direct naar inhoud van Regels

Bestemmingsplan Hamersveldseweg 14

 

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0327.168-0401
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Toelichting

 

Inhoudsopgave pag.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging plangebied

1.4 Begrenzing plangebied

1.5 Geldende bestemmingsplannen

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Hamersveld

2.2 Beschrijving bestemmingsplangebied

2.2.1 Aansluitende verkeersstructuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

3.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Milieubeleidsplan 2009 - 2015

3.4.2 Beleidsplan Verkeer en vervoer

3.4.3 Nota Geluidbeleid

3.4.4 Antennebeleid

3.4.5 Beleidsnotitie Bed & Breakfast bij woningen

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Historische stedenbouw

4.1.2 Historische geografie

4.2 Archeologie

4.3 Bodem

4.4 Flora en fauna

4.4.1 Gebiedsbescherming

4.4.2 Soortenbescherming

4.5 Geluid

4.5.1 Wegverkeerlawaai

4.5.2 Railverkeerlawaai

4.5.3 Industrielawaai

4.6 Luchtkwaliteit

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

4.7.2 Inrichtingen

4.7.3 Transportroutes

4.7.4 Buisleidingen

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

4.9 Waterparagraaf / watertoets

4.10 Kabels en leidingen

4.11 Duurzaamheid

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Bedrijf

5.2.2 Waarde - Archeologie

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

7.2 Zienswijzen

 

 

 

Bijlagen

- bijlage 1 Bodemonderzoek
- bijlage 2 Tanksaneringscertifikaat
- bijlage 3 Digitale watertoets
- bijlage 4 Vaststellingsbesluit

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doelstelling

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is ondermeer opgenomen dat bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. In dat kader staat de gemeente Leusden voor de opgave om de betreffende bestemmingsplannen te actualiseren.

Het vigerende bestemmingsplan voor de kern Hamersveld dient nog te worden herzien. Vooruitlopend op deze bestemmingsplan herziening wordt voor de onderhavige locatie de overeengekomen functieverandering planologisch-juridisch vastgelegd in dit partiële bestemmingsplan.

Aangesloten is bij de bestemmingsplansystematiek binnen de gemeente, zoals die ook is toegepast bij de vastgestelde geactualiseerde bestemmingsplannen van Leusden-Oost, -Noord, -West, -Zuid en Achterveld.
Basis voor de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan is mede de 'Startnotitie Actualisering bestemmingsplannen'. In deze startnotitie, die op 23 december 2010 is vastgesteld, staan enkele uitgangspunten gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het actuele beleid van diverse vakgebieden en (mogelijke) ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied.

Doel

Het voorliggende bestemmingsplan Hamersveldseweg 14 heeft als doel de huidige gesaneerde situatie planologisch juridisch vast te leggen middels deze partiële bestemmingsplan herziening.
Met het onderhavig plan wordt planologisch-juridisch een brandstofverkooppunt niet langer toegestaan.

Inmiddels is uitvoering gegeven aan de overeengekomen verplaatsing van het ter plaatse aanwezige brandstofverkooppunt naar de nieuwe locatie in de berm langs de Groene Zoom / Bavoortseweg.
Met dit inmiddels gerealiseerde nieuwe brandstofverkooppunt is tevens uitvoering gegeven aan de ontmanteling en sanering van het brandstofverkooppunt aan de Hamersveldseweg en is ook die locatie inmiddels heringericht.
In de huidige gesaneerde situatie verdwijnt ook de hinder door het verkeer (bezoekers en tankwagens) van en naar het oude brandstofverkooppunt binnen de woonomgeving. Bovendien kan de locatie aan de Hamersveldseweg 14 zonder brandstofverkooppunt beter ingericht worden wat de ruimtelijke kwaliteit van de Hamersveldseweg verder versterkt. Bij de herinrichting kan gedacht worden aan het toevoegen van groen en de continuering van een bomenrij over het terrein van het voormalige brandstofverkooppunt.

Er worden in het onderhavig plangebied geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, de bestaande functie van garagebedrijf met bedrijfswoning blijft gehandhaafd.

Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en het handboek van de gemeente.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Hamersveldseweg 14' bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' te worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

 

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in wijk Hamersveld binnen de kern Leusden. Het betreft enkel de gronden die behoren bij het bestaande garagebedrijf aan de Hamersveldseweg 14.
Op de hierna volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

 [image]

Afbeelding - Ligging plangebied

 

1.4 Begrenzing plangebied

Uitgangspunt is de wens om op korte termijn planologisch-juridisch de overeengekomen functieverandering te borgen.
In de overeenkomst om medewerking te verlenen aan de realisatie van een nieuw brandstofverkooppunt ter hoogte van de Groene Zoom is onlosmakelijk verbonden de opheffing van het bij koper in eigendom en/of in exploitatie zijnde brandstofverkooppunt op de locatie Hamerveldseweg 14. Wijziging van de bedrijfsbestemming zonder een brandstofverkooppunt is als voorwaarde in de overeenkomst opgenomen, waarbij de ondernemer garandeert een definitieve staking en ontmanteling van haar bedrijfsactiviteiten uiterlijk op de datum dat het nieuw te realiseren brandstofpunt in gebruik wordt genomen.

De begrenzing van het plangebied betreft enkel de gronden die in gebruik zijn door het garagebedrijf.

 

 

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Onder andere voor delen van de wijk Hamersveld, waaronder begrepen het onderhavig plangebied, is door middel van de ‘beheersverordening’ (artikel 3.38 Wro) de geldende bestemmingsplannen van toepassing verklaard.

Voor het plangebied is derhalve de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Hamersveld 1997 nog steeds de vigerende regeling.

 

1.6 Leeswijzer

Het plan is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

 

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Leusden is gelegen in de provincie Utrecht ten zuiden van Amersfoort. Naast de kern Leusden, liggen in de gelijknamige gemeente ook de dorpen Achterveld, Leusden-Zuid en Stoutenburg en een aantal buurtschappen. De oorsprong van de gemeente Leusden ligt niet in de huidige gelijknamige plaats, maar in de buurtschap Oud-Leusden ten westen van Leusden. Het gemeentelijk gebied ligt deels in de Gelderse Vallei en deels op de Utrechtse Heuvelrug.

 

2.1.1 Hamersveld

Omstreeks 1950 ontwikkelde Hamersveld zich tot een dorpje, er vestigden zich langs de Zwarteweg en de Hamersveldseweg enkele winkels en bedrijfjes. Omstreeks 1965 werd een compleet winkelcentrum "De Biezenkamp" gebouwd, dat naarmate Leusden groeide zich ontwikkelde tot een sterk buurtsteunpunt in het hart van de wijk Hamersveld. De winkels en bedrijfjes langs de Hamersveldseweg bleven over het algemeen gehandhaafd.
De Biezenkamp was tot 1980 de enige winkelconcentratie van enige omvang in Leusden-Centrum. Met de realisatie van de Hamershof in 1980 kwam een einde aan deze situatie. In de hiërarchie van winkelcentra neemt De Biezenkamp nu een "tweede" plaats in. De Hamershof functioneert als hoofdwinkelcentrum, het biedt naast buurtverzorgende winkels tevens winkels met een functie voor geheel Leusden. De Biezenkamp functioneert thans als wijk/buurtcentrum. In De Biezenkamp zijn alle winkels voor de dagelijkse behoeften aanwezig, namelijk in de vorm van een supermarkt en een aantal speciaalzaken in de food-sector (o.a. slagerij en bakker).

Het beleid is gericht op de instandhouding en versterking van deze hiërarchie. Gekozen is voor een concentratie van voorzieningen in het hoofdcentrum de Hamershof. Economische ruimte voor uitbreiding van het winkelareaal zal in beginsel in het hoofdcentrum worden benut. Voor De Biezenkamp dient blijvend naar een volwaardig wijk-/buurtcentrum te worden gestreefd. Instandhouding en waar nodig verbetering van de fysieke en functionele kwaliteiten van het centrum is het uitgangspunt. Vanuit dat uitgangspunt is de Hamersveldseweg noord in 2013 gerenoveerd en opnieuw ingericht. De bedoeling daarvan is om het historische lint meer zichtbaar en beleefbaar te maken en tevens de verkeersveiligheid aanzienlijk te verbeteren.
De geplande facelift van de Biezenkamp en directe omgeving is nog niet afgerond.

 

2.2 Beschrijving bestemmingsplangebied

Allereerst is het van belang om vast te stellen dat het onderhavig bestemmingsplan enkel de bedrijfslocatie betreft van het garagebedrijf gelegen aan de Hamersveldseweg 14 en conserverend van aard is. Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Het voorliggende bestemmingsplan is er op gericht de overeengekomen verplaatsing van het verkooppunt motorbrandstoffen juridisch-planologisch te regelen. Waarbij niet meer mogelijkheid wordt opgenomen van een verkooppunt motorbrandstoffen, de overige functies blijven overeenkomstig de vigerende regeling onverminderd van kracht..

De juridische vertaling van het plan in de vorm van regels is in hoofdstuk 5 beschreven.

 

2.2.1 Aansluitende verkeersstructuur

Bepalend voor de verkeerstructuur in de wijk Hamersveld is het oude kruis van wegen, namelijk in west-oostrichting de Burg. de Beaufortweg-Asschatterweg en in noord-zuidrichting de Zwarteweg-Hamersveldseweg. Deze wegen vormen een onderdeel van de ontsluitingsstructuur van de wijk en sluiten aan bij de hoofd-verkeersstructuur van Leusden. De overige wegen binnen de wijk zijn ondergeschikt aan deze wegen en hebben allen het karakter van een woonstraat. Ter plaatse van het plangebied heeft ook de Hamersveldseweg het karakter en inrichting van een woonstraat.

Hamersveldseweg sluit in het noorden via de Zwarteweg aan bij de Randweg en via de Burgemeester Beaufortweg aan bij de Groene Zoom. In zuidelijke richting kruis de Hamersveldseweg de Noorderinslag.

 [image]

Afbeelding - Verkeersstructuur

Woonstraten

Voor de Hamersveldseweg en de overige wegen binnen de wijk Hamersveld zijn de wegen ingericht als verblijfsgebied en is de maximum snelheid 30 km per uur. Er hoeven daardoor voor iedere soort weggebruiker geen aparte stroken te worden aangelegd en maakt iedereen als het ware gebruik van één multifunctionele ruimte. De woonstraten hebben een verblijfsklimaat, de auto is er ondergeschikt.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen actualisatie van het bestemmingsplan.

 

3.1 Rijksbeleid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid.

De nationale belangen uit de SVIR en BARO zijn vooral gericht op grotere ontwikkelingen. Omdat voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is zijn de meeste nationale belangen niet relevant voor dit bestemmingsplan. Uitzondering vormen de belangen die betrekkingen op het efficiënt gebruiken van de ondergrond en het behoud van cultuurhistorische waarden.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen (paragraaf 4.9). Hierin is beschreven op welke wijze waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan in relatie tot het waterbeleid.

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 onder i van het Bro is geen sprake. Een nadere afweging in het kader van de te doorlopen stappen volgens de 'Ladder van Duurzame Verstedelijking' kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie:

Het voorliggend bestemmingsplan is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen. Aanvullende maatregelen hoeven derhalve niet getroffen te worden.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de partiele herziening Ruimtelijke Structuurvisie (pPRS) wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk.

In de uitwerking van het ruimtelijk beleid wordt een belangrijke keuze gemaakt:

Ten minste 2/3 van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave;

Het landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.

Regio Amersfoort

De gemeente Leusden behoort in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie tot de regio Amersfoort. De regio Amersfoort maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een hoge verstedelijkingdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland. De regio Amersfoort ligt centraal, op een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt daarmee over goede infrastructurele verbindingen.

Rode contour

De provincie wil dat nieuwe bouwmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied goed worden benut. Dit heeft geleid tot een ruimtelijk beleid dat compactheid van bebouwingskernen nastreeft. Dit is vertaald in een ruimtelijke afbakening van de kernen door middel van de rode contouren. Door de rode contouren wordt de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk versterkt. De verstedelijkingsambities van de gemeenten moeten hoofdzakelijk plaatsvinden binnen de rode contouren. De rode contouren omsluiten in het algemeen de bestaande bebouwingskernen met de stedelijke uitbreidingslocaties. Het plangebied is gelegen binnen de rode contour.

[image]
Afbeelding - vastgestelde rode contour van Leusden, provincie Utrecht

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 is ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 integraal herzien.

In de verordening en de partiële herziening Ruimtelijke Verordening (pPRV) is opgenomen hoe wordt omgegaan met het provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreek voor burgers. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden.

 

3.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021

Met het Bodem-, Water -en Milieuplan is het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vastgesteld voor de periode 2016-2021. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in vier prioriteiten:

  1. Waterveiligheid en wateroverlast;

  2. Schoon en voldoende oppervlaktewater;

  3. Ondergrond;

  4. Leefkwaliteit stedelijk gebied.

De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken daar onderdeel van uit.

Het Bodem- Water- en Milieuplan beschrijft hoe de provincie Utrecht de voorraad zoet grondwater beschermt en het gebruik ervan in goede banen leidt. Het uitgangspunt is dat de hoeveelheid en de kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.

Het uitgangspunt is dat de hoeveelheid en de kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.

Conclusie:

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de huidige planologische situatie en betreft een conserverend plan voor stedelijk gebied. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de provinciale beleidstukken hebben vooral betrekking op nieuwe (strategische) ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied of aspecten die spelen in het landelijk gebied.
Er zijn geen strijdigheden geconstateerd met het provinciaal beleid.

 

3.3 Regionaal beleid

 

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterbeheersprogramma is op 30 september 2015 vastgesteld. In het programma wordt beschrijven wat de ambities en doelen zijn voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

In het programma is per onderdeel (waterveiligheid, watersysteem en waterketen) weergegeven welke ambities zijn vertaald in doelen en maatregelen. De ambities zijn:

Conclusie:

In het onderhavige bestemmingsplan komen geen waterlichamen voor ook staat het plan geen planologische wijzigingen in de ruimtelijke situatie toe die gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie. De doelstellingen van het waterschap komen wat dat betreft dan ook niet in het gedrang. De benoemde maatregelen voor de waterlichaam zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
In paragraaf 4.9 van deze toelichting wordt nader beschreven op welke wijze met het waterbeleid wordt omgegaan. Dit geldt ook voor andere relevante waterhuishoudkundige thema's.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Milieubeleidsplan 2009 - 2015

Het milieubeleidsplan 2009-2013 is in november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en in het voorjaar van 2014 is het plan is verlengd tot en met 2015.

Bij het verlengen van het milieubeleidsplan is het milieubeleid door de gemeente geëvalueerd op activiteiten en doelstellingen. Conclusie van de evaluatie is dat de uitvoering van het milieubeleidsplan goed verloopt. De doelstellingen voor 2013 worden grotendeels behaald en zijn verlengd tot 2015. In de tussengelegen periode is voor sommige milieuthema’s separaat beleid opgesteld vooral voor de uitvoering van de wettelijke taken. Bij ruimtelijke plannen heeft de gemeente voor duurzame energie, energiebesparing en duurzaamheid bovenwettelijke ambities.

Het milieubeleidsplan 2009-2015 is een toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De missie van de gemeente hierin is ‘duurzaam te ontwikkelen en een goede en gezonde fysieke kwaliteit van de leefomgeving realiseren.’ De missie kent een aantal pijlers:

In het milieubeleidsplan ligt de focus op het aspect milieu van duurzame ontwikkeling. Op onderdelen worden ook sociale en economische aspecten uitgewerkt.

In het milieubeleidsplan worden kwaliteitsprofielen gebruikt voor het leveren van milieu-inbreng bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De milieukwaliteitsprofielen geven aan wat de gewenste milieukwaliteit is. Voor woonwijken moet gebruik worden gemaakt van het milieukwaliteitsprofiel 'Woongebieden', met als gebiedstypering; beperkte functiemenging; wonen, speel- en onderwijsvoorzieningen, beperkte winkelvoorzieningen, sport.

Thema

Doelstelling

Energie

Nieuwe woningen EPC ten minste 10% onder wettelijk verplichte norm.

Binnenmilieu *

Minimaal voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.

Grondstoffen

Toepassen duurzaam geproduceerd hout, secundaire grondstoffen.

Afval *

Hergebruik en gescheiden inzameling huishoudelijk afval minimaal 71%.

Een schoon straatbeeld; toetsen aan PvA zwerfafval (A = schoon).

Bodem *

Verslechtering van de bodemkwaliteit wordt voorkomen doordat bij het
toepassen van grond het stand-still principe geldt. Bij sanering
functiegerichte bodemkwaliteit.
Voorkomen bodemverontreiniging. De achtergrondwaarden worden niet
overschreden.

Water *

Handhaven en verbeteren oppervlaktewaterkwaliteit.

Beperken overstorten door afkoppelen.

Aanpak verontreiniging diffuse bronnen.

Lucht *

Grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) worden niet
overschreden.

Geur

Er zijn geen (ernstig) geurgehinderden.

Geluid *

Streefwaarde < 48 dB voor wegverkeerslawaai en <50 dB(A) voor

industrielawaai, binnenwaarde woningen max. 35dB(A).
In beginsel geen hogere grenswaarde bij nieuwbouw.

Externe veiligheid *

Geen overschrijding van risico-contouren PR en GR

Ecologie / biodiversiteit

Beschermen zeldzame flora en fauna.

Minimaal geschikt voor de algemene soorten uit het stedelijk biotoop.

Aansluiten ecologie binnenstad op EHS.

Basiskwaliteit Groenbeleidsplan

Verkeer en Vervoer

Loopafstand tot OV< 350 m, fijnmazig fietsnetwerk,

goede parkeervoorzieningen.

Ruimtelijke Ontwikkeling

Extensief ruimtegebruik, beperkte functiemenging.

Nieuwbouw volgens principes duurzame stedenbouw.

Bij ruimtelijke planvorming wordt de VNG publicatie “Bedrijven en

milieuzonering” gemotiveerd toegepast. In woonwijken worden
kleinschalige bedrijven t/m categorie 1 onder voorwaarden toegestaan
( beperkte verkeersaantrekkende werking etc.).

Tabel. Milieukwaliteitsprofiel ‘woongebieden’, Milieubeleidsplan 2009-2013

 

Het Milieubeleidsplan 2009-2013 is in november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Het plan is onlangs verlengd tot en met 2015, zodat de continuïteit van het milieubeleid is geborgd.

Het voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter er is geen sprake van nieuwe knelpunten met betrekking tot milieuaspecten. Met de uitwerking van dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het ter plaatse opheffen van het benzineverkooppunt. Waarmee o.a. wordt beoogd een aantrekkelijker- en veiligere leefomgeving te realiseren.

In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt per milieuthema beschreven op welke wijze met de doelstellingen wordt omgegaan. Hetzelfde geldt voor de ambities op het duurzaamheidsvlak.

 

3.4.2 Beleidsplan Verkeer en vervoer

Het beleid op het gebied van verkeer en vervoer is vastgelegd in het ‘Beleidsplan verkeer en vervoer’. Dit plan, dat in overleg met allerlei maatschappelijke organisaties is voorbereid, geeft oplossingsrichtingen voor allerlei knelpunten. In november 2012 is besloten om het beleid uit het beleidsplan dat in 2002 is vastgesteld te continueren.

In het Beleidsplan staan maatregelen en acties om de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen of te verbeteren. In het besluit van 2012 is hier het thema duurzaamheid aan toegevoegd en zijn de doelstellingen geactualiseerd. De toevoeging van het thema duurzaamheid is het gevolg van de diverse ontwikkelingen die spelen gericht op verduurzaming van mobiliteit, zoals e-bikes.

Als geactualiseerde centrale doelstelling is gesteld dat Leusden in 2016 een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers-en vervoersysteem heeft voor alle modaliteiten, waarbinnen bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving in een goede verhouding met elkaar staan en ruimtelijke ontwikkelingen voldoende worden gefaciliteerd.

Ook voor de verschillende pijlers zijn de hoofddoelstellingen geactualiseerd:

Het verplaatsten van het brandstofverkooppunt aan de Hamersveldseweg naar een locatie gelegen aan de hoofdontsluitingsweg (Groene Zoom) heeft een direct positief gevolg voor de verkeersveiligheid en leefbaarheid voor de oude locatie. De bereikbaarheid van het brandstofverkooppunt zelf langs de Groene Zoom is daarmee tevens verbeterd en toegankelijker geworden voor een groter deel van de inwoners van Leusden.

3.4.3 Nota Geluidbeleid

Aanleiding voor het opstellen van de Nota geluidbeleid was de actualisering van de Wet geluidhinder in 2007. Met deze nota geeft de gemeente aan hoe zij met geluid omgaat. De nota is vooral bedoeld om de gemeentelijke uitgangspunten te verhelderen en om het geluidbeleid nog beter te laten aansluiten bij de ambities die de gemeente Leusden heeft om een voor de gemeente passende geluidskwaliteit te realiseren. De gemeente wil waarborgen dat de geluidbelasting aan de wettelijke randvoorwaarden voldoet en de door de haar gewenste geluidniveaus niet worden overschreden.

Per relevante geluidsbron is aangegeven de situatie, wettelijke vereisten, gemeentelijke uitgangspunten en de doorvertaling in het gemeentelijk beleid. Zo komen lawaai van industriële activiteiten, van verkeer en van horeca en evenementen aan de orde.

Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid van de gemeente bij industrielawaai, is dat woningen en andere gevoelige bestemmingen zo veel mogelijk worden beschermd tegen geluid. Het bestemmingsplan is het belangrijkste instrument om dit te regelen.

Huidig beleid

Het huidige beleid bij ruimtelijke planvorming wordt de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gemotiveerd toegepast. In woonwijken worden kleinschalige bedrijven t/m categorie 1 onder voorwaarden toegestaan en is in de bestemmingsplannen verankerd.

Actueel beleid

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) van de Wet Milieubeheer per oktober 2010 komen te vervallen. In de actuele situatie anno 2015 zijn in het Activiteitenbesluit voor veel activiteiten de milieueisen voor alle relevante milieucompartimenten vastgelegd. En wordt er ruimtelijk een duidelijke functiescheiding aangebracht tussen bedrijfsactiviteiten en gevoelige functies (zoals wonen).

Activiteitenbesluit

Veel bedrijven hebben als gevolg hiervan geen omgevingsvergunning voor het aspect milieu meer nodig. Uitgangspunt van het Activiteitenbesluit is om zoveel mogelijk inrichtingen onder algemene regels te brengen. Het achterliggende doel hiervan is het verminderen van de administratieve lasten voor zowel inrichtingen als overheden. Inrichtingen kunnen volledig onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen of het besluit kan gedeeltelijk van toepassing zijn. Afhankelijk van het soort bedrijf, het 'type inrichting', is het Activiteitenbesluit geheel of gedeeltelijk van toepassing. Het Activiteitenbesluit maakt onderscheid in drie typen inrichting: type A, B en C.

Het Activiteitenbesluit bevat verder algemene regels voor milieubelastende activiteiten. Soms is het echter niet mogelijk om algemene regels op te stellen die in alle gevallen redelijk zijn. Daarom bevat het Activiteitenbesluit de mogelijkheid om in bepaalde gevallen van de algemene regels af te wijken met maatwerkvoorschriften.

Doorwerking in de nieuwe bestemmingsplannen

In de regels bij bestemmingsplannen wordt bij de bestemming "Bedrijf" naast de toepasselijkheid van de lijst “Staat van Bedrijfsactiviteiten” indien nodig tevens het gebruik geregeld, bij dat betreffende bedrijf als geheel of voor delen van de bestemming.

Voor bedrijfsuitoefening aan huis wordt verwezen naar de algemene “Staat van Bedrijfsactiviteiten” en zijn toegestaan tot en met categorie 1.

 

3.4.4 Antennebeleid

Door het toenemende gebruik van mobiele telecommunicatie moeten er in toenemende mate antennemasten worden geplaatst. Het antennebeleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 2 april 2010 en maakt het mogelijk om binnen de bebouwde kom antennemasten ten behoeve van telecommunicatie te plaatsen.

In het beleid zijn enkele uitgangspunten opgenomen. Zo dienen antenne-installaties zoveel mogelijk aan de randen van woonwijken en gebieden zonder een overwegende woonfunctie te worden geplaatst. Daarnaast moeten operators zoveel mogelijk van elkaars masten gebruik maken (site-sharing), mogen vrijstaande antenne-installaties in principe niet hoger zijn dan 40 meter en moeten ze worden geplaatst op minimaal 50 meter afstand van woningen. Bij een nieuwe vergunningaanvraag voor het plaatsen van een mast moet een goed communicatieplan worden opgezet om betrokkenen open te informeren.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan zijn de uitgangspunten, zoals verwoord in het antennebeleid, overgenomen.

 

3.4.5 Beleidsnotitie Bed & Breakfast bij woningen

Het doel van het beleid is om bed & breakfast voorzieningen bij woningen te stimuleren in goede afstemming met de ruimtelijke ordening en met bescherming van de (woon-) omgeving. Afhankelijk van de grootte van het bestaande woonhuis en omgevingskenmerken is de toelaatbare grootte van een bed & breakfast variabel. De inpassing van een bed & breakfast voorziening bij een woonhuis vereist maatwerk en is aan voorwaarden gebonden.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een bevoegdheid opgenomen waardoor het mogelijk wordt om een bed & breakfast in een woning te exploiteren. Deze bevoegdheid sluit aan bij de uitgangspunten uit de beleidsnotitie.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

 

4.1 Cultuurhistorie

De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

 

4.1.1 Historische stedenbouw

In- en in de directe omgeving van het plangebied komen geen Rijks-, Provinciale- en Gemeentelijke monumenten voor, ook zijn er geen panden aanwezig die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

 

4.1.2 Historische geografie

Algemeen

De oudste vermelding van Leusden in historische bronnen dateert uit 777. In dat jaar schenkt Karel de Grote de in de gouw Flethite gelegen villa Lisiduna (later verbasterd tot Leusden) mét de daarbij behorende akkergronden, hoeven, huizen en gebouwen, onvrijen, bossen, velden, weides, hooilanden en waterlopen aan de Sint-Maartensbasiliek te Utrecht. Daarmee krijgt de bisschop van het bisdom Utrecht in dit gebied zeggenschap. De villa of landgoed lag naar men aannam nabij de huidige toren van Oud Leusden. De bijbehorende akkergronden lagen bij elkaar op de oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. In het lagere, nattere deel aan de voet van de stuwwal en in de beekdalen lagen de velden, weides, hooilanden en woeste gronden.

Kern Leusden

Het plangebied maakt deel uit van de Hamersveldse ontginning die rond 1130 in opdracht van de bisschop van Utrecht werd uitgevoerd.

  [image]

Afbeelding - Hamersveldse ontginning met als ondergrond de kadasterkaart uit 1832

De Hamersveldse ontginning werd begrensd door de (Hamersveldse) Grift, de Moorsterbeek, de Modderbeek en de Zuidwindse sloot. In het midden van de ontginning lag de Hamersveldseweg die de ontginningsas vormde en over de hoogste plaatsen (zoals zandruggen of oude oeverwallen) werd aangelegd. Aan de westkant van de weg werden de eerste boerderijen gebouwd. In de loop van de tijd is de Hamersveldseweg om sommige plaatsen wat verlegd. Er zijn nog delen van de Grift zichtbaar tussen de Bavoortseweg en de Groene Zoom. Het gebied maakte in het verleden deel uit van de strookverkaveling Gelderse Vallei.

Ter hoogte van het huidige winkelcentrum de Biezenkamp gaat de Hamersveldseweg over in de Zwarteweg. Voorheen liep de Zwarteweg vanaf het gerechtshuis 'De Swarte Steegh' in Hamersveld naar Stoutenburg en vormt een van de oudste verbindingswegen samen met de Heiligenbergerweg en de Burgemeester de Beaufortweg.

Landschap

Het plangebied ligt in een overgangszone van een slagenlandschap met kenmerkende strokenverkavelingsstructuur naar een kampenlandschap met kenmerkende blokverkaveling. De Heiligenbergerbeek vormt min of meer de grens tussen beide landschapstypes. Het plangebied maakte in het verleden deel uit van een natter gebied dat is ontgonnen. De kenmerkende strokenverkaveling liggen haaks op ontginningsassen als Hamersveld. Ondanks dat deze verkavelingsstructuur veel heeft geleden onder latere herverkavelingen is, mede dankzij de diverse sloten en kleine landschapselementen, de verkavelingsstructuur nog te herkennen.
De beken in de Gelderse Vallei hadden van oorsprong een kronkelig verloop, maar zijn in de loop der jaren gekanaliseerd. Het beekdal van de Heiligenbergerbeek is door woon- en agrarische bebouwing in de loop der jaren verdicht. Vroegere karakteristieken van het beekdal zijn hierdoor minder goed herkenbaar.

De Hamerveldseweg wordt aangemerkt als een historisch waardevol bebouwingslint. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn echter geen historisch geografisch waardevolle elementen aanwezig die om een specifieke bescherming in het bestemmingsplan vragen. Landschappelijke kenmerken e.d. zijn integraal onderdeel geworden van de wijken binnen de kern Leusden.

 

4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent.
Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de bestuurslaag gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dienen gemeenten ervoor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

Eind 2012 heeft de gemeente Leusden in dit kader de Beleidsnota Archeologie en de Archeologische Beleidsadvieskaart vastgesteld. Indien er archeologisch onderzoek nodig is, dient dit te geschieden volgens de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en de Richtlijnen voor bureau- en inventariserend veldonderzoek van de gemeente Leusden.
Op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen, worden de waarden en verwachtingen aangegeven.

 
Archeologie in Leusden

De gemeente Leusden ligt in een landschappelijk regio die de gemeentegrenzen overschrijdt. De stuwwal en zandgronden zijn niet alleen kenmerkend voor Leusden, maar (deels) ook voor Amersfoort, Bunschoten en Soest. Deze gemeenten hebben daardoor een hoge mate van overeenkomstigheid van archeologische waarden en verwachtingen. Dit is een belangrijke basis voor samenwerking en kennisdeling en ook bij het opstellen van een archeologiebeleid. Op 10 maart 2009 is middels een Raamovereenkomst Archeologie de regionale samenwerking tussen de Gemeente Leusden en het Centrum voor Archeologie (CAR) van de Gemeente Amersfoort bezegeld.

Op basis van archeologisch bureauonderzoek en de daaruit voortvloeiende samengestelde archeologische verwachtingskaart is de Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Leusden opgesteld. Deze kaart is erop gericht om eenduidig vertaald te kunnen worden van verwachtingsindicatie naar een ‘archeologie-advies’ ten behoeve van bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Voor het achterhalen van de oorsprong van een bepaalde (verwachtings)waarden, en daarmee ook de implicaties of mogelijkheden voor het te volgen beleid, dienen de achterliggende kaarten vanuit het bureauonderzoek (RAAP 2009) geraadpleegd te worden. Het doel van de Archeologische Beleidsadvieskaart is het bieden van een beslissingskader bij de verlening van omgevingsvergunningen. Daartoe dienen de archeologische waarden- en verwachtingszones opgenomen te worden in de nieuwe bestemmingsplannen van de gemeente Leusden.

De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft aan wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten en welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied al vastgesteld zijn.
Binnen het bestemmingsplangebied liggen geen reeds bekende archeologische waarden. De verwachtingswaarde voor het aanwezig zijn van archeologische sporen is, op basis van het bureauonderzoek (RAAP 2009) in kaart gebracht. Zo zijn gebieden aangegeven waar – op basis van onder meer het bodemtype – archeologische waarden in meer of mindere mate archeologische sporen of vondsten verwacht worden. Zo zijn de volgende categorieën onderscheiden.

 [image]

Afbeelding - Fragment Archeologische beleidskaart 2011 (bron: Gemeente Leusden)

 [image]

1. Lage verwachting(swaarde)

Het overgrote deel van het plangebied heeft een lage verwachtingswaarde.

Zones met lage archeologische verwachting:

2. Middelhoge verwachting(swaarde)

Vanaf het winkelcentrum in zuid/zuidwestelijke richting heeft een gebied een middelhoge verwachtingswaarde. Gebieden met middelhoge archeologische verwachting zijn:

Op deze gronden kunnen sporen van prehistorische jagers-verzamelaars (en landbouwers) voorkomen, maar deze worden in mindere mate verwacht dan op de hoger gelegen dekzandruggen.

3. Hoge verwachting(swaarde)

Op slechts enkele plekken in het plangebied komt de hoge verwachtingswaarde voor. Onder gebieden met hoge archeologische verwachting vallen:

Deze gronden waren in het verleden bekende vestigingslocaties. Op deze gronden kunnen sporen van prehistorische jagers-verzamelaars en prehistorische en middeleeuwse landbouwers voorkomen. Ook de bekende historische boerderijplaats heeft ook een hoge verwachting toebedeeld gekregen.

Beleidsregels behorende bij de verschillende archeologische verwachtingswaarden.

Per archeologische verwachtingswaarde gelden verschillende regels voor wat betreft bodemverstorende activiteiten:

Plantoetsing vindt vooraf plaats door het bevoegd gezag. In de Beleidsnota Archeologie biedt de gemeente een set standaardregels aan om bovenstaande in bestemmingsplannen te regelen.

Archeologisch onderzoek voor omgevingsvergunning

De vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport heeft overlegd van een archeologisch deskundige, waarin de archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Op basis van dit rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de betreffende vergunning verbinden (beschermen, opgraven, archeologisch begeleiden).

Omdat de zones met een archeologische verwachtingswaarden ieder verschillende regels met zich mee brengt voor wat betreft bodemverstorende activiteiten (dieper dan 30 cm onder maaiveld), zijn de drie verschillende categorieën ook met drie specifieke dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie geregeld en geografisch bepaald. Voor het onderhavig plangebied geldt echter enkel de hoge verwachtingswaarde en is de bijbehorende standaardregelgeving uit de Beleidsnota Archeologie toegepast.

 

4.3 Bodem

Het doel van de Wet Bodembescherming (Wbb) is het behoud en de verbetering van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit. Dus in geval van functiewijziging of graafwerkzaamheden is bodemonderzoek nodig.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijzigingen.
In het kader van het verwijderen van het tankstation met opslagtanks dient tevens op de locatie de actuele bodemkwaliteit (eindsituatie) vastgelegd te worden.

In de periode maart – april 2015 is voor de onderzoekslocatie Hamersveldseweg 14 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In bijlage 1 bij deze toelichting van het bestemmingsplan is de rapportage van het onderzoek toegevoegd.

Conclusie van het bodemonderzoek

De hypothese 'verdachte locatie' stand houdt en enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt echter geen belemmering voor de verwijdering van de tanks en de sloop van het tankstation. De activiteiten hebben niet aantoonbaar geleid tot significante bodemverontreiniging. De eindsituatie is in voldoende mate vastgelegd. Het is echter niet uitgesloten dat tijdens de amovering van de installatie beperkte verontreiniging wordt aangetroffen.

Gereedmelding en afgifte van het "Tanksaneringscertificaat" is afgegeven op 6 mei 2015 registratienummer 150304563.01, het certificaat is als bijlage 2 bij deze toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.

 

4.4 Flora en fauna

Binnen de bescherming van de natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van gebieden en van soorten.

4.4.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is in eerste instantie geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

Vogel- en Habitatrichtlijnen

De vogelrichtlijn beschermt de vogelsoorten die worden genoemd in de Bijlage I van de richtlijn. De Habitatrichtlijn omvat zowel de bescherming van planten en dieren in gebieden die worden aangeduid als Habitatgebied, als ook de bescherming van verschillende planten- en diersoorten op zich. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn samengevoegd in “Natura 2000”.
Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebiedenen behoort ook niet tot de Ecologische Hoofdstructuur.

Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan hoeft in het kader van de Natuurbeschermingswet geen nader onderzoek te worden uitgevoerd

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).

Binnen het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur

Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening mogen ingrepen in de EHS niet leiden tot een significante aantasting, tenzij er sprake is van een 'groot openbaar belang' en er geen alternatieven mogelijk zijn of wanneer de negatieve effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden beperkt door mitigerende en compenserende maatregelen.

Binnen- en in de omgeving van het plangebied zijn geen gebieden aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur.

 

4.4.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied van Leusden. Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot hinder of beschadiging van beschermde natuurgebieden.

 

4.5 Geluid

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen in het geval van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of bij een uitbreiding van dergelijke bestemmingen binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd.
Ook bij de realisatie van nieuwe infrastructuur is onderzoek nodig. Van bovengenoemde is in dit bestemmingsplan geen sprake.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

 

4.5.1 Wegverkeerlawaai

Voor het akoestisch onderzoek zijn vanuit de Wgh alleen de wegen relevant waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur of meer geldt. Voor 30 kilometer zones hoeft conform artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.

 [image] [image]

Afbeelding, Themakaart Geluid, Milieubeleidsplan gemeente Leusden

De wegen in de woongebieden zelf betreffen woonstraten die zijn ingericht als 30 km-wegen. De ontsluitingswegen hebben wel 50 km-regime, zoals de Noorder Inslag, de Groene Zoom.

 

4.5.2 Railverkeerlawaai

Ten zuiden van de kern Leusden is de goederenspoorlijn (Ponlijn) gelegen. Dit doodlopende goederenspoor verbindt het bedrijventerrein en in het bijzonder het bedrijf PON met Amersfoort.

De spoorlijn is op dermate grote afstand gelegen van het plangebied dat geluidsoverlast vanuit de spoorlijn kan worden uitgesloten.

 

4.5.3 Industrielawaai

Aan de zuidzijde van de kern Leusden ligt een tweetal bedrijventerreinen. Bedrijventerrein Paardenmaat en het bedrijventerrein Ambachtsweg. De ontsluiting van beide bedrijventerreinen vindt plaats via de Hamersveldseweg en de Zuiderinslag.

De bedrijventerreinen zijn op dermate grote afstand gelegen van het plangebied dat geluidsoverlast van industrielawaai kan worden uitgesloten.

 

4.6 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005.
De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.

  2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die dermate negatieve gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit dat de grenswaarden worden overschreden. Onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

 

4.7.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van een ongeval in de directe omgeving waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico’s moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden welke het wettelijk kader vormt voor ondergrondse buisleidingen.

Op 1 april 2015 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden welke het wettelijk kader voor transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geeft.

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

In het kader van de externe veiligheid worden drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

  2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

  3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.7.2 Inrichtingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook bevinden zich buiten het plangebied geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

 

4.7.3 Transportroutes

De Groene Zoom is een aangewezen Route Gevaarlijke Stoffen. Deze route kan gebruikt worden door bestemmingsverkeer richting de bedrijventerreinen Paardenmaat en Ambachtsweg. De route is, ten opzichte van de getoonde themakaart Externe veiligheid, aangepast. Inmiddels gaat de route niet meer over de Maanweg maar vervolgt deze de Groene Zoom via de nieuwe verbinding met de provinciale weg N226 ( Arnhemseweg), daarmee is een aanzienlijk veiligere transportroute ontstaan.

 [image] [image] [image]

Afbeelding - fragment themakaart externe veiligheid

De Groene Zoom behoort ten dele tot de door de gemeente Leusden vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De afstand van De Groene Zoom tot het plangebied bedraagt ongeveer 540 meter. Gezien deze afstand is er geen belemmering vanwege het plaatsgebonden risico. Ook worden binnen deze afstand geen nieuwe objecten gerealiseerd. Aangezien het groepsrisico vanwege het bestemmingsplan niet toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico zoals bedoeld in artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet noodzakelijk.

Ook de op zeer ruime afstand van het plangebied gelegen spoorlijn (Ponlijn) is deze voor externe veiligheid niet relevant, over deze spoorlijn vindt blijkens de Regeling basisnet geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

 

4.7.4 Buisleidingen

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. De meest nabij gelegen leiding van de N.V. Nederlandse Gasunie is in het buitengebied van de kern Leusden gelegen, op een afstand van ruim 900 meter van het plangebied.

In het kader van de externe veiligheid zijn buisleidingen niet relevant en vormen derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

 

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder kunnen veroorzaken ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen, zoals wonen. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van (voldoende) scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer gedetailleerde afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

De betreffende VNG-publicatie vormt dus ook geen wettelijk kader. Op basis van de, in de publicatie opgenomen richtafstanden, wordt in dit bestemmingsplan een inschatting gemaakt van mogelijk overlast als gevolg van de nabijheid tussen milieubelastende bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen.

Deze richtafstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden, bedrijventerreinen en landelijke gebieden. De kern Leusden kan worden gekarakteriseerd als rustige woonomgeving. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is normaliter niet toelaatbaar.

Ten aanzien van de milieuzonering rond en binnen het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende afstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk).

De bedrijven langs de Hamersveldseweg liggen in de meeste gevallen op zeer korte afstand van woningen. Om die reden is in het vigerende bestemmingsplan Hamersveld 1997 opgenomen dat alleen bedrijven zijn toegestaan uit de milieucategorie 1. Uitzondering is gemaakt voor de bestaande bedrijven uit een hogere categorie welke tevens ook specifiek zijn aangeduid.
Dit geldt ook voor het in onderhavig bestemmingsplan opgenomen garagebedrijf, waarbij de bestaande regeling zoveel mogelijk overeenkomstig is overgenomen. Met daarbij één duidelijk verschil in de planologische regeling, dat niet meer de mogelijkheid is opgenomen voor een brandstofverkooppunt. Dit is tevens het uiteindelijke doel van deze partiële herziening van het bestemmingsplan.

Verbeterde situatie

Met het verplaatsen van het brandstofverkooppunt is voor de directe omgeving en de Hamersveldseweg een aanzienlijke verbetering bereikt t.a.v. de veiligheid. Dit voor wat betreft de directe opslag- en verkoop van brandstof als mede de daarmee samenhangende verkeersbewegingen op de Hamersveldseweg. In de ruimtelijke beleving nam het (verwijderde) verkooppunt ter plaatse een dominante plek in die geen recht deed aan de zichtbare uitstraling behorend bij de historische lintbebouwing. Met het wegnemen van het brandstofverkooppunt is zowel de directe veiligheid als de verkeersveiligheid (minder gemotoriseerde verkeerbewegingen) gediend en is mede de visuele beleving van de omgeving in weer hersteld.

Het garagebedrijf zelf leidt in de actuele situatie niet tot conflicten met de woonomgeving. Voor bedrijven wordt er met specifieke bepalingen ingevolge de (milieu) wetgeving voor gezorgd dat de mogelijke milieugevolgen voor de woonomgeving ook tot een aanvaardbaar minimum beperkt blijven.

 
Conclusie

Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de functies binnen de woonomgeving.

 

4.9 Waterparagraaf / watertoets

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/ watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets zijn waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces betrokken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Indien voorkomen echt niet mogelijk is, komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

Het plangebied is gelegen in de bestaande woonwijk Hamersveld binnen de kern Leusden.

Waterkeringen en watergangen

Vaste afspraak met het waterschap is dat primaire watergangen, die een belangrijke waterbergende en -afvoerende functie vervullen, in het bestemmingsplan rechtstreeks worden bestemd.

Binnen- en in de nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen of watergangen aanwezig.

 [image]

Afbeelding - Fragment leggerkaart Leusden Waterschap Vallei en Veluwe

Regenwater en grondwater

Het is van belang dat grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, kan het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijk riool.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt per locatie bekeken op welke wijze hemelwater het best kan worden verwerkt. Uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet afwijkt van voor de bouw. Om hemelwateraspecten goed in ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen borgen stelt de gemeente onderstaande handvatten centraal. Daarbij geldt als principe dat waterproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving maar zoveel mogelijk in of bij de (nieuw)bouwlocatie worden verwerkt, de gehanteerde voorkeurtrits is daarbij:

  1. (Her)gebruik van hemelwater; het hemelwater wordt opgevangen om binnen de ontwikkeling nuttig in te zetten waardoor het niet tot afvoer komt.

  2. Bergen en vertraagd afvoeren; na (hevige) regenval wordt water in het plangebied opgevangen en tijdelijk geborgen om vervolgens vertraagd te worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Voorbeelden zijn: bergingsvijvers, wadi’s, groene daken, infiltratieriolering, verlaagde parkeerterreinen etc.

  3. Rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater; indien hemelwater niet kan worden geborgen wordt het afgevoerd naar gebieden met oppervlaktewater zoals vijvers, sloten en kanalen.

  4. Afvoeren naar het rioolstelsel; alleen als de eerste drie opties niet mogelijk zijn vindt afvoer plaats via de (vuilwater-)riolering. Voor nieuwbouw (herbouw) op percelen geldt (in lijn met de bouwverordening) dat het afvalwater en hemelwater gescheiden moet worden ingezameld en bij afvoer naar het gemeentelijk rioolstelsel, ter hoogte van de perceelgrens gescheiden moet worden aangeboden.

Riolering

De waterhuishoudkundige situatie waarop het garagebedrijf in onderhavig plangebied is aangesloten is een gemengde rioolstelsel.

Bij gemengde stelsels wordt afval en regenwater gezamenlijk (onder vrij verval) getransporteerd in één leiding. Gemengde stelsels liggen in Leusden voornamelijk in de oudere woonkernen.

Voordelen gemengd stelsel:

Nadelen gemengd stelsel:

 

 [image] [image]

Afbeelding - Fragment kaart rioolstelsels in Leusden

De nadelige effecten van gemengde stelsels zijn voor de gemeente reden bij nieuwbouw geen gemengde stelsels te ontwikkelen. De kosten en de mate van overlast die gepaard zouden gaan met het op grote schaal vervangen van de bestaande gemengde stelsels door gescheiden rioleringsstelsels maakt grootschalige vervanging binnen de bestaande infrastructuur echter niet doenlijk.
Ondanks dat in een groot deel van de wijk een gemengd stelsel ligt is het hierbij echter wel van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen het hemel- en het vuilwater apart wordt aangeboden aan de erfgrens. Als in de toekomst het gemengde systeem dan wordt vervangen door een gescheiden systeem dan kan alsnog worden afgekoppeld. De kosten voor het maken van een aansluiting op een bestaand stelsel worden doorberekend aan de aanvrager, één en ander conform de verordening rioolaansluitrecht van de gemeente Leusden.

Digitale Watertoets

Een digitale watertoets is uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. De toets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In bijlage 2 bij deze toelichting van het bestemmingsplan is de documentatie die bij de toets hoort toegevoegd.

Resultaat van de toets

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang.

In het kader van een de digitaal uitgevoerde toets heeft tevens overleg plaats gevonden met het waterschap, daarbij is door het waterschap aangegeven dat er geen aanleiding is om verder in gesprek te gaan over de waterhuishoudkundige huishouding.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en staat geen ontwikkelingen toe die leiden tot wijzigingen in het waterhuishoudingssysteem in het plangebied of aansluitende gebied.
Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de functies binnen de woonomgeving.

 

 

4.10 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied komen geen leidingen voor die ruimtelijke relevant zijn en eventuele belemmeringen voor bestaande- en toekomstige bebouwing met zich mee zouden kunnen brengen.

 

4.11 Duurzaamheid

De gemeente streeft er naar dat gebouweigenaren bij nieuwbouw of verbouw energiezuinig bouwen en duurzame materialen toepassen, zoals duurzaam geproduceerd hout of herbruikbare materialen.

De provinciale ruimtelijke verordening (4 februari 2013) schrijft voor dat ruimtelijke planning binnen het stedelijk gebied een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1, lid 3 van de verordening).

Gemeente Leusden stimuleert de toepassing van het Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR) gebouw. GPR gebouw is een praktisch programma waarmee duurzaam bouwen in een rapportcijfer op vijf thema's wordt uitgewerkt: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. GPR Gebouw geeft inzicht in de talrijke keuzes om een milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig huis te bouwen.

Het ministerie van VROM ondersteunt met de regeling Stimuleren Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK) gemeenten in de ontwikkeling en uitvoering van klimaatbeleid. Het klimaatakkoord, de SLOK-regeling en de ervaringen met de gemeente met voorgaand klimaatactieplan vormen de basis van het Klimaatactieplan 2009-2012, met ambitie en een uitwerking in concrete activiteiten. Alleen bij het mogelijk maken van bio-energie wordt een rol voor bestemmingsplannen voorzien. Dat is in dit bestemmingsplan voor binnenstedelijk gebied niet aan de orde.

Nul-op-de meter in 2020

In februari 2015 heeft de gemeente Leusden het provinciaal programma 'Nul-op-de-meter' mede ondertekend. De ambitie daarbij is om binnen de provincie Utrecht 50.000 ‘nul-op-de-meter’ woningen in 2020 te hebben gerenoveerd. Deze huishoudens ontvangen dan geen energienota meer. Om de ambitie van 50.000 woningen in 2020 in de regio Utrecht te bereiken, moeten ondernemers, wetenschappers, politici, ambtenaren bij gemeenten en afgevaardigden van maatschappelijke organisaties samenwerken en actief bijdragen. Door industrialisatie en standaardisering van toe te passen materialen en door gunstige leenmogelijkheden worden de aanpassingen voor iedereen haalbaar en betaalbaar.

Om de beoogde duurzaamheidsambities in het bestaand stedelijk gebied te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Met name wordt daarmee de proceduretermijn van vergunningverlening voor de ontwikkeling bespoedigd. In de regels is een mogelijkheid opgenomen om onder bepaalde voorwaarden af te kunnen wijken van in de regels gestelde maten en percentages, ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van woningen.

In ieder geval mogen de isolatie voorzieningen bij de woning(en) geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken tot gevolg hebben. Hierbij kan worden gedacht aan strijdigheid met het burenrecht, onevenredige vermindering van de daglichttoetreding, onevenredige belemmering van erfdienstbaarheden (recht van overpad en afwatering) of inbreuk op eigendomsrecht zonder toestemming.

 

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

 

5.1 Algemeen

In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het garagebedrijf gesitueerd aan de Hamersveldseweg 14. Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan een beperking van de functie ter plaatse, het niet langer toestaan van een verkooppunt motorbrandstoffen.
Daarmee is de functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het (toekomstige) gebruik van de gronden en gebouwen gewaarborgd.

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruiksdoelen. Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in paragraaf 5.2 worden behandeld.

Regels

De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

5.2 Bestemmingen

 

5.2.1 Bedrijf

In het plangebied is enkel het garagebedrijf Hamersveldseweg 14 opgenomen en bestemd als bestemming 'Bedrijf'. Daarbij is tevens aangegeven tot welke van de volgende milieucategorieën bedrijfsvoering mogelijk zijn:

Als bijlage bij de planregels is een bedrijvenlijst (Staat van Bedrijfsactiviteiten) opgenomen. Deze bedrijvenlijst is gebaseerd op de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
Het onderhavig bedrijf is als een categorie 1 bedrijf bestemd en tevens als garagebedrijf. Middels een afwijking is het voor het bevoegd gezag mogelijk een bedrijf toe te staan in categorie 2 of niet is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar wel is te vergelijken met een ter plaatse toegestaan bedrijf.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven waarbinnen de bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd. Op de verbeelding zijn de bouwmaten en bebouwingspercentages aangegeven die aangehouden dienen te worden.
Binnen de bestemming is op het bedrijfsperceel, conform de geldende situatie, één bedrijfswoning toegestaan en is als bedrijfswoning aangeduid.

 

5.2.2 Waarde - Archeologie

Ter plaatse van het onderhavig plangebied is één archeologische bestemmingen opgenomen. De dubbelbestemming is gebaseerd op een in het plangebied voorkomende hoge verwachtingswaarde conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart.
Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek. Voor de archeologische dubbelbestemming gelden specifieke onderzoeksvoorwaarden.

Voor het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde is naast de onderliggende hoofdbestemming, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' opgenomen.
Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

 

5.2.3 Algemene regels

Naast de regels ten aanzien van specifieke bestemmingen, zijn er ook algemene regels opgesteld. Deze regels gelden onafhankelijk van het type bestemming. De belangrijkste van de algemene regels zijn:

Algemene bouwregels

Algemene gebruiksregels

Algemene afwijkingsregels

Algemene wijzigingsregels

 

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

 

Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden welke door de gemeente bekostigd worden. Verder worden er geen kosten gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan.
De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.

 

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Aangezien dit bestemmingsplan geen grootschalige planologische wijzigingen mogelijk maakt en er juist op is gericht overlast voor de woonomgeving te verminderen is het in dit geval niet aannemelijk dat er aanleiding is voor vergoedbare planschade.

 

Geen exploitatieplan

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of er geen sprake is van kostenverhaal.

Gezien het overwegende conserverende karakter van het bestemmingsplan is een exploitatieplan niet nodig.

 

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

7.1 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

Met voorliggend bestemmingsplan zijn geen belangen van overlegpartners in het geding. Expliciet vooroverleg is derhalve niet noodzakelijk.

 

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Hamersveldseweg 14 heeft op grond van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf 29 juni tot en met 1 september 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Deze ter inzage legging is bekend gemaakt in de Staatscourant en op website van de gemeente (www.leusden.nl). Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl (alsmede via de gemeentelijke website www.leusden.nl).

Gedurende de terinzage termijn zijn er geen zienswijzen ingediend, waarna het plan op 2 november 2017 ongewijzigd is vastgesteld.