Plan: | Doornseweg 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.305-0401 |
Op het perceel Doornseweg 20 in Leusden is volgens het geldende bestemmingsplan één woning toegestaan. Gelet op de grootte van het perceel en het feit dat slechts een zeer beperkt deel daarvan bebouwd is, heeft de eigenaar al langere tijd de wens om op het perceel één of meer extra woningen te bouwen. Hiertoe is in september 2020 een principe verzoek ingediend.
Na afstemming tussen de gemeente en de provincie Utrecht is aangegeven dat meer dan 1 extra woning op het perceel niet haalbaar is. Daarop is in mei 2023 een principe verzoek ingediend voor het vervangen van de bestaande woning door twee woningen, die in het bestaande lint worden gepositioneerd. De gemeente heeft op 21 juni 2023 schriftelijk laten weten - onder voorwaarden - te kunnen instemmen met de voorgenomen ontwikkeling. Aangezien het geldende bestemmingsplan maximaal 1 woning toestaat, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Het perceel Doornseweg 20 ligt aan de parallelweg van de N221 in het buurtschap 'Waterloo' in het buitengebied van de gemeente Leusden (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: Locatie plangebied
Bron: www.topotijdreis.nl
Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Leusden 02, sectie B, nummer 846 (zie afbeelding 2). De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 5.642m2.
Afbeelding 2: Luchtfoto met plangebied
Bron: www.kadastralekaart.com
Het perceel valt onder de 'Beheersverordening Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen' (vastgesteld 14 november 2013) met als onderlegger het bestemmingsplan 'Doornseweg 20' (onherroepelijk 10 november 2005). De plangrens van het bestemmingsplan 'Doornseweg 20' komt overeen met de kadastrale begrenzing van het perceel.
In het bestemmingsplan 'Doornseweg 20' heeft het perceel de bestemmingen 'Wonen', 'Erven' en 'Tuinen' (zie afbeelding 3).
Afbeelding 3: Geldend bestemmingsplan 'Doornseweg 20'
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Binnen het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' mag op grond van de planregels (artikel 3 lid 3 onder a) één vrijstaande woning worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van de woning mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van de oorspronkelijke woning vermeerderd met maximaal 1m, waarbij de bouwhoogte maximaal 10m mag bedragen. Hoewel het bestemmingsvlak volledig mag worden bebouwd, staat in de bestaande situatie slechts een bescheiden woning met veranda op het perceel met een footprint van circa 120m².
De gronden met de bestemming 'Erven' zijn bestemd voor erven en tuinen bij de woning. Op deze gronden mogen (uitsluitend) bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag volgens de planregels niet meer bedragen dan 20% van het bestemmingsvlak met een maximum van 50m² (artikel 4 lid 3 onder a). Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan en toe staan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gerealiseerd tot een maximum van 80m² (artikel 4 lid 5 onder a).
In de bestaande situatie zijn er binnen de bestemming 'Erven' drie bijgebouwen aanwezig met een gezamenlijke oppervlakte van circa 95m². Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 5 onder b een omgevingsvergunning verlenen voor het inrichten en gebruiken van de woning in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 13 en daarbij toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als voor bewoning bestemde uitbreiding van de woning.
Op de gronden met de bestemming 'Tuinen' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals pergola's, erf- en terreinafscheidingen. De gronden aan de voorzijde van de woning met de bestemming 'Tuinen' zijn ingericht als voortuin. De gronden aan de achterzijde van de woning bestaan uit een terras en een tuin die geleidelijk overgaat in grasland dat regelmatig wordt gemaaid.
Op grond van het bestemmingsplan is het niet mogelijk twee woningen te realiseren. Ook voorziet het plan niet in een wijzigingsbevoegdheid om een extra woning mogelijk te maken. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient dan ook een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting (inclusief bijlagen). De onderhavige toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan geformuleerd. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische aspecten en bestemmingen van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Afgesloten wordt met hoofdstuk 6 waarin de focus op de aspecten economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (de procedure) ligt.
Het perceel Doornseweg 20 ligt tegenover de Leusderheide. De Leusderheide is lange tijd in gebruik geweest en wordt nog altijd gebruikt als militair oefenterrein. Daarnaast ligt het plangebied tegen de gronden van het Landgoed Den Treek – Henschoten aan, dat begin 18e eeuw is ontstaan. Vanuit het landgoed werd vanaf 1887 de basis gelegd voor de bebossing van de heide op het oostelijke deel van de heuvelrug. De bebouwing langs de Doornseweg is ontstaan vanuit het bosbouwkundige gebruik van het landgoed. De Doornseweg vormde de achterzijde van de bebossingen met de overgang naar het militair oefenterrein.
Aan de Doornseweg, tegenover het militair oefenterrein werd door de Nederlandse Arbeidsdienst het kamp Lisiduna aangelegd, later bekend als Kamp Waterloo. Deze gronden bevinden zich direct ten zuiden van het plangebied waar rond 1907 een paardenrenbaan werd aangelegd (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4: Uitsnede kaart 1909 met daarop duidelijk zichtbaar de renbaan
Bron: www.topotijdreis.nl
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Kamp Waterloo gebruikt als Polizeiliches Durchgangslager waar arbeiders onvrijwillig werden ondergebracht om te worden ingezet om te werken aan linies in de omgeving. Na de oorlog werd het terrein gebruikt als selectiecentrum door de Koninklijke Landmacht en later als AZC. De bebouwing werd rond 1995 gesloopt en tegenwoordig maken deze gronden deel uit van het Landgoed Den Treek – Henschoten (zie afbeelding 5).
Afbeelding 5: Uitsnede kaart 1995
Bron: www.topotijdreis.nl
De locatie Doornseweg 20 maakt deel uit van het buurtschap 'Waterloo'. Het perceel is circa 170m diep en 35m breed en grenst aan de oostzijde aan de ontsluitingsweg naar het perceel Waterlooweg 14. Tussen het restaurant (Doornseweg 18) en het perceel Doornseweg 20 staat nog een woning; dit was de voormalige dienstwoning van het naastgelegen restaurant, maar wordt tegenwoordig 'regulier bewoond'.
De bestaande woning aan de Doornseweg is klein en verkeert in een matige staat van onderhoud. De woning wordt in de vakantiemaanden bewoond en incidenteel als werkplek gebruikt. Even ten noorden van de woning staat een schuur en langs de zuidrand van het perceel is een overkapping aanwezig. Het achterliggende perceel is ingezaaid met gras en wordt als gazon beheerd en regelmatig gemaaid. De zuidzijde van het terrein grenst aan een particulier woonkavel.
Gelet op het kleine oppervlak en de matige bouwkundige staat van de bestaande woning en het grote bestemmingsvlak dat volledig mag worden bebouwd, is het de wens om de bestaande woning te amoveren en te vervangen door twee nieuwe woningen.
De nieuwe woningen worden binnen het 'lint' gebouwd. De positionering van de woningen sluit aan bij de omgevingskarakteristiek waarin de voorgevelrooilijn van de bebouwing beperkt verschilt; dit draagt bij aan een levendig beeld. De bebouwing is onderling duidelijk verwant door een passende architectuur. De bestaande bomen vóór het huis kunnen blijven staan. De woningen liggen op enige afstand tot de weg en de woningen bieden uitzicht op de Leusderheide. Beide woningen worden ontsloten via een (gezamenijke) oprit die aansluit op de ventweg. De woonkavels liggen binnen het 'lint' en krijgen een diepte van circa 65m. De achterliggende gronden hebben een diepte ca. 95m en worden ingericht als natuur (zie afbeelding 7).
Het onderstaande inrichtingsvoorstel en bijbehorende referentiebeelden geven inzicht in de beoogde opzet van het geheel, maar moet nog verder worden uitgewerkt. Daarbij zal ook de beplanting nog nader worden bepaald aan de hand van de vegetatiekundige grondslag. Het beheer van de overgangszone wordt meegenomen in het terreinbeheer van het zelfstandige particuliere familielandgoed van (de ouders van) verzoeker naast en achter het perceel Doornseweg 16.
Afbeelding 7: Inrichtingsvoorstel nieuwe situatie
Bron: Adviesbureau Haver Droeze BNT
In paragraaf 3.2.1 is aangegeven dat in afwijking van het algemene verstedelijkingsverbod uit artikel 9.2 Interim Omgevingsverordening verstedelijking is toegestaan in een bebouwingslint. Als voorwaarde daarvoor geldt dat sprake moet zijn van het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit en er een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgesteld. Het voorliggende plan gaat daarom uit van nieuwe bebouwing in het bebouwingslint. De ruimtelijke kwaliteitsverbetering bestaat uit de omvorming van het achterterrein met een oppervlakte van circa 3500m² naar (nieuwe) natuur. Tevens worden in het overgangsgebied tussen de tuin en de nieuwe natuur maatregelen genomen in het kader van natuurinclusief bouwen.
Uit de ecologische QuickScan blijkt dat de huidige ecologische kwaliteiten van het bestaande terrein laag zijn (zie paragraaf 4.3 Ecologie). Het achterliggende terrein wordt beheerd als gazon. Er staan enkele solitaire bomen. De overige beplanting op het perceel bestaat uit uitheemse soorten als Laurierkers en Rododendron. De ecologische waarde van het perceel is zodoende beperkt. Om de ecologische kwaliteit te verbeteren, wordt in de Natuurtoets daarom voorgesteld om de uitheemse beplanting te vervangen door inheemse soorten zoals Lijsterbes. Ook wordt voorgesteld om meer heesterachtige beplanting aan te brengen en het gazon om te vormen naar bloemrijk grasland. Deze maatregelen zullen de ecologische draagkracht van het gebied in grote mate verbeteren. Door daarnaast ook het micro-reliëf terug te brengen met zandige plekken, wordt de oorspronkelijke landschappelijke structuur hersteld en wordt het gebied ook aantrekkelijk voor soorten als zandhagedis. Een indicatief uitwerkingsvoorstel maakt als bijlage 1 deel van uit van deze toelichting.
Aanvullend kunnen stapelmuren, takkenrillen en een wadi worden toegevoegd. Dergelijke voorzieningen vormen enerzijds een visuele en ruimtelijke barrière en zijn anderzijds zeer aantrekkelijk voor insecten en reptielen omdat het een goede schuilgelegenheid biedt en dieren zich op de stenen kunnen opwarmen. De wadi zou gevoed kunnen worden met het hemelwater van de woningen dat hier in de bodem kan infiltreren. Voor referentiebeelden van de beoogde inrichtingsmaatregelen, zie afbeeldingen 8 en 9.
Afbeelding 8: Referentiebeeld inrichting van het terrein als bloemrijk grasland met heesters en een wadi
Afbeelding 9: Voorbeeld stapelmuur en takkenril
De borging van de versterking van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vraagt dat het achterliggende terrein van het perceel de natuurbestemming krijgt met een inrichting- en beheerplan waaruit de versterking blijkt voor het NNN. Voor natuur liggen er kansen door het terrein gefaseerd, maximaal een keer per jaar te gaan maaien en daarbij 30% van het gewas te laten staan. Door plaatselijk niet te maaien ontstaat struweel en bos met overgangen naar het grasland. Het beheer bestaat uit het 1 tot 2x per jaar maaien (bij voorkeur in de tweede helft van juli) waarbij het maaisel wordt afgevoerd en het 1x per 2 jaar verwijderen van opslag.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk/functioneel relevant is voor het plangebied en de hier beoogde ontwikkeling. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als facet- en sectorbeleid op de verschillende beleidsniveaus.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.
In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.
Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.
De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland.
Toets
Het plan past binnen de uitgangspunten van de NOVI, omdat het een bijdrage levert aan natuurontwikkeling. De biodiversiteit wordt vergroot door de omvorming naar een bloemenrijk grasland. Daarnaast draagt het plan bij aan de ambities ten aanzien van duurzame energie doordat de woningen niet (meer) worden aangesloten op het gasnet.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn opgenomen. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat in het Barro om onderwerpen zoals Project Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Toets
Het Barro en Rarro zijn niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt op grond van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:2015:9221 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953)) dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
Toets
De voorziene ontwikkeling ziet op de ontwikkeling van twee woningen en wordt daarom niet aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels voor versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Met de Chw zijn een aantal procedurele versnellingen geregeld. Hierdoor kan een gemeente of provincie bijvoorbeeld sneller een besluit nemen over een ruimtelijk plan. Concrete projecten waar de versnellingen voor gelden staan in bijlage 2. Categorieën besluiten of plannen staan in bijlage 1. Het gaat daarbij om zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie; gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
Toets
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan staat niet in bijlage 2 en voldoet niet aan de voorwaarden van de categorieën in bijlage 1.
In de Omgevingsvisie (vastgesteld 10 maart 2021) zijn op Provinciaal niveau de keuzes op lange termijn (tot 2050) verwoord om ruimte te maken voor ontwikkelingen en tegelijkertijd de Utrechtse kwaliteiten te behouden. In de Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in samenhang met elkaar bezien. Doel is ruimte te bieden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, sociale samenhang met behoud of verbetering van de kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De regels die horen bij de Omgevingsvisie staan in de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht (vastgesteld 10 maart 2021, IOV). De Omgevingsverordening heeft een interim status tot het moment waarop de Omgevingswet in werking zal treden (1 januari 2024).
De sturingsfilosofie van de Provincie gaat uit van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen die passen bij de Utrechtse kwaliteiten. Deze kwaliteiten bieden kansen om opgaven te realiseren, maar stellen ook voorwaarden. Via plussen en minnen maakt de provincie een integrale afweging zodat elke ontwikkeling per saldo bijdraagt aan kwaliteitsverbetering.
De beoogde ontwikkelingsrichting is uitgewerkt in 7 beleidsthema's:
Deze thema's staan niet op zichzelf maar hebben onderlinge samenhang, zowel boven als onder de grond. De gewenste ontwikkeling verschilt per gebied en is afhankelijk van de specifieke kenmerken en identiteit. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Interim Verordening Provincie Utrecht hebben deels ook gevolgen voor het plangebied. Deze punten worden hier nader toegelicht.
Verbod op nieuwe verstedelijking in landelijk gebied
Voor onderhavig plan is van belang dat het perceel zich in het Landelijk Gebied bevindt waar op grond van artikel 9.2 IOV nieuwe stedelijke functies in beginsel niet zijn toegestaan. 'Verstedelijking' is in artikel 1.1 IOV gedefinieerd als: een ruimtelijk besluit dat ren opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies.
Het begrip 'stedelijke functie' is in datzelfde artikel gedefinieerd als 'een functie die door de intensiteit van de bebouwing en gebruik, door afhankelijkheid van geconcentreerde infrastructuur en door de intensieve wisselwerking met andere functies primair is aangewezen op of verbonden is met aaneengesloten bebouwd gebied'. Woningen en woongebieden worden in de IOV expliciet benoemd als 'stedelijke functie'. Nieuwe woningen worden zodoende gezien als nieuwe verstedelijking, hetgeen in het landelijk gebied in beginsel niet is toegestaan.
Uitzonderingen verstedelijkingsverbod
In hoofdstuk 9 van de IOV is een aantal uitzonderingen benoemd op grond waarvan nieuwe verstedelijking onder voorwaarden wel kan worden toegestaan in het landelijk gebied.
Volgens artikel 9.5 IOV is verstedelijking toegestaan in een bebouwingsenclave of in een bebouwingslint, mits dat gepaard gaat met het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit en de bebouwing niet buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten wordt gebouwd. Ten slotte geldt als voorwaarde dat de belangen van bestaande omringende functies niet onevenredig mogen worden aangetast.
Uit de toelichting op artikel 9.5 lid 1 IOV blijkt dat verhoging van de ruimtelijke kwaliteit op verschillende manieren kan worden bereikt. Er kan gedacht worden aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten (doorkijkjes) en dergelijke. De omvang en verschijningsvorm van een nieuwe of uit te breiden stedelijke bestemming moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. De inhoud van de woning (m³) moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
In artikel 9.5 lid 2 IOV is aangegeven dat de motivering van het bestemmingsplan een onderbouwing bevat waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit de onderbouwing. In de toelichting op dit artikel is aangegeven dat de beeldkwaliteitsparagraaf in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten bevat en een onderbouwing van de manier waarop de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten.
De kwaliteit van de locatie is dat het achterste gedeelte van het perceel potentie heeft om ontwikkeld te worden als natuur. Dit sluit aan bij de omliggende natuurgebieden. Binnen het bebouwingslint langs de Doornseweg vindt een (beperkte) uitbreiding van de bestaande stedelijke functies plaats.
Natuurnetwerk Nederland
Onderhavig plangebied ligt in het NNN (zie afbeelding 10) als bestaande natuur. Binnen het NNN zijn ruimtelijke ontwikkelingen die per saldo leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN niet toegestaan (artikel 6.3 IOV).
Afbeelding 10: Ligging ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Bron: Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
In artikel 6.3 lid 2 IOV staat dat bestaande legale bebouwing, erven en verharding niet gerekend worden tot de oppervlakte van het NNN. Onder 'erven' wordt verstaan: de direct aan de bestaande legale bebouwing grenzende strook grond die bestaand en legaal is ingericht ten dienste van die bebouwing, alsmede bestaande legale (half)verhardingen. Hieruit volgt dat directe omgeving van de bestaande woning met erf geen deel uitmaakt van het NNN.
Binnen het bestemmingsvlak wonen mag op grond van het geldende bestemmingsplan maximaal één vrijstaande woning vergund worden en het bestemmingsvlak mag voor 100% worden bebouwd. De op de plankaart aangewezen gronden voor erven zijn bestemd voor erven en tuinen bij de woning. Het bestemmingsplan kent geen aanlegvergunningenstelsel. Het is aannemelijk dat het bouwen van een extra woning in het lint, waar in de huidige situatie al bebouwing mogelijk is, niet leidt tot aantasting van het NNN. Ontwikkelingen binnen het erf leiden niet tot significante aantasting in de vorm van oppervlakteverlies. Evenmin is aannemelijk dat het toevoegen van één woning zal leiden tot een aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden in de vorm van een significante toename van de betredingsdruk en/of verstoring. Temeer daar er reeds sprake is van een bebouwingslint, de ontsluiting geschiedt via de bestaande wegen en een bestaande recreatieve druk op het achterliggende bosgebied van landgoed Den Treek - Henschoten.
Met het oog op het verbeteren van de kwaliteit door natuurontwikkeling op het achter de woning gelegen terrein is relevant dat aan het perceel in het Natuurbeheerplan geen type voor Bestaande Natuur noch een Natuurdoeltype is toegekend (zie afbeelding 11). Wel is het gebied aangewezen voor 'subsidiabel inrichting en beheer (agrarisch)'. Dit betekent de bestaande natuurkwaliteit minimaal is en dat er geen specifieke doelstellingen zijn geformuleerd. Het perceel is aangeduid met diverse functies die betrekking hebben op agrarisch natuurbeheer, zoals 'leefgebied droge dooradering' en 'natuurvriendelijk beheren'. Nu er geen specifieke natuurdoeltypen zijn geformuleerd, is op basis van de uitkomsten van de ecologische QuickScan in paragraaf 2.3 een voorstel uitgewerkt voor kwaliteitsverbetering.
Afbeelding 11: Natuurbeheertypen 2023
Bron: Natuurbeheerplan 2023 provincie Utrecht
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Verder is van belang dat het plangebied in een zone ligt die is aangewezen als 'Cultuurhistorische Hoofdstructuur' - 'archeologisch waardevolle zone'. Het stuwwallen landschap van de Utrechtse Heuvelrug kent een lange bewoningsgeschiedenis en daardoor een grote diversiteit aan archeologische waarden uit verschillende perioden: van Steentijd tot Tweede Wereld Oorlog. Deze stapeling van tijdlagen maakt het gebied bijzonder, reden waarom het gebied vanwege de archeologische waarden is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (zie afbeelding 12).
Afbeelding 12: Ligging in Cultuurhistorische hoofdstructuur
Bron: Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
In paragraaf 4.2.1 wordt het aspect archeologie nader beschreven.
Toets
Hoewel het provinciaal beleid uitgaat van een algemeen verstedelijkingsverbod in het buitengebied, zijn hierop uitzonderingen. Een relevante uitzondering is wanneer verstedelijking plaatsvindt in een bestaand bebouwingslint, waar bij dit plan sprake van is. Een belangrijke voorwaarde is dat de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. De ligging in Natuur Netwerk Nederland biedt kansen om op het achterliggende terrein natuur te ontwikkelen. Hiervoor is een voorstel uitgewerkt dat het bestaande gazon omvormt in een bloemrijk grasland, waarmee de ecologische kwaliteit wordt verhoogd.
De gemeente Leusden heeft in 2018 twee visies (één voor het stedelijk gebied en één voor het landelijke gebied) vastgesteld. Over hoe Leusden er uit moet komen gaan zien in de toekomst. In 2023 zijn de twee visies samengevoegd. De nieuwe omgevingsvisie heeft nog geen nieuwe inhoud gekregen, maar bevat beleid uit de twee oude omgevingsvisies.
Het plangebied ligt in het Centraal Buitengebied, met landgoederenzone. Het westelijke en zuidelijke deel van deze zone bestaat grotendeels uit gronden van landgoed Den Treek - Henschoten en kent naast bos tevens een afwisseling tussen open en besloten akkers en weiden. De boerderijen in het gebied zijn grotendeels eigendom van het landgoed.
Doelen voor Centraal Buitengebied, met landgoederenzone zijn:
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de gemeente woningen realiseert door onder andere een groene ontwikkelstrategie in te zetten voor extra woningen in het buitengebied. De groene ontwikkelstrategie moet voorkomen dat ontwikkelingen, zoals woningbouw, ten koste gaan van het groene karakter van Leusden. Ontwikkelingen moeten passen bij de stedenbouwkundige of landschappelijke kenmerken van het gebied waar ze plaats vinden. Binnen de ontwikkeling zelf zal voldoende aandacht moeten worden besteed aan groen.
Toets
Binnen de gemeente Leusden is een grote behoefte aan woningen. Voor ontwikkelingen gaat de gemeente uit van een groene ontwikkelstrategie, waarbij het groene karakter van Leusden behouden blijft. Het plan gaat uit van het toevoegen van één extra woning binnen een bestaand woonperceel aan de Doornseweg. Doordat de extra woning is voorzien binnen het bestaande bebouwingslint/erf blijven de bestaande structuren en kwaliteiten behouden. Met dit plan worden bovendien de ecologische kwaliteiten versterkt. Het achterliggende terrein wordt op dit moment gebruikt als gazon en heeft de bestemming ‘Tuin’. Dit gebruik wordt beëindigd en het perceel (circa 3.500 m2) wordt ingericht als bloemrijk grasland en krijgt de bestemming 'Natuur'. De bouw van een extra woning in het lint doet geen afbreuk aan de rust en stilte in het gebied. Daarmee is het plan in overeenstemming met de Omgevingsvisie gemeente Leusden.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat van 6 juni tot en met 17 juli 2023 het ontwerp van een nieuwe Omgevingsvisie ter inzage heeft gelegen. Dit betreft een samenvoeging van de Omgevingsvisie Buitengebied en de Omgevingsvisie Stedelijk Gebied en bevat geen nieuw beleid. Uitzondering vormt de toegevoegde woningbouwzoekgebieden bij Leusden en Achterveld. Dit betreft een gebied ten zuiden van de wijk Tabaksteeg en twee gebieden rond Achterveld (tussen de uitbreidingswijk Mastenbroek 2 en De Fliert ten noordoosten van de kern Achterveld en het gebied ten noorden van de Hessenweg aan de westzijde van Achterveld. Het plangebied ligt niet in één van deze zoekgebieden. De ontwerp Omgevingsvisie heeft dan ook geen gevolgen voor het plan.
Leusden wordt in de Woonvisie getypeerd als een dynamische gemeente met kwalitatief goede woningen voor starters, gezinnen en senioren en een goed voorzieningenaanbod. In de Woonvisie is aangegeven dat het aantal huishoudens de komende jaren zal toenemen. Om in de groei te kunnen voorzien worden tot en met 2026 625 woningen gerealiseerd. Een andere doelstelling is het verduurzamen van de woningvoorraad.
Toets
Het realiseren van een extra woning op het perceel Doornseweg 20 past binnen de gemeentelijke woonambitie. De nieuw te realiseren woningen zullen bijdragen aan het verduurzamen van de woningvoorraad.
De gemeenteraad heeft de Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016 – 2030 vastgesteld. Doel is om uiterlijk in 2040 energieneutraal te zijn. Inzet vanuit de gemeente is om te komen tot energieneutrale gebouwen. Dus bijvoorbeeld uitgaan van all-electric (zonder gasaansluiting).
Gemeente Leusden heeft in de Duurzaamheidsagenda haar ambities op het gebied van Duurzaamheid verwoordt om in 2040 energieneutraal te zijn. De Duurzaamheidsagenda heeft 3 pijlers:
Toets
De ontwerpen van de nieuwe woningen zijn op dit moment nog niet bekend. Het bouwplan zal voldoen aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheid. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning nader worden uitgewerkt.
De Welstandsnota 2018 van de gemeente Leusden is van toepassing op bouwwerken, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In de nota onderscheidt de gemeente de volgende welstandscriteria: criteria voor kleine bouwwerken/sneltoetscriteria, objectcriteria, gebiedsgerichte criteria, algemene criteria, nieuwe projecten en excessenregeling.
Het perceel Doornseweg 20 valt in het deelgebied 'Buurtschappen'. Hiervoor zijn de volgende criteria benoemd:
Algemeen
Plaatsing
Massa en vorm
Detaillering, kleur en materiaal gebruik
De criteria die relevant zijn voor het bestemmingsplan zijn bij het inrichtingsvoorstel in acht genomen, zoals de criteria over plaatsing. Bij de uitwerking van het bouwplan wordt met de overige criteria rekening gehouden.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor diverse milieu- en omgevingsaspecten te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. In dit hoofdstuk wordt voor de beoogde ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De betreffende rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde 'stand stillbeginsel'.
In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel al een woonbestemming. Daarmee is de grond in beginsel geschikt voor een woonfunctie. Aangezien het bestemmingsvlak wonen wordt vergroot, is ook met het oog op de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen, een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 2 deel uit van dit plan.
Het onderzoek heeft tot doel om vast te stellen of er sprake is van een mogelijke verontreiniging van de bodem met stoffen die een belemmering kunnen vormen met het oog op de voorgenomen functie (wonen). Op basis van het vooronderzoek wordt de locatie als 'verdacht' beschouwd. Geadviseerd wordt om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform NEN5707 ter plaatse van de druip zone van de schuur die is afgedekt met asbest platen. Ook ter plaatse van het terreingedeelte waar in 1992 in de bovengrond ter plaatse van het woonhuis en het gazon in de bovengrond overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetroffen voor minerale olie, PAK en zink. In het grondwater zijn overschrijdingen van de streefwaarde geconstateerd voor tolueen, xylenen, zink en trichlooretheen aangetroffen. Geadviseerd wordt om nader onderzoek te doen conform NEN5740.
Dit nader onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de bodem in de huidige toestand geschikt is voor de beoogde ontwikkeling dan wel dat de bodem moet worden gesaneerd. Ervan uitgaande dat de bodem door middel van bodemsanering geschikt kan worden gemaakt voor de beoogde woonfunctie, kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen onoverkomelijke belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar; dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals wonen). De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bedrijven worden gesitueerd en vice versa. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Voor een beoordeling van de vraag in hoeverre het toevoegen van een extra woning gevolgen heeft voor omliggende bedrijven is onderzocht welke bedrijven in de omgeving liggen en is aan de hand van algemene richtafstanden een inschatting gemaakt van de milieucontouren. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteiten zoals die worden nagestreefd voor gebieden die zijn ingericht volgens het principe van functiescheiding. In het plangebied is sprake van 'rustig buitengebied'.
Op het perceel Doornseweg 18 zijn de gronden bestemd voor horeca, met uitzondering van dancings en discotheken. Dit type bedrijvigheid valt onder milieucategorie 1, waarbij een richtafstand van 10m hoort. Het perceel Doornseweg 20 ligt op grotere afstand dan 10m, zodat kan worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De gronden van het perceel Waterlooweg 12 zijn bestemd voor bedrijven in categorie 1. Bij deze bedrijven hoort een richtafstand van 10m. Het perceel Doornseweg 20 ligt op grotere afstand, zodat zonder nader onderzoek kan worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Voor beide bedrijven geldt bovendien dat er bestaande woningen aanwezig zijn tussen het plangebied en de betreffende bedrijven. Deze woningen zijn maatgevend voor de milieubeoordeling en milieuruimte van de betreffende bedrijven. De extra woning op het perceel leidt dan ook niet tot extra beperkingen in de bedrijfsvoering van deze bedrijven.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen in het kader van de ruimtelijke ordening zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object. De Wet Geluidhinder kent daarom geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, zorg en onderwijs.
In het kader van dit bestemmingsplan is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen en spoorlijnen aanwezig. De Wet geluidhinder (Wgh) kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan.
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3, Kragten, Akoestisch onderzoek woningbouwplan Doornseweg 20 Leusden, 17 augustus 2023) waarbij, omdat er nog geen definitief bouwplan is, een contour berekening is gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat de nieuwe woningen in een zone liggen waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde (48dB). De geluidbelasting in deze zone is bovendien hoger dan de maximale ontheffingswaarde (53 dB). Aangezien de woningen in het bestaande bebouwingslint moeten worden gesitueerd, is het niet mogelijk om de woningen zo te situeren dat aan deze waarden wordt of kan worden voldaan, aangezien de 53dB contour op circa 70m vanaf de as van de Doornseweg ligt.
Het is ook niet mogelijk om tegen aanvaardbare kosten maatregelen te treffen aan de bron of in het overdrachtsgebied, die ook uit stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar zijn. Het is wel mogelijk om de woningen te voorzien van een 'dove gevel' of om de gevels van geluidwerende schermen te voorzien. In het akoestisch onderzoek is het plan daarom ook getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid. Daarin is bepaald dat er minimaal één geluidluw geveldeel aanwezig dient te zijn. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de oostelijke gevel sprake is van een geluidluwe gevel zodat aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Daarnaast dient de buitenruimte bij voorkeur gelegen te zijn aan de geluidluwe zijde. De achtertuin van de woningen bevindt zich aan de oostzijde van de woning zodat ook aan deze voorwaarde kan worden voldaan.
Gelet op het feit dat de geluidbelasting op de gevel hoger is dan 53dB én een woning hier alleen kan worden gebouwd indien geluidwerendemaatregelen worden getroffen om te kunnen voldoen aan het Bouwbesluit, is in de regels en op de verbeelding opgenomen dat ter plaatste een 'dove gevel' toegepast dient te worden en dat de voor het binnenniveau voldaan moet worden aan de eisen in het Bouwbesluit.
Met inachtneming van deze voorwaarden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moeten worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het begrip 'in betekenende mate' is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM).
Bij toepassing van NIBM is artikel 2 van het Besluit NIBM relevant. Dat artikel geeft aan dat aannemelijk gemaakt moet worden, dat de toename van de fijnstof en stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Als aannemelijk is dat de grens niet wordt overschreden, dan is het project NIBM. Het hoeft dus niet tot in detail te worden aangetoond.
De Regeling NIBM geeft verder nog categorieën van gevallen en getalsmatige grenzen waarbinnen een project altijd NIBM is, ongeacht de bijdrage ervan op de concentraties. Voor dergelijke gevallen mag er zonder meer van worden uitgegaan dat de bijdrage van het project NIBM is. Voor woningbouwlocaties is de grens minder dan 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. In dit geval is geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit hoeft niet plaats te vinden.
Toets
Toetsing aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna kort ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied, in relatie tot de geldende grenswaarden.
Uit de Atlas voor de leefomgeving (peiljaar 2020, bron: www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de achtergrondconcentratie stikstofdioxide/NO2 (11 µg/m3) en fijnstof / PM10 (15 µg/m3) zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 bevinden. De concentratie zeer fijnstof / PM2,5 (8 µg/m3) bevindt zich eveneens beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3. Aan de grenswaarden wordt in het plangebied ruimschoots voldaan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor bestemmingsplannen is wet- en regelgeving over veiligheidsrisico's aan de orde. Dit kunnen risico's zijn die zware bedrijven kunnen veroorzaken, maar ook door transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). Kwetsbare bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen, moeten voldoende afstand houden tot dergelijke bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn. De normen en richtlijnen voor risico's komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op basis van de risicokaart (zie afbeelding 13) is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en om het plangebied. Uit de risicokaart blijkt dat ten westen van de Doornseweg (N227) en ten noorden van de Waterlooweg een buisleiding ligt voor aardgas (A-510). Daarnaast ligt het plangebied op circa 7m afstand tot de provinciale weg (N227). Rondom de gasleiding geldt een brandaandachtsgebied (de rode contour in onderstaande afbeelding).
Afbeelding 13: Risicokaart
Bron: www.atlasleefomgeving.nl
Als er tijdens het transport van gevaarlijke stoffen iets misgaat, kan de gevaarlijke lading ontbranden of exploderen. Ook kunnen giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Daarbij kan worden gedacht aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond of kabels voor stroom, tv, telefoon en internet. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50mm en een druk van 16bar, alle buisleidingen voor brandbare stoffen vanaf een diameter van 100mm en overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5m afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het Plaatsgebonden Risico 10-6.
Plaatsgebonden risico
Voor de gasleiding is van belang dat het plaatsgebonden risico (PR) in het Bevi gedefinieerd is als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding. Plaatsen met een gelijk PR worden op een kaart door middel van een contour weergegeven. De betreffende buisleiding heeft geen PR-10 -6 contour. Hierdoor kunnen er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour liggen. Binnen de PR-10-6 contour bedraagt de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op de 1 miljoen per jaar.
Het plangebied ligt ook binnen het invloedsgebied (200m) van de N227. Ook hiervoor dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden conform artikel 7 en 8 Bevt. Gezien de planontwikkeling is het aannemelijk dat het groepsrisico niet noemenswaardig toeneemt zodat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Maatgevend scenario met buisleiding A-510
Het maatgevende ongevalscenario met de hoge druk aardgastransportleiding A-510 is een fakkelbrand. De afstand van de buisleiding tot aan het plangebied bedraagt 40m. Een fakkelbrand wordt veroorzaakt doordat, bijvoorbeeld bij graafwerkzaamheden door derden, een breuk in de hoge druk aardgastransportleiding ontstaat. Het aardgas stroomt in dat geval onder hoge druk continue uit de leiding. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De beheerder van de gasleiding moet komen om de gasleiding te blokken; dit kan tot ruim een uur duren. Hierna kan binnen het effectgebied met hulpverlening worden gestart. Het effect van een fakkelbrand is hittestraling. De hittestraling is in combinatie met de blootstellingsduur bepalend voor de gevolgen voor mensen en objecten. Het effect kan (dodelijke) slachtoffers, schade en brand veroorzaken.
Het plangebied ligt binnen de 100% lethaliteitszone van de buisleiding. Deze zone bedraagt 175m; iedereen die zich bij een calamiteit binnen deze zone bevindt, komt te overlijden. Het plangebied ligt ook binnen de 1% lethaliteitszone; deze heeft een breedte van 360m. In de zone tussen 175m en 360m gemeten vanaf de plek waar de calamiteit optreedt, kan iedereen die onbeschermd vlucht door de buitenlucht brandwonden oplopen.
De buisleiding heeft conform dat PR berekening uit het rapport van Arcadis1, dat is opgesteld in het kader van het project Knooppunt Hoevelaken, geen plaatsgebonden risicocontour. Wel heeft de buisleiding een belemmeringenstrook van 5 meter waarbinnen niet gebouwd mag worden.
Maatgevende scenario's N227
De maatgevende scenario's in relatie tot de N227 zijn een plasbrand als een explosie. Een explosiescenario wordt ook een Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion (BLEVE) genoemd. Deze ongevalscenario's houden verband met het transport van (zeer) brandbare vloeistoffen en zeer brandbare gassen over de N227.
Door het openscheuren van een tankwagen kunnen (zeer) brandbare vloeistoffen uit de tankwagen stromen, die licht ontvlambaar zijn. Wanneer de plas ontsteekt, kan een plasbrand ontstaan. De effecten van een plasbrand zijn warmtestraling en rook; de effecten daarvan kunnen tot circa 75m reiken. Hierdoor kunnen slachtoffers, schade en brand ontstaan in de omgeving.
Een koude BLEVE wordt veroorzaakt door een externe beschadiging, bijvoorbeeld door een botsing waardoor de tank open kan scheuren. Als daarbij LGP vrijkomt, ontsteekt dit direct waardoor een vuurbal en drukgolf ontstaan. De effecten van een koude BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen in een straal van 330m dodelijke slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken.
Een warme BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen waardoor de tank verzwakt en bezwijkt. Daarbij kan LPG vrijkomen en ontsteken. Hierbij ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een warme BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen in een straal van 380m dodelijke slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken.
Rampenbestrijding
Bij rampenbestrijding gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Hierbij is het van belang dat voldoende bluswater beschikbaar is en dat de bereikbaarheid daarvan wordt geborgd in het bestemmingsplan.
Met betrekking tot de beschikbaarheid en bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen geldt dat voor de genoemde risicobronnen deze volgens het regionale dekkingsplan en inzetprocedures reeds zijn gerealiseerd. Verder is het plangebied vanuit meerdere richtingen bereikbaar en daarmee afdoende geregeld. Daarnaast dient de brandweer te kunnen beschikken over voldoende bluswater op de planlocatie zelf ten behoeve van de hulpverlening en (na)blussing na een incident met gevaarlijke stoffen. De aanwezige bluswatervoorzieningen worden als toereikend en voldoende bereikbaar gezien.
Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het over de mogelijkheden voor personen die zich in het invloedsgebied bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen op het moment dat een ramp of zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten en/of te schuilen. Het plan ziet op het bouwen van twee nieuwe woningen; de bewoners daarvan worden als 'zelfredzaam' gezien.
In dat kader is van belang dat bewoners op de hoogte zijn van de mogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen. Daarom is in de toelichting een handelingsperspectief opgenomen voor een fakkelbrandscenario, een plasbrandscenario en een BLEVE.
Bij een fakkelbrand kunnen mensen in het plangebied, afhankelijk van de locatie van de fakkelbrand, te maken met een hoge hittestralingsintensiteit. Voor personen die buiten een gebouw bevinden, is het belangrijk om dekking te zoeken bij objecten, zoals muren of gebouwen (schuilmogelijkheden). Personen die zich in een gebouw bevinden, kunnen het beste binnen blijven. Wanneer de stralingsintensiteit te hoog is en gebouw bij de brand betrokken dreigt te raken, wordt geadviseerd om - indien mogelijk onder dekking van bebouwing - van de brandhaard weg te vluchten.
Bij een plasbrand verschilt het handelingsscenario afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving. Snel reageren is bevorderlijk. Personen die zich buiten bevinden nabij de risicobron wordt geadviseerd om uit het zicht van de brand te vluchten, onder dekking van objecten zoals een muur. Als er schuilmogelijkheden zijn, is het zoeken van dekking of een schuilplaats een goed handelingsperspectief. Voor personen die zich in een gebouw bevinden, kunnen - indien mogelijk - het beste vluchten aan de schaduwzijde van het gebouw ten opzichte van de plasbrand. Als dat in verband met de hittestraling niet meer mogelijk is, is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen (sluiten van binnendeuren vertraagt de eventuele uitbreiding van de brand). Als secundaire branden optreden, wordt geadviseerd te vluchten aan de schaduwzijde van het gebouw ten opzichte van de plasbrand.
Bij een BLEVE zijn de mogelijkheden om te vluchten beperkt omdat het scenario van een koude BLEVE geen ontwikkeltijd kent. In het geval van de dreiging van een warme BLEVE wordt geadviseerd om van de bron af te vluchten naar een verzamelplaats of schuilplaats op een veilige afstand.
Aangezien het risico ter hoogte van het plangebied lager is dan 10-6 per jaar legt dit plaatsgebonden risico geen beperkingen op. Verder ziet het plan op het vervangen van 1 bestaande woning door 2 nieuwe woningen waarvan de bewoners zelfredzaam zijn en de risico's in relatie tot externe veiligheid beperkt zijn, kan worden geconcludeerd dat externe veiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Zendmasten voor telecommunicatie zijn eveneens niet aanwezig. Onderzoek naar elektromagnetische velden is niet nodig.
De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.- beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is.
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de toevoeging van één extra woning binnen een woonbestemming. De ontwikkeling is naar aard en omvang beperkt, omdat er al een woonbestemming op het perceel ligt en er ten opzichte van de huidige situatie geen sprake is van een grote wijziging van de mate van verstedelijking. Er is geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waardoor het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. achterwege kan blijven.
In aansluiting daarop kan worden opgemerkt dat in het Besluit m.e.r. geen ondergrens is opgenomen voor het opstellen van een vormvrije m.e.r. beoordeling. Wel moet sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit plan maakt de bouw van 1 extra woning mogelijk binnen een bestaand bebouwingslint en heeft nauwelijks impact op zijn omgeving. Zodoende is aannemelijk dat het plan geen aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zal hebben. Dit is in lijn met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak d.d. 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) is daarom een vormvrije m.e.r. beoordeling achterwege gelaten.
In het plangebied lopen geen ruimtelijk relevante kabels en leidingen waarmee rekening gehouden moet worden. Buiten het plangebied ligt een gasleiding. Zie paragraaf 4.1.6.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.
Op de archeologische waarde- en verwachtingskaart met beleidsadviezen van de gemeente Leusden is aan het perceel een 'middelhoge' archeologische verwachting toegekend. Het beleidsadvies voor deze gebieden luidt als volgt: bij plangebieden groter dan 500m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm – maaiveld plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. De beleidskaart werkt door in de Beheersverordening 'Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen' (vastgesteld 14 november 2013). Hierin is aan het perceel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoge verwachting' (artikel 11) toegekend (zie afbeelding 14).
Afbeelding 14: Uitsnede beleidskaart archeologie gemeente Leusden
Bron: gemeente Leusden
Uit artikel 11.2 van de planregels volgt dat geen archeologisch onderzoek hoeft te worden verricht indien een aanvraag betrekking heeft op vervanging van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onderzoek kan ook achterwege blijven indien de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper de bodem ingaan dan 30cm en geen grotere oppervlakte beslaan dan 500m2.
Gelet op de beoogde bouw van 2 woningen, is echter aannemelijk dat de drempel van 500m² zal worden overschreden. Daarom is in het kader van dit bestemmingsplan een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 4 deel uit van dit plan. Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een hoge verwachtingswaarde geldt op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden (Laat)Paleolithicum t/m Ijzertijd en een lage verwachting voor de Romeinse tijd t/m Nieuwe tijd. Aangezien in de directe omgeving van het plangebied veel militaire activiteiten hebben plaatsgevonden, zijn er geen aanwijzingen dat binnen het plangebied militaire structuren hebben gelegen; wel geldt een hoge verwachting op het voorkomen van losse vondsten/losse resten van militaria uit de Tweede Wereldoorlog.
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek laten zien dat recente verstoringen beperkt zijn gebleven tot de huidige bouwvoor/ bewerkte bovengrond en dat verder sprake is van een merendeels intacte bodemopbouw. Als er archeologische sporen aanwezig zijn, bevinden deze zich naar verwachting direct onder de huidige bouwvoor / bewerkte bovengrond op een diepte tussen circa 60-80 cm onder het maaiveld.
Aangezien het gehele plangebied een merendeels intacte bodemopbouw heeft kunnen door de voorgenomen bouw van twee woningen mogelijke archeologische resten en sporen worden verstoord. Gelet op het feit dat archeologische resten voornamelijk uit grondsporen zullen bestaan, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de bouw- en graafwerkzaamheden een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen. Ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied dat omgevormd gaat worden naar nieuwe natuur, zijn geen diepere bodemverstorende ingrepen voorzien dan 0,3m ten opzichte van het bestaande maaiveld. Op deze gronden wordt geen nader onderzoek geadviseerd. Het advies wordt in het kader van het bestemmingsplan voorgelegd aan de gemeente om een besluit te nemen over de te nemen vervolgstappen.
Het aspecten archeologie staat uitvoering van het bestemmingsplan echter niet in de weg.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een gebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden.
De bestaande (te slopen) woning is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Het perceel ligt niet binnen een gebied dat is aangewezen als 'beschermd stads- of dorpsgezicht'. Zodoende kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt.
Het aspecten archeologie staat uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het plangebied ligt op ruime afstand tot Natura 2000-gebieden (zie afbeelding 15). De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Arkemheen, Kolland & Overlangbroek en Rijntakken) liggen op meer dan 13 kilometer (zie afbeelding 15). Vanwege de ruime afstand kunnen significant negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. De enige factor die op grotere afstand werkzaam is en op basis van zijn reikwijdte van invloed kan zijn, betreft stikstofdepositie. De bouw en het gebruik van de woningen kan uitstoot van stikstof tot gevolg hebben, met name vanwege de inzet van bouwmaterieel en de extra verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Uit bijlagen 7, 8 en 9 blijkt dat noch als gevolg van de aanlegfase, noch in de gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie c.q. negatief effect op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden.
Afbeelding 15: Ligging ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Bron: Ecogroen, Quickscan natuurtoets sloop en nieuwbouw aan de Doornseweg 20, Leusden, 22 december 2022
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de Provincie.
Het plangebied maakt deel uit van het NNN (zie paragraaf 3.2.1). Omdat de voorgenomen ontwikkelingen uitsluitend plaatsvinden in het westelijke gedeelte van het terrein met bestemming ‘wonen’ en ‘erven’ ontstaat echter geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Bovendien wordt een groot deel van het plangebied verrijkt met natuurmaatregelen waarbij aangesloten wordt bij natuur in de omgeving. Door het toepassen van groene gebiedsinrichting wordt de ecologische waarde van het terrein als onderdeel van het NNN versterkt. De huidige ecologische waarde van het terrein is laag.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.
In het kader van de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet Natuurbescherming is een quickscan Wet
natuurbescherming uitgevoerd naar de aanwezigheid en de effecten van het plan voor beschermde
soorten (zie bijlage 5, Ecogroen, Quickscan natuurtoets sloop en nieuwbouw aan de Doornseweg 20, Leusden, 22 december 2022). Uit de quickscan blijkt dat de te slopen bebouwing in potentie geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen en als nestplaats voor huismus. Ook zijn vaste verblijfplaatsen van reptielen te verwachten.
Teneinde inzicht te krijgen in de effecten van het plan op deze soorten, is nader onderzoek naar deze soorten uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 6 deel uit van dit plan. In het nader onderzoek wordt vastgesteld dat in de te slopen bebouwing geen verblijfplaatsen van vleermuizen en/of huismus zijn aangetroffen. Vervolgstappen ten aanzien van deze soorten zijn daarom niet noodzakelijk. Wel kunnen (bouw)lampen tijdens de aanleg- en gebruiksfase een verstorende werking hebben op omliggende vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Hier dient rekening mee te worden gehouden door lichtuitstraling zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarnaast geldt dat binnen de invloedsfeer van de voorgenomen sloop een broedbiotoop van algemene vogelsoorten aanwezig is in de vorm van opgaand groen. Ook hier dient tijdens het uitvoeren van geplande werkzaamheden rekening mee gehouden te worden door zoveel mogelijk buiten het broedseizoen te werken en/of ruim voor het broedseizoen te starten met werkzaamheden. Als er een broedgeval wordt vastgesteld, dienen de werkzaamheden direct te worden gestaakt en dient contact te worden gezocht met een ecoloog. Vervolgens wordt in overleg bepaald hoe de werkzaamheden op een zorgvuldige wijze binnen de kaders van de Wnb kunnen worden uitgevoerd.
Op basis van de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens (NDFF)
worden in het plangebied geen standplaatsen van beschermde flora verwacht of vaste verblijfplaatsen van andere beschermde soorten (overige zoogdieren, amfibieën, ongewervelden en vissen) verwacht. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming is voor deze soortgroepen niet aan de orde.
Wel zijn tijdens het aanvullend onderzoek zijn meerdere hazelwormen en een ringslang op het terrein aangetroffen. Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingrepen en werkzaamheden zijn verblijf- en/of voortplantingsplaatsen te verwachten. Mogelijk kunnen deze ook verloren gaan. Voorafgaand aan de uitvoering van de voorgenomen ingrepen en werkzaamheden dient daarom ontheffing als bedoeld in artikel 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor zowel hazelworm als ringslang.
Ontheffing kan worden verleend als kan worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Daarnaast moeten maatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende soorten beperken (mitigeren) en onvermijdelijke schade compenseren.
Zowel hazelworm als ringslang zijn beschermd op grond van artikel 3.10 Wnb zodat ontheffing ook kan worden verleend ten behoeve van een ruimtelijke inrichting (artikel 3.10 lid 2 onder a Wnb). Daarnaast wordt het oostelijke deel van het plangebied (nu 'gazon') deels ingericht voor de aangetroffen soorten en kunnen maatregelen worden getroffen om schade aan de soorten te voorkomen, zoals het plaatsen van een reptielenscherm. Er worden geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding verwacht als gevolg van de ingrepen en werkzaamheden, zodat het aannemelijk is dat ontheffing kan worden verleend.
De aanbevelingen voor een groene gebiedsinrichting en natuurversterkingsmaatregelen (natuurinclusief bouwen) zijn beschreven in de Natuurtoets. Deze maatregelen zijn voorzien op het oostelijk deel van het terrein dat niet bebouwd wordt en in de huidige situatie is ingericht en wordt beheerd als gazon. Deze gronden krijgen de bestemming 'Natuur' en worden omgevormd tot een natuurlijk terrein met een hogere ecologische waarde zodat het hele plangebied beter aansluit op omliggende natuur.
Hiervoor zijn de volgende maatregelen voorgesteld:
Deze maatregelen worden verwerkt in een inrichtingsplan en een beheerplan dat als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning dient te worden overgelegd. Zo wordt het gazon omgevormd naar bloemrijk grasland. Om de ecologische kwaliteit te verbeteren wordt de uitheemse beplanting vervangen door inheemse soorten zoals Lijsterbes. Ook wordt meer heesterachtige beplanting aangebracht. Door daarnaast ook het micro-reliëf terug te brengen met zandige plekken, wordt de oorspronkelijke landschappelijke structuur hersteld en wordt het gebied ook aantrekkelijk voor soorten als zandhagedis.
Aanvullend worden stapelmuren, takkenrillen en een wadi toegevoegd. Dergelijke voorzieningen vormen enerzijds een visuele en ruimtelijke barrière en zijn anderzijds zeer aantrekkelijk voor insecten en reptielen omdat het een goede schuilgelegenheid biedt en dieren zich op de stenen kunnen opwarmen. Ten slotte wordt voorgesteld om het hemelwater van de woningen af te koppelen en via een wadi in de bodem te infiltreren.
Het aspect ecologie staat verwezenlijking van dit plan niet in de weg.
Uit artikel 3.1.1 Bro volgt dat water vanaf het begin moet worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Afvalwater
De gemeente draagt zorg voor de inzameling van afvalwater. Een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel dient altijd in overleg met en/of uitgevoerd door de gemeente plaats te vinden. De landelijke wet- en regelgeving hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het uitgangspunt dat de perceeleigenaar het hemelwater zoveel mogelijk zelf moet verwerken (bergen/infiltreren). De gemeente bepaalt in welke situaties de perceeleigenaar het regenwater zelf moet verwerken. Als het regenwater niet (geheel) op eigen terrein verwerkt kan worden, treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. De gemeente kan hiervan afwijken en geeft dan aan hoe het overtollige hemelwater afgevoerd zal worden.
Het perceel is reeds aangesloten op de riolering (persriool). De nieuw te bouwen extra woning zal voor het huishoudelijk afvalwater eveneens worden aangesloten op de riolering. De capaciteit van de riolering was afgestemd op de bestaande bebouwing in het gebied, waaronder twee horecabedrijven en een camping. In de nieuwe situatie wordt hier slechts één extra woning gebouwd. Het is daarom aannemelijk dat de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de beoogde woning aan te kunnen sluiten op het bestaande rioolstelsel.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het vuilwaterafvoerriool ten oosten van de percelen aan de Doornseweg ligt. Binnen drie meter uit het hart van deze leiding mag aan weerszijden geen diep wortelende beplanting worden aangebracht of bouwwerken worden opgericht.
Hemelwaterkwaliteit
Geadviseerd wordt om afstromend regenwater, in afwachting van infiltratie, tijdelijk te bergen in een bergingsvoorziening (bijvoorbeeld een vijver, een zakput, een bergende en infiltrerende verharding van klinkers, e.d.). Het onderhoud en de aanleg van de berging- en infiltratievoorzieningen is een taak voor de gebouw- of perceeleigenaar.
Grondwaterkwaliteit
De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit onder het eigen perceel. Eis is dat het afkomend regenwater niet verontreinigd is of verontreinigd kan raken zodat bodemverontreiniging bij de infiltratiepunten wordt voorkomen. Hiervoor is het belangrijk geen onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK's) en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/straatmeubilair die in aanraking komen met regen- en/of grondwater.
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te bouwen. Geadviseerd wordt om bij de uitwerking van het bouwplan aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater mee te nemen en te beschouwen in relatie tot de grondwaterstanden. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden vermeden. Uitgangspunt is 'grondwaterneutraal' te bouwen.
Toets
Met dit plan wordt binnen het bestaande bebouwingslint een bestaande woonbestemming uitgebreid en de bouw van een extra woning mogelijk gemaakt. Het plan voorziet dan ook in enige mate van nieuwe bebouwing en/of het aanleggen van extra verharding. De waterbergingsopgave is zodoende beperkt.
Bovendien voorziet het plan in ecologische maatregelen om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te verbeteren. Onderdeel van deze maatregelen is het afkoppelen van het hemelwater zodat dit via een wadi in de bodem kan infiltreren; hierdoor neemt de waterbergingscapaciteit in het gebied toe. Deze aanpak sluit aan bij de hierboven beschreven uitgangspunten. Voor onderhavig plan is verder van belang dat in de bouw van de nieuwe woningen geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper of zink.
In dit hoofdstuk wordt de juridische opzet van het plan besproken.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Wonen
Woningen mogen gebouwd worden binnen het vlak met de bestemming 'Wonen' zoals dat op de verbeelding is aangegeven. Binnen deze bestemming worden twee bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is één woning toegestaan. Voor woningen geldt in lijn met het advies van de ARK een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 10 meter. Bijgebouwen bij de woning mogen worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak voor 'Wonen''. Er geldt een maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 80 m2.
Binnen de woonbestemming is het bij recht mogelijk om een beroep aan huis uit te oefenen. Hier vallen de vrije beroepen en aanverwante beroepen onder, zoals kapper, pedicure. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor dit beroep aan huis mag niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m².
Door middel van een gevellijn is de situering van de woningen binnen het bouwvlak aangegeven.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de inrichting van de aangrenzende gronden die aan de hand van de adviezen uit de 'Natuurtoets' (bijlage 6) zullen worden ingericht als nieuwe natuur. Tevens geldt als voorwaardelijke verplichting dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning dat een akoestisch onderzoek moet worden overgelegd waaruit blijkt dat voldaan kan worden aan de voorwaarden om een hogere waarde vast te kunnen stellen. Als dat niet mogelijk is, dient de westelijke gevel te worden uitgevoerd als 'dove gevel'.
Tuin
Het gedeelte aan de voorzijde van de woningen krijgt de bestemming 'Tuin'. Hiermee worden deze gronden bestemd voor tuinen en in- en uitritten. Binnen deze bestemming zijn overige andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen, toegestaan.
Naar aanleiding van het advies van de ARK is opgemerkt dat er tussen de woningen te weinig ruimte is voor substantieel groen. Geadviseerd is om in het bestemmingsplan een regeling op te nemen om te voorkomen dat de ruimte tussen de woningen dichtgebouwd kan worden. Daartoe is tussen de twee vlakken met de woonbestemming een strook met een breedte van 5,5m met de bestemming 'Tuin' opgenomen. Aangezien deze strook een landschappelijke waarde heeft en geen onderdeel uitmaakt van het (achter)erfgebied, is hier een aanduiding 'landschappelijke waarde' aan toegekend.
Natuur
Een gedeelte van het perceel wordt ingericht als bloemrijk grasland en krijgt de bestemming 'Natuur'. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan. Voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.
Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
De gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben naast de hoofdbestemming de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Om daadwerkelijk te kunnen beschermen, is in deze bestemming een specifiek op dit onderwerp toegesneden omgevingsvergunning opgenomen. Voor diverse activiteiten, waarbij de grond wordt "geroerd", vooral graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, is een omgevingsvergunning nodig.
Ter bescherming van (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden is in deze bestemming ook de bevoegdheid van burgemeester en wethouders opgenomen om eisen te stellen bij een aanvraag van een omgevingsvergunning. Die eisen betreffen onder meer, een rapportageplicht van de aanvrager van de omgevingsvergunning betreffende de archeologische situatie van het betreffende terrein, en de mogelijkheid om aan de omgevingsvergunning de verplichting tot 'bouwbegeleiding' door een ter zake deskundige (archeoloog) te verbinden.
Deze onderzoeksplicht geldt bij een ontwikkeling van meer dan 500 m².
Naast de regels ten aanzien van specifieke bestemmingen, zijn er ook algemene regels opgesteld. Deze regels gelden onafhankelijk van het type bestemming. De belangrijkste van de algemene regels zijn:
Algemene bouwregels:
Hierin is een regeling opgenomen dat bestaande legale afwijkingen ten aanzien van voorgeschreven maatvoeringen zijn toegestaan. Deze worden daarmee niet onder het overgangsrecht geplaatst.
Algemene gebruiksregels:
Binnen de gebruiksregels is een opsomming opgenomen waarin de zogenaamde 'verboden' gebruiken zijn opgesomd.
Algemene afwijkingsregels:
Het plan voorziet in de volgende algemene afwijkingsregels:
Overige regels:
Er is aangegeven dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering rekening moet worden gehouden met parkeernormen.
Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt, tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of dat er is geen sprake van kostenverhaal.
In dit geval is er sprake van een bouwplan, zoals aangegeven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor er sprake is van te verhalen kosten. Het bestemmingsplan is een particulier initiatief en wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico ontwikkeld. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de herziening van het bestemmingsplan voor rekening komen van de initiatiefnemer. Deze herziening heeft daarom voor de gemeente geen financiële gevolgen. Een zakelijke omschrijving van de inhoud van de overeenkomst maakt als bijlage 10 deel uit van dit plan.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Met de initiatiefnemer is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Eventuele planschade wordt hiermee afgewenteld op de initiatiefnemer.
Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is verzekerd.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak als bedoeld in de gemeentelijke inspraakverordening kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. Inspraak en participatie wordt dan overgelaten aan de initiatiefnemers.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De initiatiefnemer heeft alle directe omwonenden langs de Doornseweg en ook de eigenaren van de aan het terrein grenzende woningen langs de Waterlooweg (nr. 10) rechtstreeks en persoonlijk geïnformeerd over zijn wens om de bestaande woning te slopen en deze te vervangen door twee nieuw te bouwen woningen. Naar aanleiding daarvan hebben zij mondeling laten weten akkoord te zijn met de plannen. Voor zover bekend hebben omwonenden dan ook geen bezwaar tegen de plannen.
Het plan is in het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de volgende vooroverleg partners: Provincie Utrecht, Rijkswaterstaat, Gasunie, Waterschap Vallei en Veluwe.
Naar aanleiding daarvan is van Rijkswaterstaat en Veiligheidsregio Utrecht een reactie ontvangen. Rijkswaterstaat heeft laten weten in dit stadium geen aanleiding te zien voor een inhoudelijke reactie. Het advies van de VRU heeft betrekking op het onderdeel externe veiligheid en is in paragraaf 4.1.6 van de toelichting verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 december 2023 tot en met 29 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon door een ieder een zienswijze tegen het plan worden ingediend. Naar aanleiding van het plan zijn geen zienswijzen ontvangen, zodat het plan door de gemeenteraad ongewijzigd is vastgesteld.