Plan: | Asschatterweg 62 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.307-0401 |
Voor het perceel Asschatterweg 62 in Leusden is in 2015 een bestemmingsplan vastgesteld waarbij de agrarische bestemming is gewijzigd in een woonbestemming. Hierbij is uitgegaan van aankoop van gronden ten westen van het perceel. In plaats van de gronden ten westen van het perceel, zijn echter de gronden ten zuiden van het perceel aangekocht. Hierdoor is de ten westen van het perceel aanwezige watergang niet gedempt en zou de woning, indien deze binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' gerealiseerd zou worden, in de watergang gebouwd moeten worden.
Daarnaast hebben de eigenaren de wens om aan de westzijde van de nieuw te bouwen woning een terras op de middag/avondzon aan te leggen. Zodoende willen zij het bijgebouw aan de oostzijde van de woning realiseren. Om dit mogelijk te maken dient de vorm van het bestemmingsvlak (tevens bouwvlak) maximaal 10m in oostelijke richting op te schuiven. Het bestemmingsplan biedt daartoe de mogelijkheid via artikel 9 (algemene wijzigingsbevoegdheid) van de planregels.
Het plangebied ligt op het perceel Asschatterweg 62 in het buitengebied van Leusden en is kadastraal bekend als gemeente Leusden, sectie G, nummer 1892. Op afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1: Locatie plangebied
Bron: www.topotijdreis.nl
Het geldende plan voor het plangebied is 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213', dat op 9 juni 2015 is vastgesteld. Het perceel heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden'. Zie paragraaf 3.1 voor een nadere toelichting. Met dit wijzigingsplan wordt het bestemmingsvlak 'Wonen' verschoven.
In het voorliggende wijzigingsplan 'Asschatterweg 62' wordt de ligging van de woonbestemming op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' gewijzigd.
Het wijzigingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De onderhavige toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 zijn de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uitgewerkt. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het wijzigingsplan geformuleerd. Een toelichting op de juridische aspecten en bestemmingen van dit wijzigingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 6. Afgesloten wordt met hoofdstuk 7 waarin de focus op de aspecten economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (de procedure) ligt.
In de huidige situatie is het perceel in gebruik als weiland (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2: Luchtfoto met plangebied
Bron: www.topotijdreis.nl
Het voorgestelde bestemmingsvlak is op afbeelding 3 ingetekend. De huidige bestemmingsgrens van het bestemmingsvlak 'Wonen' is met een dikke gestippelde roze lijn aangegeven. De dunne gestippelde lijn geeft de maximale ruimte weer waarbinnen het bestemmingsvlak volgens de wijzigingsregels (artikel 9) in oostelijke en noordelijke richting kan worden verschoven. Aangezien op het perceel een vijver is aangelegd, is verschuiven in noordelijke richting geen reële optie.
Afbeelding 3: Voorstel nieuwe verbeelding
Voor het perceel is in 2015 het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' het geldende bestemmingsplan. Het perceel heeft de bestemmingen 'Wonen' met een bouwvlak (dat even groot is als het bestemmingsvlak), 'Agrarisch met waarden', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', de gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting bomenrij' en de functieaanduiding 'bomenrij'.
Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
In artikel 9 is een (algemene) wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmings- en bebouwingsvlakken en aanduidingen te wijzigen.
Om gebruik te kunnen maken van de in artikel 9 opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheid moet worden voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in dit artikel. Artikel 9 luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bebouwingsvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:
mits de wijziging geen significante nadelige gevolgen heeft voor aanwezige natuurwaarden, voor zover deze in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 op de ontwikkelingskaart zijn aangegeven met een "groene contour".
Na het wijzigen van de grenzen van het bestemmingsvlak heeft het bestemmingsvlak ongeveer dezelfde oppervlakte. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in lid a.
De grenzen van het bestemmingsvlak worden met dit wijzigingsplan maximaal 8,5m verschoven. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in lid b.
Ten slotte is het plangebied op de ontwikkelingskaart van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 niet aangewezen als groene contour.
Zodoende wordt aan alle wijzigingsvoorwaarden voldaan, waardoor voor de voorgenomen ontwikkeling een wijzigingsplan kan worden opgesteld.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor diverse milieu- en omgevingsaspecten te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. In dit hoofdstuk wordt voor de beoogde ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten. Indien noodzakelijk, is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De betreffende rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de daarvoor bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het is een integrale wet die betrekking heeft op de museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Om het archeologisch erfgoed beter te beschermen, dient de gemeente bij het vaststellen van een ruimtelijk plan rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Dit deel van Leusden kenmerkt zich door lokale hoogtes (dekzandruggen), welke vaak voorzien zijn van een laat-middeleeuws plaggendek (esdek). Deze liggen vaak nabij historische boerderijplaatsen, die hun oorsprong ook in de Late-Middeleeuwen vinden. De aanwezigheid van een esdek wijst op een intact bodemprofiel, waardoor er een verhoogde kans is op voorkomen van prehistorische sporen.
De Archeologische Beleidskaart van de gemeente Leusden geeft aan welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied reeds vastgesteld zijn of wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten.
Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Binnen het plangebied is wel een archeologisch verwachtingsgebied aanwezig (zie afbeelding 5). Dit is een gebied waar – op basis van onder meer de bodemkaart en historisch kaartmateriaal een hoge en middelhoge verwachtingswaarde geldt voor archeologische waarden.
Afbeelding 5: Archeologische verwachtingswaarde
Bron: Archeologische beleidskaart gemeente Leusden
Ter hoogte van het grootste deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting op sporen uit de Late-Prehistorie, Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de uiterste zuidwesthoek van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting op sporen uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Wanneer voor een gebied twee of meer verschillende verwachtingswaarden gelden, geldt in beginsel dat de hoogste verwachtingswaarde leidend is voor het bepalen van het antwoord op de vraag in hoeverre sprake is van een onderzoeksverplichting. In dit geval dient daarom de hoge verwachtingswaarde te worden aangehouden.
De zone met een archeologische verwachting brengt aanvullende regels mee wat betreft de voorschriften in de omgevingsvergunning wanneer er bodemverstorende activiteit plaatsvindt dieper dan 30cm onder maaiveld. De hoge archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur oranje. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 100m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden.
In het geldende bestemmingsplan is dit vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Aangezien de noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek mede afhankelijk is van het uiteindelijke bouw- en inrichtingsvoorstel zijn de onderzoeksverplichtingen is vooralsnog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Wel is de onderzoeksplicht die voortvloeit uit het gemeentelijk archeologie beleid onverkort overgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. Dat betekent dat als er bodemingrepen gaan plaatsvinden die een grotere oppervlakte beslaan dan 100m² én die dieper de grond ingaan dan 0,3m er archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Vooralsnog vormt het aspect archeologie echter geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen).
De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toets
In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' is aangegeven dat voor agrarische bedrijven zonder meer voldaan kan worden aan de 'vaste afstanden' uit de Wet Geurhinder en veehouderij (50 meter) omdat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op ruime afstand ligt. Door het verschuiven van het bestemmingsvlak wordt nog steeds aan de 'vast afstanden' voldaan.
Met betrekking op overige bedrijven is in het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' aangegeven dat het bedrijf Zandbrinker Molen in de nabije omgeving van het plangebied ligt. Door middel van onderzoek is aangetoond dat dit bedrijf geen belemmering vormt voor het plan. Door de verschuiving wordt het bestemmingsvlak op ruimere afstand geprojecteerd, waardoor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woning nog enigszins verbeterd ten opzichte van de huidige planologische situatie. Andersom leidt verplaatsing van het bestemmingsvlak niet tot een belemmering in de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde 'stand stillbeginsel'.
Toets
In het kader van het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' is aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Uit de toelichting van het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het bestemmingsvlak van de woonbestemming ter plaatse van Asschatterweg 62 binnen het voormalig agrarisch bouwperceel is aangewezen. Aangezien hier reeds een bestemming op rustte die woonbebouwing toestaat, hoeft pas in het kader van de bouwaanvraag een bodemonderzoek te worden ingediend. Ook met de beperkte verschuiving blijft het bestemmingsvlak van de woonbestemming binnen de grenzen van het voormalige agrarische bouwvlak, zodat voor het verplaatsen geen bodemonderzoek nodig is. In het kader van de aanvraag bouwvergunning zal een actueel bodemonderzoek aangeleverd zal moeten worden.
Het aspect bodem vormt vooralsnog geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een gebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden.
Toets
De cultuurhistorische waarden zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' in beeld gebracht. Ter plaatse van het plangebied staat geen bebouwing die als monument is aangewezen. Evenmin ligt het plangebied binnen de grenzen van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het verschuiven van het bestemmingsvlak heeft dan ook geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarden.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat op 2 juli 2020 het Parapluplan Cultureel Erfgoed in werking is getreden. Het Parapluplan beoogt cultuurhistorisch waardevolle objecten, die niet als rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen, vast te leggen en te beschermen. De bebouwing ter plaatse van Asschatterweg 62 is in het Parapluplan niet aangewezen als 'cultuurhistorisch waardevol'.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het meenemen van duurzaamheid in nieuwbouw projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Het integreren van duurzaamheid in nieuwbouw projecten biedt kansen in iedere fase van een project. Zo kan met een slimme ruimtelijke planning het energieverbruik van gebouwen terug gedrongen worden, bijvoorbeeld door zongericht verkavelen. In het ontwerp van een gebouw kan bijvoorbeeld door de juiste materiaalkeuze de impact op milieu verlaagd worden, door bijvoorbeeld het vermijden van uitlogende materialen als zink of door het gebruik van gerecyclede materialen. Het gebruik van natuurvriendelijke materialen binnenshuis kan het binnenklimaat verbeteren. Dit resulteert in een gezonde en toekomstbestendige leefomgeving, met onder andere een hogere kwaliteit en comfort, alsook lagere vaste (energie)lasten.
Gemeente Leusden heeft in de Duurzaamheidsagenda haar ambities op het gebied van Duurzaamheid verwoord om in 2040 energieneutraal te zijn. De Duurzaamheidsagenda heeft 3 pijlers:
Toets
Het ontwerp van de nieuwe woning is op dit moment nog niet bekend. In het ontwerp zal voldaan worden aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheid. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning nader worden uitgewerkt.
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Soortenbescherming is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de Provincie.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.
Toets
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' is een ecologisch onderzoek uitgevoerd waarbij een groter gebied is onderzocht dan waar dit wijzigingsplan op ziet. Gelet op de beperkte verschuiving van het bestemmingsvlak en het feit dat dit wijzigingsplan geen andere bebouwing of gebruik toestaat dan reeds op basis van het bestemmingsplan is toegestaan, is in het kader van dit wijzigingsplan geen nieuw onderzoek verricht.
Uiteraard dient echter ook bij de bouw van de woning de zorgplicht uit de Wnb in acht te worden genomen. Het verdient dan ook aanbeveling om voorafgaand een nieuwe quickscan uit te laten voeren om te voorkomen dat de verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden. Deze zorgplicht volgt reeds uit de Wnb en is daarom niet vertaald naar de planregels van dit wijzigingsplan. Indien de bouw van de woning gevolgen heeft voor beschermde flora of fauna, haakt de natuurtoestemming uit de Wnb op grond van artikel 2.1 lid 1 sub i Wabo io artikel 2.2aa Besluit omgevingsrecht automatisch aan bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning om te mogen bouwen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor bestemmingsplannen is wet- en regelgeving over veiligheidsrisico's aan de orde. Dit kunnen risico's zijn die zware bedrijven kunnen veroorzaken, maar ook door transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). Kwetsbare bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen, moeten voldoende afstand houden tot dergelijke bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn. De normen en richtlijnen voor risico's komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Toets
In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' is aangetoond dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor het dat wijzigingsplan. Het verschuiven van het bestemmingsvlak leidt niet tot andere conclusies met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, zorg en onderwijs.
In het kader van dit wijzigingsplan is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen of spoorlijnen in de nabije omgeving aanwezig.
De Wet geluidhinder (Wgh) kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. De voorkeurgrenswaarde bedraagt 48dB. In geval van een hogere geluidbelasting kan - onder voorwaarden - een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden worden verleend en een hogere waarde worden vastgesteld. Voor het buitengebied geldt 53dB als maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, niet toegestaan.
Toets
In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' is aangetoond dat wegverkeerslawaai geen belemmering is voor dat wijzigingsplan. Door het verschuiven van het bestemmingsvlak komt het bestemmingsvlak voor een deel op iets ruimere afstand van de Asschatterweg te liggen. Het gedeelte waar het bijgebouw wordt gesitueerd komt enkele meters dichterbij de Asschatterweg te liggen. De maximale berekende waarden liggen met 38dB echter ruim onder de voorkeurgrenswaarde van 48dB, zodat aannemelijk is dat een beperkte verschuiving van het bestemmingsvlak niet zal leiden tot het overschrijden van de voorkeurgrenswaarde ter plaatse van de grens van het bestemmingsvlak. Zodoende kan worden gesteld dat er plaatse van het verplaatsen bestemmingsvlak 'Wonen' sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. In dit geval is geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit hoeft niet plaats te vinden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Daarnaast dient rond leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voorbeelden van planologische relevante leidingen zijn gasleidingen en rioolleidingen. Daarnaast zijn hoogspanningslijnen en straalpaden relevant.
Toets
Uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen leidingen aanwezig zijn die planologisch relevant zijn.
De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.- beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is.
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft het verschuiven van een bestemmingsvlak voor een woning. Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Bovendien is de bouw van een woning naar aard en omvang zo beperkt, dat kan worden uitgesloten dat er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd op grond van het Besluit m.e.r.
Omdat de ruimtelijke impact van het verschuiven van het bouwvlak zeer beperkt is en geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, is ook afgezien van een vormvrije mer-beoordeling.
De aspecten parkeren en verkeer zijn niet relevant voor het verschuiven van het bestemmingsvlak, omdat deze verschuiving niet leidt tot veranderingen in de verkeersstromen of de parkeerbehoefte.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Toets
Aangezien het wijzigingsplan geen extra woningen of extra verharding toestaat is het aannemelijk dat geen waterbelangen worden geraakt. Er is daarom geen digitale watertoets uitgevoerd. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk/functioneel relevant is voor het plangebied en de hier beoogde ontwikkeling. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als facet- en sectorbeleid op de verschillende beleidsniveaus.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.
In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.
Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.
De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland.
De nationale belangen en uitgangspunten die in de NOVI zijn vertaald, zijn niet relevant voor het voorliggende wijzigingsplan
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt op grond van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:2015:9221 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953)) dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
De voorziene ontwikkeling ziet op het verschuiven van een bestemmingsvlak voor een woning en wordt daarom niet aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Toets
Op basis van de voorgaande beschrijving blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking' niet aan de orde is.
In de Omgevingsvisie (vastgesteld 10 maart 2021) zijn op Provinciaal niveau de keuzes op lange termijn (tot 2050) verwoord om ruimte te maken voor ontwikkelingen en tegelijkertijd de Utrechtse kwaliteiten te behouden. In de Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in samenhang met elkaar bezien. Doel is ruimte te bieden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, sociale samenhang met behoud of verbetering van de kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De regels die horen bij de Omgevingsvisie staan in de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht (IOV) (vastgesteld 10 maart 2021). De Omgevingsverordening heeft een interim status tot het moment waarop de Omgevingswet in werking zal treden (1 januari 2024).
De sturingsfilosofie van de Provincie gaat uit van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen die passen bij de Utrechtse kwaliteiten. Deze kwaliteiten bieden kansen om opgaven te realiseren, maar stellen ook voorwaarden. Via plussen en minnen maakt de provincie een integrale afweging zodat elke ontwikkeling per saldo bijdraagt aan kwaliteitsverbetering.
De beoogde ontwikkelingsrichting is uitgewerkt in 7 beleidsthema's:
Deze thema's staan niet op zichzelf maar hebben onderlinge samenhang, zowel boven als onder de grond. De gewenste ontwikkeling verschilt per gebied en is afhankelijk van de specifieke kenmerken en identiteit. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Interim Verordening Provincie Utrecht hebben deels ook gevolgen voor het plangebied. Voor het verschuiven van het bestemmingsvlak is de ligging ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (NNN) relevant.
Het plangebied ligt buiten het NNN (zie afbeelding 6).
Afbeelding 6: Ligging ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vanwege de ligging het Landelijk Gebied is daarnaast het bepaalde in artikel 9.2 IOV relevant. Hier is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk Gebied in beginsel geen verstedelijking toe mogen laten. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk.
Volgens de begripsdefinitie is in het kader van de IOV sprake van verstedelijking als een bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Dit wijzigingsplan ziet op het gedeeltelijk verschuiven van een bestaande woonbestemming en biedt geen mogelijkheden voor (nieuw)vestiging of uitbreiding van deze functie. Daarmee is het wijzigingsplan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9.2 IOV.
De gemeente Leusden heeft in 2018 twee visies (één voor het stedelijk gebied en één voor het landelijke gebied) vastgesteld. Hierin is beschreven hoe Leusden er in de toekomst uit moet komen te zien. Van 6 juni tot en met 17 juli 2023 heeft de nieuwe Omgevingsvisie als ontwerp ter inzage gelegen. De ontwerp Omgevingsvisie bevat geen nieuw beleid, maar is een samenvoeging van de Omgevingsvisie Buitengebied en de Omgevingsvisie Stedelijk Gebied. Uitzondering vormt de toegevoegde woningbouwzoekgebieden bij Leusden en Achterveld. Dit betreft een gebied ten zuiden van de wijk Tabaksteeg en twee gebieden rond Achterveld (tussen de uitbreidingswijk Mastenbroek 2 en De Fliert ten noordoosten van de kern Achterveld en het gebied ten noorden van de Hessenweg aan de westzijde van Achterveld.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in één van deze zoekgebieden. De (ontwerp) Omgevingsvisie heeft dan ook geen gevolgen voor het plan en is daarom niet verder uitgewerkt.
Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel en belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.
Voor de bestemmingen en aanduidingen is aansluiting gezocht bij het moederplan wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213'. De begrenzing van het wijzigingsplan beperkt zich tot het gebied waarbinnen het bestemmingsvlak wordt verschoven.
Aangezien dit wijzigingsplan alleen betrekking heeft op het verschuiven van het bestemmingsvlak en de regels van het vigerende bestemmingsplan ongewijzigd blijven, wordt in de regels behorend bij dit wijzigingsplan slechts verwezen naar de van toepassing zijnde regels uit het moederplan.
Het wijzigingsplan 'Asschatterweg 62' is de verzameling van geometrisch bepaalde objecten, die is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0327.307-0401) met bijbehorende regels. Dit wijzigingsplan is langs elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan. Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1000, zijn door middel van coderingen (via een combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De gronden binnen het plangebied hebben de enkelbestemming ‘Agrarisch’ (zonder bouwvlak), 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Daarnaast hebben de gronden de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’.
In artikel 1 is een aantal begrippen opgenomen, zodat duidelijk wordt wat onder het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' en het wijzigingsplan 'Asschatterweg 62' wordt verstaan. In artikel 2 is de verhouding tussen het wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' en het wijzigingsplan 'Asschatterweg 62' vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan wijzigingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211 - 213' zijn onverminderd van toepassing voor dit wijzigingsplan.
In de regels van het wijzigingsplan is verder een aantal algemene regels opgenomen. Er is een eigen antidubbeltelbepaling (artikel 3) opgenomen en eigen overgangsrecht (artikel 4). Het opnemen van deze bepalingen is volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor elk plan verplicht, dus ook voor een wijzigingsplan. Het wijzigingsplan is van later datum dan het bestemmingsplan, waardoor niet teruggevallen kan worden op de soortgelijke bepalingen uit dat plan. De citeertitel staat tenslotte in
artikel 5
In de toelichting van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Tevens volgt uit de Wro de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) en/of plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is daartoe een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten voor de planontwikkeling en de daadwerkelijke realisatie van de beoogde ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor de procedure worden gedekt uit de leges, zoals vastgesteld in de legesverordening van de gemeente Leusden.
Gezien het voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 4 december 2023 tot en met 14 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende die periode kon door een ieder een zienswijze tegen het plan worden ingediend. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Uit het Collegebesluit van 28 november 2023 volgt dat het bestemmingsplan in dat geval zonder nieuwe besluitvorming wordt vastgesteld met ingang van de dag na afloop van de periode van ter inzage legging.
De initiatiefnemer heeft de directe omwonenden rechtstreeks geïnformeerd over zijn wens om het bestemmingsvlak in oostelijke richting te verplaatsen. In reactie op dit voornemen zijn richting initiatiefnemer geen bezwaren kenbaar gemaakt.