Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, herziening Hessenweg 68
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0327.271-0401

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Hessenweg 68' met identificatienummer NL.IMRO.0327.271-0401 van de gemeente Leusden.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarische bedrijvigheid

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, met uitzondering van paardenhouderij en manege.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijfsbebouwing

een gebouw dat blijkens zijn aard en indeling voor de uitoefening van het bedrijf is bestemd en ingericht, met uitzondering van (bedrijfs)woningen en kassen.

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein.

1.9 bestaande oppervlakte, woning, gebouw, aantal, bebouwing, plaats, omvang, inhoud

de oppervlakte, de woning, het gebouw, het aantal, de bebouwing, plaats, omvang, inhoud, zoals die of dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zicht op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 bijgebouw

vrijstaand of aangebouwd bijbehorende bouwwerk, zijnde een gebouw; een kas wordt niet tot de bijgebouwen gerekend.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.20 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur; cultureel erfgoed is alles met een materiële en immateriële waarde dat van belang wordt geacht voor de huidige en toekomstige generaties om een beeld te geven van het verleden en dat zo een bijdrage levert aan de culturele identiteit van een land, een stad of plek.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.24 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- en voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.25 paardenbak

een niet overdekt en omheind terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.26 peil

  1. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is, danwel
  2. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1 meter boven of meer dan 1 meter beneden de onder a bedoelde hoogte is gelegen.

1.27 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;

1.28 voorbeeldtuin

een showtuin van een hoveniersbedrijf.

1.29 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.

1.30 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.31 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door één huishouden in een woning.

1.32 woning

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een gebouw

 tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en binnenwerkse dakvlakken, met uitzondering van erkers en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een gebouw

de horizontale projectie van alle delen van het gebouw tussen de buitenzijde van de gevels en het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

de horizontale projectie van alle delen van het bouwwerk binnen de omtrekslijn.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijvigheid en grondgebruik, uitgezonderd intensieve veehouderij, fokkerijen en mesterijen van eenden, ganzen en kalkoenen in de open lucht en van pelsdieren, alsmede vis-, wormen- en madenkwekerijen;
  2. recreatief medegebruik in de vorm van, fruitgaarden, moestuinen, paardrijden en hobbymatig weiden van vee;
  3. instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, waaronder hier zijn begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische, landschapsecologische en biologische waarden;
  4. groenvoorzieningen en watergangen;
  5. bouwwerken; en
  6. overige andere bouwwerken zoals erf- of perceelafscheidingen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. ontsluitingswegen en paden;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder watergangen, waterpartijen en waterberging.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. andere bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen en vlaggenmasten zijnde;
  2. overige andere bouwwerken zoals erf- en perceelafscheidingen.
3.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3.2.1, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen en vlaggenmasten zijnde, mogen niet meer bedragen dan 2 meter;
  2. erf- en terreinafscheidingen mogen niet meer bedragen dan 1,5 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Schuilstallen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 in die zin dat gebouwen in de vorm van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee mogen worden opgericht, mits:
  1. de oppervlakte van een schuilstal ten hoogste 25 m2 zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van een schuilstal ten hoogste 3,00 meter zal bedragen;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in artikel 10.1 in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere bedrijvigheid dan bedoeld in artikel 3.1;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  3. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  4. het gebruik van gebouwen en overkappingen voor bewoning.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  5. bouwen van overkappingen.
3.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het in artikel 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden ten behoeve van inrichtingsmaatregelen, conform het inrichtingsplan;
  2. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. werken en werkzaamheden, waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning;
  4. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  5. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 sub c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.
3.5.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
  1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.5.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 3.5.1, wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een hoveniersbedrijf;
  2. wonen in een bedrijfswoning;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, groen-, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Toegestane bouwwerken
Op de gronden als bedoeld in artikel 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder begrepen bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen.
4.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 4.2.1 gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan het in de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven aantal vierkante meters;
  3. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  4. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m3;
  5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen bij de bedrijfswoning en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerkenmax. goothoogtemax. bouwhoogte
bedrijfswoning6 meter10 meter
bijgebouwen bij de woning3 meter5 meter
bedrijfsgebouwen3,55,5 meter
erf- of perceelsafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van een bedrijfswoning-1 meter
overige erf- of perceelsafscheidingen -2 meter
windturbines-6 meter
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde-10 meter
  1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 4,5 meter en 9 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Verbod wonen in bijgebouwen
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval: het wonen in en het gebruiken als zelfstandige (bedrijfs)woning van bijgebouwen.

Artikel 5 Groen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een voorbeeldtuin;
  2. groenvoorzieningen;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
met de daarbij behorende:
  1. beplanting;
  2. voetpaden en andere ondergeschikte (tuin)verhardingen, zoals een terras of parkeerplaatsen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwen
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerkenmax. bouwhoogte
erf- of perceelafscheidingen1 meter

Artikel 6 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
6.2.2 Uitzonderingen
Het bepaalde onder artikel 6.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  2. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedraagt;
  3. indien op voorhand is vastgesteld door het bevoegd gezag dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.2.3 Verlening vergunning
Het bevoegd gezag verleent de onder artikel 6.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  2. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
6.2.4 Voorwaarden verlening vergunning
De volgende voorwaarden kunnen door het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning verbonden worden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.2.5 Weigering
De onder artikel 6.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verhardingen meer dan 30 cm bedraagt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  6. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  7. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het omzetten van grasland naar bouwland.
6.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
  1. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. de onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld door het bevoegd gezag dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.3.3 Verlening vergunning
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.3.2 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden worden geschaad of;
  2. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
6.3.4 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De volgende in artikel 6.3.3 genoemde voorwaarden kunnen door het bevoegd gezag aan de vergunning verbonden worden zoals: onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.5 Weigeren
De onder artikel 6.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
6.3.6 Uitzondering
Het in artikel 6.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 500 m2.

Artikel 7 Waarde - Grebbelinielandschap

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Grebbelinielandschap' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen en aanduidingen, tevens aangewezen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven in bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels.

7.2 Afwijken van de bouwregels

7.2.1 Toepassing bij afwijking
  1. voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het bouwen van bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorisch waarden, deeluitmakende van de Gebbelinie;
  2. bij de afweging voor verlening van de onder a bedoelde omgevingsvergunning, wordt in ieder geval het bepaalde in bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

7.3.1 Toepassing bij afwijking
  1. voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het gebruik van gronden en bouwwerken geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deel uitmakende van de Grebbelinie;
  2. bij de afweging voor verlening van de onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval het bepaalde in bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

7.4.1 Toepassing bij wijziging
  1. bij wijziging van een bestemmingsplan geldt, voor zover sprake is van het bouwen van bouwwerken, de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie;
  2. bij de afweging voor wijziging zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval het bepaalde in bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels betrokken.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

9.2 Ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen, met dien verstande dat:
  1. het bouwwerk loodrecht onder het hoofdgebouw en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt gebouwd;
  2. de maximale diepte van een ondergronds bouwwerk bedraagt 3,0 meter, gemeten vanaf de begane grondvloer.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:
  1. van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  2. van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
  3. van gronden als paardenbak;
  4. van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  5. tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

10.2 Voorwaardelijke verplichtingen

10.2.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming 'Bedrijf' is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels, maximaal na 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.
10.2.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  1. het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming 'Bedrijf' is uitsluitend toegestaan als er minimaal 10 parkeerplaatsen op eigen terrein zijn gerealiseerd;
  2. de instandhouding van het benodigde aantal parkeerplaatsen en blijvende naleving van de onder a vermelde aantal parkeerplaatsen is verplicht.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het plan:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet door bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
  2. indien en voor zover afwijking ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 meter bedragen;
  3. voor afwijking van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 meter;
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan  gebouwen of andere bouwwerken op een minimale afstand van 50 meter tot woningen, tot een bouwhoogte van 40 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld:
    1. dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie, en
    2. dat rekening gehouden wordt met het voorkomen van onevenredige hinder voor omwonenden en schade aan het landschap, cultuurhistorie en ecologie.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Hessenweg 68'.