Plan: | Laapeerseweg 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.219-0401 |
behorende bij het bestemmingsplan Laapeerseweg 5
Aan de Laapeerseweg 5 in Leusden is een veehouderij aanwezig, met bijbehorende gronden. De eigenaar heeft het voornemen om in de nabijheid van het aanwezige erf een particuliere begraafplaats met één graf te realiseren. Daarvoor is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.
Het perceel Laapeerseweg 5 is gelegen in het oostelijke buitengebied van Leusden, op circa 300 meter afstand van het dorp. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie G, nummers 1548.
Ligging in omgeving
De particuliere begraafplaats is geprojecteerd ten zuiden van het agrarische erf op het perceel. Alleen de begraafplaats zelf vormt het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plangebied meet 25 m².
Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal, in rood aangeduid
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 2 april 2009. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'. Daarmee zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijvigheid en voor de 'instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder hier zijn begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en cultuurhistorische waarden'. Ter hoogte van het plangebied is geen bouwvlak c.q. bouwperceel aangegeven. Dat houdt in dat hier alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
Het realiseren van een begraafplaats is in de beschreven, agrarische bestemming niet mogelijk. Deze functie vindt niet plaats in het kader van agrarische bedrijfsvoering. Derhalve is voor de gewenste begraafplaats een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Uitsnede plankaart met in rood omkaderd het plangebied
Deze toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het kabinet voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeenten hebben meer bevoegdheden in de ruimtelijke ordening gekregen. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
Provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten weten beter wat er speelt in de regio en wat bewoners, bedrijven en organisaties willen. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Uit de SVIR volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de realisatie van een begraafplaats in het plangebied.
De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijk rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats. De wet schrijft voor dat een register wordt bijgehouden met de begraven lijken en een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn.
Het Besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven.
Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Bodem en water
Op de kaart met de naam 'bodem en water' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'overstroombaar gebied'. In artikel 1.13, tweede lid bepaalt de PRV hiervoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
Het plangebied is binnendijks gelegen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in kwetsbare en vitale objecten (zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen) en ook niet in woonwijken en bedrijventerreinen. Voor dit bestemmingsplan behoeft dus geen rekening te worden gehouden met overstromingsrisico’s.
Cultuurhistorie
Op de kaart met de naam 'cultuurhistorie' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en daarbij nader aangeduid als 'Militair erfgoed'. Van artikel 1.7 zijn daarom de volgende bepalingen relevant:
De waarden van het militaire erfgoed, de Grebbelinie, worden in de genoemde bijlage als volgt beschreven:
De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
De waarden van de Grebbelinie bestaan ter hoogte van het plangebied alleen uit een half-open landschap, waarbinnen zichtlijnen aanwezig zijn naar de Grebbelinie. Onderhavig bestemmingsplan heeft geen invloed op de aanwezige landschapsstructuur en ook niet op het zicht op de Grebbelinie.
Landschap
Op de kaart met de naam 'landschap' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Landschap' en daarbij nader aangeduid als 'Gelderse Vallei'. Artikel 1.8 bepaalt daarvoor het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
Voor de Gelderse Vallei zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
De kleinschaligheid van het landschap wordt in het plangebied en de omgeving vooral gevormd door de verkaveling en de perceelsrandbeplantingen. Onderhavig bestemmingsplan leidt op beide aspecten niet tot veranderingen. Beken, griften en kanalen zijn in en direct om het plangebied niet aanwezig. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten worden in dit wijzigingsplan afdoende beschermd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRV.
Op 1 februari 2018 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisies voor het stedelijk en het landelijk gebied vastgesteld. Deze visies geven samenhang tussen alle ruimtelijke aspecten van het gemeentelijk beleid (inclusief die uit het sociaal domein). De visies bieden tevens een kader voor het opstellen van omgevingsplannen en uitwerking in beleid op deelterreinen. Omdat voor de visies eerst en vooral bij inwoners van en betrokkenen bij Leusden input is opgehaald is hiermee inhoud gegeven aan ‘de samenleving voorop”. Ook wordt met “uitnodigingsplanologie” inhoud gegeven aan de Omgevingswet.
Vanuit de kwaliteiten van ons landschap, de bijzondere rol van de melkveehouderij en het belang van het platteland voor alle inwoners kiest de raad in de visie voor het landelijk gebied voor de volgende strategische keuzes:
De visie is uitgewerkt in verschillende deelgebieden. Het plangebied valt hierbij in het deelgebied 'randzone met slagenlandschap'. Doelen in dit gebied zijn:
Om de kwaliteiten te borgen worden een aantal voorwaarden gesteld:
Toetsing
Voor onderhavig initiatief zijn vooral de landschappelijke uitgangpunten uit de omgevingsvisie van belang. Dit plan is goed inpasbaar binnen de aanwezige landschappelijke structuur. Het plan heeft daarbij geen invloed op de rust en ruimte in het buitengebied. De verkeersaantrekkende werking is nihil. Dit bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.
Omgeving
Het plangebied is gelegen in het Leusdense buitengebied, even ten oosten van het dorp. Het landschap is een slagenlandschap. Dit is een vrij grootschalig landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en rechte wegen. Het landschap heeft een open karakter. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de wegen en rond de erven. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.
Luchtfoto omgeving
Plangebied
Aan de Laapeerseweg 5 is een rundveehouderij aanwezig. De Laapeerseweg is een weg die parallel loopt met de verkavelingsrichting, de Grebbelinie en het Valleikanaal. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich de bedrijfswoning met daarachter enkele bedrijfsgebouwen. Ten noorden van het perceel is een fruitsorteerbedrijf aanwezig met bijbehorende, relatief omvangrijke bedrijfsgebouwen. Aan de overzijde van de weg, ten zuidwesten van het erf, is een ander agrarisch bedrijf aanwezig. Voor het overige is het erf omgeving door weilanden. Het erf kent een groen karakter door de aanwezigheid van opgaande beplanting op en rond het erf, laanbeplanting langs de weg en perceelsrandbeplantingen. De laanbeplanting en de perceelsrandbeplantingen maken dat het erf landschappelijk gezien in een eigen 'kamer' staat.
Functionele aanleiding
Het is (ook wettelijk) gezien mogelijk dat natuurlijke personen op eigen grond een kleine begraafplaats realiseren om daar uiteindelijk begraven te worden. Daarvoor bestaan in Nederland een groot aantal kleine, particuliere begraafplaatsen. Met het verstrijken van de tijd worden diverse van zulke begraafplaatsen geruimd, maar er komen ook nieuwe begraafplaatsen bij.
De eigenaar van het plangebied wil een begraafplaats voor eigen gebruik gaan realiseren. Deze begraafplaats zal ruimte moeten bieden aan één graf. Hiervoor is een stuk grond nodig met een lengte van 5 meter en een breedte van 5 meter. Dit biedt voldoende ruimte voor het graf, een pad om het graf en het afscheiden van de begraafplaats van zijn omgeving met een haag of hekwerk.
Ruimtelijke inpassing
De begraafplaats leidt niet tot nieuwe bebouwing in het plangebied. Daarmee wordt de ruimtelijke impact vooral bepaald door het andere gebruik van de grond. Voor een goede, ruimtelijke inpassing en vanwege de functionele eisen zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Op basis van deze uitgangspunten is de locatie van het graf bepaald. Ten zuiden van het erf staan nu verspeid enkele bomen. Onder een van deze bomen is de begraafplaats geprojecteerd. De begraafplaats krijgt hiermee een plek die aansluit bij een reeds, aanwezig landschapselement. De locatie bevindt zicht op voldoende afstand tot de weg en de erven in de omgeving. Uit uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat de grondwaterstand op de locatie zich op circa 50 cm onder maaiveld nieuw bevindt. In het kader van de realisatie van de begraafplaats zal het maaiveld dan ook circa 1 meter opgehoogd worden om de vereiste maaiveldhoogte te bereiken.
Situatietekening met als rode cirkel aangegeven de locatie van de begraafplaats
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Door Grondvitaal B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek vormt bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit de realisatie van de begraafplaats niet in de weg staat. Uit het onderzoek volgt dat de bodem in het plangebied een zandbodem is, met een grondwaterstand die zich op circa 50 cm onder maaiveld bevindt en zonder dat sprake is van verontreinigingen boven de interventiewaarden. Mits het maaiveld voldoende wordt opgehoogd in verband met de hoge grondwaterstand (zie paragraaf 3.2), is de aanwezige zandbodem geschikt voor de realisatie van een begraafplaats.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een milieubelastende functie. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering. Voor een begraafplaats geldt een richtafstand van 10 meter. Hierbinnen bevinden zich geen milieugevoelige functies. De begraafplaats is dan ook inpasbaar op het punt van milieuzonering.
Voor begraafplaatsen wordt vaak een grotere afstand aangehouden tot omliggende functies, dan nodig is volgens de beschreven milieuzonering. Dit heeft niet zozeer te maken met het garanderen van een goed woon- en leefklimaat, maar meer het zorgen c.q. veiligstellen van voldoende rust en privacy óp de begraafplaats. Daarom is in dit plan een afstand aangehouden van minimaal 20 meter tot omliggende, geluidproducerende functies.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg.
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. .
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een begraafplaats met één graf. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
Op de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 500 m² en die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld geldt een onderzoeksplicht. De begraafplaats wordt niet groter dan 25 m². Van bodemingrepen die groter zijn dan 500 m² is dan ook geen sprake. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle Grebbelinielandschap. Op het niveau van dat landschap betreft dit bestemmingsplan de toevoeging van een functie met een zeer klein ruimtebeslag dat geen nieuwe bebouwing met zich meebrengt. Dit plan is daarmee niet van invloed op de waarden van het Grebbelinielandschap.
Monumenten zijn niet aanwezig in het plangebied.
De locatie voor de begraafplaats betreft cultuurgrond dat in gebruik is door de veehouderij op het perceel. De aanwezigheid van beschermde diersoorten valt hier niet te verwachten. De realisatie van de uitbreidingen kan zonder overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
Het plangebied ligt op ruime afstand van natuurgebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn dan ook alleen te verwachten door de nieuwe begraafplaats.
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland, zoals dat is aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht.
Met dit bestemmingsplan krijgt een beperkt gedeelte van een agrarisch perceel een andere functie, zonder dat de hoeveelheid verharding wezenlijk toeneemt. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem. Oppervlaktewater is niet aanwezig.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (bijlage 1) blijkt dat de grondwaterstand circa 50 cm beneden maaiveld ligt. Bij de realisatie van de nieuwe begraafplaats zal de grond opgehoogd worden zodat het graven op voldoende hoogte komen ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), conform de wettelijke vereisten.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Met dit bestemmingsplan wordt de geldende, agrarische bestemming van het plangebied omgezet in de bestemming 'Maatschappelijk – Begraafplaats'. Dat is de enige bestemming van dit bestemmingsplan. Met de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats'. Hiermee wordt in de beoogde begraafplaats voorzien. Het gaat daarbij om een begraafplaats met één graf. Voor deze begraafplaats is met een specifieke gebruiksregel bepaald dat het maaiveld met niet meer van 1 meter mag worden opgehoogd. Dit borgt dat de voor de begraafplaats noodzakelijke maaiveldverhoging niet hoger wordt dan landschappelijk aanvaardbaar is op deze locatie.
In de bestemming zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Wel toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het gaat dan alleen om erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Utrecht en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. Het concept van dit bestemmingsplan is voor vooroverleg wel naar het waterschap Vallei en Veluwe gezonden.
De initiatiefnemer heeft de direct omwonenden geïnformeerd over zijn voornemen om een begraafplaats te realiseren en hun daarbij in de gelegenheid gesteld om hun opmerkingen en vragen kenbaar te maken. Dit heeft voor de initiatiefnemer niet geresulteerd in een aanleiding om wijzigingen door te voeren in zijn plan.
Met ingang van 10 mei 2019 tot en met 20 juni 2019 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.