartementen te realiseren voor mensen met een beperking en daarom (24-uurs) zorg en begeleiding nodig hebben. In de betreffende woonvorm zal daarom een zorgkantoor aanwezig zijn voor twee begeleiders. Verder zijn er ook een gezamenlijke woonkamer en keuken aanwezig. De appartementen beschikken over een eigen woon- en slaapkamer en eigen sanitaire voorzieningen.
Op onderstaande afbeeldingen is een tekening van de nieuwe situatie opgenomen, als ook een impressie van het toekomstige woongebouw. Het gebouw wordt uitgevoerd in twee lagen met een matig hellende kap. De entree van het gebouw ligt aan de Maanweg. Aan de achterzijde ligt een tuin met een fietsenberging.
Situatietekening (ontwerp: nine oaks)
Impressie van de nieuwe situatie in 3D (ontwerp: nine oaks)
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden en heeft geen directe uitwerking op de fysieke leefomgeving. In een omgevingsplan of bij het vergunnen van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten moeten de verschillende instructieregels en geformuleerde omgevingswaarden in acht worden genomen.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de NOVI 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen die voldoende substantieel zijn. In de onderbouwing van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI. Vanuit het NOVI of het Blk zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Het voorliggend plan betreft de bouw van 16 appartementen. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
Kwantitieve behoefte
Op 3 juni 2021 is de Woonvisie 2021-2025 door de raad van de gemeente Leusden vastgesteld. In de visie is aangegeven dat de gemeenteraad meewerkt aan het uitbreiden van de woningvoorraad met ca. 625 woningen in de periode 2021 tot en met 2026. Voor de periode 2026-2035 wordt ingezet op productie van 1.050 woningen, wat neerkomt op gemiddeld 105 woningen per jaar.
Het aantal van 16 woningen die met dit project mogelijk worden gemaakt past binnen de kwantitatieve behoefte.
Met de provincie is afgesproken dat binnenstedelijke projecten in beginsel passen in provinciaal beleid en zonder meer door kunnen gaan. Regionale afstemming moet in ieder geval plaats vinden bij ontwikkelingen buiten de rode contouren, met uitzondering van een eenmalige uitbreiding van een kern met maximaal 50 woningen. Dat is hier niet aan de orde.
Kwalitatieve behoefte
In de Woonvisie 2016-2025 is aangegeven dat er meer behoefte is aan woonruimte voor mensen met een zorgbehoefte. Hierin staat: 'Als er een duidelijk aantoonbare vraag is naar een dergelijke woonvorm kijken we samen met de initiatiefnemers waar en hoe.' Het project sluit hierbij aan, aangezien het ouderinitiatief heeft aangetoond dat er een concrete vraag is naar woningen voor mensen met een beperking. Woonstichting Omthuis geeft haar medewerking aan het project.
Geconcludeerd wordt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft een inbreiding in bestaand stedelijk gebied, waarbij een locatie die reeds bebouwd was herontwikkeld wordt. De Ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:
Omgevingsverordening provincie Utrecht
Per 1 januari 2024 is de Omgevingsverordening Utrecht van kracht. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsverordening is daarmee de vervanger van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht en bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Bijvoorbeeld: vergunningplichten, waarbij op basis van een aanvraag eerst een besluit wordt genomen, gelden voor iedereen. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten.
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de provincie Utrecht komende decennia fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. Ontwikkeling vindt bij voorkeur plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
Voorliggend plan betreft een herontwikkelingslocatie binnen de kern Leusden. In paragraaf 3.1 is aangetoond dat plan voorziet een type woningen waar een duidelijke behoefte aan is. De ontwikkeling sluit goed aan op de ambities van het provinciaal beleid, namelijk het bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling en bieden van ruimte aan een woningbouwplan waar behoefte aan is.
Binnenstedelijk en binnendorpse ontwikkeling (bron: Omgevingsvisie provincie Utrecht)
De Omgevingsvisie Gemeente Leusden is vastgesteld op 28 september 2023. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen aan de hand van een beleidsneutrale samenvoeging van de ‘Omgevingsvisie Stedelijk gebied’ en ‘Omgevingsvisie Landelijk gebied’, beiden vastgesteld in 2018.
In de Omgevingsvisie is op hoofdlijnen terug te vinden wat waardevol is om te beschermen en wat de
ontwikkelingsmogelijkheden zijn, in gebieden en rondom thema’s. De Omgevingsvisie is er om te inspireren en kaders mee te geven voor ontwikkelingen.
Voor Wonen zijn de volgende keuzes gemaakt:
Door te zoeken naar binnenstedelijke mogelijkheden voor nieuwbouw, wordt voorkomen dat woningbouw enkel plaatsvindt op grote uitleglocaties. Dit zou te veel ten koste gaan van de nabijheid van groen en landschap voor de eigen inwoners, waarmee Leusden een deel van haar unique selling points zou verliezen.
Bij binnenstedelijke verdichting kan ook sprake zijn van kleinschalige functiemening in woonwijken. Maar nauwkeurigheid is geboden. De ontspannen groene wijken worden hoog gewaardeerd en het groen in de dorpen is belangrijk voor de woonkwaliteit, klimaatadaptatie en gezondheid.
De verdichtingsstrategie (groen behouden, dichter bebouwen van bestaande bebouwde plekken) vraagt om
maatwerk, waarbij de bouwhoogte op een aantal plekken beperkt hoger kan worden. De hoogte moet blijven passen bij de dorpse schaal en (de historische bebouwings-)maat.
Planspecifiek
Het project betreft een herontwikkeling van een locatie in bestaand woongebied. Met betrekking tot het thema wonen heeft de gemeente enkele opgaven voor de toekomst gesteld, waaronder inspelen op de behoefte van een veranderende bevolking en meer vraaggerichte woningbouw.
Voorliggend plan met (zorg-)woningen biedt een oplossing voor een concrete behoefte, georganiseerd in een initiatief van ouders die al langere tijd op zoek zijn naar een plek waar hun jongvolwassen kinderen met een beperking met voldoende zorg en aandacht kunnen wonen. De bouwhoogte is afgestemd op de directe omgeving.
De ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.
Op 3 juni 2021 heeft de gemeenteraad van Leusden de Woonvisie 2021-2026 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Woonvisie 2016-2025.
De gemeente ziet het dorpse karakter met als typische kenmerken ruimte, groen in en om de woonkernen en grote mate van sociale samenhang als het sterke punt van Leusden. Er is sprake van een oplopende druk op de woningmarkt, waardoor het van belang is het woningaanbod uit te breiden. Naast de inzet voor gezinnen, het uitbreiden van de voorraad sociale huurwoningen, doorstroming naar geschikte woningen en verduurzaming van de woningvoorraad staat de gemeente ook open voor woonconcepten voor mensen met een zorgvraag. De woningstichting heeft hier ook een rol in. Als er een duidelijk aantoonbare vraag is naar een dergelijke woonvorm zal de gemeente samen met initiatiefnemers kijken waar en hoe deze vraag ingevuld kan worden binnen de gemeente.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een concrete behoefte naar woningen voor mensen met een zorgvraag. Ouders, Woningstichting Omthuis en gemeente zijn langere tijd op zoek geweest naar een geschikte locatie die hier gevonden is.
Het initiatief is past binnen de Woonvisie Leusden.
In de gemeente Leusden gelden sinds 3 maart 2018 de "Beleidsregels duurzame nieuwbouw - energieneutraal en circulair". Dit betekent concreet dat de te realiseren woningen zogenaamde 'nul-op-de-meter' of energieleverende woningen zijn. De exploitant dient aan te tonen dat de woning bij normaal gebruik ten minste evenveel energie opwekt als er in de woning gebruikt wordt. Dat geldt zowel voor de gebouwgebonden als voor gebruikgebonden energie. Daarnaast worden groen en biodiversiteit zeer belangrijk gevonden. De gemeente oogt groen en er zijn veel tuinenbezitters. Toch zijn er in de bebouwde kom ook versteende plekken. Hier kan lering uit worden getrokken, vooral op het gebied van hittestress en klimaatadaptie. Bij nieuwbouwwoningen liggen er kansen op nieuwe bewoners vóór oplevering te informeren over klimaat- en diervriendelijke tuinen.
De gemeente adviseert om bij nieuwbouw en renovatie om de mogelijkheid van zonnepanelen op daken te onderzoeken en rekening te houden met de plaatsing van elektrische laadpalen als ook het aanleggen van loze leidingen voor plaatsing van laadpalen op latere termijn.
Planspecifiek
De nieuwbouw voldoet aan de BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw). Het gebouw zal worden verwarmd door middel van een lucht-water-warmtepomp. Deze levert zoveel energie dat zonnepanelen niet nodig zijn.
De inrichting van de buitenruimte wordt in een later stadium verder uitgewerkt. Daarbij zal ook aandacht zijn voor aanplant van (opgaand) groen.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Leusden-zuid', dat is vastgesteld op 2 november 2017. Het plangebied heeft deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Tuin', waarbij er vier twee-onder-een-kapwoningen zijn toegestaan. Dit verwijst naar de woningen die er in het verleden gestaan hebben. Verder heeft de gehele planlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'.
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Leusden-zuid' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Parapluplan Cultureel Erfgoed', vastgesteld op 2 juli 2020. dit heeft voor onderhavige locatie geen consequenties, omdat er geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
De bouw van een wooncomplex met 16 appartementen kan niet worden gerealiseerd binnen de regels van het geldende plan. Voor het project wordt de uitgebreide procedure gevoerd ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarvoor is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Om de kwaliteit van de bodem vast te stellen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 1. Uit het de resultaten blijkt dat de bovengrond sporen van baksteen en grind bevat en lichte verontreiniging met zink, lood en/of PAK. De aangetoonde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek niet nodig is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de beoogde functie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 156163_459335 (aan de Maanweg) ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2021 (µg/m3) | 12,9 µg/m3 | 16,4 µg/m3 | 9,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (16 appartementen) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van weglawaai. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2.
De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom van Leusden binnen de geluidzones van de Groene Zoomweg en de Arnhemseweg (N226). De geluidbelasting door wegverkeer op de Groene Zoomweg bedraagt ten hoogste 43 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. Op de Arnhemseweg (N226) is dit 42 dB.
De geluidbelasting door wegverkeer op de niet gezoneerde Maanweg en Van Diepenheim Scheltuslaan bedragen ten hoogste resp. 45 en 48 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op geen van de wegen overschreden.
Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening mits voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De geluidbelasting op de noordgevels in rekenpunt 1 bedraagt ten hoogste 55 dB zonder aftrek door alle wegen samen. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 22 dB. Voor deze gevels zijn mogelijk aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De geluidbelasting op de overige gevels bedraagt ten hoogste 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een woonwijk. Er liggen in de omgeving geen functies of bedrijven die mogelijke hinder kunnen opleveren. Uit oogpunt van milieuzonering is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart, met plangebied aangeduid (bron: atlasleefomgeving.nl)
Op de kaart is te zien dat er op korte afstand van het plangebied een buisleiding (gastransportleiding) ligt. Ook ligt het plangebied binnen de invloedszone van de provinciale weg N226.
In een extern veiligheidsonderzoek zijn de risico's van de gasleiding en de transportroute inzichtelijk gemaakt en verantwoord (zie bijlage 3 en 4).
Hogedruk aardgasleiding
Het plangebied ligt binnen de 100% letaliteitsafstand van een hogedrukaardgasleiding. Met behulp van het rekenprogramma Carola is de hoogte van het groepsrisico bepaald. Dit is opgenomen in de rapportage in bijlage 3. Uit de resultaten blijkt dat voor de buisleiding zowel in de huidige als toekomstige situatie het groepsrisico lager is dan de oriënterende waarde (OW), zelfs lager dan 0,1 * OW. De planvorming leidt tot een marginale rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht.
Transport over de weg
De provinciale weg N226 ligt op circa 150 meter van het plangebied. In het rapport Verantwoording hoogte groepsrisico in bijlage 4 is de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat ook na de planvorming de oriëntatiewaarde en de 10% van de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Wel moeten de risico's als gevolg van de transporten met brandbare gassen (BLEVE scenario) worden meegenomen in een beperkte verantwoording.
Verantwoordingsplicht
Met de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 4. Kortheidshalve wordt naar deze bijlage verwezen.
Voor een verantwoording van het groepsrisico is door het bevoegd gezag advies gevraagd bij de Veiligheidsregio Utrecht. Met de VRU is onder meer nader overleg gevoerd over de brandveiligheidsaspecten en veilige vluchtroutes. Het gebouw wordt bestemd voor bewoners met een verstandelijke beperking, maar deze zijn wel zelfredzaam. De bewoners kunnen zelfstandig in- en uitlopen en ook qua bezoek en koken hebben de bewoners de vrije keuze voor zelfstandigheid of voor verblijf in de gemeenschappelijke verblijfsruimte.
Voor de onderbouwing van te nemen maatregelen wordt verwezen naar bijlage 8 en 9. Er wordt voldaan aan de brandveiligheidseisen (incl. vluchtroutes) van het Bouwbesluit 2012. In het rapport is aangegeven op hoe de opmerkingen van de VRU zijn verwerkt in het ontwerp. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de VRU.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn
onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer een plan of project een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het plan of project een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen
Planspecifiek
Dit initiatief omvat de bouw van een wooncomplex met 16 appartementen. In onderhavige ruimtelijke onderbouwing zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
De langetermijnvisie van het waterschap Vallei en Veluwe is opgenomen in de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI205). Met de visie wordt gewerkt vanuit vier thema's: waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, circulaire economie en energietransitie. In het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) worden de doelen uit de BOVI voor de planperiode 2022-2027 concreet gemaakt.
Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied en 4.000 m² in landelijk gebied.
Gemeentelijk Riolering Plan Leusden
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt per locatie bekeken op welke wijze het hemelwater het beste kan worden verwerkt. Uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet afwijkt van voor de bouw.
Om hemelwateraspecten goed in ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen borgen stelt de gemeente onderstaande handvatten centraal. Daarbij geldt als principe dat waterproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving, maar zoveel mogelijk in het plangebied van de bouwlocatie worden verwerkt.
Voorkeurstrits hemelwater | |
1 | (Her-)gebruik van hemelwater; het hemelwater wordt opgevangen om binnen de ontwikkeling nuttig in te zetten waardoor het niet tot afvoer komt. |
2 | Bergen en vertraagd afvoeren; na (hevige) regenval wordt water in het plangebied opgevangen en tijdelijk geborgen om vervolgens vertraagd te worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Voorbeelden zijn: bergingsvijvers, wadi's, groenvoorzieningen, groene daken, infiltratieriolering etc. |
3 | Rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater; indien hemelwater niet kan worden geborgen wordt het afgevoerd naar gebieden met oppervlaktewater zoals vijvers. sloten en kanalen. |
4 | Afvoeren naar her rioolstelsel; alleen als de eerste drie opties niet mogelijk zijn vindt afvoer plaats via de (vuilwater-)riolering. Voor nieuwbouw (herbouw) op percelen geldt (in lijn met de bouwverordening) dat het afvalwater en hemelwater gescheiden moet worden ingezameld en bij afvoer naar het gemeentelijk rioolstelsel ter hoogte van de perceelsgrens gescheiden moet worden aangeboden. |
Om verontreiniging van het hemelwater tegen te gaan, schrijft de gemeente bovendien voor om bij nieuwbouw niet-uitlogende materialen toe te passen. Stelregel om waterberging bovengronds te realiseren is dat ca 10% van het plangebied gereserveerd moet worden voor waterberging.
Planspecifiek
Het perceel is in de huidige situatie onverhard. Met het plan wordt er ca. 900 m² aan bebouwing (woongebouw en fietsenberging) toegevoegd en 200 m² aan verharding (paden en terras).
De bodemopbouw en de hoge grondwaterstand maken het plangebied ongeschikt voor infiltratie. Op het terrein wordt een gescheiden stelsel aangelegd, zodat vuilwater en hemelwater gescheiden worden afgevoerd.
Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 5 Watertoets. Hieruit blijkt dat er geen beschermingszones van beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. In de huidige situatie is het plangebied onverhard. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak toe. Op basis van de watertoets is door het waterschap een positief advies voor onderhavig plan gegeven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de planlocatie is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 6. De conclusies worden hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Dit gebied ligt op circa 15 kilometer afstand van het plangebied. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling en de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten als gevolg van trillingen, geluid, optische verstoring etc. worden uitgesloten.
Om te onderzoeken of de bouw en het gebruik van de woningen leiden tot een verhoging van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 7.
Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
De planlocatie maakt geen deel uit van een gebied dat is beschermd in het kader van het Natuurnetwerk Nederland, Groene contour of weidevogelkerngebied.
Soortenbescherming
Op basis van bureaustudie en veldbezoek is onderzocht of het plangebied en de directe omgeving betekenis heeft voor beschermde soorten flora en fauna en welk effecten kunnen worden verwacht als gevolg van de beoogde ingreep. Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van werkzaamheden dient altijd rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten aanzien van flora en fauna.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte en extreme neerslag. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op basis van de Atlas Klimaat Vallei en Veluwe is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Wateroverlast
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming kan worden verwacht na een korte of lange bui. Dit heeft waarschijnlijk te maken met lokale hoogteverschillen op het perceel. Bij uitvoering wordt het terrein geëgaliseerd en indien nodig plaatselijk opgehoogd. Voor de wijze waarop met de afvoer van hemelwater wordt omgegaan wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Water. Van wateroverlast zal naar verwachting geen sprake zijn.
Hittestress
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de (gevoels)temperatuur in het plangebied kan stijgen. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige bouwnormen. Daarmee zijn de woningen minder gevoelig voor opwarming. Om hittestress zoveel mogelijk te beperking zal bij de inrichting van de buitenruimte niet meer verharding worden aangelegd dan noodzakelijk. Voorts wordt met de aanleg van groen en bomen gestreefd naar een aangenaam microklimaat. Met de aanplant van bomen en ander opgaand groen kunnen schaduwplaatsen gecreëerd worden.
Het plan voorziet voldoende in het omgaan met de risico's van klimaatverandering
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van de hoeveelheid verkeer. De toekomstige bewoners van het wooncomplex hebben geen eigen auto. Zij worden dagelijks met busjes opgehaald om naar werk of dagbesteding te gaan. Daarnaast zijn er verkeersbewegingen van personeel en bezoekers. Het gaat hier om beperkte aantallen. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om dit te verwerken.
Parkeren
Volgens de kencijfers van het CROW (publicatie 381) wordt voor bezoekersparkeren een norm gehanteerd van 0,3 pp/woning. Voor dit plan komt dit neer op 0,3 x 16 = 4,8 pp. Daarnaast moeten er parkeerplaatsen zijn voor het personeel (2 pp). In totaal komt dit erop neer dat er voor dit plan 7 parkeerplaatsen nodig zijn. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de bestaande parkeerstrook langs de Maanweg (4 pp). Tevens wordt een parkeergelegenheid (3 pp) ingericht langs de Van Diepenheim Scheltuslaan.
De busjes die bewoners ophalen en thuisbrengen parkeren op deze parkeerstrook. Cliënten kunnen direct vanaf het trottoir veilig in- en uitstappen zonder hinder voor de omgeving te veroorzaken.
Fietsparkeren
Bezoekers kunnen hun fiets parkeren bij de toegang van het gebouw aan de zijde van de Maanweg. Voor de bewoners is er een fietsenstalling aan de achterzijde van het gebouw. De toegang hier naar toe ligt eveneens aan de Maanweg.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft een onbebouwd terrein. Voorheen stonden er woningen van de woningstichting. In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die met de ontwikkeling aangetast zouden kunnen worden.
Archeologie
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Leusden maakt het plangebied deel uit van een gebied met een lage archeologische verwachting. Pas bij ontwikkelingen van terreinen groter dan 10.000 m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dat is hier niet het geval.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de opbrengst van de verkoop van de gronden. Deze kosten zijn dus anderszins verzekerd. Onderdeel van de overeenkomst is de eventuele planschade. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Inspraak
Het plan Woondroom, een ouderinitiatief voor een om een woonplek te creëren voor hun kind met een beperking, is op 20 januari 2023 gepresenteerd tijdens een bewonersbijeenkomst voor mensen uit de buurt. In deze bijeenkomst konden omwonenden vragen stellen over het initiatief en hun reactie geven op de eerste schetsontwerpen voor het gebouw. Een veelgehoorde reactie was dat men het gebouw met drie bouwlagen te massaal vond. Dat was aanleiding om in juni 2023 een tweede bewonersbijeenkomst te organiseren waarin vier ontwerpvarianten zijn gepresenteerd. Om het project financieel haalbaar te maken zijn er minimaal 16 appartementen nodig. Door meer ruimtes op de begane grond te realiseren kan de bouwhoogte worden beperkt tot twee lagen met een kap. Verspringingen in de gevel zorgen ervoor dat het gebouw minder massaal oogt.
De door de bewoners gekozen voorkeursvariant is uitgewerkt in voorliggend plan. Op 3 oktober 2023 is dit aan de buurt is gepresenteerd waar het met instemming is ontvangen.
Overleg
Over het plan is nader overleg gevoerd met de Veiligheidregio Utrecht (VRU) over brandveiligheid en vluchtroutes (zie paragraaf 4.1.5). Er wordt voldaan aan de eisen die de VRU stelt.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.