1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn voornemens om op een vrije kavel op een perceel aan de Tuibrug in Houten een Montessorischool te bouwen. Het betreft een initiatief waarmee de Montessorischool naar één locatie in Houten verhuist. Het bijzonder karakter van het project komt tot uiting in de architectonische opzet van het plan. De nadruk ligt op de natuurlijke en groene omgeving waarmee natuurlijk spelen en ontdekken mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt ook de verbinding gezocht met de ten zuiden van het plangebied gelegen Wetering met het thema water.
Het bestemmingsplan dat ter plaatse geldt is 'Kruisboog - Weteringhoek' (2012) van de gemeente Houten. Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Binnen de uit te werken bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Scholen zijn aan te merken als een maatschappelijke voorziening.
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de verdere uitwerking van het bestemmingsplan en wordt opgesteld om de hierboven geschetste ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op een vrije kavel in Houten tussen de Hefbrug aan de noordzijde, de Tuibrug aan de oostzijde en de Houtensewetering aan de zuidzijde. Het betreft de gehele vrije kavel, gelegen langs de Houtensewetering, met een oppervlakte van 4922 m².
Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de Rondweg op een afstand van ca. 230 m. Op het perceel ten oosten van het plangebied zijn basisschool de Johannes Bogermanschool en een evangelische kerk gevestigd. Op het perceel aan de westzijde van het plangebied bevinden zich korfbalvelden, welke hoofdzakelijk gebruikt worden door korfbalvereniging Victum. Op het perceel ten noordoosten van het plangebied is kinderopvang Kids Lodge gevestigd. Tot slot bevindt zich ten noordwesten een grote parkeerplaats.
De percelen ten oosten en noordoosten hebben beide een maatschappelijke bestemming. Het perceel ten westen heeft een sportbestemming.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
Figuur 1. Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: Google Maps)
Figuur 2. Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd, bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kruisboog - Weteringhoek', welke is vastgesteld op 6 maart 2012. De betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, cultuur en ontspanning, verkeer-wegverkeer en groen. Daarnaast beschikt het direct aangrenzende gebied ten zuiden van het plangebied over de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Deze gronden zijn, behalve de groen bestemming, mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van de riolering.
Navolgende afbeelding (figuur 3) toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Kruisboog - Weteringhoek' ter plaatse van het plangebied.
Figuur 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Om de bestemming uit te kunnen werken, ten behoeve van school, moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 14 lid 2 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in
toelichting paragraaf 3.3.4 en in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In
hoofdstuk 5 volgt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpuitwerkingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid.
2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur. Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt aandacht besteed aan de volgende elementen: de wegenstructuur, groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de functionele structuur. Beschreven wordt welke (hoofdgroepen) gebruikers in het plangebied aanwezig zijn.
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie betreft de planlocatie een braakliggend perceel, welke begroeid is met gras. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn een aantal losse bomen en een elzenlaan gesitueerd. Ten zuiden van het plangebied is tevens de watergang de Houtensewetering gelegen, waarmee de verbinding wordt gezocht in dit project. Wat betreft de wegenstructuur grenst het plangebied in het oosten en noordoosten aan de Tuibrug, welke aan de oostzijde als een fietspad is ingericht. De noordzijde van het plangebied grenst aan de Hefbrug.
Ten noordoosten van de kavel aan de overzijde van de Tuibrug is nog een kinderdagverblijf gesitueerd. Ten westen van de kavel is een korfbalvereniging met bijbehorende korfbalvelden gesitueerd. Ten oosten van het plangebied zijn een school en een kerk gesitueerd.
Onderstaande afbeelding (figuur 4) toont een aanzicht vanaf de Tuibrug in de richting van het plangebied.
Figuur 4. Aanzicht plangebied vanaf de Tuibrug in zuidelijke richting (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om op het braakliggende kavel tussen de Tuibrug en de Houtensewetering een Montessorischool te realiseren. Op deze nieuwe locatie zullen drie verschillende vestigingen samengevoegd en op één locatie gevestigd worden. Het nieuwe schoolgebouw biedt ruimte voor ca. 350 leerlingen. De kavel is momenteel in eigendom van de gemeente Houten en door de gemeente Houten aangewezen als kavel voor o.a. maatschappelijke voorzieningen. Het gebruik als school is passend binnen deze maatschappelijke functie. Op deze locatie is goed een school te realiseren die past bij de functies in de directe omgeving.
Wat kenmerkend is aan dit project is dat de leerlingen hebben mogen meedenken over het ontwerp van het nieuwe gebouw. Hieruit is gebleken dat het een duurzaam karakter moet krijgen. Dit komt tot uiting in het ontwerp en de inrichting van het terrein. De grond om het gebouw heen wordt een natuurlijke en groene omgeving waarin het thema water nadrukkelijk naar voren komt. Er wordt namelijk verbinding gezocht met de Wetering. Dit faciliteert natuurlijk spelen en ontdekken. Met de gekozen architectuur zal het pand uniek zijn ten opzichte van de omliggende panden. Dit zorgt voor een herkenbare school die anders is dan andere scholen. Er is gekozen om de natuur als basis te nemen en natuurlijke materialen te gebruiken en een laag energieverbruik te realiseren.
Het terrein wordt groen en met ruimte voor water ingericht. Op deze wijze wordt het terrein klimaatadaptief.
Onderstaande afbeeldingen (figuren 5 en 6) geven een impressie van de toekomstige Montessorischool.
Figuur 5. Impressie vooraanzicht Montessorischool (bron: Van Hoogevest Architecten)
Figuur 6. Impressie zuidoost gevel (bron: Van Hoogevest Architecten)
Verkeer en parkeren
Doordat veel kinderen voor Houtense begrippen op een grote afstand van school zullen wonen wordt een hoog aandeel halen en brengen verwacht. Dit zal voor extra verkeersdrukte op het kruispunt van De Brug met de Rondweg zorgen. Er zal aansluiting op bestaande fiets en voetpaden gerealiseerd worden alsmede zowel een overdekte als een niet overdekte opstelplaats voor fietsen. Het plan voorziet niet in de aanleg van autoparkeerplaatsen. De vraag aan parkeervoorzieningen kan via het parkeerterrein tegenover de school opgelost worden. Voor een toelichting van het verkeer en parkeren, zie
toelichting paragraaf 4.10.
Navolgende afbeelding (figuur 7) toont de beoogde inrichting van het plangebied.
Figuur 7. Beoogde indeling plangebied (bron: Van Hoogevest Architecten)
3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven voor zover dit op deze ontwikkeling van toepassing is.
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De schaalgrootte van de NOVI brengt met zich mee dat het NOVI geen specifieke uitspraken doet die concreet van invloed zijn op dit specifieke project. De ambitie die de NOVI uitspreekt voor duurzaamheid, energie en klimaatadaptatie is wel terug te vinden in dit project. In
toelichting paragraaf 3.3.2 is dit verder terug te lezen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie over de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school als nieuwe stedelijke ontwikkeling moeten worden gezien. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een school met substantiële omvang. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ligt de ondergrens in beginsel bij een ruimtebeslag van 500 m². De school zal een ruimtebeslag krijgen van 1053 m² en de voorgenomen ontwikkeling moet derhalve worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Deze stedelijke ontwikkeling is van belang voor de inwoners van Houten. De Montessorischool in Houten heeft er baat bij dat de drie locaties samengevoegd worden. Financieel gezien zullen de onderhoudskosten verminderen doordat er maar één modern duurzaam gebouw onderhouden hoeft te worden. De locaties die gesloten worden bieden ruimte voor nieuwe initiatieven zoals woningen. Mogelijk voorziet dit plan ook in de creatie van ruimte voor nieuwe leerlingen waardoor het aansluit bij de behoefte van de komende jaren. Dit zorgt ervoor dat er een keuze beschikbaar blijft voor de inwoners van Houten. Er zijn in Houten drie Montessorischolen die alle drie op deze locatie zullen komen, daarmee zijn er dus geen andere Montessorischolen binnen het verzorgingsgebied.
Bestaand stedelijk gebied
De gronden in het plangebied maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De locatie ligt in het westen van de kern Houten net buiten de Rondweg.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Allereerst is de eerste kaart, Visie provincie Utrecht 2050 geanalyseerd voor deze locatie. De voorgenomen ontwikkeling heeft wat betreft deze kaart met name betrekking op de thema's verstedelijking: binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling. duurzaamheid: Provincie Utrecht CO2-neutraal en gezondheid: versterken stad/land verbinding.
Verstedelijking: binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling
De ruimtevraag voor wonen en werken dient op duurzame wijze geaccommodeerd te worden via binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling. Daarnaast dient dit te gebeuren met aandacht voor de thema's bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit. In dit plan wordt aan deze keuze voldaan door de nieuwe school binnenstedelijk te realiseren. Daarnaast is er aandacht voor de genoemde thema's binnen het plan. De Montessorischool in Houten is enorm gegroeid en heeft daarom behoefte aan deze nieuwe locatie. Daarnaast is het ook vanuit duurzaam oogpunt een positieve ontwikkeling dat er een nieuw duurzaam gebouw komt ter vervanging van de drie separate locaties. De aanwezigheid van een goede school draagt bij aan de vitaliteit van de provincie Utrecht doordat er goed basisonderwijs verleent dient te worden. Er wordt daarmee bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving.
Duurzaamheid: Provincie Utrecht CO2-neutraal
De duurzaamheidsambitie voor de realisatie van het pand is uitgebreid, zo worden er bijvoorbeeld natuurlijke materialen gebruikt en er is ruimte voor zonnecellen en wateropvang. Zie hiervoor ook
toelichting paragraaf 4.11. Daarmee wordt invulling gegeven aan de, door de provincie geformuleerde, ambitie om een meer duurzame leefomgeving te realiseren.
Gezondheid: versterken stad/land verbinding
Er wordt geïnvesteerd in groen in en om bebouwd gebied. Het groen moet tot diep in het stedelijk kerngebied beleefbaar zijn. Dit plan draagt hier aan bij doordat een groot gedeelte van het terrein groen blijft en ook het dak van het gebouw voor 50% met sedum bedekt zal worden. Daarnaast wordt de verbinding met de natuur in de vorm van de Houtense Wetering nadrukkelijk gezocht. Doordat dit op een binnenstedelijke locatie gebeurt zorgt het voor een versterking van de stad/land verbinding.
Daarnaast is ook het volgende kaartblad van belang zijn voor dit plan.
Vitale steden en dorpen
Zoals beschreven bij het thema verstedelijking draagt voorgenomen ontwikkeling bij aan het zo veel mogelijk binnenstedelijk oplossen van ontwikkeling en aan de vitaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen daarmee in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
3.2.2 Provinciale Interim verordening
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
In zijn algemeenheid geldt dat de interim verordening niet ziet op een beleidswijziging. De planlocatie is gelegen binnen het stedelijk gebied. Binnen gebieden met deze aanduiding is een verdere verstedelijking mogelijk. Omdat het gaat om de inpassing van één specifieke school binnen een bestaand bedrijventerrein zijn de regels die zien op de aanleg van of uitbreiding van bedrijventerreinen niet van toepassing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen daarmee in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de interim verordening.
3.3.1 Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025
De Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:
- We stellen de mens centraal
Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen. Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.
- We waarderen verschillen
De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.
- We zijn zuinig op onze omgeving
In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties. Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.
- We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA
Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.
- We zijn actief in de regio
Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht. Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een Montessorischool. De planlocatie valt binnen stedelijk gebied en kan door de realisatie van de zorgvoorziening op een braakliggend terrein gezien worden als een vorm van een inbreidingslocatie. Door het initiatief in te passen in de huidige structuren wordt voortgebouwd op de bestaande kenmerken; het ruimtelijk DNA van Houten blijft hiermee behouden. Het plan is passend binnen de stedenbouwkundige opzet zoals deze oorspronkelijk voor Houten is opgesteld en vastgelegd is in het nu geldende bestemmingsplan. Dit uitwerkingsplan is een verdere uitwerking van dit bestemmingsplan voor deze specifieke kavel. Het uitwerkingsplan is passend binnen de uitwerkingsregels. Daarmee wordt een verdere invulling gegeven aan het DNA zoals deze voor Houten stedenbouwkundig is vastgelegd.
De realisatie van deze Montessorischool sluit goed aan bij 'We stellen de mens centraal' omdat het niet voorziet in een groeitaak maar juist drie verschillende locaties samenbrengt op één locatie. Een goed divers aanbod van scholen sluit aan bij het principe 'We waarderen verschillen'. Door het duurzame karakter van dit plan sluit het goed aan bij het principe 'We zijn zuinig op onze omgeving'. Het vernieuwende karakter van het buitenterrein en het concept natuurlijk spelen en ontdekken sluit de ontwikkeling aan bij het principe 'proeftuin'. Verder zal de ontwikkeling aansluiten op het stedenbouwkundige en ruimtelijke concept van Houten zoals hierboven reeds beschreven.
Conclusie
Geconcludeerd dient te worden dat het initiatief een positieve bijdrage levert aan de uitgangspunten uit de toekomstvisie, omdat wordt aangesloten op de vijf principes uit de toekomstvisie.
3.3.2 Programma Ruimte Houten 2017-2019
Het Programma Ruimte 2017-2019 (werkt door in 2021) is vastgesteld op 19 september 2017. Binnen de gemeente Houten vindt een groot aantal ontwikkelingen plaats. Het programma Ruimte zorgt voor samenhang tussen al deze ontwikkelingen. Daarnaast draagt het programma Ruimte ook bij aan het ontwikkelen en implementeren van de nieuwe werkwijze van de overheid in gebiedsontwikkeling. Anders dan vroeger is de gemeente veel meer ondersteunend aan de initiatieven in Houten. Het programma Ruimte geeft richting aan ontwikkellocaties in Houten. De locaties kunnen ingezet worden voor wonen en zorg, sociale woningbouw maar ook voor nieuwe woningbouwconcepten. In het programma Ruimte zijn ook publieke belangen gedefinieerd die het inhoudelijk kader bepalen voor specifieke herontwikkelingen.
Diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens
Houten wil tegemoetkomen aan de realisering van de woonwensen van haar bewoners. De gemeente staat daarom open voor woningbouwinitiatieven van uiteenlopende woningtypen. Bij nieuwbouw geldt de ambitie 'nul op de meter'.
Focus op huisvesting van gezinnen en ouderen
Volgens het Woningbehoefteonderzoek 2016 (Wbo) is er in Houten tot 2025 behoefte aan 1.800 woningen. Dit betreft 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen (met name appartementen). Hiervan zouden bij een gemiddeld economisch scenario 600 (ca. 30%) sociale huurwoningen moeten worden gebouwd, 200 (circa 10%) woningen in de categorie vrije sector huur en 1.000 (circa 60%) in de categorie vrije sector koop. De inschatting is dat ongeveer 800-1.000 woningen kunnen worden gerealiseerd in nog in ontwikkeling te nemen gebieden (Vinex en voorjaar 2016 bekende transformatielocaties). Het overige deel dient elders in de gemeente te worden gerealiseerd.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in De Weteringhoek. De Weteringhoek is een voorzieningengebied in de westelijke oksel van de Rondweg. De Weteringhoek heeft een heldere stedenbouwkundige opzet, met in het midden van het gebied een groot parkeerveld. Het gebied heeft een ruime opzet waarbij de bebouwing losjes in de ruimte staat. Het gebied heeft verschillende functies, variërend van maatschappelijke tot commerciële voorzieningen. Het voorzieningengebied Weteringhoek heeft een centrale rol gekregen in het leven van de Houtense inwoners. Er zijn tal van redenen om het gebied minimaal één keer per week te bezoeken. De maatschappelijke functie van de Montessorischool past bij het karakter van het voorzieningengebied Weteringhoek. Doordat dit project niet in woningen voorziet is de focus op huisvesting van gezinnen en ouderen niet van belang.
In
toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect 'duurzaam wonen', dat een belangrijke plaats heeft binnen dit project.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het Programma Ruimte 2017-2019 van de gemeente Houten omdat het voorgenomen plan past binnen het karakter van het voorzieningengebied Weteringhoek en indirect een bijdrage levert aan de vraag naar woningen zoals deze in Houten bestaat.
3.3.3 Klimaatplan gemeente Houten
Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Dit programma is gedateerd geraakt en wordt vervangen door een nieuw Klimaatplan. Het Klimaatplan valt uiteen in drie onderdelen Te weten het Energieplan, klimaatadaptatieplan en het Actieplan Circulaire economie.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Houten het Energieplan 2020-2025 vastgesteld. Dit plan gaat in op de kansen en behoeftes van
de Houtense samenleving. De focus ligt op het ontwikkelen van voldoende draagvlak voor de grote veranderingen die nog op ons af gaan komen. Door het organiseren van een goede samenwerking met de (vrijwilligers) organisaties in Houten, die energie-activiteiten uitvoeren, kan een versnelling tot stand gebracht worden. Met de vaststelling van dit Energieplan is het eerste deel van het Klimaatplan gereed. Het energieplan spreekt de ambitie uit Houten in 2040 energieneutraal te krijgen. Ingezet wordt op meer zonnedaken en zonnepanelen. Daarnaast worden extra zonnevelden voorzien en een extra windpark.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de ambitie van de gemeente Houten om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit is mogelijk middels het treffen van duurzame maatregelen, waarbij gedacht wordt aan een laag energieverbruik, wateropvang, het goed isoleren en het toepassen van zonnepanelen. Bovendien zal het beoogde schoolgebouw gasloos worden uitgevoerd en het gebouw deels voorzien van een groen (isolerend) sedumdak. Op het resterende deel van het dak worden zonnepanelen geplaatst. Verder wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van half-verharding. In
toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op de duurzaamheidsmaatregelen die getroffen worden.
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Zo zal ook dit schoolgebouw voldoen aan BENG.
Conclusie
Het Klimaatplan gemeente Houten omvat geen belemmeringen voor de planontwikkeling. In de planontwikkeling wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de uitgangspunten van het Klimaatplan, bijvoorbeeld door het toepassen van zonnepanelen.
3.3.4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in
toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken naar 'Gemengd' moet aan de bestemmingsomschrijving uit artikel 14 lid 1 en de uitwerkingsregels uit artikel 14 lid 2 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels, weergegeven.
Bestemmingsomschrijving
De ontwikkeling betreft een school welke aangemerkt kan worden als een maatschappelijke voorziening. Daarmee voldoet het initiatief aan de gestelde bestemmingseis.
Uitwerkingsregels
- voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd in geval het uitwerkingsplan geluidsgevoelige functies mogelijk maakt;
- voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient bodemonderzoek te zijn uitgevoerd;
- middels verkeersonderzoek dient aangetoond te worden dat de verkeerssituatie niet onevenredig worden aangetast;
- ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn geen bestemmingen toegestaan, die uitsluitend of in hoofdzaak gericht zijn op verminderd zelfredzame personen;
- watercompensatie dient plaats te vinden door infiltratie van het hemelwater of het graven van een extra waterberging, waarbij advies ingewonnen wordt bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden;
- Binnen een afstand van 150 meter van het lpg-vulpunt (deelgebied Weteringhoek) zijn geen bestemmingen toegestaan, die uitsluitend of in hoofdzaak gericht zijn op verminderd zelfredzame personen;
- de uitwerking van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' kan in zijn geheel dan wel in delen plaatsvinden
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
- Ten behoeve van het voorgenomen plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie toelichting paragraaf 4.3.
- Ten behoeve van het voorgenomen plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie toelichting paragraaf 4.2.
- In toelichting paragraaf 4.10.1 is aangetoond dat de verkeerssituatie, in de toekomstige situatie, niet onevenredig wordt aangetast.
- Het plangebied is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'.
- Ten behoeve van het voorgenomen plan is de digitale watertoets ingevuld om advies bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden in te winnen. In toelichting paragraaf 4.9.3 wordt nader op het aspect water ingegaan.
- Het plangebied is niet gelegen binnen een afstand van 150 m van het lpg-vulpunt, zie toelichting paragraaf 4.6.
- In onderhavig uitwerkingsplan wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid, om in delen, de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' uit te werken.
Toetsing aan uitwerkingsregels t.a.v. de inrichting en de bouw
In artikel 14.2.2 is bepaald dat bij het opstellen van het uitwerkingsplan voldaan moet worden aan bepaalde randvoorwaarden. Aan deze randvoorwaarden is hieronder getoetst, gebaseerd op de waarden van het concept ontwerp.
Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 30% bedragen. In de praktijk betekent dit dat de som van gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan een bebouwingspercentage van 30%. Het bouwvlak voor het schoolgebouw heeft een oppervlakte van 1.373 m². Het bouwperceel heeft een oppervlakte van 4.922 m². Uitgaande van deze oppervlakte bedraagt het bebouwingspercentage 27,9%. Daarmee wordt voldaan aan de uitwerkingsregels voor wat betreft het maximaal bebouwingspercentage.
Het percentage aaneengesloten verharding per bouwperceel mag niet meer dan 20% bedragen. Het oppervlak aaneengesloten verharding is geschat op 967,25m². Dit komt neer op een percentage van 19,65% van 4.922 m². Daarmee wordt voldaan aan de uitwerkingsregels voor wat betreft het maximaal verhardingspercentage.
Omdat aan het maximaal bebouwings- en verhardingspercentage voldaan wordt, betreft het percentage groen ook minimaal 50%. Daarmee wordt aan het minimaal groenpercentage voldaan.
Aan de regels voor de bouwhoogte en de afstand tot de erfgrens wordt eveneens voldaan. De bouwhoogte bedraagt maximaal 7,5 meter met eventueel een derde ondergeschikte bouwlaag (11 meter) door middel van een kap, dakopbouw of setback. De afstand van de erfgrens tot de voor en zijgevel bedraagt minimaal 5 meter en de afstand tot de achtergevel bedraagt minimaal 15 meter. Tot slot is ook de representatieve zijde van het gebouw georiënteerd op de openbare ruimte.
Geconcludeerd kan worden dat aan alle uitwerkingsregels t.a.v. de inrichting en de bouw wordt voldaan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van een bvo van 200.000 m2 of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. De voorgenomen ontwikkeling ziet op de realisatie van een school met een bvo van 1.958 m2 en een bebouwd terrein oppervlakte van 1.053 m2. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in
toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen voor een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Derhalve zal opstellen van een milieueffectrapportage geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling wordt ingevuld met hoofdstuk 4 van het onderhavige plan.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Tevens staat in de uitwerkingsregels van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' dat voor de vaststelling van het uitwerkingsplan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dient te zijn. In dit kader heeft er een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (Econsultancy, verkennend bodemonderzoek, d.d. 14 september 2020, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1).
Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De multifunctionaliteit van de bodem kan bij overschrijding van normen van verontreinigende stoffen worden aangetast. Hierdoor kunnen beperkingen ten aanzien van het gebruik van de bodem worden gesteld.
Onderzoeksresultaten
Op de onderzoekslocatie bestaat de bodem uit zwak siltig, zwak tot matig zandig, zwak grindig, zwak tot matig humeuze klei. De bovengrond van B14, B15, B16 en B18 is zwak beton- of baksteenhoudend. In de ondergrond van de gehele onderzoekslocatie zijn in verschillende gradaties hout- en plantenresten aangetroffen. Verder
zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Uit enkele grondmengmonsters blijkt dat de ondergrond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen).
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem,
geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De zwakke bijmengingen met baksteen of beton in de bovengrond die plaatselijk zijn waargenomen zijn conform de NEN 5725 niet asbestverdacht. Er zijn dan ook geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties in het grondwater.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigt.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten en gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van de bestemmingsplanswijziging van en nieuwbouw op de locatie. Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor dit initiatief.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is de vorm die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarde is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Naast geluid die wordt veroorzaakt door het wegverkeer wordt er ook geluid veroorzaakt door inrichtingen, zogenaamd inrichtingslawaai. De VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering geeft een eerste indicatie of inrichtingslawaai een belemmering kan zijn voor de vestiging van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming. In de navolgende paragraaf wordt hier op ingegaan.
Planspecifiek
Wegen
De te realiseren school is een geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de nabij gelegen locatie voor het 'Vertrouwde Dorp' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor geluidsoverlast van de Rondweg. Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd door adviesburo van der Boom (17 december 2019, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit dat onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Rondweg op het beoogde zorgcomplex de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Omdat de locatie voor de school op een grotere afstand ligt van de Rondweg wordt aangenomen dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde hier ook niet overschrijdt. Daarnaast bevindt zich ook een buffer van bebouwing tussen de Rondweg en het toekomstige schoolgebouw. Als er voor de school voldaan zal worden aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit zal er voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
Sportvelden
Ten westen van het plangebied zijn een aantal sportvelden gelegen die hoofdzakelijk gebruikt worden door de lokale korfbalvereniging. Zoals blijkt uit de milieuzonering, zie
toelichting paragraaf 4.4 , ligt de nieuwe ontwikkeling te dichtbij de sportvelden vanwege de geluidsnorm. Deze norm bedraagt 30 meter terwijl de werkelijke afstand vijf meter is. Gezien de gebruikstijden van sportvelden en van een basisschool wordt verwacht dat de sportvelden hoofdzakelijk buiten schooltijden gebruikt zullen worden. De twee locaties zullen daardoor weinig overlast ondervinden van elkaar. Daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en tevens is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een voorzieningengebied waar zich verschillende voorzieningen bevinden. Het betreft hier met name maatschappelijke voorzieningen als scholen, kinderopvang en sportvoorzieningen. Het plangebied is gelegen aan de rand van het stedelijk gebied, ten (zuid)westen van het plangebied op een afstand van circa 100 m ligt bedrijventerrein De Meerpaal. Met de ligging in de nabijheid van bedrijven en maatschappelijke voorzieningen wordt het plangebied aangemerkt als een gemengd gebied. De richtafstanden kunnen in een gemengd gebied met een stap verkleind worden.
Voor de beoogde ontwikkeling moet inzichtelijk gemaakt worden of er voor de Montessorischool sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de nieuwe school de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering hindert.
Onderstaande tabel (tabel 1.1) geeft nabijgelegen bedrijven en inrichtingen en bijbehorende richtafstanden weer op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'.
Adres | Inrichting | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand (m) | Werkelijke afstand tot beoogde school (m) |
Hefbrug 7 | Sportvelden | 931 | 3.1 | 30 | 5* |
Tuibrug 10 | Basisschool | 852, 8531 | 2 | 10 | 25* |
Tuibrug 6 | Kinderdagopvang | 6691 | 2 | 10 | 125 |
Hefbrug 4 | Kinderopvang | 6691 | 2 | 10 | 50 |
Tuibrug 5 | Sportschool | 931 | 2 | 10 | 133 |
Lichtschip 5 | Nog onbekend | - | 4.1 | 100 | 120 |
tabel 1.1
*) afstand van de kavelgrens tot het nieuwe gebouw
Uit de tabel 1.1 blijkt dat, gemeten vanuit het nieuwe gebouw, niet voldaan kan worden aan de relevante richtafstanden van nabijgelegen bedrijven en inrichtingen conform de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.
Aan de richtafstand voor de sportvelden aan de hefbrug 7, kan niet worden voldaan. De richtafstand bedraagt 30 meter maar de werkelijke afstand van kavelgrens tot nieuwe gebouw bedraagt 5 meter. Dit is beduidend minder dan de richtafstand van 30 meter. Deze grootste afstand is gebaseerd op geluid. Mogelijk vindt de geluidsvorming alleen plaats op momenten buiten openingstijden van de school. Voor een verdere toelichting zie
toelichting paragraaf 4.3.
Een tweede aandachtspunt is de kavel Lichtschip 5 ten zuiden van het plangebied, deze kavel is nog braakliggend maar er mag maximaal een categorie 4.1 bedrijf gevestigd worden. Omdat er al woningen tussen het plangebied en deze kavel aanwezig zijn zijn deze maatgevend. Omdat het plangebied zich in gemengd gebied bevindt wordt de categorie verlaagd naar 3 wordt de richtafstand daardoor 100 meter. Daarnaast kan in de praktijk zich natuurlijk een bedrijf vestigen met een lagere mileucategorie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er aan de richtafstand voldaan zal worden.
In aanloop tot de nieuwe Omgevingswet is er een nieuw beoordelingskader, Milieuzonering Nieuwe Stijl. Kern van dit nieuwe beoordelingskader is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van de beschikbaar gestelde milieuruimte. Voor bedrijventerreinen worden vier zones voorzien waarbij voor gemengde gebieden er een afstand geldt van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Conclusie
Gezien de motivatie bij de sportvelden aan de Hefbrug 7 kan gemotiveerd afgeweken worden van de richtafstanden wordt dit niet als een belemmering beschouwd. Bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaans zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De realisatie van deze school kan gezien de beperkte omvang aangemerkt worden als een NIBM-project. Het aantal extra verkeersbewegingen dat de school met zich mee brengt zal 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2019 van fijnstof (PM10) en over stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18,00 μg/m³ PM10, 10,00 μg/m³ PM2,5 en 18,00 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden beide gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 en die voor PM2,5. De waarde van PM2,5 is weliswaar gelijk aan de advieswaarde maar de verwachting is dat door verbetering van de autotechniek en een vermindering van de uitstoot van bedrijven er in de toekomst nog beter voldaan wordt aan deze waarden. Voor de toetsing of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat zijn de wettelijke normen de toetsingskaders. Uitgaande van deze toetsingskaders is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en daarmee van een goede ruimtelijke ordening.
Figuur 8. Uitsnede Atlas Leefomgeving fijnstof, globale ligging plangebied zwart omkaderd (PM10)
Figuur 9. Uitsnede Atlas Leefomgeving stikstofdioxide, globale ligging plangebied zwart omkaderd (NO2)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan omdat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De beoogde school betreft een onderwijsinstelling en daarmee een kwetsbaar object in het kader van het Bevi, welke getoetst dient te worden op externe veiligheid. Om de externe veiligheid van het plangebied in kaart te brengen is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart met de omliggende risico's.
Figuur 10. Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld, bron: Atlas Leefomgeving)
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt in het toxische invloedsgebied van de spoorlijn Utrecht –Meteren (route 71 S.1) op ca 980 meter afstand. Omdat de afstand tot de locatie groter is dan 200 meter kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het gebied is goed bereikbaar en er zijn daarom voldoende vluchtroutes. Mogelijk kan een afsluitbaar ventilatiesysteem en het instrueren van de medewerkers bijdragen aan de veiligheid.
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabije omgeving van het plangebied twee risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het plangebied is op een afstand van ca. 260 m van een koelbedrijf gesitueerd. De risicoafstand voor deze risicovolle inrichting bedraagt 0 m, conform de Atlas Leefomgeving, en voor het groepsrisico geldt eveneens een afstand tot de grens van het invloedsgebied van 0 meter. Het koelbedrijf vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ten noorden van het plangebied op een afstand van ca. 330 m is een LPG-vulpunt gesitueerd. De risicoafstand voor het vulpunt is 35 m en voor het groepsrisico geldt een afstand van 150 m tot de grens van het invloedsgebied. Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand van de risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen
Uit de Atlas Leefomgeving komt naar voren dat er geen buisleidingen voorkomen in of nabij het plangebied.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling omdat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van gevaarlijke transportroutes, buisleidingen of hoogspanningslijnen. Verder is het plangebied gelegen op voldoende afstand van risicovolle inrichtingen.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
Planspecifiek
Met het bouwen van de nieuwe school en het inrichten van het plangebied, kunnen wijzigingen voor de aanwezige flora en fauna optreden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt een wettelijke verplichting om onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. In het kader van voorgenoemde heeft Econsultancy een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (september 2020, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2) naar de beschermde flora en fauna in het plangebied.
Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Wel is de planlocatie mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien de beplanting en nestgelegenheden buiten het broedseizoen worden verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarbij al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura-2000 gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Wel wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een AERIUS-berekening noodzakelijk geacht. Voor de Natuurnetwerk Nederland gebieden geldt dat geen rekening gehouden dient te worden met externe effecten bij ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied bevindt zich op 1,1 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gebied. Er is dus geen vervolgonderzoek noodzakelijk voor de Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er zijn op de planlocatie geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Stikstofdepositie
Omdat de beoogde ontwikkeling gepaard gaat met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase moet er in beeld worden gebracht wat de mogelijke effecten van de ontwikkeling zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid, dat zich op een afstand van 9,7 km bevindt, is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. In de bouwfase zorgen werktuigen en vervoer van personeel voor de uitstoot van stikstof. In de gebruiksfase zorgen verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers voor uitstoot van stikstof. Het schoolgebouw wordt gasloos gebouwd en veroorzaakt derhalve tijdens de gebruiksfase geen stikstofuitstoot. Uit de berekening, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3, blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde realisatie van de Montessorischool aan de Tuibrug, mits navolgende maatregelen worden getroffen, niet leidt tot overtreding van de Wet Natuurbescherming.
Te treffen maatregelen:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). Al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Op de planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur verlichtingsarmaturen gebruiken die van het water af en naar beneden schijnen en/of om andere vleermuisvriendelijke verlichting (amberkleurig) toe te passen.
- Verwijdering van de beplanting en nestgelegenheden voor algemene broedvogelsoorten buiten het broedseizoen.
Bovengenoemde maatregelen zullen in acht worden genomen met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Uit de toelichting van het geldende bestemmingsplan 'plan Kruisboog en Weteringhoek' blijkt dat er geen archeologische waarden in het geding zijn. De archeologisch beleidskaart van de gemeente Houten ondersteunt deze uitspraak.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologisch beleidskaart van Houten.
Figuur 11. Uitsnede archeologisch beleidskaart mei 2008 (plangebied zwart omkaderd) Bron: Gemeente Houten
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat de gronden van het plangebied geheel zijn voorzien van de archeologische waarde categorie vijf. Categorie vijf betekent dat het een lage archeologische verwachtingswaarde of geen archeologische verwachting betreft. Dit deel van het plangebied behoeft daardoor geen planologische bescherming op basis van archeologie.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt.
4.9 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.9.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
- waterveiligheid;
- voldoende water;
- gezond water;
- gezuiverd afvalwater;
- genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningsplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
In de uitvoeringsregels is opgenomen dat bij een toename aan verharding minder dan 500 m² er alleen de algemene zorgplicht geldt. Indien de toename meer bedraagt is extra watercompensatie vereist. In de navolgende paragraaf wordt hierop verder ingegaan.
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
4.9.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
In 2019 heeft de gemeenteraad van Houten het Water- en Rioleringsplan 2020 - 2023 vastgesteld. Hierin is de zorgplicht voor perceeleigenaren bij de verwerking van regenwater op eigen terrein uitgewerkt. Perceeleigenaren moeten het regenwater op eigen terrein opvangen in een ondergronds infiltratiesysteem met een inhoud van 15 mm per m² ten opzichte van het verhard afvoerend oppervlak.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat een toename van minder dan 500 m² binnen bebouwd gebied niet dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water of infiltratie binnen het peilgebied waarin de toename aan verharding plaatsvindt. Wel geldt er dan een zorgplicht. Het Hoogheemraadschap hanteert een strengere compensatieplicht dan de gemeente Houten. Het te compenseren oppervlaktewater dient 15% van de toename aan verhard oppervlak te zijn. Wanneer gecompenseerd wordt door middel van infiltratie geldt dat er 45 mm per vierkante meter verhard oppervlak geborgen dient te worden. Als gekeken wordt naar het stroomschema in de Keur van het Hoogheemraadschap volgt de volgende conclusie. Omdat de beoogde toename van verhard oppervlak meer bedraagt dan 500 m², binnen bebouwd gebied plaats vindt maar er minder dan 10.000 m² nieuw verhard oppervlak aangelegd wordt én er wel wordt voorkomen dat er sprake is van versnelde afvoer en lozing van hemelwater rechtstreeks naar oppervlaktewater bestaat er alleen een zorgplicht. De initiatiefnemer dient al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur wordt voldaan.
In de voormalige situatie bestond het plangebied uit een braakliggende kavel. Voor de beoogde school wordt er uitgegaan van een verhard oppervlak van maximaal 1.053 m², indien de bebouwing wordt voorzien van sedumdaken wordt hiervan 60% gezien als toename aan verharding. In dit plan is dat waarschijnlijk het geval voor 50% van het totale dakoppervlak, wat betekent dat 526,5 m² van het dakoppervlak sedum wordt. Het deel van het dak met sedum wordt voor 60% meegerekend wat uitkomt op 315,9 m². Uiteindelijk komt dit neer op 842,4 m² (526,5 + 315,9) als toename aan verhard oppervlak van bebouwing. Daarnaast moet er rekening mee gehouden worden dat de tuinen deels verhard worden, inclusief fietsenopstelplaats (50%). Voor de verharding van de tuin wordt 50% waterdoorlatende verharding gerekend. Dit komt neer op 967,25 m² De geschatte verharding komt daarmee op ca. (842,4 m² + 967,25 m²) = 1.809,65 m².
Onderstaande tabel toont de verhardingsbalans van de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie.
| | Toekomstige situatie (m²) |
Lege kavel | 4922 | - |
Bebouwing | - | 842,40 |
Tuin (50% verhard) | - | 967,25 |
Totaal oppervlak | 4922 | 4922,00 |
| | 1809,65 |
| | |
Verschil verharding | | 1809,65 m² toegenomen |
Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied ten opzichte van de voormalige situatie toe met ca. 1809,65 m². Dit betekent dat volgens het beleid van de gemeente Houten 15 mm per m² verhard oppervlak opgevangen dient te worden in een ondergronds infiltratiesysteem. Bij een toename van 1809,65 m² dient de infiltratievoorziening 27,14 m³ te bevatten.
Waterafvoer
Ten tijde van de planvorming van Houten-Vinex, waaronder Kruisboog en Weteringhoek, is in samenwerking met het Hoogheemraadschap een integraal waterplan gemaakt voor geheel Houten-Vinex en omgeving. Gangbaar is bij nieuwe ontwikkelingen in Houten dat hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem. In het plan zal vuilwater en hemelwater gescheiden worden. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het vuilwaterriool via het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater wordt via de tuin van het plangebied afgevoerd naar de nabijgelegen Houtense Wetering.
Gemeentelijk beleid
In 2019 heeft de gemeenteraad van Houten het Water- en Rioleringsplan 2020 - 2023 vastgesteld. Hierin is de zorgplicht voor perceeleigenaren bij de verwerking van regenwater op eigen terrein uitgewerkt. Perceeleigenaren moeten het regenwater op eigen terrein opvangen in een ondergronds infiltratiesysteem met een inhoud van 15 mm per m² ten opzichte van het verhard afvoerend oppervlak. Het Hoogheemraadschap hanteert een strengere compensatieplicht dan de gemeente Houten. Voor het initiatief wordt voldaan aan de strengere eisen van het Hoogheemraadschap. Daarmee wordt ook voldaan aan de normering van de gemeente Houten.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) dat gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (verder: CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Er is een verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel, dd. 16 april 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 4. De nieuwe Montessorischool op de Weteringhoek komt te liggen in de oksel van het westelijke deel van de Rondweg. Er is voor autoverkeer één aansluiting op de Rondweg: De Brug. Het plangebied zelf wordt ontsloten met een toegangsweg via de Tuibrug. Voor fietsers is het gebied bereikbaar via tunnels onder de Rondweg ter hoogte van De Brug en verkeersluw via de Houtense Wetering.
Voor Houtense begrippen ontstaat er een grote afstand tussen woning en school. Daarnaast is de schoollocatie goed per auto bereikbaar. Dit zorgt voor en grotere kans dat veel kinderen met de auto naar school worden gebracht. Dat leidt tot extra drukte op het kruispunt van De Brug met de Rondweg. De drukte kan beperkt worden door de schooltijden van de Montessorischool en de Johannes Bogermanschool onderling af te stemmen. In het verkeersonderzoek wordt daarom geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren om te bepalen of dit kruispunt de extra belasting goed kan verwerken. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden en indien noodzakelijk zullen de passende maatregelen genomen worden. Dit staat de realisatie van de school dus niet in de weg.
De veiligheid van voetgangers en fietsers op weg naar school is in orde. Het zal op deze locatie wel extra inspanning vragen om lopen of fietsen te stimuleren ten opzichte van brengen met de auto.
Conclusie
Verkeer vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op de vrije kavel aan de Tuibrug.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Fietsparkeren
In de Nota parkeernormen gemeente Houten zijn ook normen opgenomen voor het fietsparken. Voor een basisschool wordt een norm gehanteerd van 6,5 per 10 leerlingen. Uitgaande van deze norm zijn bij een totaal van 230 leerlingen (gebaseerd op het verkeersonderzoek) 150 fietsparkeerplaatsen vereist. In het plan wordt zowel een overdekte als een niet overdekte opstelplaats voor fietsen gerealiseerd. Deze zullen voldoen aan het vereiste aantal fietsparkeerplaatsen.
Planspecifiek
In het verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel, dd. 16 april 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 4, is ook het aspect parkeren onderzocht. Het parkeren blijkt goed op te lossen op het grote parkeerterrein tegenover het plangebied. Er is daarom geen behoefte om nieuwe parkeerplaatsen te realiseren. In de ochtend is dit parkeerterrein beperkt in gebruikt voor de sportvoorzieningen. Het gaat hier om één parkeerplaats per lokaal voor medewerkers wat neer komt op 10 parkeerplaatsen. Voor halen en brengen van leerlingen zijn 17 parkeerplaatsen benodigd volgens de algemene Nederlandse kencijfers. Wanneer de helft van de kinderen met de auto wordt gebracht en gehaald worden er hiervoor 35 parkeerplaatsen nodig geacht. In totaal zullen er 27-45 parkeerplaatsen van het grote parkeerterrein gebruikt worden.
Tot slot wordt geadviseerd dat voorkomen moet worden dat de ouders van de Montessorischool voor de naastgelegen Johannes Bogermanschool parkeren.
Conclusie
Parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op de vrije kavel aan de Tuibrug.
4.11 Duurzaamheid
Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
Energieprestatie - EPC
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit.
Planspecifiek
De gemeente Houten streeft naar duurzame ontwikkelingen. Meer concreet is het doel voor een duurzaam Houten in 2040: klimaat- en energieneutraal, stil en schoon, met volop groen en water, natuurlijk materiaalgebruik en (lokaal) gesloten kringlopen. Het gehele schoolcomplex wordt gasloos gerealiseerd. Daarnaast zal er worden voldaan EPC-eis overeenkomstig het bouwbesluit. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan een duurzaam gebouw en zal er worden voldaan aan het Bouwbesluit.
Wat betreft de duurzaamheidsmaatregelen wordt de natuur als basis gesteld. Het gebouw moet voldoen aan de BENG eisen en zal gasloos worden gerealiseerd. Er wordt gebruikt gemaakt van natuurlijke materialen en vormen. Het gebouw wordt compact, zal een laag energieverbruik hebben en er wordt gebruik gemaakt van zuinige techniek voor een prettig klimaat. Het dak van het gebouw speelt een belangrijke rol in de duurzaamheidsmaatregelen. Er zal ruimte zijn voor zowel begroeiing op het dak als het opwekken van groene energie door middel van zonnecellen. Op locatie wordt de hemelwaterafvoer afgekoppeld, het hemelwater zal van het dak stromen en in een waterberging terecht komen op het terrein waarna het in de Houtense Wetering terecht komt. Het terrein wordt groen, met een beperkte hoeveelheid verharding en gedeeltelijk waterdoorlatende verharding ingericht, daarmee is het terrein klimaatadaptief ingericht. Tot slot wordt ook de verbinding tussen duurzaamheid en educatie gezocht. De duurzaamheidsmaatregelen zullen zichtbaar zijn en krijgen daarmee mogelijkheden voor een educatief karakter.
Figuur 12. Visualisatie van duurzaamheidsmaatregelen (bron: Van Hoogevest Architecten)
5.1 Opzet regels
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel van dit uitwerkingsplan, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het Bor. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Kruisboog en Weteringhoek'.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit de reeds vervaardigde uitwerkingsplannen, binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan 'Kruisboog en Weteringhoek'. Hierbij zijn de regels waar nodig aangepast of aangevuld, om maatwerk te kunnen leveren voor de onderhavige ontwikkeling. In het voorliggende uitwerkingsplan komt de bestemming 'Maatschappelijk' voor.
Maatschappelijk
Het schoolgebouw is opgenomen in de bestemming 'Maatschappelijk'. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen het hoofdgebouw gesitueerd moet worden. Dit bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m, met dien verstande dat een ondergeschikte bouwlaag door middel van een kap, dakopbouw of een setback is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 11 m. Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent de toegestane overschrijding van bouwgrenzen en ongeoorloofde wijze van bouwen.
Algemene gebruiksregels
Hierin is een bepaling opgenomen waarin het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt toegelicht.
Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling heeft betrekking op geringe afwijkingen van maten en bouwgrenzen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c van het Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
In het kader van het uitwerkingsplan zal nog lopende de wettelijke procedure gelegenheid zijn voor omwonenden om kennis te nemen van de plannen. Door de school is al eerder in het proces contact gezocht met de media om via deze weg mensen te informeren over de plannen en de architectkeuze.
6.1 Zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan en de bijbehorende stukken hebben vanaf 16 juni tot en met 28 juli 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
6.2 Vooroverleg
De wettelijke vooroverlegpartners hebben geen bezwaren kenbaar gemaakt op het plan.
7 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Vanwege het sluiten van de overeenkomst zijn de kosten anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.