direct naar inhoud van Regels

Zonneveld Emelaarseweg

 

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0327.261-0401
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Toelichting

 

Inhoudsopgave pag.

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 Ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

1.4 Geldende bestemmingsplan

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Geomorfologie

2.1.2 Ligging in de omgeving

2.2 Beschrijving bestemmingsplangebied

2.2.1 Ruimtelijke structuur

2.2.2 Verkeersstructuur

2.2.3 Groenstructuur

Hoofdstuk 3 Beschrijving toekomstige situatie

3.1 Huidige situatie plangebied zonneveld

3.2 Groen inrichting van het perceel i.c.m. zonneveld

3.3 Zicht op het zonneveld

3.4 Aanvullende maatregelen ontwikkeling biodiversiteit

3.5 Inrichting met zonnepanelen

3.6 Participatie

3.7 Verkeer en parkeren

3.8 Versterking van de ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

4.1.2 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2030

4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro Rarro)

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

4.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.6 Nationaal Klimaatakkoord

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

4.2.2 Ontwerp Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022

4.2.3 Planspecifiek in relatie tot het provinciaal beleid

4.2.4 Programmaplan energietransitie 2020-2025

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei

4.3.2 Bouwen aan het landschap op tussenschaal

4.3.3 Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

4.3.4 Regionale energiestrategie (RES)

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie landelijk gebied

4.4.2 Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016-2030

4.4.3 Nota Grondbeleid 2020 - 2025

4.4.4 Energietransitie

Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

5.1 Cultuurhistorie

5.2 Archeologie

5.3 Bodem

5.4 Flora en fauna

5.4.1 Oriënterend onderzoek flora en fauna

5.5 Geluid

5.6 Kabels en leidingen

5.7 Luchtkwaliteit

5.8 Milieuzonering

5.9 Externe veiligheid

5.10 Verkeer en geluid

5.11 Waterparagraaf / watertoets

5.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

6.1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Agrarisch

6.2.2 Waarde - Archeologie

6.3 Algemene regels

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

8.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

8.3 Zienswijzen

8.4 Beroep

 

 

 

 

 

 

 

Bijlagen (zie bijlagenboek)

  1. Inrichtingsplan zonneveld

  2. Verslag vooroverleg omwonenden

  3. Informatiebrief aan omwonenden

  4. Beantwoording reacties uit vooroverleg en informatiebrief

  5. Bodemonderzoek

  6. Beoordeling bodemonderzoek RUD Utrecht

  7. Oriënterend onderzoek flora en fauna

  8. Watertoets

  9. Weging eisen Uitnodigingskader

  10. VRU checklist Energie Opslag Systeem (EOS)

  11. VRU afstemmingsafspraak voor inrichting van een zonneweide

  12. Nota vooroverleg & beantwoording zienswijzen

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

De locatie betreft een perceel agrarische grond behorende bij de voormalige boerderij gelegen aan de Emelaarseweg 22 te Achterveld. Het perceel is kadastraal bekend als Stoutenb 3335 (oude nummer is 2901), met een gezamenlijke oppervlakte van 30.715m² / circa 3,1ha.

Het perceel grond is juni 2020 uit vererving en boedelscheiding in eigendom verkregen door de initiatiefnemer van het onderhavige plan.

[image]
Afbeelding: Ligging plangebied

Korte voorgeschiedenis

Na het wegvallen van de agrarische functie in 1975 is de boerderij Emelaarseweg 22 omgevormd tot reguliere woning en een groot deel van de agrarische gronden werden ingericht als volkstuinen- complex met uitzondering van het onderhavig plangebied.

De "Stichting Emelaarseweg 22" behartigde de belangen en boedelverdeling voor en namens de 23 erfgenamen van J.H. van Dijk. Doelstelling van de stichting is de gronden en opstallen 14 jaar na het overlijden te gaan verkopen waarmee er invulling kan worden gegeven aan een financiële verdeling onder de erfgenamen.

Alle bij de boerderij behorende gronden was ruim 6,5 ha groot en is als geheel geruime tijd ter verkoop aangeboden. De verkoop daarvan was niet realiseerbaar i.v.m. de omvang van het perceel. Om de verkoopbaarheid te verhogen is besloten de gronden al dan niet met opstallen in gedeelten gefaseerd ter verkoop aan te bieden.

Inmiddels zijn in 2020 twee bouwkavels aan derden verkocht, kadastraal bekent Stoutenb 3330, 3331 en 3332. Een perceel grond met de oorspronkelijke boerderij en het ernaast gelegen bouwperceel voor een nieuw te realiseren woning. De overige gronden zijn door initiatiefnemer en mede erfgenaam aangekocht.

Beschrijving van het plangebied

Het perceel is nu onbeheerd grasland in wezen een braak liggend terrein. Getracht is het perceel als zodanig te verkopen of te verpachten, er is echter geen belangstelling voor getoond van naastgelegen agrarische bedrijven of door derden.
Vervolgens is de vraag gesteld “wat doe je er nu mee” en hoe kun je een normaal onderhoud en beheer financieren om te voorkomen dat er verpaupering en ongecontroleerde wildgroei op het terrein gaat ontstaan.

Het idee voor toepassing als zonneveld

Naar aanleiding van de door het Rijk voorgestane energietransitie is de mogelijkheid onderzocht om ter plaatse een zonneveld op te richten en daarmee een financiële drager te creëren voor het onderhoud en beheer van dat perceel maar eveneens voor het perceel waar voorheen het volkstuinencomplex gevestigd was.
Benadrukt wordt dat het initiatief enkel de plaatsing van zonnepanelen betreft en geen windturbines. Het perceel zal tevens voor een aanzienlijk deel ingericht worden ten behoeve van natuurontwikkeling om daarmee de biodiversiteit van flora en fauna een extra stimulans te geven.

De gemeente Leusden heeft de ambitie om in 2040 CO2-neutraal te zijn. Om in 2030 voor de helft energieneutraal te zijn zal de gemeente nog extra 530 Terrajoule energie moeten gaan opwekken.

Het ontwikkelen van zonnevelden kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Het benodigde oppervlak zonnepanelen om de klimaatdoelstellingen te behalen is groter dan het beschikbare oppervlak dat op daken is te realiseren. Het is daarom ook nodig om ook zonnevelden binnen de gemeente te ontwikkelen.

Initiatiefnemer HVD Invest B.V. (in nauwe samenwerking met Switch Energy) is voornemens om een zonneveld te realiseren die een substantiële bijdrage kan leveren aan de gemeentelijke doelstelling.

De voorgenomen ontwikkeling past echter niet binnen de mogelijkheden zoals die zijn vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'.

In het vooroverleg met de gemeente is het initiatief nader gepresenteerd en toegelicht. Uit het overleg werd duidelijk dat de gemeente op dat moment nog geen beleid heeft ontwikkeld ten aanzien van zonnevelden. Wel wordt de locatie door de gemeente als kansrijk aangemerkt mede gelet op de achteraf gelegen locatie. Voorgesteld is om in nauw contact het voornemen verder vorm te geven en daarvoor een uitgewerkte principe aanvraag voor te leggen aan de gemeente.

Die principeaanvraag is vervolgens uitgewerkt en ter beoordeling aan de gemeente aangeboden. Het college heeft op 27 oktober 2020 hier een besluit over genomen, waarbij ingestemd kon worden met de voorgenomen ontwikkeling, onder voorwaarde dat er ook wordt ingezet op de ontwikkeling aan biodiversiteit gedurende de levensduur van het te ontwikkelen zonneveld.

Om aan de voorgenomen ontwikkelingen invulling te kunnen geven is gekozen voor een procedure van een herziening van het bestemmingsplan. Die keuze is enkel ingegeven om de totaal mogelijke proceduretermijn zo minimaal mogelijk te laten zijn en dubbele werkzaamheden bij eventueel ingediende bezwaarschriften te voorkomen.

 

Doelstelling

Het voornemen is om op het nu braakliggende agrarische perceel mede gebruik t.b.v. de opwekking van energie mogelijk te maken. Dit door energiewinning toe te passen middels PV (Photo Voltaic) panelen ofwel zonnepanelen, die zonlicht omzet in elektriciteit.
De realisatie van een zonneveld past niet binnen de regelgeving van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Het betreffende perceel heeft daarin de bestemming ‘Agrarisch gebied’ zonder bouwperceel, zie de hierna volgende uitsnede van het bestemmingsplan.

Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplannen nodig en vormt de aanleiding voor het onderhavig plan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de noordflank van de gemeente Leusden, nabij het dorp Achterveld ter hoogte van de Emelaarseweg, de Barneveldse Beek stroomt ten noorden langs het plangebied. In de hierna volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven t.o.v. de directe omgeving. Uitgangspunt voor het bepalen van de plangrens van het onderhavige bestemmingsplan zijn de kadastrale begrenzingen met omliggende percelen.

 [image]

Afbeelding: Luchtfoto en ligging plangebied

 

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Zonneveld Emelaarseweg" bestaat naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' te worden.
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

 

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied voor het zonneveld maakt nu onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en is vastgesteld door de gemeenteraad van Leusden op 2 april 2009. In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen 'Agrarisch'.

 [image]

Afbeelding: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009

 

 

 

1.5 Leeswijzer

Het plan is als volgt opgebouwd:

 

De verschillende onderzoeksrapporten, rapportages en inrichtingsplan zijn opgenomen als bijlage bij deze toelichting, zie bijlagenboek.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

 

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Leusden is gelegen in de provincie Utrecht ten zuiden van Amersfoort. Het gemeentelijk gebied ligt deels in de Gelderse Vallei en deels op de Utrechtse Heuvelrug. De twee verschillende landschapstypen zijn globaal gelegen ten zuid-westzijde de Utrechtse Heuvelrug en aan de noord-oostzijde van de gemeente de Gelderse Vallei met het kampenlandschap.
Het kampenlandschap kenmerkt zich door een open karakter met een onregelmatige blokverkaveling. Beide landschapstypen hebben een eigen karakteristiek wat tot uitdrukking komt aan de randen van het gebied.

Het plangebied zelf is gelegen in het beekdal van de Gelderse Vallei in het noorden van de gemeente nabij de provinciale grens met Gelderland.

 

2.1.1 Geomorfologie

De Emelaarseweg ligt in het landschap van de Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei is ontstaan door een landijstong en loopt naar het Westen toe geleidelijk af tot aan de hogere oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Overwegend noord-westelijke winden hebben later grote delen van het gebied bedekt met fijn stuifzand in de vorm van kleine plateaus, zandruggen en paraboolduinen. De beken in de Gelderse Vallei ontspringen in het Veluwegebied en stromen in westelijke richting. De Utrechtse Heuvelrug blokkeerde een vrije afwatering naar het westen, waardoor alle beken naar hetzelfde lage punt werden gedwongen en uiteindelijke via de Lunterse Beek en de Barneveldse Beek in de Eem uitkwamen. Ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug was het gebied door de slechte afwatering zo nat, dat plaatselijk hoogveen tot ontwikkeling kwam. In het zuiden van de Gelderse Vallei zorgde de Nederrijn regelmatig voor overstromingen. Het bekenstelsel voerde veel water aan vanaf de Veluwe, dat via de Eem naar de voormalige Zuiderzee werd afgevoerd. Vanaf de Heuvelrug verzamelde zich kwelwater in de lagere delen aan de voet van de Heuvelrug. Door afgraving van het hoogveen bij Veenendaal, nam de wateroverlast verder toe. Men probeerde de wateroverlast tegen te gaan door een stelsel van noord-zuid lopende watergangen aan te leggen. Pas met de afsluiting van de Zuiderzee en de aanleg van het Valleikanaal was de waterafvoer in het gebied afdoende gereguleerd.

Door de geomorfologische opbouw in dekzandruggen en laagten en vroegere overstromingen, kent het gebied een tweedeling in de bodemopbouw. De dekzandruggen bestaan uit armere drogere zandgronden (veldpodzolen). De lagere gebieden werden in het verleden overstroomd en bestaan uit rijkere en natte zand- en beekkleigronden (beekeerdgronden). Op sommige plaatsen in het gebied heeft veenontwikkeling plaatsgevonden. De gronden in de omgeving van het plangebied worden sterk beïnvloed door zowel oppervlakte- als grondwater. Verschillende beken zoals de Lunterse Beek, de Modderbeek en Moorsterbeek stromen hier samen en vormen van ouds een knooppunt van waterlopen. Daarnaast is ook nu nog sprake van kwel uit de diepere ondergrond dat als gevolg van de druk van de Utrechtse Heuvelrug en het Veluwe massief hier naar boven komt. De bodemverschillen en waterhuishouding zijn bepalend voor de ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden voor bosbouw, natuur en landschap, maar ook voor de landbouw.

Achterveld en de Emelaarseweg liggen op een dekzandrug (zie afbeeldingen hierna).

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Geomorfologische kaart Achterveld en omgeving.[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Bodemkaart Achterveld en omgeving.

 

2.1.2 Ligging in de omgeving

Het plangebied aan en nabij de Emelaarseweg behoren tot het dorp Achterveld. Achterveld was lange tijd overwegend een boerendorp. Rond 1850 lagen de boerderijen grotendeels langs de Hessenweg, Kerklaan, 't Jannendorp en Jan van Arkelweg. Ook langs de Emelaarseweg zijn in die tijd al diverse boerderijen te vinden. Het landschap en de landbouwgronden zijn ingedeeld volgens een herkenbare mozaïek- of kampenstructuur. De gronden rondom het plangebied bestonden voor lange tijd uit natte heide, zie afbeeldingen hierna.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeeldingen: Topografische geschiedenis van de percelen Emelaarseweg 22

 

 

2.2 Beschrijving bestemmingsplangebied

De voormalige boerderij Emelaarseweg 22 met percelen kadastraal bekend als Stoutenb B1891 en Stoutenb B2901 (oude nummering), met een gezamenlijke oppervlakte van circa 6,5 ha, is via herontwikkeling inmiddels in meerdere percelen opgedeeld. De voormalige boerderij nr. 22 en de kavel voor nieuwbouw, in het kader van de 'ruimte voor ruimte' regeling, zijn inmiddels verkocht. De overige percelen grond waaronder het plangebied van dit onderhavige bestemmingsplan zijn aangekocht door de mede erfgenaam en initiatiefnemer van het voorliggend plan.

De Dienst voor het kadaster en de openbare registers heeft de door splitsing gevormde percelen, in de hierna weergegeven kaart nader uitgewerkt. Opgemerkt wordt dat deze nieuwe gegevens niet zijn weergeven aan de bij de verbeelding gekoppelde kadastrale ondergrond.

 [image]

[image]
Afbeeldingen: Nieuwe kadastrale kaartgegevens

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen nabij de Emelaarseweg en vormt onderdeel van het kampenlandschap en kenmerkt zich door een verkaveling in een onregelmatige mozaïekstructuur met afwisselend open en besloten ruimten. Een kamp is een klein landbouwgebied dat door 1 man kan worden bewerkt. Een andere benaming is ook wel hoeve. Het geeft aan dat er 1 boerderij op een kamp staat. Het gebied is doorgaans omzoomd door heggen, houtwallen en/of houtsingels.

[image]Door ruilverkaveling en geleidelijke verwijdering en aftakeling van kleine landschapselementen zijn echter grote delen van het oorspronkelijke kampenlandschap tot vrij open agrarische werklandschappen getransformeerd. De belangrijkste cultuurhistorische waarden van het kampenland- schap worden gedragen door de talloze oude, monumentale boerderijen en de resterende houtwallen en lanen.
Een belangrijke wens uit het LOP is het behouden en versterken van de aanwezige landschappelijke waarden, onder meer de kleine landschapselementen.

De deelgebieden Mozaïek en stroken hebben veel met elkaar gemeen en zijn beide van oudsher kleinschalig van opzet.
De wegen zijn voorzien van boombeplanting, veel kavelgrenzen zijn beplant en tussen de agrarische percelen liggen (kleine) bospercelen. Toch zorgt de mozaïekverkaveling voor een andere beleving en sfeer dan de langgerekte strokenverkaveling. Dit wordt voornamelijk bepaald door de vormen van de ruimten, de plek van de bebouwing (verspreid versus in linten) en de verschillende typen landschaps- elementen. Het mozaïeklandschap is in essentie een halfopen landschap met een grote diversiteit aan beplantingselementen. Steeds in maat en vorm variërende ruimten vormen een mozaïek van kamers. Bomenrijen, lanen, bospercelen, houtwallen en boomgroepen wisselen elkaar voortdurend af en omkaderen akkers, weilanden, tuinbouwpercelen en kwekerijen. Beplante wegen en verscholen beken slingeren door dit mozaïek. Erven met oude en nieuwe gebouwen door elkaar liggen verscholen tussen het groen.

2.2.2 Verkeersstructuur

Het plangebied sluit aan op de bestaande verkeersinfrastructuur en wordt enkel ontsloten via de Emelaarseweg die vervolgens aansluit op de Horsterweg enerzijds en in de andere richting op de Jan van Arkelweg, de verbinding naar de kern Achterveld.
De Hessenweg is de rechtstreekse verbinding met de kern Stoutenburg en daarna met Leusden en Amersfoort en oprit naar de Rijksweg A28.

[image]
Afbeelding: Verkeersstructuur

De Emelaarseweg karakteriseert zich als een landelijke ontsluitingsweg bedoeld voor lokaal gebruik en heeft geen bovenlokale ontsluitingsfunctie.

[image] [image] Afbeeldingen: Emelaarseweg t.h.v. het plangebied en aansluiting Hessenweg

De Emelaarseweg is ingericht als erftoegangsweg en daarmee vrij smal met één rijstrook. In het verleden vormde het kruispunt Jan van Arkelweg / Emelaarseweg een knelpunt voor auto en fiets. Gemeente Leusden heeft sinds medio 2010 daarom een inrijverbod ingesteld vanaf de Jan van Arkelweg op de Emelaarseweg (oost naar west) op maandagen tot en met vrijdagen tussen 7:00 en 9:00 uur. De Emelaarseweg ligt in buitenstedelijk gebied, de maximum snelheid ter plaatse is bepaald op 60 km/u. Nader akoestisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd omdat er geen ontwikkeling van geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt.

 

2.2.3 Groenstructuur

Onderhavig plangebied heeft enkel betrekking op wijzigingen voor het gebruik en bouwen op het agrarische perceel en het toestaan voor gebruik als zonneveld.

Tevens wordt invulling gegeven aan herstel en verbetering van de bestaande landschapselementen (houtsingels) en wordt verschraling van de gronden voorgestaan, waarbij bemesting en bestrijdings- middelen niet meer mogelijk worden gemaakt. Daarnaast wordt ruim 1 ha grond ingericht ten behoeve van natuurontwikkeling en bevordering van de biodiversiteit.

Het plangebied grenst ten noorden en westen aan bij de agrarische functie van weidegebied en ten oosten een tuinbouwbedrijf. De houtsingels vormen de zichtbare begrenzingen in het landschap en bakent als het ware het perceel af.

Houtsingels lijken veel op houtwallen, alleen is bij houtsingels geen sprake van een opgeworpen wal en zijn singels vaak smaller dan houtwallen. In de singel bepalen vooral bomen het visuele aspect. In de breedte bestaat een singel uit één of meer rijen bomen. De bomen worden meestal in een wild of driehoeks-verband geplant, op onderlinge afstanden van minimaal anderhalve bij anderhalve meter. Een deel van de bomen krijgt de ruimte om tot volwassen bomen uit te groeien. In de randzone domineren struiken. In de begroeiing kunnen plaatselijk – via spontane ontwikkeling – andere soorten verschijnen. Dit zijn vaak verschillende bosrandsoorten. Afhankelijk van de situatie zijn dit bijvoorbeeld kamperfoelie, hop, haagwinde, bramen en bosrandkruiden. Elzensingels zijn in eerste instantie, voor de komst van het prikkeldraad, aangelegd als veekering. Bijkomend voordeel was dat de bomen ook beschutting boden tegen verstuiving van bodemdeeltjes. Bij harde wind konden met name de lichte organische deeltjes uit de bodem wegwaaien; en dat waren nu juist de bestanddelen van de bodem die de vruchtbaarheid van de akkers bepaalden. Singels leverden bovendien brand- en geriefhout, waaraan in het gemengde bedrijf grote behoefte was. Omdat de boer verschillende diktes hout nodig had, werd een uitgekiend beheer gevoerd. Hij zorgde er voor dat er altijd op zijn bedrijf bomen en struiken van verschillende ouderdom aanwezig waren. Dit noemen we hakhoutbeheer, waarbij verdeeld over het gebied of over de eigendommen van de boer jaarlijks een deel van de singels tot aan de basis van de stammen werd teruggezet. In het gebied zijn hierdoor elzensingels van alle leeftijdsklassen aanwezig, van recent gekapt tot aan de oogstbare leeftijd van 20 tot 25 jaar.

Bij het perceel voor het zonneveld zijn op de noordelijke en westelijke perceelsgrenzen een karakteristieke en gevarieerde houtsingel aanwezig. Bij de zuidelijke begrenzing een halfopen singel die de achtererven begrenst van de twee daar gesitueerde woningen. De oost grens is voorzien van hekwerk en enkele grote bomen en vormt het de scheiding met het naast gelegen agrarische perceel.
Het betreffende perceel is aan te merken als een karakteristieke weide passend binnen het omliggende landschapstype van het kampenlandschap, het kadert middels housingels en struweel het perceel grotendeels af als kamer in het totale landschapsbeeld.

De Emelaarseweg zelf kenmerkt zich als een laanstructuur met aan weerzijden grote eikenbomen, de weg en bermen zelf maken geen onderdeel uit van het plangebied.

 

Hoofdstuk 3 Beschrijving toekomstige situatie

 

Geschikte locaties vinden voor nieuwe vormen van energie opwekking zoals windmolenparken en zonnevelden is de uitdaging voor lokale overheden in het kader van de landelijk vorm te geven energietransitie. Doelstelling daarbij is niet zo zeer gericht op de ontwikkeling van nieuwe landschaps- en natuurwaarden binnen het plangebied zelf als wel een locatiekeuze met zo min mogelijk nadelige gevolgen voor de natuur en/of landschapswaarden.

 

3.1 Huidige situatie plangebied zonneveld

Het projectgebied bestaat uit één aaneengesloten perceel met een oppervlakte van circa 3,1 ha grond zonder bebouwing. De huidige situatie van het perceel is ongebruikt grasland die voorheen een agrarische functie had.
Het projectgebied is gelegen aan de noordgrens van de gemeente Leusden en ten noorden van de kern Achterveld, op een afstand van 600 meter hemelsbreed tot de rand van de bebouwde kern.

De Barneveldse Beek stroomt op circa 50m ten noorden van het plangebied.

Foto impressie van het plangebied

 
[image]
Trafo nabij de Emelaarseweg met naast gelegen ontsluiting en kabeltracé.

[image]
Overgang kabeltracé naar het plangebied

 
[image]
Zuidgrens plangebied en begrenzing met naast gelegen woonpercelen

[image]
Zicht op de oostelijke en zuidelijk begrenzing vanuit het plangebied.

[image]
Noordelijk gelegen houtsingel als begrenzing van het plangebied

 

 

[image]
Vrije zichtlijn op de oorspronkelijk bijbehorende woning Emelaarseweg nr. 22.

[image]
Zuidwest hoek plangebied.

Het projectgebied sluit niet aan bij het openbaargebied en is van daaruit niet of nauwelijks waarneembaar. Wat zichtbaar is zijn de rond het perceel gelegen houtsingels.
De meest nabij gelegen weg is in zuidelijke richting de Emelaarseweg. De weg is t.o.v. het perceel ten minste gelegen op een afstand van 75m waarbij voor de zonnepanelen zelf een minimale afstand wordt aangehouden van 130m.

Het totale perceel inclusief de voormalige boerderij en alle daarbij horende gronden stond geruime tijd te koop. De recente ontwikkeling van die gronden is geweest een opdeling in verschillende kavels met afzonderlijke ontwikkelingsmogelijkheden, e.e.a. zoals is vastgesteld in het bestemmingsplan Emelaarseweg 22 d.d. 28 mei 2020.
Er hebben zich tot op heden geen belangstellenden aangediend voor het onderhavige agrarische perceel. Ook de agrarische bedrijven die direct met hun gronden aansluiten op het perceel hebben geen interesse getoond voor overname. De initiatiefnemer en eigenaar heeft vervolgens onderzocht wat de verdere opties zijn voor het nu braak liggende perceel, hij is zelf niet voornemens om dieren (paarden en/of schapen) te gaan houden.
Zo is het idee ontstaan van het in eigen beheer ontwikkelen van een zonneveld, mede ingegeven door de landelijke wens om vorm te geven aan de energie-transitie.

 

 

 

3.2 Groen inrichting van het perceel i.c.m. zonneveld

De functie wijziging om het perceel in te kunnen richten als zonneveld voor het opwekken van elektriciteit d.m.v. panelen houdt nadrukkelijk niet in dat de agrarische bestemming wordt aangepast. Beoogd wordt om medegebruik toe te staan. Naast de inrichting als weidegrond, tuinbouw of fruitgaarde kan ook gedacht worden aan een meer natuurlijke inrichting.

Het inrichtingsplan zoals wordt voorgestaan omvat de volgende maatregelen:

Bodem verschraling

Bemesting is vooral goed voor grasland en heeft daardoor een hogere hooi en voedsel opbrengst voor het agrarisch gebruik. Verschraling van de bodem geeft aan de flora weer de kans om de soorten rijkdom te laten toenemen. Hiermee wordt de monocultuur van het agrarisch landschap (grasland) doorbroken en ontstaat er weer een biodiversiteit aan soorten beplanting.
De toename van plantensoorten heeft ook weer een positieve uitwerking op de ontwikkelingskansen voor de fauna, er ontstaat zo immers nieuwe habitat.

Op het betreffende perceel wordt vanaf begin 2020 geen bemesting en gebruik van bestrijdings- middelen meer toegestaan. Met het voorliggende inrichtingsplan wordt beoogt om bij de randen een natuurlijke ontwikkeling te laten ontstaan. Waarbij de kruidenzone de overgang vormt naar de houtsingels en struweel op de erfgrenzen. De ontwikkeling van die kruidenzone zal echter met de jaren toenemen naar gelang de bodem zich weet te herstellen.

Beheer

Om dat proces de helpende hand te bieden zal jaarlijks het gebied worden gemaaid en het maaisel worden afgevoerd.

Bloemakker

Bij het voorgenomen inrichtingsplan is rekening gehouden met de mogelijkheid om grote delen van het perceel in te richten als bloemakker. Tussen de in rijen opgestelde zonnepanelen zijn ruimten vrij gehouden van 2,5 meter.

In plaats van grasland zal hier jaarlijks worden ingezaaid met een inheems kruiden en bloemmengsel die in de zomer tot bloei komt en in de wintermaanden als voerakker voor vogels dienst doet. Daarmee wordt een ecologische bijdrage geleverd aan de voedselvoorziening van het gebied.

Bloemrijke akkers verbeteren het leefmilieu van vogels, vlinders, insecten en klein wild. Op deze wijze ingerichte akkers laten zien dat natuurbeheer en landbouw prima samen kunnen gaan. Ze bieden voedsel, rust en nestgelegenheid voor vogels.

De combinatie van kruidenranden en bloemakkers resulteert in een waardevol geheel voor de natuur. Het is weliswaar geen echte natuur, omdat zowel de rand als de akker kunstmatig in stand gehouden wordt. Maar het resultaat is wel grote diversiteit aan flora en insecten en een keur aan vogels.

Jaarlijks wordt een deel van het terrein ingezaaid met een natuurbraakmengsel, zomermengsel, kleinwildmengsel, graslandmengsel en akkerbloemmengsel of een combinatie. Ook kunnen er granen aan het mengsel worden toegevoegd waardoor extra voedsel beschikbaar komt.

 [image] [image]

[image] [image]
Afbeeldingen van bloemakkers

De geelgors is een typische vogel van het kleinschalig agrarisch gebied. Voor intensivering van landbouw is hij zeer gevoelig. Hij voelt zich thuis in een omgeving van graan, akkerranden en struweelheggen. Wintervoer op de akker is een absolute voorwaarde. Bij goed onderhoud van de natuurakker zal hij terug kunnen keren.

Het waarnemen van verschillende vogelsoorten zal een teken zijn dat het goed gaat met de natuur in de directe omgeving. Indien de gele kwikstaart, geelgors of veldleeuwerik weer worden waargenomen kan het project als een positieve bijdrage aan de natuur worden aangemerkt.

[image] [image] [image]
Afbeeldingen Geelgors, Kwikstaart en Veldleeuwerik

Poel

De aan te leggen poel zal een afmeting krijgen van circa 40 meter in doorsnede, daarnaast zal ook een deel als nat/droog zone worden ingericht. Die zone zal bij een lage grondwaterstand droog komen te liggen.

De omvang past binnen de normen van archeologisch onderzoek en grondverplaatsing, waarvoor geen aanvullend onderzoek nodig is en/of vergunningverlening t.a.v. ontgronding.

De te vergraven grond t.b.v. de poel zal lokaal op het perceel worden verwerkt. De diepte van de poel wordt afgestemd op de ter plaatse aanwezige grondwaterstand en zal tot circa 0,5 á 1,0 m beneden de laagste grondwaterstand worden uitgegraven.

Locatie van de poel op het perceel is indicatief weergegeven op het inrichtingsplan en wordt nader onderzocht op basis van natte plekken. Een natuurlijke lagere plek heeft de voorkeur.

Er wordt geen kunststof bodem-afdekking toegepast, omdat het niet milieuvriendelijk is en aan slijtage onderhevig. Eventueel kan overwogen worden een leempakket (30 tot 35 cm) aan te leggen als verwacht wordt dat de poel voor een groot deel van het jaar droog komt te staan.

Bij het verkennend bodemonderzoek zijn op het onderhavig perceel vijf peilbuizen geplaatst, peilbuis nr. 135 is daarvan de meest nabij gelegen locatie voor de poel. De ter plaatse waargenomen grondwaterstand op 21 juli 2020 was 1,28 m -mv. De laagste grondwaterstand is aan het einde van de zomer nog lager. Voor de te graven poel wordt rekening gehouden met een aanlegdiepte van 2 tot 2,5 meter. Het talud (hellingshoek) van de poel is bij voorkeur 1 : 3 of minder waarbij het deel van de nat/droog situatie in ondiepere terrassen wordt uitgevoerd.

De groene inrichtingsmaatregelen inclusief de aan te leggen poel zullen gefaseerd ter hand worden genomen, dit vanuit praktische overwegingen en afstemming met de werkzaamheden t.b.v. de aanleg van het zonneveld. De inrichtingsmaatregelen en aanleg van de poel zullen uiterlijk een jaar nadat de werkzaamheden voor het plaatsen van de zonnepanelen zijn afgerond ten uitvoer worden gebracht.

 [image]

Afbeelding Indicatieve dwarsdoorsnede poel oost - west

 

 [image]

Afbeelding Dwarsdoorsnede poel nat / droog zone

Beheer

Een gefaseerd beheer van de poel door om de 5 jaar te schonen en leegscheppen, daarmee wordt voorkomen dat de poel verland. De aanliggende nat / droog (plas / dras) zones worden jaarlijks gemaaid en het maaisel zal worden afgevoerd. Dit zo laat mogelijk in de herfst voordat het erg nat is en machines nog kunnen worden ingezet zonder structuurschade toe te brengen.

Het ‘Inrichtingsplan zonneveld’ waarin de beschreven uitgangspunten nader zijn uitgewerkt is als bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

 

 

3.3 Zicht op het zonneveld

Hoogte verschil

Het plangebied is lager gelegen t.o.v. de direct omliggende gronden, variërend van 80 tot 150cm.
Dit hoogteverschil is ontstaan door ontgronding (grondwinning) in de jaren 60 van de vorige eeuw voor de aanleg van klaverblad Hoevelaken.

 [image]

Afbeelding Fragment AHN3

Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN3) is een bestand met gedetailleerde en nauwkeurige hoogtegegevens voor heel Nederland. Op voorgaande afbeelding is een fragment van die kaart met daarin opgenomen enkele hoogte maten.

Het hoogteverschil zorgt er tevens voor dat het zicht op het gebied wordt ontnomen door de hogere gelegen gronden en het daarop aanwezige struweel.

 

Hoogtematen van de constructie met zonnepanelen

Kaart Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN3) geeft de volgende hoogte maten weer:

Naast deze hoogte verschillen in het terrein van circa 55 cm dient ook rekening te worden gehouden met overbouwing van de in het terrein aanwezige greppel en enkele andere hoogteverschillen.
Uitgangssituatie is dat het zuidelijk gelegen front van de opstelling met zonnepanelen de hoogte maten hebben zoals die in de hierna weergeven aanzicht zijn weergegeven, van 60 tot 150cm.
Naar het noorden toe kunnen deze hoogten enigszins variëren met maximaal 1 meter t.o.v. het maaiveld, dit om de aanwezige lagere delen te kunnen overbruggen. Waarbij de rijen met zonne-panelen een zo goed mogelijk rechte lijn kunnen aanhouden.

 

Afstanden tot de naastgelegen bebouwing, Emelaarseweg 23 en 24

Bij de inrichting van het terrein met zonnepanelen is o.a. rekening gehouden met een minimaal aan te houden bufferzone van circa 60 meter.

 [image]

 
De stippellijn geeft de zichtlijn aan vanaf het achtererf, de lage opstelling en het lager gelegen terrein zorgt ervoor dat over de zonnepanelen heen gekeken kan worden. Het front van de panelen wordt aan het zicht onttrokken door het aan te leggen struweel.

 

 [image]

Afbeelding fragment inrichtingsplan zonneveld

De afstanden vanaf het front met zonnepanelen tot de achtergevel van de woonbebouwing is voor nummer 23 circa 90m en bij nr. 24 circa 84 meter.

Daarnaast wordt voorzien in een heg / struweelhaag op eigen terrein die het directe uitzicht op de zonnepanelen zal ontnemen. Dit inrichtingsmodel is ook aan de betreffende bewoners (nr. 23 en 24) voorgelegd met het verzoek eventueel met een andere inrichtingssuggestie te komen. Tot op heden is daar geen invulling aan gegeven.

 [image]

 

Afstanden tot de omliggende bebouwing en openbare ruimten

Op de hierna volgende kaart is inzichtelijk gemaakt wat de afstanden zijn tot de zonnepanelen ten opzichte van de omliggende woonbebouwing en de nabij gelegen wegen, de Emelaarseweg en de Jan van Arkelweg.

De enige woonbebouwing op relatief korte afstand zijn de naastgelegen woningen Emelaarseweg 22, 23 en 24 waarbij sprake kan zijn van ‘zicht op het zonneveld’.
Met deze bewoners is reeds contact opgenomen ten aanzien van het planvoornemen, zie verslag van het gevoerde overleg, bijlage 2 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan.

[image]
Kaart met afstanden vanaf omliggende locaties tot de zonnepanelen

 
Afstanden met de daarbij corresponderende nummering:
1. 94,4 m 7. 384,5 m
2. 135,3 m 8. 338,5 m

3. 73,6 m 9. 301,5 m

4. 98,4 m 10. 364,0 m

5. 310,3 m 11. 253,8 m

6. 363,8 m 12. 445,4 m

Zichtlijnen richting het plangebied

Met het plaatsen van zonnepanelen worden landschapsvreemde elementen toegevoegd die met name als beeld verstorend kunnen worden aangemerkt.

De hierna weergegeven foto’s maken inzichtelijk dat het plangebied zelf niet zichtbaar is, wel zijn de houtsingels en bomen aan de randen waar te nemen.

[image]
Kruising Het Jannendorp met de Emelaarseweg

Zichtbaar is de knotwilgenrij op het naastgelegen perceel die het zicht ontneemt op het plangebied, als-het-ware als een gordijn in het landschapsbeeld.

[image]
Rij knotwilgen en houtsingels op de naast gelegen percelen.

[image]
Zichtlijn vanaf locatie Emelaarsewg 25

Zichtbaar is de rij knotwilgen op het naast gelegen perceel en de toppen van de bomen aan de randen van het plangebied.

 

[image]
Zicht op het plangebied vanaf de Jan van Arkelweg

Enkel de houtsingels en bomen zijn waar te nemen en het lager gelegen perceel zelf (plangebied) is niet waarneembaar.

[image]
Zicht op het plangebied vanaf de Jan van Arkelweg t.h.v. de Barneveldse Beek

De woonbebouwing aan de Emelaarseweg 16 is gelegen op een afstand van 442 meter t.o.v. het plangebied (zichtlijn nr.12). Er is geen zichtlijn vanaf de woonlocatie tot de ontwikkelingslocatie. Het zichtveld op het plangebied wordt onttrokken door een drietal houtsingels en een bosje op het voormalige volkstuinencomplex nu ‘ecopark Emelaar’. Tevens wordt het perceel en de te plaatsen zonnepanelen aan het zichtveld onttrokken door de in het landschap aanwezige hoogteverschillen. Het tussenliggende agrarische perceel is 0,5 tot 1,5 meter hoger gelegen dan het plangebied (zie ook de afbeelding “Fragment AHN3”.

Conclusie

Er zijn enkele lange zichtlijnen richting het plangebied, echter wat zichtbaar is zijn de houtsingels en bomen aan de randen van het betreffende perceel. Bij alle onderzochte locaties is er in het geheel geen sprake van zicht op het plangebied en wordt het ontnomen door tussenliggende bebouwing, bomenrijen en singels.

Door de lagere ligging van het plangebied 1 tot 1,5 meter is waarneming van het te realiseren zonneveld uit te sluiten.
Van een landschap ontsierende ontwikkeling is derhalve geen sprake.

 

3.4 Aanvullende maatregelen ontwikkeling biodiversiteit

Algemeen

In Nederland is het de nationale en Europese doelstelling om verdere achteruitgang aan de biodiversiteit te stoppen.

In Nederland daalde de biodiversiteit van ruim 40% in 1900 tot ongeveer 15% in 2000. De biodiversiteit is hier uitgedrukt als MSA: Mean Species Abundance. Een MSA van 15% betekent dat de populaties van inheemse planten- en diersoorten gemiddeld een omvang hebben van 15% van de natuurlijke situatie. De MSA geeft dus weer hoeveel oorspronkelijke biodiversiteit nog over is.

De belangrijkste oorzaken van achteruitgang zijn landgebruiksverandering, milieudruk en versnippering van ecosystemen.

Door de aanleg van de ecologische hoofdstructuur en de vermindering van de milieudruk gaat het nu met een aantal soorten beter. Echter, soorten die hogere eisen aan hun leefomgeving stellen en soorten van het agrarisch gebied gaan nog steeds achteruit.

Beleid

Om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken wordt nadrukkelijk gekeken wat de effecten zijn van de voorgenomen ontwikkeling op de natuur. Waarbij tenminste compensatie dient plaats te vinden van mogelijk verlies aan biodiversiteit. Gestreefd dient echter te worden naar een situatie die juist bijdraagt aan natuurontwikkeling en daarmee een positieve impuls bied naar herstel van de biodiversiteit.

Zonneveld

In wezen heeft de nieuwe functie geen nadelige gevolgen voor de flora en fauna t.o.v. de huidige inrichting als agrarisch grasland. Weilanden zijn immers ontwikkelde monoculturen waar via bemesting enkel nog grassoorten overblijven. Dit was en is voor de agrarische bedrijven uitermate geschikt als weideland en/of hooiland voor veevoer.

Met de voorgenomen inrichting tot zonneveld vindt er geen beweiding van vee meer plaats. Ook wordt bemesting en gebruik van bestrijdingsmiddelen niet meer toegestaan. Als gevolg daarvan zal op termijn verschraling van de grond plaats hebben en worden er voorwaarden gecreëerd voor herstel van het oorspronkelijke biotoop. Wat een positieve bijdrage levert aan herstel van een kruiden en bloemrijk grasland. Daarnaast zullen de ruimten tussen en naast de rijen met panelen worden ingezaaid met een inheems kruiden en/of bloemmengsel, zie ook voorgaande paragraaf 3.2.

Uit het gemeentelijk vooroverleg is de nadrukkelijk wens naar voren gekomen om aanvullende natuurontwikkeling mogelijk te maken.

Die natuurontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op het betreffende perceel, doordat niet het gehele perceel (3,1ha) wordt ingericht t.b.v. zonnepanelen. Voor de zonenpanelen, trafo en omvormers wordt voorzien in een benodigde voetprint van circa 1,25ha, zijnde de verticale projectie op het horizontale vlak (voetprint) van alle bouwwerken en constructies. De overige gronden (3,1ha min 1,25 ha) 1,85ha zal volledig worden ingezet ter bevordering van de biodiversiteit.

Daarnaast wordt uit landschappelijk oogpunt zoveel als mogelijk vastgehouden aan het karakteristieke beeld vanuit het Kampenlandschap, een agrarische functie omsloten door houtsingels als het ware een kamer in het landschap. Bestaande houtsingels blijven gehandhaafd waarbij open plekken waar nodig worden aangevuld met nieuwe aanplant. Het beheer en onderhoud van en aan de singels almede het perceel zelf kan worden gefinancierd uit opbrengsten vanuit het zonneveld. Daarmee is een goed en passend landschapsbeeld gegarandeerd.

Borging

De natuurontwikkeling op het zonneveld dient ten minste in stand te blijven, inclusief het daarvoor benodigde onderhoud, zolang de functie als zonneveld op het agrarische perceel ook als zodanig functioneel in uitvoering blijft. Bij bedrijfsbeëindiging van het zonneveld dient de oorspronkelijke functie als agrarisch perceel weer als zodanig ingericht te worden. Wat o.a. inhoud dat alle voorzieningen ten dienste van het zonneveld (ondersteunende constructies, panelen, bekabeling en hekwerken) dienen te worden verwijderd.

 

3.5 Inrichting met zonnepanelen

Omvang zonneveld

Zoals eerder aangegeven heeft het plangebied een oppervlakte van circa 3,1 hectare. Niet het hele plangebied wordt ingericht als zonnepark. Zo zal het park landschappelijk worden ingepast en moet rekening worden gehouden met de aanleg van bufferzones en afschermend struweel.
Aan de noord- en westzijde van het plangebied wordt over de hele lengte van het perceel een strook van tenminste 10 meter vrijgehouden, aan de oost- en zuidzijde is de vrij te houden strook ten minste 60 meter breed, waar dus geen panelen worden geplaatst.
Ook zijn er onderhoudspaden en ruimtes tussen de panelen nodig. De oppervlakte van het zonneveld is hierdoor veel kleiner dan de 3 hectare. Voorgesteld wordt een zonneveld met circa 7500 – 8000 panelen. Een marktconform zonnepaneel heeft op dit moment een vermogen van 340Wp, wat neerkomt op een verwacht geïnstalleerd vermogen van circa 2,5 tot 2,7 MWp (Megawatt piek = 1.000.000 Watt piekvermogen).

Een dergelijk zonneveld kan op deze locatie dan op jaarbasis ongeveer 2.125 MWh aan stroom produceren. Dit staat gelijk aan het verbruik van circa 590 gemiddelde Nederlandse huishoudens (verbruik per jaar 3.600 KWh). kWh is de afkorting voor kilowattuur en is de eenheid van energie waarbij 1 kWh overeenkomt komt met 1000 Watt geleverd vermogen, gedurende één uur.

De CO2 reductie is circa 0,46 kg per opgewekt kWh, waarmee zorgt het zonneveld voor een vermeden CO2-uitstoot van ruim 977 ton per jaar.

Er is een indicatie dat bij onderzochte zonnevelden, onder de opstellingen met zonnepanelen, de hoeveelheid licht op de bodem en de vegetatiegroei te laag zijn om de koolstofopslag in de bodem te behouden. Er zijn echter (nog) geen onderzoeksresultaten of publicaties bekent waarbij de mate van afname aan koolstofopslag plaats vindt onder zonnevelden (bron: Wageningen University & Research, gesubsidieerd door ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).

Koolstof zit in gasvorm (CO2) in het water en de lucht. Planten, algen en bacteriën eten koolstofdioxide (CO2) en drinken water (H2O). Via fotosynthese nemen planten (dus ook gras) CO2 op uit de atmosfeer en bouwen dit op in de stengel, wortel en blad. Deze organische koolstof wordt geoogst, begraasd óf blijft achter als afgestorven blad, stoppel en wortels. Wanneer blaadjes afsterven, of planten, dieren en mensen energie uitstoten ontstaat er weer CO2 in de atmosfeer.

In grasland ligt circa 80,7 ton CO2 vastgelegd per hectare. Een deel komt vrij in de nachtelijke uren of door weidegang waarbij een zelfde hoeveelheid CO2 weer wordt opgenomen door het grasland, als het ware een constante cyclus van evenwicht.

Als er al door verminderde plantengroei onder de zonnepanelen CO2 uit de bodem vrijkomt (is niet onderzocht en aangetoond) dan is dit maximaal eenmalig 80,7 ton CO2 per hectare.

CO2 reductie berekening voor onderhavig planvoornemen

Uitgaande van een exploitatie van 15 jaar voor het zonneveld en een verminderde plantengroei onder de zonnepanelen van 80% (is niet de verwachting) kan de volgende berekening worden gemaakt:

Vermeden CO2 uitstoot opwekking groene stroom: 15 x 977 ton = 14.655 ton

Uitstoot door verminderde plantengroei: 1,25 ha a 80% bij 80,7 ton = 81 ton -
Totaal vermeden CO2 uitstoot over 15 jaar = 14.574 ton

Het zonneveld compenseert dus ruimschoots de CO2 opname capaciteit door verminderde plantengroei onder de panelen. Deze voorzichtige berekening toont aan dat het zonneveld veel meer CO2 uitstoot voorkomt dan dat er zou vrijkomen bij verlies aan CO2 opslag in grasland.

Bij het voorgenomen zonneveld zal de opgewekte groene stroom ieder jaar minimaal 970 ton CO2 uitstoot voorkomen.

Technische realisatie

Het zonnepark is technisch te realiseren. Essentieel voor het slagen van het project is de mogelijkheid om het zonnepark aan te sluiten op het elektriciteitsnet en trafo aan de Emelaarseweg. Uit gesprekken met de netbeheerder is geconcludeerd dat het zonnepark in de nabijheid van de locatie aangesloten kan worden.
De constructie met zonnepanelen zal op het zuidelijk gelegen terreingedeelte een maximale hoogte hebben van 1,5 meter en worden geplaatst onder een hoek van 10° tot 13°. Naar het noorden zijn op het perceel hoogte verschillen aanwezig van circa 30 tot 55 cm. Om die hoogte verschillen t.o.v. maaiveld op te kunnen vangen zal de constructie ter plaatse van de lager gelegen gronden een maximale hoogte kunnen krijgen van circa 2 meter.

Vooralsnog is voor het zonneveld gekozen voor een oostwest-opstelling van de panelen. Als uit het overleg met aanwonenden, om bedrijfseconomische- of technische redenen een andere opstelling wenselijk / noodzakelijk wordt geacht zal daaraan invulling kunnen worden gegeven, met inachtneming van de hiervoor aangegeven maximale hoogte maten.

Techniekruimte

Naast de zonnepanelen zelf dient voorzien te worden in techniek die de opgewekte elektriciteit verwerkt en geschikt maakt voor levering aan het net. Installaties t.b.v. de zonnepanelen worden enkel voorzien in de zuidwesthoek, zoals is weergegeven in het inrichtingsplan.

[image]
Afbeelding fragment inrichtingsplan, techniekruimte

De verschillende installaties worden aan het zicht onttrokken d.m.v. de geluid- en brandwerende schutting. Binnen de techniekruimte wordt voorzien in de hierna genoemde technische onderdelen.

De in de tekening genummerde onderdelen betreffen:

  1. talud 1:1 bij opgehoogd maaiveld met 50cm

  2. geluid- en brandwerende schutting 2,5m hoog

  3. stelconplaten 2 x 2 meter

  4. PV-shelters t.b.v. omvormers van gelijkstroom naar wisselstroom

  5. compactstation

  6. trafo inkoopstation

  7. unit voor energie-opslag

Voor de opstelling van bovengenoemde onderdelen is een oppervlakte nodig van circa 300m², de locatie en indeling is nader uitgewerkt in het inrichtingsplan (zie bijlage 1). Voorts wordt voorzien in een afschermende wand van 2,5 meter hoog rondom de technische units en heeft een drieledig doel.

Ook dient de ondergrond van de locatie waarop de verschillende technische onderdelen geplaatst gaan worden te worden opgehoogd met 50 cm. Daarmee wordt voorkomen dat er plassen water na regenval onder en bij de elektrische installaties blijft liggen. Dit vanuit veiligheid voor onderhoudsmedewerkers en om eventuele storingen door vocht te voorkomen. Het onderliggende plateau zal worden afgedekt met stelconplaten op afschot.

In het kader van het vooroverleg is het ontwerp voor het zonneveld in augustus 2021 ter beoordeling voorgelegd aan het adviesteam ruimtelijke kwaliteit (ARK). Bij de beoordeling worden de randvoorwaarden voor de uitvoering van de zonnepanelen zelf gemist en hebben daar een aantal op te nemen punten voor aangedragen. Conform die aanbevelingen en extra aanvullingen zijn onderstaande randvoorwaarden in de nu voorliggende versie opgenomen.

Randvoorwaarden voor de uitvoering van de zonneveld / -panelen

Operationeel

Zodra het zonnepark is gerealiseerd zal het worden beheerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het onderhoud van de systemen, maar ook het monitoren van het zonneveld en diverse werkzaamheden in het kader van groenbeheer, bij voorkeur zal dit gedaan worden met lokale partijen.

Het schoonhouden van de zonnepanelen zelf zal milieuvriendelijk worden uitgevoerd, er worden daarbij geen milieubelastende schoonmaakmiddelen toegepast.

Het voornemen is om rondom het perceel geen hekwerken aan te brengen, tenzij dit om veiligheidsredenen noodzakelijk blijkt. Voor als nog wordt de afscherming op een natuurlijke wijze vormgegeven, d.m.v. bestaande houtsingels, struweel en sloten. Waar nodig zal dit met nieuwe aanplant aangevuld worden. Wel worden afsluitbare hekwerken geplaatst ter hoogte van beide toegangspaden naar het zonneveld.

Landschappelijke inpassing en beheer

Het huidige perceel wijzigt niet qua vorm en ligging, ook worden er geen gronden toegevoegd om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Het betreft een zo genaamde ‘kamer’ in het Kampenlandschap. Naar drie kanten is het perceel afgeschermd middels een in redelijk tot goede houtsingel. De oostrand is meer open van karakter wel staan daar enkele solitaire grote bomen.
Die oostelijke begrenzing van het plangebied zal middels een nog aan te leggen meidoornheg (op eigen terrein) worden aangevuld. Waarmee de kamer in het landschap dan volledig zal zijn omzoomt door struweel en tegelijkertijd het (eventuele) zicht op de zonnepanelen volledig ontneemt.
Voorwaarde is wel dat de struweelheg maximaal 3 meter hoog mag worden, dit in het kader van mogelijke schaduwwerking en de daardoor mindere opbrengst bij de betreffende panelen.

Voor het terrein zelf wordt ingezet op verschraling van de bodem door het niet meer toestaan van bemesting. De gras- en kruidenvegetatie zal eens per jaar worden gemaaid en afgevoerd om de verschaling te bespoedigen. Daarmee zal de biodiversiteit aan planten toenemen. Daarnaast worden de ruimten tussen de rijen met zonnepanelen (2,5 meter breed) en bufferzones ingezaaid met een inheems bloemen-mengsel. Ook daarmee wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit en kansen te bieden aan flora en fauna.

 

3.6 Participatie

Formeel hoeven alleen die omwonenden te worden betrokken die direct zicht hebben op het geplande zonneveld. De opzet en uitvoering van lokale participatie is maatwerk en valt onder de verantwoor- delijkheid van de gemeente en daarvoor zijn regionaal afspraken gemaakt binnen het RES, zie ook het gemeentelijk beleid.

De initiatiefnemer wil echter omwonenden als ook andere geïnteresseerden uit de directe omgeving (postcode roos) de mogelijkheid bieden deel te nemen aan het zonneveld project.
Punten waaraan invulling wordt gegeven zijn:

  1. Informeren van inwoners uit de directe omgeving. De wijze hoe dit het beste kan worden vormgegeven is in samenspraak met de gemeente nader uitgewerkt.

  2. De omgeving kan direc meeprofiteren van het zonneveld, door er aan mee te financieren en/of stroom af te nemen om de eigen woning of bedrijf te verduurzamen. Geïnteresseerde inwoners en bedrijven wordt de kans geboden om financieel te participeren aan de energieopwekking van het zonneveld.

  3. Lokale bedrijven en vrijwilligers betrekken bij het beheer en onderhoud van het zonneveld.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het uitvoering van het plan en met de gemeente is afgesproken dat de communicatie naar omwonenden in overleg en medeweten van de gemeente plaats zal vinden.

In de concept fase van de planontwikkeling zijn reeds individuele gesprekken gevoerd met direct aanwonenden, verslag daarvan is als bijlage 2 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan gevoegd. Ook zijn er bijeenkomsten op locatie georganiseerd voor aanwonenden in bijzijn van gemeentelijke ambtenaren vanuit verschillende vakdisciplines.
In de maand juli is een concept informatiebrief opgesteld en beoordeeld door de gemeente. Op 29 juli is de brief verzonden naar 14 adressen van omwonenden binnen een straal van ca 300 meter vanaf het zonneveld, de brief is als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Aan geadresseerden is de mogelijkheid geboden om suggesties en/of aanbevelingen kenbaar te maken in de maand augustus. Met de gemeente is tevens overeengekomen dat de initiatiefnemer de gemeente tijdens het gehele proces op de hoogte houdt van nieuwe ontwikkelingen en de binnengekomen reacties.
Naar aanleiding van de verzonden informatiebrief hebben totaal twee geadresseerden gereageerd en waren uitgesproken positief over het planvoornemen. Er zijn geen negatieve reacties en/of bezwaren binnengekomen t.a.v. de inrichting of op het zonneveld zelf.

De naar voren gebrachte vragen, opmerkingen en bezwaren uit het vooroverleg en n.a.v. reacties op de informatiebrief zijn voorzien van een beantwoording en hoe daar mee is omgegaan en mogelijk doorwerking heeft gekregen in het planvoornemen. E.e.a. is verwoord in een aparte notitie welke als bijlage 4 bij de toelichting van het onderhavige bestemmingsplan gevoegd.

Groene stroom voor inwoners gemeente Leusden

De Regeling Verlaagd Tarief, ofwel de Postcoderoosregeling, bestaat niet meer. Vanaf 1 april 2021 is de regeling vervangen door de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE).
Sinds 1 april kan er aanspraak worden gemaakt op die subsidieregeling en afhankelijk is wat in de SCE-pot beschikbaar is voor het betreffende jaar.
De Subsidieregeling (SCE) is een regeling voor de verstrekking van subsidie voor het lokaal en gezamenlijk opwekken van hernieuwbare elektriciteit. Beoordeling van de aanvragen kan leiden tot (gedeeltelijke) afwijzingen of intrekkingen en dit is van invloed op de exacte datum van overtekening. Dit is belangrijk omdat de subsidie op basis van volgorde van binnenkomst wordt verleend tot het budget uitgeput is.
Op voorhand is dus niet met zekerheid aan te geven of subsidieverstrekking, voor het realisatiejaar 2023, ook daadwerkelijk (deels) kan worden toegewezen.

De SCE is een exploitatiesubsidie, en houdt in een uitgekeerd bedrag per geproduceerde kWh die nodig is om de installatie rendabel te maken. Het basisbedrag van het jaar waarin wordt aangevraagd, geldt voor de hele subsidieperiode van 15 jaar.

De subsidie per kWh is het verschil tussen het basisbedrag en het correctiebedrag. Het correctie- bedrag is de marktprijs voor energie. Als de energieprijs stijgt, ontvangt je minder subsidie en als de energieprijs daalt, krijg je meer subsidie. De basisenergieprijs is de ondergrens van het correctie- bedrag. De geproduceerde energie moet door CertiQ van certificaten (garanties van oorsprong GVO) voorzien zijn om in aanmerking te komen voor subsidie.

De leden (particulieren of bedrijven) en de installatie moeten woonachtig of gevestigd zijn binnen de aangevraagde postcoderoos. Bedrijven die in de postcoderoos gevestigd zijn mogen als lid in de energiecoöperatie meedoen, onder de voorwaarde dat ze een kleinverbruikersaansluiting hebben.

SCE subsidies worden enkel verstrekt aan coöperaties die zich (mede) richten op het opwekken van hernieuwbare energie of aan een Vereniging van Eigenaars (VvE) waarbij de productie-installatie in eigendom is van de subsidieontvanger.

Om de stroom direct aan de eindgebruikers te kunnen verkopen werkt de ontwikkelaar samen met de energieleverancier. Mede ook om vraag en aanbod op elkaar aan te laten sluiten, het tijdstip wanneer de stroom wordt gebruikt aan te laten sluiten met het tijdstip waarop het wordt geproduceerd.

Via geautomatiseerde registratie wordt bijgehouden hoeveel de geproduceerde stroom door het zonneveld bedraagt en hoeveel stroom lokaal wordt verkocht aan eindgebruikers.

Door een samenwerking aan te gaan met bedrijven zoals Switch Energy kan door middel van een elektriciteitsafnamecontract een directe koppeling gemaakt worden tussen de opwekking van elektriciteit door het zonneveld en de lokale levering aan gebruikers.

Zo kan bijvoorbeeld de gemeente Leusden of ieder van haar inwoners aangeven stroom te willen kopen direct van het zonneveld. Doordat dit gemonitord wordt zit daar wel een bovengrens aan; we kunnen immers niet meer stroom verkopen dan we produceren.

Via de Website van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat kan het gebied voor de postcoderoos of rups worden bepaald. Vertrekpunt is de locatie van de energie installatie waarbij optioneel het centrum van de postcoderoos ook in één van de omliggende postcodegebieden mag liggen. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt met als resultaat onderstaande afbeelding.

 
[image]
Kaart gebied postcoderoos of rups

Het gebied betreft de gehele gemeente Leusden en de kernen Woudenberg en Maarsbergen.

3.7 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid
Het plangebied voor het zonneveld wordt direct ontsloten via de Emelaarseweg d.m.v. eigen reeds bestaande in- en uitritten. De Emelaarseweg zelf is een rustige landelijke ontsluitingsweg.

 [image]

Afbeelding: Verkeersstructuur

De Emelaarseweg sluit in oostelijk richting aan op de Jan van Arkelweg, die de verbindingsweg is naar Achterveld en in de andere richting naar Terschuur en Hoevelaken. In westelijke richting sluit de Emelaarseweg aan op de Hessenweg en is de verbindingsweg naar Stoutenburg, Leusden en Amersfoort.

Ontsluiting, parkeren en aantal verkeersbewegingen

Enkel ten behoeve van onderhoud zullen voertuigen het terrein moeten kunnen bereiken, dat kan via de strook grond die langs de bestaande trafo loopt en/of via een route achter de nieuw gebouwde woningen.

Voor het zonneveld geldt dat er geen parkeervoorzieningen worden aangelegd. Sporadisch zal voor onderhoudswerkzaamheden aan de installatie door de netbeheerder het terrein worden bezocht evenals voor het groenbeheer. Er is voldoende vrije ruimte op het terrein aanwezig om tijdelijk een auto te stallen. Eventuele bezoekers aan het zonneveld kunnen parkeren op het nabij gelegen terrein van het voormalige volkstuinencomplex en ingericht wordt als ecopark. Bij het ecopark worden wel ruimten gereserveerd voor parkeervoorzieningen, in voorkomend geval kunnen deze ook worden gebruikt ten dienste van het zonneveld. Daarmee is gegarandeerd dat op of langs de Emelaarseweg zelf niet zal worden geparkeerd er zijn dus geen parkeerproblemen te verwachten.

Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal ook na verwezenlijking van de voorgenomen ontwikkeling niet noemenswaardig zijn en enkel plaats vinden t.b.v. onderhoud aan de installatie en/of in het kader van groenbeheer.

 

3.8 Versterking van de ruimtelijke kwaliteit

Zoals is opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening (PRV) is verstedelijking buiten het stedelijk gebied (Rode contour) een aantasting, die slechts toelaatbaar is als tegelijkertijd een versterking van ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Een zonneveld en zeker ook de natuurinrichting zijn niet aan te merken als verstedelijking van het gebied. Vanuit die provinciale optiek behoeft er geen versterking van de ruimtelijke kwaliteit aan de ontwikkeling ten grondslag te liggen.

Het begrip ruimtelijke kwaliteit omvat veel aspecten, meestal worden deze onderverdeeld in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van een gebied. Met andere woorden het gaat dus om de aantrekkelijkheid van het gebied.

Tegelijkertijd met de ontwikkeling van een zonnepark wordt juist wel een ruimtelijke kwaliteitsslag voorgestaan, door aan het braakliggende terrein weer een functie te geven die voorziet in eigen opbrengsten wordt de mogelijkheid geschapen invulling te geven aan natuurontwikkeling en het bijbehorende beheer. Er ontstaat zo geen rommelige en verwilderde situatie, wat wel dreigt als er geen functie kan worden gegeven aan het perceel grond.

De locatie van het zonneveld wordt zo ingericht dat in het geheel geen zicht is op de zonnepanelen zelf, met name bij de achtergrenzen bij naastgelegen buren wordt op het perceel voorzien in een afschermende heg of singel. Daarnaast wordt het perceel niet langer bemest en worden geen bestrijdingsmiddelen meer toegestaan. Hierdoor zal verschraling plaatsvinden van de grond en geeft dit kansen aan de ontwikkeling van een kruidenlaag, om e.e.a. verder tot ontwikkeling te brengen zal in de eerste jaren het terrein, aan de randen en tussen de rijen met panelen, worden ingezaaid met een inheemszaadmengsel.

De verwachting is dat met de voorgenomen ontwikkeling een flinke bijdrage wordt geleverd aan de soortenrijkdom van flora en fauna t.o.v. de monocultuur als grasland. Daarnaast voorziet het in een alternatieve energievoorziening die op zich ook weer een substantiële bijdrage levert aan vermindering van de CO2 uitstoot.

Te realiseren kwaliteitsverbeteringen:

  1. belevingswaarde:

  1. gebruikswaarde en toekomstwaarde:

Hoofdstuk 4 Beleidskader

 

Door het ondertekenen van het klimaatakkoord is afgesproken dat wij in 2030 70% van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen halen. Op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden strategieën geschreven en/of uitgewerkt om de ambities te doen slagen.

 

4.1 Rijksbeleid

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Duurzame energie

De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Het project valt hier niet onder, aangezien het maximum opwekkingsvermogen van het zonnepark circa 10 MWp zal bedragen. Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodem-energie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorzieningen (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonneveld. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.

 

4.1.2 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2030

De Structuurvisie Buisleidingen is een nadere uitwerking van het nationale belang zoals is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die de Rijksoverheid heeft uitgebracht in het kader van de actualisatie decentralisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Daarin is bepaald dat het netwerk aan buisleidingen essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen is. Buisleidingtransport blijft de komende decennia een wezenlijke rol vervullen in de Europese gas- en grondstoffenmarkt. De vraag naar buisleidingtransport en daarmee de vraag naar nieuwe leidingen en leidingverbindingen zal nog toenemen. Het Rijk kiest in verband met het vergroten van de concurrentiekracht voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. Borgen van ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen is daarvoor een belangrijke randvoor- waarde. De nationale belangen die het Rijk in die Structuurvisie vastlegt, worden gerealiseerd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig, ook zijn er geen tracés gereserveerd.

 

4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro Rarro)

Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor besluiten van gemeenten zijn in het besluit regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn voorkeurtracés voor buisleidingen opgenomen. Gemeenten dienen daardoor bij alle ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met toekomstige leidingen om te voorkomen dat er nieuwe belemmeringen ontstaan. Op alle locaties waar voldoende ruimte beschikbaar is, geldt een strookbreedte van 70 meter. Deze breedte maakt het in principe mogelijk om overal zes tot acht nieuwe leidingen aan te leggen op een onderlinge afstand van vijf tot zeven meter, hart op hart, rekening houdend met de reeds aanwezige leidingen.

In het Barro is aangegeven dat aan weerszijden van de voorkeurstracés een zoekgebied geldt van 250 meter. Daarbinnen kan de gemeente de exacte ligging van het buisleidingen tracé bepalen. Mits het tracé aansluit op het voorkeurstracé bij de naastliggende gemeenten en het tracé dezelfde breedte heeft als de breedte van het grootste deel van het tracé.

Het plangebied ligt niet in of nabij een voorkeurstracé of zoekgebied hiervoor. De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2030 heeft derhalve geen effect op de planrealisatie.

 

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. De ladder bevat drie treden waarmee ruimtelijke besluiten met betrekking tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd.

Zonneparken zijn volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling in de zin van de zogenaamde ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. In een uitspraak van 23 januari 2019 oordeelt de Afdeling dat zonneparken zich bij uitstek niet goed lenen om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd.

 

4.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

 

4.1.6 Nationaal Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het nationale Klimaatakkoord gepresenteerd. De Nederlandse overheid wil klimaatverandering tegengaan en stelt daarom het doel dat Nederland in 2030 49% en in 2050 95% minder CO2 uitstoot ten opzichte van 1990. Daarbij pleit het kabinet in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030.

Conclusie rijksbeleid

De nationale belangen uit de SVIR en het Barro zijn niet rechtstreeks van betekenis voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit houdt in dat de betekenis van de SVIR en het Barro voor het plan zodoende beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het provinciaal en gemeentelijk beleid. Wel wordt met dit plan mede invulling gegeven aan de wens van het Rijk om de doelstelling voor 2040 in het kader van de energietransitie vorm te geven.

 

 

4.2 Provinciaal beleid

Vooruitlopend op de Omgevingswet is de provincie Utrecht vanaf 1 april 2021 aan de slag gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid in de Omgevingsvisie en interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

 

4.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in 1 provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevings- verordening vastgesteld en zijn daarmee definitief geworden.

In de visie staan de onderstaande zeven beleidsthema’s als zijnde beleidskeuzen en ambities.
Het onderwerp ‘Gezonde en veilige leefomgeving’ loopt door alle zeven thema’s heen en vormt dan ook de rode draad die alle verschillende thema’s verbindt.

 
Hierna worden de diverse beleidsthema’s toegelicht, gericht op wat relevant is voor de planologische ontwikkeling van het plangebied en raakvlakken heeft bij onderhavig planvoornemen.

Klimaatbestendig en waterrobuust:

Duurzame energie:

Levend landschap, erfgoed en cultuur

Toekomstbestendige natuur en landbouw

 

 

4.2.2 Ontwerp Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet moet de provincie beschikken over een
omgevingsverordening voor de fysieke leefomgeving. Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben
daarom op 18 mei 2021 de Ontwerp Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022 vastgesteld.
Hiervoor is de Interim Omgevingsverordening op basis van de huidige wetgeving, die Provinciale
Staten op 10 maart 2021 hebben vastgesteld, omgezet naar de Ontwerp Omgevingsverordening
provincie Utrecht 2022.

De Interim Omgevingsverordening was nodig vanwege het uitstel van de Omgevingswet, de Omgevingsverordening kan namelijk niet onder de huidige wetgeving in werking treden, de Interim Omgevingsverordening wel.

De Omgevingsverordening stelt regels aan gemeentelijke plannen die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening.

In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening daarom onder meer regels opgenomen over:

 
Doorwerking plangebied

Om te bepalen welke artikelen relevant zijn voor het pan is de webviewer van de interim omgevings- verordening van de provincie geraadpleegd. Er zijn diverse artikelen die gelden op de locatie. De onderstaande artikelen zijn relevant voor het voorliggend plan.

Artikel 5.1 Afwijking van verstedelijkingsverbod landelijk gebied

In afwijking van artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod Landelijk gebied kan een bestemmingsplan verstedelijking in het Landelijk gebied toestaan om nieuwe bestemmingen voor energie en transformatorstations mogelijk te maken.

Artikel 5.2 Toepassingsbereik nieuwe functies voor energie

Deze afdeling is van toepassing op nieuwe functies voor energie uit wind, zon en biomassa.

Artikel 5.5 Instructieregel zonnevelden

  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Zonnevelden kan bestemmingen en regels bevatten die de realisatie van opwekking van zonne-energie toestaan door middel van zonnevelden, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de structuren in landschap herkenbaar blijven en voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;

  2. de zonnepanelen in een opstelling worden geplaatst die ruimte biedt voor een bij het gebied passende bodemkwaliteit en waterkwaliteit; en

  3. voorzien wordt in een opruimplicht na beëindiging van de activiteit.

2. De motivering van een bestemmingsplan bevat:

  1. een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan;

  2. een beeldkwaliteitsparagraaf;

  3. een beschrijving van hoe de omwonenden en andere stakeholders in de planvorming zijn betrokken; en

  4. een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid inzake de mogelijkheden voor kavelruil vanwege het behouden en verbeteren van een goede landbouwstructuur

 

Toelichting

Deze verordening bevat geen bepalingen voor zonne-energie binnen het stedelijk gebied. Dit artikel heeft betrekking op het landelijk gebied met uitzondering van de natura 2000-gebieden en de ganzenrustgebieden.

Voor zonne-energie heeft de provincie de voorkeur voor plaatsing van zonnepanelen op daken, gevels en infrastructurele werken boven veldopstellingen. Dit omdat zonnepanelen op deze plekken normaal gesproken minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen zijn ook zonnevelden nodig. Dit bij voorkeur op gronden met een andere functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwateren, langs spoor- en autowegen en kanalen. Ook hierbij gaat onze voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties met creatieve toepassingen, zodat de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Daarnaast ziet de provincie kansen om zonnevelden te combineren op locaties. Denk aan plaatsing bij sommige waterplassen, als buffer rondom natuurgebieden en in combinatie met recreatie. Toch is met al deze voorkeurslocaties binnen de provincie Utrecht onvoldoende oppervlak beschikbaar om de energieambities te behalen. Het is nodig om zonnevelden te plaatsen op agrarische grond, of deze samen te laten gaan met agrarische doeleinden. Maar ook om de zonnevelden te plaatsen op gronden met een lage natuurkwaliteit.

Lid 1, onder a: De structuren in landschap moeten herkenbaar blijven en er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. De randen en afscheidingen van de zonnevelden moeten passen in het landschap.

Lid 1, onder b: Tijdens de aanleg van de zonnevelden zijn het voorkomen van bodemverdichting, erosie en verslemping specifieke aandachtspunten. Erosie en verspoeling van de bodem kunnen een probleem zijn als panelen vlak liggen en de ruimte tussen rijen panelen nauw is. Vooral als de vegetatie slecht ontwikkeld is en het zonnepark op een helling gebouwd is, kunnen deze problemen ontstaan. Het is van belang het bodemleven en de waterkwaliteit in stand te houden en bodemdaling zo veel mogelijk te voorkomen. Uitlogen van materialen die via de bodem of rechtstreeks in het (grond)water kunnen komen, moet tegengegaan worden. Ook het wegnemen van licht of inbreng van chemische stoffen kan negatieve effecten hebben, die vermeden moeten worden.

Lid 2, onder c: Wanneer de zonnepanelen niet meer gebruikt worden, moeten ze worden opgeruimd.

 

Artikel 7.9 Instructieregel landschap

  1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.

  1. de kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd zie bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.

  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:

  1. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en

  2. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.

  1. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

 

Toelichting

Lid 1: Als landschappen worden aangewezen: Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug.

Lid 3: Een landschap is geen statisch plaatje. Het is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiten bij de kernkwaliteiten. Als sprake is van een zeer open gebied, bevat een bestemmingsplan bepalingen om die openheid te behouden. Denk aan het tegengaan van (hoge) bebouwing. De Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap beschrijft per landschap welke kernkwaliteiten beschermd moeten worden.

Een aantasting van het landschap is onevenredig als het belang van de nieuwe ontwikkeling niet opweegt tegen de aantasting van de kernkwaliteiten. Een goede locatiekeuze beperkt de schade voor het landschap. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing vereist die in de regels van het plan is geborgd.

Lid 4: Hier wordt een onderbouwing gevraagd met een beschrijving van de kernkwaliteiten waar het om gaat, een toelichtende kaart en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Ook wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de voorschriften) is voorzien in behoud van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting onvermijdelijk is, wordt in de toelichting aangegeven hoe deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (Kwaliteitsgids) is hier een goede bron voor. De Kwaliteitsgids biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen.

 
Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap

Landschap Gelderse Vallei

Voor het landschap Gelderse Vallei willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;

  2. Stelsel van beken, griften en kanalen;

  3. Grebbelinie;

  4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.

Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vinden we het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vragen wij aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.

De Gelderse Vallei heeft een voornamelijk agrarisch landschap met grote afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen en agrarische percelen met houtwallen en -singels. De open ruimten verschillen van maat en schaal.

Reconstructieplan Gelderse Vallei

Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Het gebied biedt goede kansen aan landbouw, wonen, werken, natuur en recreatie. Dit leidt tot veel dynamiek, waardoor sommige functies zich niet meer goed tot elkaar verhouden en het ruimtelijk beeld vertroebelt. Om dit probleem aan te pakken is in 2005 het Reconstructieplan Gelderse Vallei in werking getreden. De Gelderse Vallei is onderverdeeld in drie deelgebieden met elk een eigen identiteit:

  1. mozaïek

  2. stroken

  3. binnenveld

Kernkwaliteiten

Ambities

Onze ambitie voor de Gelderse Vallei is het versterken van de meest onderscheidende kenmerken van het gebied ten opzichte van andere Utrechtse landschappen. Dit betekent:

 

Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied laat geen verstedelijking toe, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Toelichting

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke bestemmingen hier voorkomen worden. Daarom zijn nieuwe vormen van verstedelijking in het landelijk gebied verboden. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 Energie, hoofdstuk 6 Natuur, hoofdstuk 7 Cultuurhistorie en hoofdstuk 9 Wonen, werken, recreëren. Het gaat om situaties waarbij:

 

 

4.2.3 Planspecifiek in relatie tot het provinciaal beleid

In de omgevingsvisie en -verordening komen een aantal beleidsthema's aan bod die een relatie kennen met dit project. De toepasselijke beleidsthema's en bijbehorende regels zijn hierna kort nader toegelicht en of uitgewerkt.

Landschap Gelderse Vallei

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vindt de provincie het van belang dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. In de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen valt de locatie binnen het deelgebied 'Mozaïek'. Dit gebied vraagt om een versterking van de kleinschaligheid en verdichting van het landschappelijke raamwerk door het intensiever accentueren van perceelgrenzen, wegen te voorzien van bomen en het intact houden van de onregelmatige mozaïekverkaveling.

In het inrichtingsplan (bijlage 1) zijn ingrepen uitgewerkt die bijdragen aan de versterkingsopgaven van het mozaïek landschap. Aan de basis hiervan staan al reeds aanwezige landschapselementen die typisch zijn voor het coulisselandschap. Verder worden struweel en houtsingels toegevoegd langs de kavelranden. Bij de bestaande houtsingels worden de open plekken voorzien van nieuwe aanplant en landschapsvreemde soorten (exoten) worden verwijderd. Er vindt een actief beheer plaats van de singels en wordt wildgroei van bv. braamstruiken voorkomen.

Duurzame energie

De provincie Utrecht stimuleert alle vormen van duurzame energiebronnen: windenergie, bio-energie, (diepe) geothermie, warmte-koudeopslag, zonne-energie, waterkracht en benutten van restwarmte. Het streven is om in 2020 minimaal 10% van de totale energiebehoefte te verwekken uit duurzame bronnen. Specifiek voor zonne-energie sluit de provincie parken op bestaande agrarische functies niet uit. Voor de inpassing van een park zijn van belang dat bestaande omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt. De vestiging van een park dient aansluiting te vinden op bestaande bebouwde agrarische bouwpercelen, hoofdinfrastructuur of stedelijke functies in overeenstemming met de schaal van deze functies. Tot slot mag de ontwikkeling niet leiden tot aantasting van de landschappelijke kernkwaliteiten, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden.

Voorliggend project voorziet in een zonnepark op een plek welke voor het overgrote deel is ingebed in het landschap door bestaande houtsingels en lager is gelegen t.o.v. de aanliggende percelen. Het betreft als het ware een kamer (kamp) in het Kampenlandschap. Aan de noord- oost- en westzijde
ligt het perceel agrarische gebied in een coulisselandschap. Aan de zuidzijde grenst perceel aan twee woonpercelen. Ter plaatse wordt een bufferzone in acht genomen van ten minste 60 meter breed en aan de rand van het perceel wordt voorzien in de aanleg van een meidoornhaag.
Gesteld kan worden dat een zonnepark qua functiegebruik passend is. De landschappelijke inpassing van het park is uitgewerkt in bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het project rekening houdt met en niet zorgt voor negatieve effecten vanuit ecologie en cultuurhistorie.
Daarmee is het project passend binnen de voorwaarden die de provincie stelt voor nieuwe zonneparken.

Landbouw

Het perceel is gelegen binnen het als landbouwgebied aangewezen gebied.
In de landbouwgebieden bevinden zich vooral melkveehouderijen en (koudegrond) fruitteelt. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.

In de landbouwgebieden wordt aan agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie geboden (waaronder ook productie van duurzame energie). Het gaat hierbij om activiteiten die in belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak.

De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren en zijn de gebieden waar het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk wordt gevonden dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Het gebied dient zo veel mogelijk gevrijwaard te worden van andere functies, behoud van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw staat daarbij voorop.

Het onderhavig plangebied maakt geen deel uit van het landbouwkerngebied.

 
[image]
Afbeelding: Uitsnede kaart landbouw uit de PRS, provincie Utrecht

Geel is ‘landbouwgebied’, lichtgroen gestreept is ‘landbouwkerngebied’. Het plangebied is gelegen binnen het als ‘landbouwgebied’ aangegeven gebied.

 

Instructieregel zonnevelden in relatie tot het planvoornemen

Mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de structuren in landschap herkenbaar blijven en voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing.
    Het plangebied is gelegen binnen een zogeheten kamer in het Kampenlandschap, de omringende landschappelijke structuren in de vorm van houtsingels en greppels blijven gehandhaafd. Waar nodig zullen de bestaande singels worden aangevuld en wordt voorzien in een actief beheer en onderhoud.
    Het veld met zonnepanelen zal daarmee geheel aan het zicht zijn onttrokken.

  2. de zonnepanelen in een opstelling worden geplaatst die ruimte biedt voor een bij het gebied passende bodemkwaliteit en waterkwaliteit.
    Bodem- en grondwateronderzoek heeft geen te saneren verontreinigingen aangetoond. Er wordt geen extra hemelwater afgevoerd, infiltratie van het water vindt plaats op het perceel zelf. Door het niet meer toestaan van bestrijdingsmiddelen en bemesting zal er juist een positief effect optreden naar de kwaliteit van het grondwater.

  3. voorzien wordt in een opruimplicht na beëindiging van de activiteit.
    In de bij het bestemmingsplan behorende Regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bij beëindiging van het zonneveld de opruimplicht verwoord.

De motivering van een bestemmingsplan bevat:

  1. een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

  2. een beeldkwaliteitsparagraaf.

  3. een beschrijving van hoe de omwonenden en andere stakeholders in de planvorming zijn betrokken.
    De toelichting beschrijft in hoofdstuk 3 uitgebreid de toekomstige situatie en op welke wijze invulling is gegeven aan participatie, daarmee is voldaan aan bovengenoemde punten.

  4. een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid inzake de mogelijkheden voor kavelruil vanwege het behouden en verbeteren van een goede landbouwstructuur.
    Dit is geen punt van aandacht geweest, er is immer geen wens tot aanpassen van de huidige landbouwstructuur niet vanuit de eigenaar maar ook niet vanuit de omgeving. Het perceel heeft te koop gestaan en er hebben zich geen gegadigden gemeld.

 

 

4.2.4 Programmaplan energietransitie 2020-2025

Het Programmaplan Energietransitie 2020-2025 gaat over gestelde doelen, de rol en inspanningen van de provincie maar vooral ook de samenwerking met vele partners om de ambitieuze doelstellingen te halen.
De provincie zet zich in om partners en lokale overheden te ondersteunen, te stimuleren en de ruimtelijke kaders te bieden om duurzame energie-initiatieven mogelijk te maken.

De ambitie is een energieneutrale provincie in 2040, met een duurzaam en betaalbaar energie- systeem voor alle inwoners.

De geformuleerde ambities uit het coalitieakkoord 2019-2023 zijn:

De provincie houdt de voortgang van de energietransitie in de gaten en brengen jaarlijks in beeld wat de resultaten zijn op het gebied van hernieuwbare energie, energiegebruik en CO2-reductie.

 

Conclusie provinciaal beleid

Het planvoornemen draagt bij aan de pijler 'duurzame leefomgeving' en heeft grote aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en passend is binnen bij het omringende Kampenlandschap. Het planvoornemen sluit aan bij het provinciale beleid.

4.3 Regionaal beleid

 

4.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt een toetsingskader voor het landschapsbeleid binnen de gemeenten van de Gelderse Vallei. Zij vormt daarbij een verlengstuk van het Reconstructieplan, uitgewerkt naar de diverse landschapskwaliteiten. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Gelderse Vallei en is gelegen op de rand van het bos- en heidelandschap.
Door een aantal gemeenten in de regio is een uitgebreide analyse gemaakt van de samenhangen tussen landschap, ecologie, economie en beleid. De resultaten daarvan zijn gebundeld in het LOP en beoogt wordt handvatten te bieden voor ontwikkelingen binnen het landschappelijk raamwerk met behoud van landschappelijke identiteit. Ingezet wordt op versterking van het landschappelijk raamwerk. Dit kan ondermeer door aanleg van bosgebieden en ontwikkelen van het bekensysteem. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan een keur van functies tot een dynamisch multifunctioneel landschap.
Een belangrijke wens uit het LOP is het behouden en versterken van de aanwezige landschappelijke waarden, onder meer de kleine landschapselementen. Een grote kans wordt verder uitgewerkt voor het verbeteren van het recreatieve netwerk en het recreatief medegebruik. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streek-eigen landschapselementen en ook kleinschalige natuurontwikkeling.

De Emelaarseweg vormt onderdeel van het kampenlandschap en kenmerkt zich door onregelmatige verkavelingsstructuur, met afwisselend open en besloten ruimten. De belangrijkste cultuurhistorische waarden van het kampenlandschap worden gedragen door de talloze oude (monumentale) boerderijen, lanen en resterende houtwallen en -singels.

De kernkwaliteiten van het gebied en omliggende landschap wordt door de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast.

 

4.3.2 Bouwen aan het landschap op tussenschaal

Het rapport 'Bouwen aan een landschap op tussenschaal' is in 2013 verschenen om ruimtelijke kwaliteit te koppelen aan nieuwe ontwikkelingen in de Gelderse Vallei. Het voorziet in bouwstenen die toegepast kunnen worden om de leesbare samenhang en identiteit van het landschap te vergroten.

De koers bij het kampenlandschap bestaat uit het herstellen van de oorspronkelijke kavelstructuur (de z.g. kamerstructuur), de houtwallen en houtsingels, bomenrijen langs percelen en zwaar beplante wegen. (Eiken)bosjes en erfbeplanting begeleiden daarbij het landschap, zowel op de kavel als afscheidend tussen erven. De huidige kamerstructuur is minder kleinschalig dan in het verleden om met name de landbouw, maar ook andere ontwikkelingen de ruimte te geven zich (verder) te ontwikkelen.

Bij functieverandering van het agrarisch gebruik in het kampenlandschap wordt gedacht aan vervanging van te slopen schuren en aansluiten bij de bestaande boerderij. De bebouwing dient compact te worden geclusterd en erfbeplanting dient te worden aangelegd volgens de karakteristieken van het boerenerf.

Om de biodiversiteit te vergroten kan er worden gewerkt met bosjes en houtwallen en singels. Daarbij kan gedacht worden aan een geleidelijke groene gradiënt met gevarieerde opbouw van de randprofielen, toegepast met soorten als eiken, bessen, een heesterlaag met Gelderse Roos, Hondsroos en Lijsterbes.

De ambities uit het rapport 'Bouwen aan een landschap op tussenschaal' zijn meegenomen in de voorgenomen inrichting van het plangebied (zie Hoofdstuk 3).

 

4.3.3 Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterbeheersprogramma is op 30 september 2015 vastgesteld. In het programma wordt beschreven wat de ambities en doelen zijn voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende en schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

In het programma is per onderdeel (waterveiligheid, watersysteem en waterketen) weergegeven welke ambities zijn vertaald in doelen en maatregelen. De ambities zijn:

Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.
Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel een goede toestand van het oppervlaktewater en grondwater. De KRW-doelen worden in de provinciale waterplannen vastgesteld en de daaruit voortvloeiende maatregelen in het waterbeheersplan. De KRW geldt niet voor al het oppervlaktewater, maar specifiek voor de ‘waterlichamen’. Voor de ‘gezonde toestand’ van deze waterlichamen zijn ecologische - en chemische doelen opgesteld. De Barneveldse Beek is één van de waterlichamen binnen het waterschap Vallei en Veluwe. Het overzicht van de maatregelen staat per waterlichaam beschreven in de bijlage van het waterbeheersplan.
Ten noorden van het plangebied ligt op een afstand van circa 70 meter de Barneveldse Beek.

Het onderhavig bestemmingsplan staat geen planologische wijzigingen in de ruimtelijke situatie toe die gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie. De doelstellingen van het waterschap komen wat dat betreft dan ook niet in het gedrang. De benoemde maatregelen voor het waterlichaam Barneveldse Beek zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
In paragraaf 5.11 van dit bestemmingsplan wordt nader beschreven op welke wijze met het waterbeleid wordt omgegaan.

 

4.3.4 Regionale energiestrategie (RES)

Nederland energieneutraal, aan die opgave zal het rijk, provincie en gemeenten nauw moeten samenwerken. Hiervoor is Nederland opgedeeld in 30 energieregio’s. Leusden maakt deel uit van de energieregio Amersfoort. De regio verbruikt veel energie: zo’n 22.500 terrajoule en is meer dan 1000 windturbines van 100 meter hoog kunnen opwekken. De regio wil vooral het energiegebruik zoveel mogelijk verminderen en wat wel nodig is wordt duurzaam opgewekt. Samen met 6 andere gemeenten (Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Woudenberg), het Waterschap, de Provincie en vele belanghebbenden wordt een energiestrategie vormgegeven voor de regio (RES). Met de RES wordt gezamenlijk gekozen hoe we energie besparen en overgaan op duurzame elektriciteit en warmte.

RES regio Amersfoort

Nederland is opgedeeld in 30 energieregio’s en werken elk een Regionale Energiestrategie uit.
De RES regio Amersfoort bestaat uit de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest en Woudenberg en de provincie Utrecht, het waterschap Vallei en Veluwe en netbeheerder Stedin.

Ambitie

De besturen in de Regio Amersfoort beschouwende energie transitie als een cruciale en urgente opgave voor de komende decennia. De regionale ambities zijn er niet alleen omdat het voorstel voor een nationaal Klimaatakkoord dit voorschrijft voor alle regio’s in Nederland. De bestuurders van de decentrale overheden in de Regio Amersfoort zijn zelf (lokaal en regionaal) overtuigd van de urgentie. Vanuit die overtuiging wil de regio haar aandeel leveren en zal zij een bod doen dat bijdraagt aan tenminste 49% CO2-reductiein in 2030. De regionale ambitie sluit aan bij de ambities van de verschillende partners. De netbeheerder Stedin is geen energieproducent en heeft daarom geen eigen ambitie voor hernieuwbare energieproductie. Stedin draagt wel bij aan de energietransitie door het mogelijk maken van tijdige en doelmatige investeringen (het gaat immers om publiek geld) in het benodigde extra elektriciteitstransport (transformatorstations en kabeltracés).

RES 1.0 regio Amersfoort

Is in mei en juni 2021 door alle gemeenteraden, provinciale staten en het algemeen bestuur vastgesteld. Beschreven is hoeveel duurzame elektriciteit zal worden opgewekt, waar windmolens of zonnevelden zijn gepland en op welke manier daar invulling aan zal worden gegeven. De kansrijke gebieden uit de Concept RES zijn samen met betrokken organisaties en inwoners hierin verder uitgewerkt en geconcretiseerd.

In de RES 1.0 zijn onderzoeken uitgevoerd naar de technische haalbaarheid van zon- of windenergie in kansrijke gebieden. De uitkomsten van de onderzoeken en nieuwe inzichten uit de participatie hebben geleid tot de Regionale Energie Strategie 1.0.

Met alleen zonnepanelen op daken kunnen we niet aan de energieopgave voldoen. Om de doelstellingen van het Klimaatakkoord te halen zal daarom een combinatie van zonnedaken, zonnevelden en windmolens moeten toepassen in de regio.

De RES 1.0 is het vervolg op het Concept RES van 2020 en daarin doet de regio Amersfoort aan het Rijk een aanbod om in 2030 0,5 Terawattuur (TWh) duurzame elektriciteit op te wekken.

De zoekgebieden uit de RES 1.0 worden tot aan 2030 samen met de betrokken partijen en inwoners van de regio verder uitgewerkt in concrete energieprojecten. In 2023 wordt de voortgang van die plannen geëvalueerd en wordt er naar nieuwe ontwikkelingen en technieken gekeken.

Leusden

In de RES 1.0 is de onderhavige locatie aan de Emelaarseweg in Leusden als pilot project opgenomen en aangemerkt als locatie zonne-energie 3e trede.

Gemeenten nemen het regionale beleidskader, zoals verwoord in het RES 1.0, over als minimumvereiste in het lokale beleid met daarbij de ruimte om dit aan te scherpen en/of aan te vullen.

Conclusie regionaal beleid

Het planvoornemen draagt bij aan de pijler 'duurzame leefomgeving' en heeft aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing.
Het plan voornemen is niet in strijd met het regionaal beleid.

 

 

4.4 Gemeentelijk beleid

De gemeentelijke Omgevingsvisie bestaat uit twee onderdelen, namelijk: stedelijk gebied en landelijk gebied. De centrale thema’s worden hierin op hoofdlijnen toegelicht. In deze toelichting worden enkel de voor dit plan relevante zaken kort verwoord, voor een volledige toelichting wordt verwezen naar de Omgevingsvisie zelf.

 

4.4.1 Omgevingsvisie landelijk gebied

Met de omgevingsvisie 'Kwaliteit en vitaliteit voorop' voor landelijk gebied legt de gemeente haar
werkwijze vast om meer op doelen te sturen en minder op regels. Op deze manier hoopt de gemeente vaker ‘ja’ te kunnen zeggen tegen initiatieven, planologische procedures te versnellen en meer kwaliteit te realiseren. Aan meer ruimte voor initiatieven hangt echter wel vast dat er door mensen met een (bouw)initiatief ook meer op de kwaliteit van natuur, landschap en cultuurhistorie moet worden gelet.

Met de visie wordt ingezet op het faciliteren van dynamiek, die past bij de veranderende wensen in onze samenleving en het ondernemerschap op het platteland en tegelijk de kwaliteit helpt versterken. Waarmee voor nu en op de lange termijn een krachtig leefklimaat en een sterke samenleving ontstaat. Door te blijven investeren in de kwaliteiten van het landelijk gebied, houden we binnen de regio onze eigen identiteit als groene dynamische woongemeente vast.

Voor de uitwerking van de visie is gekozen voor een aanpak waarin vraagstukken uit de samenleving met de verantwoordelijkheden van de overheid het begin van de visie vormen. Dit wijkt af van de traditie om vanuit belangen te denken. De leidende vragen om vraagstukken uit de samenleving op te halen zijn: ‘Waar zit je mee?’. En: ‘Wat wil je doen?’. Dit zijn activerende vragen die gericht zijn op het achterhalen van de transitiebehoefte. Daar ligt dan ook de focus op van de omgevingsvisie.

Vanuit de kwaliteiten van ons landschap, de bijzondere rol van de melkveehouderij en het belang van het platteland voor al de inwoners is gekozen voor de volgende strategische keuzes:

Als samenleving moeten we vorm geven aan een energietransitie. De gemeente Leusden wil in 2040 energieneutraal zijn en dat geeft grote uitdagingen.

De visie is het resultaat van een combinatie van drie uitgangspunten:

  1. Dit zijn vraagstukken die zijn opgehaald en waar we allemaal mee geconfronteerd worden. Vraagstukken die het gevolg zijn van de snelle maatschappelijke ontwikkelingen. Daarnaast zijn dit ook ambities van mensen in ons gebied.

  2. Om omgevingswaarden; de kenmerken van ons gebied zijn het ‘materiaal’ waarmee we werken. Denk dan bijvoorbeeld aan ruimtelijke kwaliteiten van groen, cultuurhistorie en milieu, maar ook functionele kwaliteiten zoals de bereikbaarheid en de voorzieningen.

  3. Verantwoordelijkheden van de overheid; als gemeentelijke overheid hebben we bepaalde verantwoordelijkheden. Hierbij denken wij bijvoorbeeld aan wettelijke taken, speerpunten van ons beleid of zaken die spelen vanuit algemeen belang.

In de omgevingsvisie zijn de strategische keuzes uit het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (LOP).opgenomen.

De omgevingsvisie beschrijft voor verschillende deelgebieden binnen de gemeente Leusden de daar aanwezige kenmerken, omgevingswaarden, inspirerende waarden en kwetsbaarheden. Vervolgens is per deelgebied een visie op het betreffende gebied verwoord waarin een deel van de kenmerken als inspiratie is opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied. Naast landschappelijke omgevingswaarden zijn er ook andere omgevingswaarden zoals rust, water, milieu en veiligheid.

Het onderhavig plangebied is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'landschap rondom de Hessenweg'.

Landschap rondom de Hessenweg

Het landschap kan getypeerd worden als een kampenlandschap, maar door de smalle en langgerekte vorm, de invloed van de beekdalen en de veelheid aan functies langs de Hessenweg is het als een apart deelgebied aangemerkt.

Kenmerken van het gebied

Omgevingswaarden

Inspirerende waarden

Kwetsbaarheden

Visie op het gebied Omgeving Hessenweg

In dit deelgebied wordt volop ruimte gegeven aan nieuwe economische dragers. De economische waarde van bouwblokken zal daardoor vergroten en door afroming van de waardesprong kunnen extra investeringen in het landschap worden gefinancierd. In dit deelgebied wordt toegewerkt naar een dynamisch en multifunctioneel platteland met hoge landschappelijke kwaliteiten.

Als wordt uitgegaan van de huidige milieunormen kan dit leiden tot beperkingen van het aantal functies dat bij elkaar kan ontstaan. Daarom wordt langs de Hessenweg nagegaan of het werken met milieu emissies tot ruimere ontwikkelmogelijkheden kan leiden dan het werken met milieuzones. Hiermee stimuleren we meteen het behalen van hogere duurzaamheidsdoelen. Dit leidt tot een actieplan waar betrokken initiatiefnemers naartoe kunnen werken.

Om de kwaliteiten te borgen worden een aantal voorwaarden gesteld:

Vanuit de visie op het gebied 'Omgeving Hessenweg' zijn er geen strijdigheden opgenomen met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling, wel worden randvoorwaarden genoemd ten aanzien van de landschappelijke inpassing en wordt verwezen naar de in het LOP opgenomen richtlijnen.
In Hoofdstuk 3 is aangegeven op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven.

 

4.4.2 Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016-2030

De gemeente Leusden heeft op 6 juli 2016 de gezamenlijke ambities van samenleving en gemeente vastgesteld zoals die zijn opgenomen in de Duurzaamheidsagenda 2016-2030.

De Dynamische Duurzaamheidsagenda komt voort uit de opdracht van de gemeenteraad om een Duurzaamheidsagenda op te stellen 'voor en door de samenleving'. Doel van de Duurzaamheids- agenda is om een context te scheppen waarbinnen duurzame initiatieven uit de samenleving kunnen slagen. Met de ambities waar de Duurzaamheidsagenda zich op richt wordt gestreefd naar een duurzame samenleving, waarbij gezondheid en kwaliteit van de samenleving belangrijk zijn en dat Leusden in 2040 energie-neutraal is, maar liever sneller.

Leusden bouwt energie-neutraal en circulair. Dat wil zeggen: op door de gemeente uit te geven gronden kan alleen energieneutraal worden gebouwd. Voor projecten, waarvoor planologische medewerking wordt gevraagd, worden initiatiefnemers actief gestimuleerd energieneutraal te bouwen. Ook de toepassing van zonnepanelen wordt gestimuleerd.

Duurzaamheidsagenda 2019 – 2022

In de duurzaamheidsagenda staan 3 pijlers centraal met de volgende ambities:

  1. Energie en duurzaam bouwen: dat is de ambitie. Gemeente en lokale partners werken samen om inwoners en bedrijven te ondersteunen bij het duurzaam maken van hun woning of bedrijf.

  2. Lokale en circulaire economie: de belangrijkste ambitie is de vermindering van restafval in 2030 tot maximaal 25 kg per inwoner. Inwoners en bedrijven gaan bewuster om met grondstoffen en voedsel. De gemeente geeft hierin het goede voorbeeld door producten en diensten zoveel mogelijk lokaal, duurzaam en sociaal producten in te kopen.

  3. Biodiversiteit en duurzame leefstijl: de ecologische voetprint van inwoners en bedrijven is verkleind, het bewustzijn van een groene en duurzame leefstijl is versterkt en de biodiversiteit is toegenomen. Ook wordt er meer gebruikgemaakt van duurzaam vervoer zoals de fiets en deelauto’s.

 

4.4.3 Nota Grondbeleid 2020 - 2025

In 2013 is de Nota Grondbeleid 2013 – 2017 gemeente Leusden vastgesteld, waarin de kaders zijn vastgelegd voor het grondbeleid. De nota is opgesteld in de crisisperiode. Met de huidige marktontwikkelingen op de woningmarkt is deze nota toe aan een herziening. Ook waren er ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving, waaronder de aanscherping van de BBV-regelgeving en de Wet Voortgang Energietransitie. Daarnaast is in 2019 het Klimaatakkoord vastgesteld. Het wordt steeds duidelijker dat de energietransitie een behoorlijke impact gaat hebben op de ruimte. Verder treedt mogelijk in 2021 de Omgevingswet in werking. Kortom, er is voldoende aanleiding voor een nieuwe nota grondbeleid voor Leusden.

In de nota wordt beschreven op welke wijze de gemeente uitvoering geeft aan haar grondbeleid. Het gaat hierbij met name om de beleidskeuzes die de gemeente maakt. Grondbeleid is dienend aan de Leusdense ambities en doelstellingen. Het ruimtelijk beleid van Leusden is vastgelegd in de Omgevingsvisies Stedelijk gebied en Landelijk gebied (versie 1.0 vastgesteld op 2 februari 2018). De Nota Grondbeleid heeft dan ook een nauwe verwantschap met deze omgevingsvisies.

Uitgelicht: energietransitie buitengebied

Naast de traditionele opgave krijgt Leusden nu ook te maken met de ruimtelijke inpassing van energieprojecten. Denk aan bijvoorbeeld zonneparken, windparken, energieopslag en de warmtetransitie. Dit leidt op termijn tot een duurzaam energielandschap met een ruimtelijke claim. Leusden is momenteel bezig met het inzichtelijk maken van de energieopgave en wat daarvoor nodig is om de ambities te behalen. Dit gaat verder dan alleen (grootschalige) energieopwek in het buitengebied. Leusden werkt hierbij in regionaal verband aan een Regionale Energiestrategie (RES). Medio 2020 moet helder zijn hoe de opgave voor bijvoorbeeld duurzaam opgewekte elektriciteit is verdeeld over de regio’s.

Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 is het nationale Klimaatakkoord gepubliceerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen (CO2) met 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Het is een pakket aan maatregelen met een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak. Er zijn afspraken aan vijf sectortafels gemaakt, namelijk: Gebouwde omgeving, Mobiliteit, Industrie, Landbouw & landgebruik en Elektriciteit. In de Regionale Energiestrategie (RES) worden afspraken uit het Klimaatakkoord in de praktijk gebracht. Overheden werken met maatschappelijke partners, netbeheerders, het bedrijfsleven en waar mogelijk bewoners regionaal gedragen keuzes uit. Dit doen zij voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor benodigde opslag en energie-infrastructuur. Deze keuzes worden uiteindelijk vertaald naar gebieden, projecten en naar de implementatie en uitvoering van die projecten. Hierbij is wel de vraag wat de ruimteclaim zal zijn op de lange termijn. De vraag naar duurzame energie is structureel van aard, maar de benodigde ruimte kan in de toekomst anders zijn als gevolg van technologische ontwikkelingen met betrekking tot bijvoorbeeld het vermogen van zonnepanelen en windmolens.

Elektriciteit

Het Rijk streeft naar het opschalen van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen. De maatregelen en acties die hiervoor nodig zijn, zijn in het Klimaatakkoord uitgewerkt in concrete afspraken voor hernieuwbaar opgewekte energie op land en zee voor 2030. De belangrijkste doelen, uitgangspunten en maatregelen zijn als volgt:

Regie via grondbeleid

Gelet op het bovenstaande is enige vorm van overheidsregie naar verwachting onvermijdelijk. Grondbeleid is een middel om als gemeente meer grip te krijgen op de voortgang en invulling van de energietransitie. Er zijn meer sturingsmogelijkheden voor de gemeente vanuit grondeigendom dan vanuit privaat eigendom. Bij privaat eigendom is namelijk medewerking nodig op basis van vrijwilligheid. Dit kan uiteraard per situatie verschillen. Gemeentelijk grondeigendom is niet altijd noodzakelijk. Zo kan een particuliere grondeigenaar een overeenkomst sluiten met een ontwikkelaar voor het tijdelijk gebruik van gronden voor de exploitatie van een energieproject. De rol van de gemeente beperkt zich dan tot de planologische medewerking, het kostenverhaal en vergunning.

Voor wat betreft (kleinschalige) energieopwek op daken is vooralsnog het uitgangspunt dat vastgoedeigenaren bij voorkeur hiervoor zelf het initiatief nemen. Vanwege de ruimtelijke impact gaat deze nota grondbeleid alleen in op grootschalige energieopwek.

 

 

4.4.4 Energietransitie

De gemeente Leusden heeft zelf (nog) geen uitgewerkt beleid ontwikkeld ten aanzien van het opwekken van nieuwe duurzame energie. De gemeente trekt hierin samen op met gemeenten in de regio Amersfoort, zie ook Regionaal beleid. Wel heeft de gemeente haar ambitie vastgelegd voor de periode tot 2040.

Energieakkoord Leusden

De gemeente Leusden is een klimaatneutrale organisatie. Deze positie bereikt de gemeente door continu aandacht te hebben voor energiebesparing, door groene stroom (Nederlandse wind) te gebruiken en door onvermijdelijke CO2 uitstoot te compenseren. De gemeente Leusden wil in 2020 minimaal 11 kton CO2 besparen ten opzichte van 2012. Dit is vastgelegd in Energieakkoord Leusden dat in 2013 met 18 lokale organisaties en bedrijven is ondertekend.

Duurzaam Doen Leusden

Duurzaam Doen Leusden is een initiatief van inwoners, ondernemers en de gemeente. Samen werken we aan acties en activiteiten die bijdragen aan een groen, schoon en energieneutraal Leusden in 2040.

Uitnodigingskader zon- en windenergie gemeente Leusden

De gemeenteraad heeft op 16 december 2021 het uitnodigingskader zonne-energie vastgesteld. Een uitnodigingskader geeft aan waar er in de gemeente plek is voor zonnevelden en waar er plek is voor windmolens. Het uitnodigingskader geeft ook aan waar de zonnevelden en windmolens aan moeten voldoen. Voor windenergie moet er eerst een nader onderzoek komen.
De gemeenteraad vindt het nog te vroeg voor kaders voor windenergie. De eerste stap is het doen van onderzoek naar windenergie langs de A28. Voor het vervolgproces vindt de raad drie dingen belangrijk. Dat we samen met inwoners het onderzoek vormgeven. Dat we een onderzoeksbureau laten berekenen welke geluid- en slagschaduweffecten er mogelijkerwijs optreden. En dat we met de buurgemeenten Amersfoort en Soest samenwerken. Pas als daaruit blijkt dat windenergie langs de A28 mogelijk is, zal de raad een besluit nemen over de kaders en uitgangspunten die daarvoor moeten gelden.

Het uitnodigingskader zorgt voor helderheid over de spelregels waar zonnepanelen en –velden kunnen worden toegepast en waar juist niet. In de zonneladder is een voorkeursvolgorde bepaald waarin natuurgronden worden ontzien en het plaatsen van zonnepanelen op daken en langs randen van bedrijventerreinen juist de voorkeur krijgen. Zorgvuldigheid is voor de gemeenteraad essentieel. Bij elk energieproject willen zij vooraf weten hoe de algemene eisen uit het uitnodigingskader concreet uitpakken op die specifieke locatie.

Zonneladder 2022 – 2023

Grondeigenaren kunnen met plannen komen om op hun grond duurzaam energie op te wekken. De voorstellen moeten aan voorwaarden voldoen.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het onderhavig initiatief valt daarmee in trede drie, Nee / Tenzij.

Weging eisen Uitnodigingskader

In een apart uitgewerkte memo hebben de initiatiefnemers van het Zonneveld Emelaarseweg op basis van het op 16 december 2021 vastgestelde ‘Uitnodigingskader zonne-energie en onderzoek windenergie’ het initiatief beoordeeld op de 9 genoemde eisen en 7 genoemde beoordelingscriteria.
De memo als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting, zie bijlagenboek.

 
Eindconclusie memo:

Met het voorliggende initiatief is beoogd een substantiële bijdrage te leveren aan de voorgenomen energie transitie en daarmee aan de uitstoot van schadelijke broeistofgassen. Tegelijkertijd levert het initiatief een aanvullende bijdrage aan natuurontwikkeling ter bevordering van de biodiversiteit voor flora en fauna. In de ontwerpfase van het plan is hier met de meeste zorgvuldigheid invulling aangegeven. Dit in samenspraak met specialisten en gemeentelijke disciplines.

Toetsing aan de eisen en voorwaarden gesteld in het ‘Uitnodigingskader zonne-energie en onderzoek windenergie’ wordt volledig voldaan, onderbouwd en nader uiteengezet.

 

Conclusie gemeentelijk beleid

Voor het onderhavig plan wordt in eerste instantie planologische medewerking gevraagd voor uitbreiding van de gebruiksmogelijkheid op het braakliggende agrarisch perceel. En toe te staan de bouw van een zonneveld met panelen om daarmee invulling te geven aan de nieuwe vorm van energie opwekking. Het initiatief speelt daarbij in op de van overheidswege voorgenomen energietransitie en de hiervoor beschreven duurzaamheidsaspecten. In de gemeentelijke beleidsstukken zijn geen specifieke eisen opgenomen waaraan moet worden voldaan met betrekking tot grootschalige energie opwekking (zonnevelden / windmolens) en duurzaamheid.

Het plan is derhalve niet in strijd met het gemeentelijk beleid en speelt juist in op de ambitie van de gemeente om duurzaamheidsprojecten te laten slagen.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

 

5.1 Cultuurhistorie

De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig, ook zijn er in de directe omgeving geen monumenten aanwezig waarmee eventueel rekening gehouden dient te worden bij de ontwikkeling van het onderhavig plangebied.

 

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische Beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de archeologienota door de gemeente Leusden bij collegebesluit op 6 maart 2018 vastgesteld.
De beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in het bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

 

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in zones met middelhoge- en hoge archeologische verwachting.

Binnen de zone met hoge archeologische verwachting is ter plaatse bepaald dat ontwikkelingen van terreinen groter dan 100 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, en bij de zones met middelhoge archeologische verwachting is ter plaatse bepaald dat ontwikkelingen van terreinen groter dan 500 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld er voorafgaand een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Het totale oppervlak aan zonnepanelen is veel groter dan 500 m², echter de panelen staan gemonteerd op schroefpalen er hoeven geen bodemingrepen te worden uitgevoerd voor de aanleg van funderingen.

De verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

 [image]

Afbeelding: Fragment Archeologische beleidskaart 15 oktober 2017 (bron: Gemeente Leusden)

 [image]

 
Overleg Centrum voor Archeologie Amersfoort

Nader overleg met het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort (CAR) heeft plaatsgevonden op 18 en 19 juni 2020. Waarbij de vraag is voorgelegd of gegeven de beperkte grondroeringen en het feit dat de gronden in de jaren 60 zijn afgegraven voor zandwinning, dit in het kader van de aanleg van klaverblad Hoevelaken, onderzoek naar archeologische waarden dient te worden uitgevoerd.
Afgesproken is dat de kabels voor stroomtransport t.h.v. het noordelijke gelegen hoge verwachtings- gebied worden gemonteerd aan het frame / constructie benodigd voor de zonepanelen. En er (naast de palen voor die constructie) verder in deze zone geen andere ondergrondse activiteiten plaatsvinden (zoals hieronder ook beschreven), dan hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden en hoeft er door de dienst ook geen boringen te worden uitgevoerd.

Voor de kabel naar het trafohuisje aan de Emelaarseweg, in het zuidelijk gelegen hoge verwachtingsgebied, zal de ondergrens van 100 m² daar niet worden gehaald. De afstand vanaf de gepositioneerde omvormers (bruin aangeduid vlak op het inrichtingsplan) tot het trafohuisje is 117,8 meter.
Met een sleuf breedte van 40 cm heeft de te roeren grond een oppervlakte van circa 46 m². Een archeologisch onderzoek is hier dus ook niet nodig.

De beperkte grondroeringen voor de aanleg van het zonneveld en vanwege de verstoringen die in het verleden hebben plaats gevonden wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Een tweede overleg met het CAR heeft plaats gevonden in maart 2023, dit naar aanleiding van de voorgenomen aanleg van de poel.
Beantwoording:

Het is inderdaad duidelijk te zien dat het terrein 50-60cm lager ligt dan de directe omgeving en zelfs 1 meter lager dan de dekzandruggen waarop archeologische resten zijn aangetroffen. Vergeleken met hoogtegegevens uit 1957 is er ongeveer 90cm afgegraven.
Ik vermoed sterk dat in dit zuidelijke stuk daarmee eventuele archeologische resten zullen zijn vergraven. Ik durf het gebied wel vrij te geven. Maar ik zou wel willen vragen of door kan worden gegeven wanneer de poel wordt uitgegraven en wil dan langs komen om de bodemopbouw te bekijken. Graag daarvoor zodra de planning bekend is contact opnemen met het CAR.

Ook voor het graven van de poel en ophogen van de omliggende gronden hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Wel geldt een meldingsplicht bij archeologische toevalsvondsten, Erfgoedwet art.5.10.
Indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden. Officieel dient een melding te gebeuren bij de burgemeester van de betreffende gemeente of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de praktijk is het eenvoudiger de melding te doen bij de gemeentelijk archeoloog via het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort.

Conclusie

Er is geen reden om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en nader onderzoek wordt niet nood- zakelijk geacht. Archeologie vormt daardoor geen beletsel voor de voorgenomen ontwikkeling, de bouwplannen kunnen zonder archeologische restricties doorgaan.

 

 

5.3 Bodem

Het doel van de Wet Bodembescherming (Wbb) is het behoud en de verbetering van de milieu- hygiënische bodemkwaliteit. Bij functiewijziging of graafwerkzaamheden is dus bodemonderzoek nodig. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmings- wijzigingen. Bij ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een woonfunctie op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Het voorgenomen initiatief heeft betrekking op een gedeeltelijke functiewijziging van de agrarische bestemming om tevens zonnepanelen toe te staan op het betreffende perceel. Voor het initiatief is het niet noodzakelijk hiervoor een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. De (nieuwe) eigenaar heeft echter wel een dergelijk onderzoek laten uit voeren, om daarmee niet achteraf geconfronteerd te worden met (mogelijke) bodemverontreinigingen.
Door PJ milieu bv is een verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek uitgevoerd in de maanden juli en augustus 2020.
De volledige rapportage en resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn als bijlage 5 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan gevoegd.
Opgemerkt wordt dat het onderzoek is uitgevoerd voor een veel groter gebied dan enkel voor het onderhavig plangebied en dat heeft te maken met de (voorgenomen) aankoop van die gronden.
Met het planvoornemen voor het zonneveld zijn enkel de resultaten betreffende kavel kadastraal nummer 3335 (het oude nr. 2901) van toepassing (boringen 104 t/m 141). Deze resultaten worden aangemerkt als ijkmoment (z.g. nulmeting) voor mogelijke bodemverontreiniging als gevolg van het gerealiseerde zonneveld. Bij beëindiging en ontmanteling van het zonneveld zal d.m.v. een nieuw bodemonderzoek geëvalueerd worden of door toedoen van het zonneveld bodemverontreiniging heeft plaats gevonden en/of sanering moet volgen.

 

 [image]

Fragment kaart bodemonderzoek en boorpunten

Resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Bovengronds zijn licht verhoogde gehalten zink, drins, PAK aangetoond en in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte zink aangetroffen bij peilbuis 26, gelegen buiten het onderhavig plangebied, en zijn diverse licht verhoogde gehalten aangetoond. Formeel is nader onderzoek noodzakelijk naar de omvang van de verontreiniging met zink. Echter bij normaal gebruik zal men geen contact hebben met het grondwater, derhalve wordt geadviseerd het onderzoek af te stemmen op het daadwerkelijk noodzakelijk gebruik (bv. bij het toepassen van bronbemaling).

De onderzochte mengmonsters naar asbest is bij twee monsters asbest aangetoond in een gehalte van 6,8 mg/kg en 1,4 mg/kg d.s. Het betreft boorgaten 7 t/m 12 en 19 t/m 24 en zijn gelegen op het westelijk perceel, kadastraal 1891. Dit perceel maakt geen onderdeel uit van het onderhavig plangebied. In de fractie < 0,5 mm zijn indicatief geen asbestverdachte vezels waargenomen. Het gehalte overschrijdt niet de grenswaarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.). Bij de overige vier monsters is asbest niet aantoonbaar.

Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage 5 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan gevoegd.
Aan de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht is verzocht over dit onderzoek te adviseren in het kader van de herontwikkeling van de locatie, kadastraal bekend als gemeente Stoutenburg, sectie B, nummer 3335. Het uitgebrachte advies geeft aan dat het uitgevoerde bodemonderzoek een voldoende beeld geeft van de bodemkwaliteit ter plaatse van de aanvraag.
Het advies van het RUD is als bijlage 6 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan gevoegd.

Herstelplicht

Wie vervuilt, moet dit ook opruimen. Als uit de vergelijking tussen de nulsituatie en eindsituatie blijkt dat de bodem is verontreinigd of aangetast, zal de bodemkwaliteit moeten worden hersteld. Tenminste tot het niveau van de gevonden waarden ten tijde van de nulsituatie.

Voor het onderhavig plangebied is een nulsituatie vastgelegd middels een door PJ milieu bv uitgevoerd verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek uitgevoerd in de maanden juli en augustus 2020.
Of er ook bodemverontreiniging door de zonnepanalen en draagconstructies zal plaats vinden, over een periode van 25 jaar (exploitatie periode), is op dit moment met zekerheid niet aan te geven. Wel is het streven er op gericht om uitloging van toegepaste materialen te voorkomen.
Na de exploitatieperiode van het zonneveld zal een dan uit te voeren bodemonderzoek e.e.a. inzichtelijk moeten maken en/of herstel van de bodem noodzakelijk is.

Een eventueel herstel van de bodem moet dan worden uitgevoerd met de best beschikbare techniek, door een persoon of instantie die een erkenning bezit op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Conclusie

Het aspect bodem vormt op basis van de hierboven benoemde gronden geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

5.4 Flora en fauna

Algemeen

De ontwikkelingslocatie ligt buiten het Natura 2000-gebied en eveneens buiten de grenzen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (zie afbeelding ). Een strook ten noorden van het plangebied en ten zuiden van de Barneveldse Beek ligt wel binnen het NNN, deze gronden vormen geen onderdeel bij de voorgenomen functieveranderingen. De NNN en Natura 2000 blijven daarom verder buiten beschouwing en vormen geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

 [image]

Fragment kaart Natuurnetwerk Nederland en ontwikkelingslocatie

Het voorgenomen initiatief houdt in dat bij de huidige agrarische bestemming de bouw van een zonneveld (zonnepanelen) mogelijk wordt gemaakt.
In verband daarmee is in het kader van de zorgplicht nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten (planten en dieren) en mogelijke gevolgen door de bouw op de natuur.

 

5.4.1 Oriënterend onderzoek flora en fauna

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn initiatiefnemers bij nieuwe ontwikkelingen verplicht een oriënterend onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna en beschermde gebieden.

Bureau Blom Ecologie B.V. heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in juli 2020 een veldonderzoek uitgevoerd naar de effecten op de flora en fauna.

Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage 7 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan gevoegd.

Conclusies uit de rapportage

Voor de uitvoering van de werkzaamheden worden nog een zestal maatregelen benoemd waarmee rekening dient te worden gehouden in het kader van de algemene zorgplicht.

Het voorgenomen initiatief maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot hinder of beschadiging van aanwezige beschermde natuurwaarden.

Conclusie

Voor het aspect flora en fauna zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen en is er geen reden om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.

 

 

5.5 Geluid

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen in het geval van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of bij een uitbreiding van dergelijke bestemmingen die binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd. Ook bij de realisatie van nieuwe infrastructuur is onderzoek nodig.

Binnen het plangebied is geen geluidsgevoelige bebouwing aanwezig, ook wordt de ontwikkeling daarvan niet mogelijk gemaakt, eveneens wordt er geen nieuwe infrastructuur gerealiseerd.

Conclusie

Er hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd naar geluidhinder. De realisatie van een zonneveld vormt op basis van de Wet geluidhinder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

 

5.6 Kabels en leidingen

Voor ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met bestaande onder- en bovengrondse kabels en leidingen cq. infrastructuur.
Voor zover bekent zijn er in en in de nabijheid van het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

KLIC-melding

Voorafgaand aan het ten uitvoer brengen van het project zal de wettelijk verplichte klic-melding (WION grondroerdersregeling) bij het kadaster worden ingediend. Waarmee inzicht wordt verschaft over de ligging van eventueel aanwezige ondergrondse kabels en leidingen. De kabel- en leidinginformatie moet op de locatie aanwezig zijn tijdens de graafwerkzaamheden.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

 

 

5.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een zonneveld. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaam- heden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

 

 

5.8 Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend plan wordt geen beperkingen gecreëerd op omliggende milieubelastende functies. Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden. De grootste hinder wordt veroorzaakt door zgn. omvormers, de grootste richtafstand is op basis van geluid. Voor een veld van 3 ha zal het vermogen niet boven de 100 MVA komen. Omvormers kunnen op zonnige dagen een licht zoemend geluid maken, maar dit is op een afstand van 30 m niet meer hoorbaar. Op grond van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Er zijn geen milieugevoelige functies binnen een straal van 50 meter rondom de positionering van de omvormers. De drie meest nabij gelegen woningen Emelaarseweg 22, 23 en 24 zijn daarvan op een afstand gelegen van respectievelijk 90, 116 en 157 meter.

 
Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

 

 

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:

Om te bepalen of in de nabijheid van het projectgebied sprake is van de vier bovenstaande onderwerpen is de risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd. Het kaartfragment is te zien op de onderstaande afbeelding.

 
[image]
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl

In of in de nabijheid van het projectgebied zijn geen bedrijven of inrichtingen gelegen die onder het Bevi vallen. Ten noorden van het projectgebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over respectievelijk het spoor en de weg A1. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geldt geen risicocontour. De risicocontour van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg reikt niet tot in het projectgebied.

Bij de bouw van kwetsbare objecten dient rekening te worden gehouden met deze risicocontouren. De bouw van zonnepanelen valt hier echter niet onder. Een zonneveld vormt geen (beperkt) kwetsbaar object, er verblijven immers geen mensen.

 

5.9.1 Batterij-energieopslagsystemen (BEOS)

Voor energieopslag is (nog) geen specifieke regelgeving in gemeente Leusden aanwezig. Maar zijn wel algemene regelgeving en normen vastgelegd in NEN 4288 - Bedrijfsvoering van batterij-energieopslagsystemen, aanvullende eisen voor NEN 3140 – en NEN 3140 Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Laagspanning--. Ook zijn er nog NEN normen die betrekking hebben op de veiligheid.

Begin 2021 werd NEN 4288 ‘Bedrijfsvoering van voor batterijopslagsystemen’ (BEOS), in de volksmond buurtbatterijen, gepubliceerd.
NEN 4288 is onderdeel van NEN 3140, de Nederlandse norm voor veilige bedrijfsvoering van werkzaamheden nabij, aan of met elektrische objecten in het laagspanningsgebied. Een van de belangrijke aandachtspunten is veilig werken aan een buurtbatterij. Daarbij komen verschillende onderwerpen aan bod, met name om elektrocutie te voorkomen bij onderhoud. Zo moet worden verzekerd dat deze altijd is uitgeschakeld bij onderhoud en vastgelegd is wie de aan- en uitknop mag bedienen. Ook wanneer een batterij onderdeel is van een elektrische installatie, is een eigen onderhoudsschema noodzakelijk. Er worden bijvoorbeeld ook richtlijnen gegeven voor het toepassen van gereedschappen en persoonlijke beschermingsmiddelen die mensen beschermen bij het werken aan een buurtbatterij.

Daarnaast richt NEN 4288 zich op de procedurele kant; handelingen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die nodig zijn voor een veilige bedrijfsvoering. Er zijn nu eenmaal risico’s verbonden aan elektrische opslag, bijvoorbeeld als gevolg van een mechanische schok of thermal runaway. Dat heeft implicaties voor de vergunningverlening door gemeenten, onderhoud en inspecties en de inzet van Veiligheidsregio’s bij een crisis. Zo moeten die allereerst weten waar systemen staan. De positionering is daarbij in alle gevallen van cruciaal belang om de kans op ongelukken te minimaliseren. Is de draagkracht van het dak of de vloer waarop een buurtbatterij staat voldoende? Is de batterij zo geplaatst dat er geen auto’s tegenaan kunnen rijden? Kan de brandweer erbij als dit batterij-energieopslagsysteem in de fik vliegt? Als daar sprake van mocht zijn, is dan uitgesloten dat bijvoorbeeld een nabijgelegen tankstation of woningen meegaan in de vlammen of vluchtwegen worden afgesloten? Dat zijn allemaal zaken waarover moet worden nagedacht en naar gehandeld.’

Tevens dient het Energie Opslag Systeem (EOS) te voldoen aan de richtlijn PG37.1 voor veilige opslag van elektriciteit in energie opslag systemen.
Een PGS-richtlijn is een document over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS-richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn doelen geformuleerd. Aan deze doelen zijn maatregelen gekoppeld en met deze maatregelen kan aan de doelen worden voldaan.

Een EOS moet dus voldoen aan de PGS 37-1. Dit wordt meestal via een maatwerkvoorschrift aan een melding Activiteitenbesluit gekoppeld. Toetsing van het Energie Opslag Systeem (EOS) door de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) vindt o.a. plaats door de door initiatiefnemer ingevulde checklist (zie bijlage 10). Ook heeft de VRU een afstemmingsafspraak (zie bijlage 11) opgesteld met aandachtspunten voor de inrichting van een zonneweide.

De EOS is dus meldingsplichtig voor het Activiteitenbesluit en zal gelijktijdig met het indienen van de omgevingsvergunning bouwen worden ingediend. Op dit moment van de bestemmingsplan procedure is het aangeven van soort- en noodzakelijkheid van de EOS en de definitieve aantallen zonnepanelen nog ongewis en zal pas nader uitgewerkt (kunnen) worden als het bestemmingsplan de onherroepelijk status heeft. Die procedure termijn van het bestemmingsplan, eventueel na behandeling door de Raad van State, zal nog geruime tijd duren. Tussentijds gaan ontwikkelingen door wat betreft de technische mogelijkheden en/of de noodzakelijkheid hierin te voorzien en piekbelasting op het net anderszins kan worden ingevuld.

Plan specifiek

Bij het onderhavig initiatief voor een zonneveld wordt tevens voorzien in energieopslag, dit om piekbelasting en congestie op het bestaande net op te kunnen vangen.

Uit de bij dit initiatief behorende businessplan blijkt bovendien dat er door toepassing van een Energie Opslag Systeem (EOS) er in hoge mate sprake is van innovatie en congestiemanagement

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

 

 

5.10 Verkeer en geluid

Ontsluiting

Het betreffende perceel is gelegen nabij de Emelaarseweg te Achterveld. De weg is voldoende gedimensioneerd om de verkeersbewegingen van en naar het plangebied af te wikkelen.

Geluid

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen in het geval van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of bij een uitbreiding van dergelijke bestemmingen binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd. Ook bij de realisatie van nieuwe infrastructuur is onderzoek nodig. Van beide is in dit plan geen sprake.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmings- plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Voor het onderhavig plan dient enkel rekening te worden gehouden met mogelijke geluidshinder veroorzaakt door de trafo / omvormer(s). De verwachting is echter dat geluidhinder niet of nauwelijks waarneembaar zal zijn. Moderne omvormers leveren minder dan 50 dBA geluidsbelasting aan de bron en op enige afstand zijn deze niet hoorbaar, lees ook wat reeds is beschreven onder milieuzonering (5.6). Daarnaast vindt geluidproductie enkel plaats als elektriciteit wordt opgewekt, dus bij zonlicht en niet in de avond en nacht.

Conclusie

De aspecten verkeer en geluid vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

 

 

5.11 Waterparagraaf / watertoets

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/ watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets zijn water- beheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces betrokken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Indien voorkomen echt niet mogelijk is, komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

Binnen het plangebied is geen sprake van een grootschalige of ingrijpende ontwikkeling. Voorgeteld wordt om aan de bestaande agrarische bestemming een extra functie toe te kennen, met als doel de bouw van een zonneveld mogelijk te maken.

Watergangen

Een waterschap maakt in de keur en algemene regels onderscheid tussen primaire watergangen (A-watergangen) en secundaire watergangen (B- of C-watergangen).
Vaste afspraak met het waterschap is dat primaire watergangen, die een belangrijke waterbergende en afvoerende functie vervullen, in het bestemmingsplan rechtstreeks worden bestemd.

 
[image]
Afbeelding fragment legger watersysteem Waterschap Vallei en Veluwe

Aan de randen van het plangebied zijn direct aanliggend en deels binnen het plangebied, op de leggerkaart van het waterschap Vallei en Veluwe, meerdere watergangen aangegeven en allemaal aangemerkt als C-water. De kadastrale begrenzing is deels gelegen op het hart van de sloot.

In de huidige situatie van die watergangen is voor een deel van het jaar niet meer dan een droogstaande greppel. De functie blijft beperkt tot waterafvoer in de natte periode en waterberging.

De rondom het plangebied gelegen sloten worden gebruikt om het schone regenwater op te lozen en te bergen. De aansluitende gronden bij die watergangen blijft een landelijk functie behouden van agrarisch gebruik.

Bij de aanleg van het zonneveld wordt voorzien in een bebouwingsvrije zones waardoor de oevers en de watergang altijd bereikbaar blijven voor onderhoud.

 
Overige watergerelateerde aspecten

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In de directe omgeving zijn geen waterwingebieden, boringvrije zones, reserveringsgebieden voor waterberging gelegen. Ook is het plangebied niet gelegen binnen beschermingszone van een waterkering.

Regenwater en grondwater

Het is van belang dat grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, kan het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijk riool.

Alle neerslagwater valt op onverhard oppervlak (grasland en bloemakker), bij overvloedige neerslag zal in eerste instantie waterberging op eigen terrein plaats hebben (de aan te leggen poel van circa 40m doorsnede, in extreme situaties kan het overtollige water worden afgevoerd naar de C-watergang. Het zelfreinigende vermogen wordt verder geoptimaliseerd doordat op het perceel geen bemesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen meer wordt toegestaan.

Schoon water opgave KRW/NBW

De Barneveldse Beek is aangegeven als opgave KRW en NBW. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel: schoon water dat ruimte biedt aan een gevarieerde planten- en dierenwereld met een natuurlijke inrichting. Dit doel is vastgelegd in het Nationaal bestuursakkoord water (NBW). De door het waterschap (Waterbeheersprogramma 2016-2021 - Waterschap Vallei en Veluwe) benoemde maatregelen voor het waterlichaam Barneveldse Beek zijn voor in dit bestemmingsplan niet relevant. De natuurbeschermingswet is niet van toepassing op omliggende percelen en daarmee tevens op het onderhavig plangebied.

Riolering

Het betreffende perceel is een agrarische weide en heeft geen aansluiting op het rioolstelsel. Het relatief schone hemelwater van de verhardingen, zonnepanelen en bebouwing (trafo) infiltreert rechtstreeks in de bodem. Bij overvloedige neerslag stroomt het overtollige water af naar het oppervlaktewater van de watergangen in en rond het plangebied (C-water).

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.

Op 17 juni 2020 is de digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. De toets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.
De digitale rapportage van de toets is als bijlage 8 bij de toelichting van onderhavig bestemmings- plan gevoegd.

Beoordeling watertoets

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-water- gangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

De toets en het daarna gevoerde (telefonisch)overleg wordt daarmee aangemerkt als een overleg in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg bij nieuwe bestemmingsplannen.

Conclusie

De aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

 

 

5.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Lijst D

Binnen het plangebied wordt de bouw mogelijk gemaakt van bouwwerken t.b.v. het zonneveld ten dienste van energieopwekking. Het totale perceel waarop de installatie met zonnepanelen mogelijk wordt gemaakt is circa 3,1 ha groot. Die omvang is ruim onder de gestelde norm van 100 ha waarvoor een m.e.r. beoordeling moet worden uitgevoerd.

In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (activiteit D 11.2, Bijlage bij het Besluit m.e.r.).

De ontwikkeling is geen stedelijk ontwikkelingsproject, tevens ligt de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is.

Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwater beschermings- gebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en ligt het niet binnen een Bèlvéderegebied of beschermd stads- en dorpsgezicht, ook is het niet gelegen in een landschappelijk waardevol gebied.

Conclusie

Door de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r. beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

 

6.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het (toekomstige) gebruik van de gronden en gebouwen.

Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 6.2 worden behandeld.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

6.1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning.
Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.
De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'.
Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen.
Voor het vergunningsvrij bouwen dient derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd.

 

 

6.2 Bestemmingen

Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP een vaste volgorde aangehouden en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

6.2.1 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' bevat de gronden die vooral bedoeld zijn ten behoeve van het agrarisch grondgebruik. De gronden dienen vrij te blijven van gebouwen, andere bouwwerken zijn toegestaan mits deze voldoen aan de in de regels aangegeven maatvoeringen.
Naast de agrarische functie wordt de mogelijkheid geboden om een zonneveld met bijbehorende voorzieningen op te richten, uitsluitend ter plaatse van het daarvoor aangeduide deel van het terrein.

 

 

6.2.2 Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan zijn twee archeologische bestemmingen opgenomen. De dubbelbestem- mingen zijn gebaseerd op de in het plangebied voorkomende verwachtingswaarden conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart en daarin zijn aangemerkt als gronden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting.
Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek. Voor de archeologische dubbelbestemmingen gelden specifieke onderzoeksvoorwaarden.

Het gehele plangebied, waar sprake is van archeologische verwachtingswaarden, hebben naast de onderliggende hoofdbestemming, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' of 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' gekregen.
Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

 

 

6.3 Algemene regels

Naast de regels ten aanzien van specifieke bestemmingen, zijn er ook algemene regels opgesteld. Deze regels gelden onafhankelijk van het type bestemming. De belangrijkste van de algemene regels zijn:

Algemene bouwregels

Algemene gebruiksregels

Algemene afwijkingsregels

 
Tevens het onder voorwaarden:

Algemene wijzigingsregels

 

 

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De initiatiefnemer is voornemens om binnen het plangebied een zonneveld te realiseren voor de opwekking van stroom d.m.v. zonnepanelen.

Geen exploitatieplan

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of dat er geen sprake is van kostenverhaal.

Plan specifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden, voor het voeren van de planologische procedure, zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.

De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Aangezien dit bestemmingsplan geen grootschalige planologische wijzigingen mogelijk maakt is het in dit geval niet aannemelijk dat er aanleiding is voor vergoedbare planschade. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal ter afdekking van eventuele planschade- claims een planschadeovereenkomst ex artikel 6.4a Wro worden afgesloten.

Het project is hiermee ook vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Het voorgenomen initiatief is nader uitgewerkt in een notitie 'Ruimtelijke onderbouwing & Inrichtingsplan Zonneveld' en is als principe verzoek voorgelegd aan de gemeente. Het college van de gemeente Leusden heeft vervolgens op 27 oktober 2020 een positief besluit genomen op het ingediende verzoek, om medewerking te verlenen aan het voorliggende plan en dit planologisch mogelijk te maken.

De nu voorliggende planuitwerking is mede tot stand gekomen na verschillende overlegronden met de gemeente. Zo is o.a het plan aangevuld en uitgewerkt met o.a. een beschrijving hoe en op welke wijze natuurontwikkeling zal worden ontwikkeld, met als doel daarmee de ontwikkeling aan biodiversiteit te stimuleren. Met deze aanpassingen en toegevoegde bijlagen is het plan gereed voor de procedure van een bestemmingsplan herziening.

 

8.1 Inspraak

In het voortraject van de planontwikkeling heeft de initiatiefnemer omwonenden (Emelaarseweg 23 en 24) geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling en zijn er meerdere bijeenkomsten georganiseerd. Er is een toelichting gegeven over het traject dat inmiddels is doorlopen en is de huidige stand van zaken van de planproces kenbaar gemaakt.

Omwonenden zijn actief gevraagd en in de gelegenheid gesteld mee te denken over met name de inrichting van de in acht genomen bufferzone en betreft het vrij gehouden gebied tussen de rijen met zonnepanelen en de achtererven bij de woningen.

De buren waren in eerste instantie enthousiast over het voorgenomen plan. In een later stadium van overleg heeft men daar een meer terughoudende houding voor aangenomen. Met name het zicht op de zonnepanelen wordt daarbij als storend ervaren en wensen behoud van uitzicht op het achter- liggende weiland. Door de initiatiefnemer is vervolgens een inrichtingsvoorstel uitgewerkt waarbij het zicht op de constructie met zonnepanelen geheel wordt weggenomen, zie bijlage 1 bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan. Dit voorstel is aan de buren kenbaar gemaakt, met het verzoek daarop te reageren en eventueel inbreng te geven voor een alternatieve inrichting, de initiatiefnemer blijft bereid daarin mee te denken.

Omwonenden participatie

Zoals beschreven in paragraaf 3.6 hebben verschillende gesprekken en bijeenkomsten plaats gehad waarin het voorgenomen initiatief nader is toegelicht. Daarnaast is aan een bredere groep van omwonenden op 29 juli 2021 een informatiebrief verstuurd m.b.t. het project Zonneveld Emelaar.

Naar aanleiding van de verzonden informatiebrief hebben totaal twee geadresseerden gereageerd en waren uitgesproken positief over het planvoornemen. Er zijn geen negatieve reacties en/of bezwaren binnengekomen t.a.v. de inrichting of op het zonneveld zelf.

De naar voren gebrachte vragen, opmerkingen en bezwaren uit het vooroverleg en n.a.v. reacties op de informatiebrief zijn voorzien van een beantwoording en hoe daar mee is omgegaan en mogelijk doorwerking heeft gekregen in het planvoornemen. E.e.a. is verwoord in een aparte notitie welke als bijlage 4 bij de toelichting van het onderhavige bestemmingsplan gevoegd.

De gemeente heeft tevens een informatieronde georganiseerd in het kader van het uitnodigingsbeleid voor inwoners van de gemeente op 20 en 26 mei 2021. Daarin zijn o.a de beoogde doelstellingen vanuit het rijk, provincie en gemeente nader toegelicht m.b.t. de opgave inhoud te geven aan de energietransitie en waar we op dit moment voor staan.

8.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners provincie Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe.

Er zijn twee schriftelijke reacties ingediend:

 

8.3 Zienswijzen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan Zonneveld Emelaarseweg vanaf 5 september 2023 tot en met 16 oktober 2023 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Deze ter inzage legging is bekend gemaakt in de Staatscourant en op de website www.leusden.nl, er kon gedurende deze periode zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend bij de gemeenteraad.

Er zijn naar aanleiding van de ter inzage legging 10 zienswijzen tegen het plan ingediend.
De reactie en de gemeentelijke beantwoording is opgenomen in de 'Nota vooroverleg & beantwoording zienswijzen' die als bijlage 12 bij de toelichting aan het plan is toegevoegd.

 

 

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.