direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening Leusbroekerweg 27
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.250-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het erf aan de Leusbroekerweg 27 te Leusden zijn verschillende gebouwen met verscheidene functies aanwezig. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' is het volledige erf bestemd als 'Recreatieve voorzieningen R4.1' ten behoeve van het theehuis en kinderkapsalon, waarbij het woonhuis als dienstwoning is aangemerkt. Feitelijk heeft de woning nooit onderdeel geweest van het bedrijf. Er is altijd sprake geweest van een burgerwoning naast het bedrijf. De eigenaren hebben nu gevraagd om dan ook de bestemming van elkaar los te koppelen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van Leusden en ten westen van Voskuilen, bij de kruising van het Valleikanaal en de Leusbroekerweg. Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Leusden, sectie D nummers 2412 en 2413.

Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0001.png"

Afbeelding: plangebied aangeduid met rood kader, ten opzichte van Leusden (l) en de nabije omgeving (r).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' de bestemming 'Recreatieve voorzieningen R4.1'. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0002.png"

Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'.

In 2014 is het provinciaal inpassingsplan 'Grebbelinielandschap' vastgesteld. Hiermee heeft het volledige plangebied aanvullend de dubbelbestemming 'Waarde - Grebbelinielandschap' gekregen. Aanvullend is het Parapluplan Cultureel Erfgoed op 11 december 2019 ter inzage gelegd. Hierin wordt de cultuurhistorische waarde uit het PIP vastgelegd, inclusief de karakteristieke waarde van twee panden op het erf.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een voormalig agrarisch erf. De agrarische functie is gewijzigd naar een recreatieve functie, waarbij de agrarische bebouwing deels gesaneerd is. De drie resterende gebouwen zijn in gebruik genomen als theehuis/zaalverhuur, recreatiewoningen en een woonboerderij met bed and breakfast.

In het vigerende bestemmingsplan zijn deze functies gezamenlijk bestemd als 'Recreatieve voorziening 4.1' (R4.1). Hierbij is de woonboerderij aangeduid als dienstwoning, behorende bij de recreatieve functies. Hier is gedurende de bestemmingsplanprocedure contact over geweest, maar dit heeft niet geresulteerd in een bestemmingswijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0003.png"

Luchtfoto plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Toekomstige situatie

Met voorliggend plan wordt de woonboerderij in planologische zin gesplitst van de dagrecreatieve voorzieningen, waarbij de verkregen rechten uit reeds verleende omgevingsvergunningen worden vastgelegd. Bij deze splitsing wordt expliciet opgenomen dat het niet mogelijk is om een bedrijfswoning bij het theehuis te realiseren. Er worden geen fysieke wijzigingen gemaakt aan de gebouwen of erfinrichting.

In de woonboerderij is wonen en bed and breakfast mogelijk. Het naastgelegen gebouw op het erf kan worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie in 2 recreatiewoningen. Het gebouw ten noorden van de recreatiewoningen wordt gebruikt als theehuis en voor zaalverhuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Conclusie
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Er spelen ook geen ontwikkelingen die raken aan het nationale belang. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan de gemeente en provincie overgelaten.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen per 1 oktober 2012 aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is zo ingericht dat er bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, inclusief een transparante besluitvorming. Het doel is om de ruimte in de stedelijke gebieden optimaal te benutten.

Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

Toetsingskader
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggend plan betreft de herbestemming van een bestaande situatie, waarbij een dienstwoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Dit wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028)

Het provinciaal beleid en regelgeving is hoofdzakelijk vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en PRV zijn in 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijking). De PRS en PRV zijn op 12 december 2016 integraal vastgesteld.

De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De provincie Utrecht heeft een centrale ligging, ligt aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (A1, A2 en A12) en ligt nabij Schiphol. De provincie streeft naar een aantrekkelijke woon-, werkomgeving en recreatie. Hiervoor hanteren zij drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied buiten de kernrandzone. Daarom wordt gekeken naar de pijler 'landelijk gebied met kwaliteit.

De PRS stelt dat de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden moet worden. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur worden gekoesterd. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied moet zoveel mogelijk voorkomen.

Herbestemming van bestaande bebouwde erven, zoals voor dit plangebied het geval is, zijn aanvaardbare uitzonderingen op bovenstaande. Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst. Hiermee kan de eenheid tussen stad en ommeland versterkt worden, dus werkt de provincie aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving.

Het plangebied fungeert als Toeristisch Overstappunt (TOP) in het landelijk gebied, en biedt daarmee een tussenstop voor recreanten. Ook wordt met de bed & breakfast op kleinschalige wijze ruimte geboden om het landelijk gebied te ervaren.

Conclusie
De PRS vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013-2028)

Het doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. De regels van het beleid zijn ruimtelijk begrensd. Het plangebied is gelegen in de volgende relevante onderdelen van het beleid:

Landelijk gebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied, en heeft reeds de functiewijziging gemaakt van agrarisch naar recreatie, waarbij een deel van de voormalig agrarische bebouwing gesaneerd is. De huidige recreatieve functie kan gezien worden als stedelijke functie in het landelijk gebied.

Artikel 3.8 (PRV) gaat in op bestaande stedelijke functies, anders dan wonen. Hierin wordt gesteld dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bestemmingen en regels kan bevatten die toestaan dat percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Voorliggend plan betreft het planologisch splitsen van de bestaande woonboerderij van de dagrecreatieve voorzieningen. Er wordt geen permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel mogelijk gemaakt. Ook worden er geen fysieke wijzigingen aan het erf mogelijk gemaakt met dit plan. De wijziging is daarmee in aard en omvang gelijkwaardig aan de bestaande juridische en feitelijke situatie. De bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied worden daarmee behouden en omliggende agrarische bedrijven worden niet geschaad in de bedrijfsvoering.

Kernkwaliteiten Landschap
Het plangebied ligt in het Landschap Gelderse Vallei. Voor het landschap Gelderse Vallei willen de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • Rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie.

De functiewijziging heeft geen negatieve effecten op de landschappelijke kernkwaliteiten. De Grebbelinie wordt nader behandeld in paragraaf 4.1.2.

Mobiliteitstoets
De toelichting op een ruimtelijk besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan.

Indien uit de in het tweede lid bedoelde analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in bijlage Mobiliteitstoets uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Voorliggend plan betreft het planologisch splitsen van de bestaande woonboerderij van de dagrecreatieve voorzieningen. Er is geen sprake van schaalvergroting van de bestaande functies. Het plan is van beperkte schaal (1 woning), en er is sprake van soortgelijke functies en verkeersaantrekkende werking. Een mobiliteitstoets wordt niet noodzakelijk geacht. Derhalve wordt geen uitgebreide mobiliteitstoets uitgevoerd.

Conclusie
Het plan past binnen de kaders van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie buitengebied

In 2018 heeft de gemeente Leusden de Omgevingsvisie buitengebied vastgesteld. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft de gemeente hierin zoveel mogelijk ‘al het gemeentelijke strategische beleid voor de fysieke leefomgeving’ opgenomen. De omgevingsvisie is bedoeld als praktisch hulpmiddel voor iedereen in de samenleving die een initiatief wil starten of die een initiatief wil nemen. De hoofdthema's voor de omgevingsvisie zijn Duurzame economische dragers van een vitaal platteland', 'Herkenbare cultuurlandschappen', 'Recreatieve kracht' en 'Gezond en duurzaam'.

Het buitengebied is opgedeeld in verschillende deelgebieden, op basis van gemeenschappelijke kenmerken. De daarbij behorende omgevingswaarden en kwetsbaarheden zijn per gebied vastgesteld. Natuur en landschap spelen hier een grote rol in.

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Randzone met slagenlandschap'. De doelen voor dit gebied zijn als volgt:

  • Behoud van zichtlijnen.
  • Herkenbaar houden van de langgerekte (smalle) verkaveling, die kenmerkend is voor het slagenlandschap.
  • Behoud en versterken van de ecologische kwaliteiten en het leggen van ecologische verbindingen d.m.v. het Groene Valleilint.
  • Ruimte reserveren voor vasthouden van water en waterberging.
  • Behoud grondgebonden veehouderij als drager van het landschap.
  • Versterken van de toegankelijkheid om recreatief medegebruik te faciliteren en verhogen van de maatschappelijke betrokkenheid bij het in stand houden van het landschap.
  • Bekender maken van het verhaal van de Grebbelinie.
  • Verstevigen van de groene basis van het gebied, waar dit niet contrasteert met de gebied, waar dit niet contrasteert met de typische kenmerken van het slagenlandschap (bv. in het deel langs het Valleikanaal waar sprake is van een kampenlandschap en ten zuiden van de Tabaksteeg waar het slagenlandschap opvallend herkenbaar is.

Dit deelgebied is bijzonder belangrijk voor Leusden als uitloopgebied, vanwege de ecologische kwaliteit en structuur en om water vast te houden en te bergen. Omdat hier veel kwetsbare doelen en functies bij elkaar komen, zal voorzichtig omgegaan moeten worden met nieuwe functies. De gemeente wil geen functies die het gebied die de milieukwaliteit negatief beïnvloeden of die onveilige situaties creëren.

Bij het splitsen van de recreatieve- en woonfunctie wordt geen nieuwe functie toegevoegd die een negatieve invloed heeft op de omgevingswaarden of milieukwaliteit van het gebied. Het theehuis, de twee recreatiewoningen en bed & breakfast (recreatief medegebruik) versterken de recreatieve kracht van het gebied. Hierdoor kan het gebied blijven fungeren als uitloopgebied voor Leusden. Omdat er geen sloop- of nieuwbouwwerkzaamheden plaatsvinden worden bestaande waarden ook niet geschaad met deze ontwikkeling.

Voorliggend plan is in lijn met de doelen uit de 'Omgevingsvisie buitengebied'.

3.3.2 Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016-2030

De gemeenteraad heeft de Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016 – 2030 vastgesteld. Doel is om uiterlijk in 2040 energieneutraal te zijn. Inzet vanuit de gemeente is om te komen tot energieneutrale gebouwen. Dus bijvoorbeeld uitgaan van all-electric (zonder gasaansluiting).

In voorliggend plan worden geen nieuwbouw gerealiseerd.

3.3.3 Woonvisie 2016-2025 Leusden

De 'Woonvisie 2016-2025 Leusden’ is een actualisatie van de Woonvisie 2012-2022. Leusden bestaat uit de vitale kernen Leusden, Achterveld en Stoutenburg. Visie op deze gebieden is: Leusden is een groen dorp waarin van oudsher veel gezinnen wonen. De voorzieningen in Leusden zijn daarop afgestemd. Door demografische ontwikkelingen wordt een steeds groter aantal woningen bewoond door een- en tweepersoonshuishoudens. Tot circa 2025 wil de gemeente binnen de rode contour nog tenminste 800 tot 1.200 woningen realiseren. De bouw van woningen voor senioren moet de doorstroom bevorderen, waardoor woningen beschikbaar komen voor gezinnen. De gemeente wil hieraan nog een extra impuls geven door extra (betaalbare) woningen te bouwen voor starters op de woningmarkt. Ten aanzien van dit bouwprogramma stelt de gemeente de volgende eisen. Alle nieuw te bouwen woningen moeten energieneutraal zijn.

Uitgangspunten voor deze ontwikkelingen is dat tot 2025 een versnelling van het woningbouwprogramma plaatsvindt met een bandbreedte van 800 – 1.200 woningen, zodat het inwoneraantal in deze periode minimaal stabiel blijft op het huidige niveau. Dit bouwprogramma is 20 - 40% bestemd voor woningen voor in hoofdzaak senioren en secundair voor één- en tweepersoonshuishoudens, waaronder starters. In de praktijk komt dit neer op ca. 300 woningen voor senioren en starters (30% van 1000 woningen).

Conclusie
De ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Erfgoed

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

4.1.1 Archeologie

Het college van Burgemeester en wethouders heeft op 6 maart 2018 de beleidsnota archeologie 2018 en de archeologische verwachtings- en beleidskaart 2018 vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart (onderstaande afbeelding) is te zien dat het plangebied is aangemerkt als gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. Het beleid stelt hiervoor het volgende: "bij plangebieden groter dan 100 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk.".

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0004.png"

Afbeelding: Uitsnede archeologische beleidskaart Leusden 2018. Plangebied globaal aangeduid met rode cirkel.

Voorliggend plan betreft de herbestemming van de bestaande juridische en feitelijke situatie. Hierin worden geen grondwerkzaamheden verricht, dus blijft het onder de drempelwaarde van 100 m² en 30 cm -Mv. Archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.1.2 Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in gebied van grote cultuurhistorische waarde vanwege de Grebbelinie.

Grebbelinie
De verdedigingswerken zijn grotendeels in de 18e eeuw aangelegd met als doel de opmars van vijanden uit het oosten te vertragen. De Grebbelinie is een zogenoemde waterlinie. Een waterlinie is opgebouwd uit een samenhangend verdedigingsstelsel met forten, sluizen, inundatie- en schootsvelden. Voor dit doel maakt de Grebbelinie gebruik van de natte, moerasachtige omstandigheden in het westelijke en laagst gelegen deel van de Gelderse Vallei.

De Grebbelinie kent relatief weinig bouwwerken. De schansen, forten en werken bestaan hoofdzakelijk uit aarden werken. De bouwwerken die er zijn, bestaan vooral uit de kazematten die in de periode 1920-1940 zijn aangelegd. De Grebbelinie is dan ook vooral een landschappelijke linie.

Beeldkwaliteitsplan
Sinds de Grebbelinie in 2011 is aangewezen als rijksmonument is het belang van het borgen van kwaliteiten, herkenbaarheid en belevingswaarde groter geworden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is daarom het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie 'Zien en gezien worden' opgesteld. Hierin worden verschillende deelgebieden beschreven, en criteria opgesteld waar ruimtelijke ontwikkelingen zich aan moeten houden. Het plangebied ligt in deelgebied 'De half-open linie' (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0005.png"

Afbeelding: uitsnede Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie 'Zien en gezien worden'. Plangebied globaal aangeduid met rode cirkel.

Voorliggend plan heeft geen betrekking op wijziging van de fysieke inrichting van het erf. Het betreft slechts de herbestemming van de bestaande juridische en feitelijke situatie. De cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie worden niet geschaad.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.2 Verkeer en parkeren

Voorliggend plan betreft de herbestemming van de bestaande juridische en feitelijke situatie, waarbij de woonboerderij planologisch wordt gesplitst van de dagrecreatieve voorzieningen. Voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot een verkeerstoename en/of parkeerdruk.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Als sprake is van realisatie of wijziging van bronnen van luchtverontreiniging, die kunnen leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, is onderzoek noodzakelijk. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voorliggend plan bevat geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden die nieuwe bronnen van luchtverontreiniging toevoegt of bestaande bronnen wijzigt. Gezien de schaal van het plangebied en bestaande uitstoot kan worden gesteld dat dit plan niet in betekenende mate invloed heeft op de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de herbestemming van bestaande functies en bebouwing. Er zijn geen ingrijpende sloop- en of bouwwerkzaamheden of wijzigingen aan de buitenzijde van de gebouwen. Daarom zijn er geen effecten te verwachten in het kader van soorten- en gebiedsbescherming.

Stikstofdepositie
Vanwege het vervallen van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), is er verscherpt toezicht op ruimtelijke ontwikkelingen die in potentie meer stikstofdepositie veroorzaken op kwetsbare natuurgebieden. Voorliggend initiatief ligt relatief ver van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde gebied zijn de Veluwe op circa 13 km afstand.

In veel gevallen wordt gebruik gemaakt van een Aerius-berekening om inzicht te krijgen in de stikstofuitstoot, en daaropvolgende depositie, tijdens de aanleg en het gebruik van het project in kwestie. Voor voorliggend initiatief is een Aerius-berekening niet nodig geacht. De overwegingen hierin zijn als volgt:

  • Het plan voorziet in een omzetting van een bestemming en niet in het creëren van een nieuwe bestemming. Er kan gesteld worden dat er geen sprake is van "aanlegfase" zoals bedoeld in de Aerius-berekening. De bestaande bebouwing wordt niet aangepast.
  • Omdat er sprake is van omzetting van een recreatieve bestemming van de dienstwoning naar een burgerwoning (woonbestemming) blijft de gebruiksfase zoals bedoeld binnen de Aerius-berekening (min of meer) ongewijzigd.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.

4.5 Water

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Gevolg is dat overleg moet plaatsvinden met de waterbeheerder en dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De Watertoets is verankerd in het Bro. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. De watertoets is reeds doorlopen.

Beoordeling
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding.

Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft. De watertoets is in zijn geheel terug te vinden in Bijlage 1.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.6 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Omdat voorliggend plan de bestaande juridische en feitelijke situatie vastlegt, waarbij geen nieuwe gevoelige functies worden toegevoegd, is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het perceel niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

a) wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied

b) wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur

Het plangebied bevindt zich binnen de geluidszone van de Leusbroekerweg (60 km/u, 1 rijstrook). Echter is hier sprake van een bestaande woning die wordt bestemd als een burgerwoning. In deze kan gesproken worden van een bestaande situatie.

Conclusie 
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Bij het mogelijk maken van nieuwe kwetsbare functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0006.png"

Afbeelding: uitsnede Risicokaart.nl (d.d. 24-03-2020). Plangebied globaal aangeduid met paarse cirkel.

Aan westzijde van het plangebied, parallel aan het Valleikanaal, ligt een buisleiding van de Gasunie. Circa 450 m ten westen van het plangebied ligt nog een soortgelijke buisleiding. De risicocontour van deze buisleidingen rijken niet tot de kwetsbare functie.

Voorliggend bestemmingsplan betreft het herbestemmen van een bestaande feitelijke en juridische situatie, waarbij geen nieuwe kwetsbare functies worden toegevoegd. Het plaatsgebonden risico wordt derhalve niet verhoogd.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Milieuzonering

Milieuzonering beoogt het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten.

In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG, 2009) zijn richtafstanden opgenomen tussen hinderlijke functies, in de vorm van gevaar, geluid, geur en stof, en gevoelige functies. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Er gelden ook vaste afstanden waarvan niet worden afgeweken, zoals een geurcontour of de afstand met betrekking tot gevaar. De richtafstanden hebben betrekking op de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de nieuwe gevoelige functie.

Vorenstaande moet op twee manieren worden getoetst. Enerzijds wordt gekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kwetsbaar is voor hinder en/of bestaande functies belemmert in hun bedrijfsvoering.

Met de planologische splitsing komen de bestemming Recreatie en Wonen naast elkaar te liggen. De burgerwoning kan worden aangemerkt als een gevoelige functie in de nabijheid van het theehuis. De onderlinge afstand, van gevel tot gevel, is circa 8 meter.

Een theehuis staat niet benoemd in de eerder genoemde brochure, daarom wordt gebruik gemaakt van een vergelijkbare vermelding: 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.'. De grootste richtafstand is 10 meter, op basis van geluid, geur en gevaar. Hieraan wordt in de huidige situatie (circa 8 meter) niet voldaan, hier kan gemotiveerd van worden afgeweken.

Afweging
In onderstaande afbeelding is de bestaande indeling van het erf te zien met: het theehuis (#25b) aan de westzijde, ten zuiden daarvan het gebouw t.b.v. de bed & breakfast en ten oosten de burgerwoning (#27).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.250-0401_0007.png"

Voor de het toestaan van de geringe afstand dan volgens Bedrijven en milieuzonering zou moeten, kunnen de volgende argumenten worden aangedragen dat er niettemin sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat:

  • 1. Bedrijven en milieuzonering richt zich op aan te houden afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Daarvan is hier geen sprake. Het gaat hier om een voormalig agrarisch erf, waarbij er altijd al sprake is geweest van bedrijfsmatige activiteiten op het erf die invloed (kunnen) hebben op het woon- en leefklimaat in de (voormalige bedrijfs-)woning.
  • 2. Het theehuis is gesitueerd in het westelijke gedeelte van het gebouw aan Leusbroekerweg 25b. Alleen de keuken van het theehuis is in het oostelijk gedeelte gesitueerd. De theehuis en terras zelf liggen wel op voldoende afstand.
  • 3. Het theehuis is qua ingang gericht op het Jaagpad aan de westzijde van het erf. Het terras bevindt zich aan de zuid- en westzijde van het theehuis. Het theehuis en de recreatiewoningen vormen een barrière tegen het geluid van deze buitenruimtes. De parkeerplaats voor bezoekers met de auto bevindt zich aan de noordzijde van het erf op voldoende afstand van de woning.
  • 4. Het theehuis is het gehele jaar geopend. De (uiterste) reguliere openingstijden van het theehuis zijn van 10:00 tot 19:00 uur. In dat kader kan gesteld worden dat potentiële hinder door o.a. stemgeluid van gasten alleen in beperkte tijdsvakken, overdag, plaats kan vinden.
  • 5. De verblijfsruimten van de woning bevinden zich in het meest zuidelijke gedeelte van het gebouw. Daarmee voldoen deze verblijfsruimten wel aan de gewenste afstand van 10 m.

Gezien de oriëntatie van het theehuis naar het westen, barrièrewerking van bestaande bebouwing en de beperkte openingstijden kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu in de woning.

Conclusie
In de woning kan sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Planomschrijving

Het bestemmingsplan geeft een juridisch-planologisch kader voor het juridisch-planologisch splitsen van de woonboerderij en recreatieve functies op de percelen kadastraal bekend gemeente Leusden sectie D nummer 2412 en 2413 aan Leusbroekerweg 27 te Leusden. Het bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde bestemmingen; weergegeven op de verbeelding en uit regels voor het gebruik van de gronden en de daarop te realiseren opstallen, voor zover die regels in verband met de bestemming nodig zijn. Tevens gaat het bestemmingsplan vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken, de uitkomsten van het overleg (ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening) en een rapportering van de inspraak zijn opgenomen. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gronden waarop een specifieke regeling in de planregels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de planregels een juridische betekenis.

5.3 Regels

Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2009 als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied.

De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, omtrent de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels worden, conform de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hieronder worden de hoofdstukken en onderliggende artikelen nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

In het hoofdstuk “Inleidende regels” wordt een aantal begrippen verklaard en wordt aangegeven hoe, bij toepassing van de regels, dient te worden gemeten.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch
De tuin is bestemd als Agrarisch. Binnen deze bestemming zijn agrarische bedrijvigheid en recreatief medegebruik toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor instandhouding van landschaps- en natuurwaarden. Ondergeschikt zijn extensief dagrecreatief medegebruik, ontsluitingswegen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 meter. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 1,5 meter.

Artikel 4 Recreatie
Het perceel kadastraal bekend gemeente Leusden sectie D nummer 2412 is bestemd als 'Recreatie'. Op het perceel zijn dagrecreatieve voorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - theehuis' is een theehuis en zaalverhuur toegestaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Een gebouw met overkapping ten behoeve van een theehuis en zaalverhuur mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - theehuis' worden gebouwd. Daarnaast zijn er bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De oppervlakte van een theehuis mag maximaal 53 m2 bedragen. De oppervlakte van zaalverhuur mag maximaal 80 m2 bedragen.

Artikel 5 Wonen
De woning, recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken zijn bestemd als Wonen. Binnen de bestemming Wonen is wonen en tuin toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van objecten met een cultuurhistorische betekenis. Ondergeschikt aan wonen is bed and breakfast toegestaan, hiervoor is ter plaatse van de woning een aanduiding 'bed & breakfast' opgenomen op de verbeelding. Ook is ter plaatse van het naast de woning gelegen bijgebouw een functieaanduiding 'recreatiewoning' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' zijn ondergeschikt aan wonen 2 recreatiewoningen toegestaan.

Voor de locatie van de woning is een bouwvlak aangegeven. Bepaald is dat in het bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan, waarvan de inhoud niet meer mag zijn dan de bestaande inhoud.

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen en buiten het bouwvlak, mits deze zich achter de voorgevellijn van de woning bevinden. Bij elke woning is maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Daarnaast is nog maximaal 80 m2 toegestaan ten behoeve van 2 recreatiewoningen, twee bouwwerken met een gezamenlijke maximale inhoud van 30 m3 ten behoeve van hobbykassen, hondenkennels, volières en soortgelijke gebouwen en 20 m2 ten behoeve van een overkapping met een open constructie.

Artikel 6 Leiding - Gas
De gasleiding is bestemd als Leiding - Gas. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de gasleiding toegestaan. Daarnaast geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als de leiding niet geschaad wordt.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
In dit artikel wordt bepaald dat de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden. Voor bescherming van objecten met cultuurhistorische betekenis, in dit geval de recreatiewoning en de woning, is de aanduiding 'karakteristiek' opgenomen.

Artikel 8 Waarde - Grebbelinielandschap
In dit artikel wordt ten eerste in de bestemmingsomschrijving bepaald dat de betrokken gronden mede dienen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie. Voor het bepalen van deze waarden wordt verwezen naar het in Bijlage 2 bij de planregels opgenomen 'Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie'.

Vervolgens zijn nadere regels opgenomen die dienen te worden gehanteerd bij afwijken van regels. Deze regeling bestaat uit een verwijzing naar Bijlage 2 waarin het 'Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie' is opgenomen. Daarmee zijn de daarin opgenomen beschrijvingen en beeldkwaliteitscriteria onderdeel geworden van de beoordeling die moet plaatsvinden ten behoeve van het verlenen van de afwijking of het toepassen van de wijziging.

5.3.3 Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' wordt in de artikelen 'Antidubbeltelregel', 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels' en 'Algemene afwijkingsregels' een aantal algemene bepalingen verwoord die onder meer de flexibiliteit van het plan vergroten.

De 'Antidubbeltelregel' bepaalt dat gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. In de 'Algemene bouwregels' worden regels vermeld omtrent bestaande afmetingen, afstanden en percentages. In de 'Algemene gebruiksregels is opgenomen welk gebruik niet is toegestaan. In de 'Algemene afwijkingsregels' worden enkele afwijkingsbevoegdheden aan burgemeester en wethouders toegekend.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 tot slot worden de overgangs- en slotregels geformuleerd. In het artikel 'Overgangsrecht' worden regels bepaald omtrent bouwwerken, die in de bestaande situatie aanwezig zijn of mogen worden gebouwd. In de 'Slotregel' tenslotte wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

Ten slotte is bij de regels een bijlage gevoegd. Hierin zijn de toegelaten bedrijfscategorieën aangegeven die in het plangebied toegelaten worden in de afwijkingsregeling van bedrijf aan huis.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of dat er is geen sprake van kostenverhaal.

In dit geval is er geen sprake van een bouwplan, zoals bedoeld in de Grondexploitatiewet, waardoor er ook geen sprake is van te verhalen kosten.

De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is ook niet noodzakelijk.

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Aangezien dit bestemmingsplan geen grootschalige planologische wijzigingen mogelijk maakt is het in dit geval niet aannemelijk dat er aanleiding is voor vergoedbare planschade.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Onderhavig bestemmingsplan is aan de Gasunie en de provincie Utrecht toegezonden. De reactie van de provincie, per brief van 18 juni 2020 met nummer 82102D7E, betrof geen opmerkingen. Uit de reactie van de Gasunie zijn twee opmerkingen voortgekomen. Een van de opmerkingen betrof het opnemen van de belemmeringenstrook van de aardgastransportleiding. Deze opmerking is verwerkt, de leiding is opgenomen in de verbeelding en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen. De andere opmerking betrof de aanbeveling om een CAROLA-berekening uit te voeren om de externe veiligheidsrisico's van de gasleiding te berekenen. Na nader overleg met de gemeente is besloten om deze berekening niet uit te voeren, omdat de feitelijke situatie ter plaatse niet verandert, waardoor ook het groepsrisico niet gewijzigd wordt.

6.2.2 Procedure

Onderhavig bestemmingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage is gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan is ook digitaal raadpleegbaar op de site van de gemeente. Belanghebbenden konden in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd door de gemeenteraad vastgesteld op 3 december 2020.