1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Beusichemseweg 63 in 't Goy. Voorheen was de locatie in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf, inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten gestaakt. Initiatiefnemer is voornemens om een deel van de agrarisch opstallen te slopen en de agrarisch bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Daarnaast is het voornemen een meerwaarde voor het Kromme Rijngebied te creëren door een deel van het perceel ten behoeve van natuur te herontwikkelen.
Dit initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan ’t Goy en omgeving’, vastgesteld op 21 juni 2017. In de regels van het bestemmingsplan ’t Goy en omgeving’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die deze ontwikkeling mogelijk maakt met inachtneming van enkele voorwaarden (artikel 3.8.4). In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied ligt aan de Beusichemseweg 63, binnen de bebouwde kom van ‘t Goy. Het dorp ‘t Goy maakt onderdeel uit van de gemeente Houten en bestaat uit een uitgestrekt bebouwingslint. Het plangebied maakt onderdeel uit van deze lintstructuur. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische bedrijven, fruitboomgaarden en vrijstaande woningen.
Initiatiefnemers zijn eigenaar van het perceel aan de Beusichemseweg 63 in 't Goy. Het perceel is kadastraal bekend onder perceelnummer 525, sectie L, omdat het gehele agrarisch bouwvlak wordt opgeruimd is aan de zuidoostzijde ook een deel van het naastgelegen perceel meegenomen. Dit deel is kadastraal bekend onder perceelnummer 524, sectie L. Aan de noordoostzijde is het plangebied afgebakend langs de bestemming 'Verkeer' uit het geldende bestemmingsplan '’t Goy en omgeving’. In totaal heeft het plangebied een oppervlakte van ca. 12.500 m2.
Onderstaande afbeelding toont de ligging en begrenzing van het plangebied.
Figuur 1. Globale ligging en begrenzing plangebied - plangebied rood omkaderd (bron: Google Earth)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan '’t Goy en omgeving’. De gemeenteraad van de gemeente Houten heeft dit bestemmingsplan op 21 juni 2017 vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ’t Goy en omgeving.
Figuur 2. Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan 't Goy en omgeving (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming ‘Agrarisch’. De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten. Voorts gelden voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2’ (gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde)’. De hiervoor aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. Daarnaast geldt de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paarden 2’, dit maakt de aanleg van de paardenbakken mogelijk onder bepaalde voorwaarden.
Omdat de agrarische werkzaamheden zijn gestaakt wenst de initiatiefnemer de agrarisch bestemde gronden, ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning en aangrenzende stal, te wijzigen in een woonbestemming. Dit wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan. Middels deze wijzigingsbevoegdheid, artikel 3.8.4 van de regels, is het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en 'Tuin - Voortuin' indien sprake is van een algehele beëindiging van het agrarisch bedrijf en aan verschillende voorwaarden wordt voldaan. Dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.8.4 wordt verder toegelicht in
toelichting paragraaf 3.4.2.
In voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegheid en wordt het gehele agrarische bouwvlak opgeruimd. Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning en aangrenzende stal zal de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'. Grenzend aan de Beusichemseweg zal de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Tuin - Voortuin'. De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
1.4 Leeswijzer
Elk bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied, gelegen aan de Beusichemseweg, ligt in het buitengebied van gemeente Houten. De bebouwing in de omgeving bestaat veelal uit een hoofdgebouw (agrarische woning) en bijgebouwen geclusterd achter het hoofdgebouw. De bebouwing is op de Beusichemseweg georiënteerd, achter de bebouwing liggen de agrarische gronden. Het plangebied ligt in het Kromme Rijngebied. Karakteristiek voor het Kromme Rijn landschap zijn de afwisseling van weiden en (laagstam) fruitboomgaarden. Het is een herkenbaar rivierenlandschap waarin doorzichten afgewisseld worden met hagen die rondom de boomgaarden staan. Ook de omgeving van het plangebied kent deze eigenschappen.
Kenmerkend voor de omgeving van plangebied is het contrast tussen besloten- en openheid. Aan de noordoostzijde van de Beusichemseweg is veel fruitteelt waardoor er weinig zicht is richting het noordoosten. Aan de westzijde van de weg zijn open weilanden en is er zicht tot aan de bomenrij langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Onderstaande afbeeldingen tonen een impressie van de huidige situatie.
Figuur 3. Impressie huidige situatie plangebied. Linker afbeelding aanzicht in noordwestelijke richting. Rechter afbeelding aanzicht vanaf de Beusichemseweg. (bron: funda.nl)
De initiatiefnemer heeft de gronden aan de Beusichemseweg in juni 2019 aangekocht. Door de vorige eigenaar was de locatie in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf, tot 2001 was er ter plaatse een varkenshouderij actief. Vervolgens zijn de gronden tot 2017 in gebruik geweest ten behoeve van het houden van jongvee, maximaal 30 stuks. Tegelijkertijd werden de schuren verhuurd aan een beeldhouder voor het geven van cursussen en de opslag van caravans en boten. Inmiddels zijn deze activiteiten gestaakt omdat de nieuwe eigenaar niet voornemens is ter plaatse een agrarisch bedrijf te starten.
Ten behoeve van de agrarische activiteiten zijn verschillende agrarische opstallen aanwezig binnen het plangebied. Onderstaande afbeelding toont een overzicht van de aanwezige opstallen.
Figuur 4. Situatietekening bestaande situatie (bron: Buro SRO)
De aanwezige bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een bedrijfswoning met een inhoud van ca. 475 m³ en diverse agrarische opstallen. Achter de bedrijfswoning ligt een aangrenzende stal. Deze twee aaneengebouwde gebouwen vormen een karakteristiek ensemble waarvan het ruimtelijk gewenst is deze in stand te houden. Daarachter ligt een vrijstaande loods van 388,2 m². Verder staat er op het perceel nog een kleinere schuur. Bovenstaande afbeelding toont een overzicht van de huidige situatie, in
bijlagen bij toelichting bijlage 3 is een meetrapport opgenomen met daarin de oppervlakte van de agrarische bebouwing. In onderstaande tabel wordt een overzicht van de aanwezige agrarische opstallen gegeven:
Agrarische opstallen | Oppervlakte |
Aangrenzende stal | 278,6 m² |
Loods | 388,2 m² |
Schuur | 95,8 m² |
Totaal | 762,6 m² |
Figuur 5. Overzichtstabel bestaande agrarische bebouwing
Onderstaande afbeelding toont het esemble van de voormalige bedrijfswoning en aangrenzende stal. Aanzicht is vanaf de Beusichemseweg in zuidwestelijke richting.
Figuur 6. Aanzicht voormalige bedrijfswoning en aangrenzende stal vanaf de Beusichemweg in zuidwestelijke richting (bron: Buro SRO)
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de bestemming van het perceel aan de Beusichemseweg 63 te wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, dit omdat de agrarische werkzaamheden door de voormalige eigenaar al enige jaren zijn gestaakt en de huidige eigenaar niet voornemens is de gronden voor agrarische doeleinden te gebruiken. De bedrijfswoning met aangrenzende stal wordt omgezet naar een burgerwoning. De aangrenzende stal wordt daarmee het bijgebouw bij de woning. Woning en aangrenzende stal vormen samen een eenheid en zijn vanuit die hoedanigheid behoudenswaardig.
De bestaande vrijstaande loods van 388,2 m² zal worden gesloopt. De bestaande schuur van 95,8 m² wordt in de toekomst gebruikt als garage. De bestaande agrarische opstallen hebben een oppervlakte van 762,6 m² hiervan wordt 388,2 m² gesaneerd, waarmee voldaan wordt aan de sloopnorm van minimaal 50%. Van de bestaande verharding wordt ca 1.000 m² verwijderd en heringericht ten behoeve van natuur. Bij het verwijderen van de verharding zal de bodem niet dieper geroerd worden dan bij de aanleg van de verharding reeds is gebeurd.
Onderstaande afbeelding toont de situatietekening van de beoogde situatie.
Figuur 7. Situatietekening beoogde situatie (bron: Buro SRO)
Voor het plangebied is een landschappelijke inpassing gemaakt met daarin uitgangspunten om het terrein met groen in te richten, ecologisch te beheren en streekeigen beplanting toe te passen. Deze inpassing is tot stand gekomen in samenspraak met initiatiefnemer en de gemeente Houten. Met de landschappelijke inrichting wordt aanvullende een ruimtelijke kwaliteitsverbetering beoogd.
Landschappelijk inpassing
Door de wijziging van agrarisch gebruik naar wonen biedt dit de mogelijkheid om het perceel opnieuw in te richten. Het voornemen is om de karakteristieke kenmerken van het Kromme Rijn landschap zoveel mogelijk terug laten komen in de erfinrichting. Het perceel rondom de bestaande bebouwing is in de huidige situatie eenvoudig ingericht als weidegebied met hier en daar wat bestaande bosschages. Door het verwijderen van de vrijstaande schuur en het toevoegen van kenmerkende landschapselementen krijgt het perceel een meer passende inrichting, aansluitend bij het omringende landschap en de cultuurhistorische waarde van het Kromme Rijn landschap.
Een aantal elementen die worden toegevoegd zijn:
- een hoogstamboomgaard aan de voorzijde, kenmerkend voor een boerenerf in het Kromme Rijngebied;
- een weidegebied ingezaaid met een kruidenmengsel, meer diverse planten en grassen;
- een groep solitaire bomen als blikvanger in de weide;
- een brede houtsingel met streekeigen beplanting schermt de laagstamboomgaard af van het erf;
- een rij knotbomen aan de westzijde zorgt voor het contrast en de doorzichten naar het achterliggende landschap.
Deze toevoegingen versterken de al aanwezige erfinrichting, hiermee wordt de inrichting groen en robuust met doorzichten en contrast tussen open en besloten. Deze aanpassingen zorgen niet alleen voor een karakteristieke uitstraling van een boerenerf in dit landschapstype maar zijn ook voor de ecologie zeer waardevol. De biodiversiteit zal verhoogd worden door het verrijken van de soorten wat ook diverse insecten, vogels en kleine zoogdieren zal aantrekken. Het overgrote deel van de huidige heesters en bomen zal behouden blijven, enkel niet passende soorten worden verwijderd en vervangen voor een meer passende soort. Bij de nieuwe beplanting wordt gekozen voor minder diep wortelende soorten zodat er geen impact is voor de archeologie.
Bebouwing
Met het voorgenomen plan wordt middels de wijzigingsbevoegdheid, artikel 3.8.4 uit het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving' de agrarische bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'. Hierbij zal de voormalige bedrijfswoning, met een inhoud van ca. 475 m³ als hoofdgebouw behouden blijven. Dit is in lijn met de regels uit het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving', waarbij binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' een inhoud van maximaal 660 m³ gebruikelijk is. Op de begane grond van de voormalige bedrijfswoning blijft de woon- en eetkamer met keuken behouden en op de eerste verdieping zullen de drie slaapkamers behouden blijven. Conform de wijzigingsbevoegdheid mag maximaal 50% van de voormalige bedrijfsgebouwen behouden blijven, in dit geval is initiatiefnemer voornemens de aangrenzende stal en vrijstaande schuur te behouden als bijbehorend bouwwerk. De aangrenzende stal wordt ingericht als bergruimte, werkplaats en stal ten behoeve van het hobbymatig houden van kleinvee. Verder is er een zelfstandige entree voor een kantoor aan huis en wordt een ruimte ingericht voor de honden. Als laatste blijft de vrijstaande schuur behouden, deze zal in de toekomstige situatie als garage gebruikt worden.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de Ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Omdat de agrarische werkzaamheden zijn gestaakt is het planvoornemen om ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning en aangrenzende stal de agrarsiche bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Er wordt ten opzichte van de huidige planologische situatie, waarin één (bedrijfs)woning is toegestaan, geen extra woning mogelijk gemaakt. Onderhavige ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Ze is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
Dynamisch landelijk gebied
Uit paragraaf 2.7 van de PRS blijkt dat de provincie de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied wil behouden. De provincie koestert daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet-aan-het-landelijk-gebied-gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. De provincie wil ruimte bieden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte-bieden aan andere opvolgfuncties.
Planspecifiek
Onderhavig plan maakt een stedelijke functie in het landelijk gebied mogelijk, namelijk wonen. De provincie geeft aan dat dusdanige ontwikkelingen voorkomen moeten worden. Een dergelijke ontwikkeling is echter wel aanvaardbaar als achteruitgang voor vrijkomende agrarische bebouwing verhinderd kan worden en er nieuwe kwaliteit toegevoegd wordt. Hiervan is in onderhavig plan sprake: de agrarische bebouwing wordt gesloopt en de bestaande bedrijfswoning met aangrenzende stal wordt omgezet naar een burgerwoning. Verder zal de perceelinrichting bijdragen aan de landschappelijke waarden van het Kromme Rijngebied. Hiermee voldoet het plan aan de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de PRS.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Onderstaand wordt ingegaan op de relevante onderdelen van de PRV met betrekking tot onderhavig initiatief.
Planspecifiek
Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies biedt. Onderhavig plan maakt een nieuwe stedelijke functie mogelijk omdat het een agrarische functie beoogt te wijzigen naar een stedelijke functie (wonen). Dit vereist het behandelen van de wijzigingsartikelen van de PRV. Bij toetsing aan de PRV kan gebruikgemaakt worden van de kaart waarop geraadpleegd kan worden welke thema's van toepassing zijn op het plangebied. De relevante thema's worden hieronder behandeld.
Landschap Rivierengebied
Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het landschap 'Rivierengebied'. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Kromme Rijn'. De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s: ruggengraat, mozaïek van fruitboomgaarden en akkers, dorpen, boerenerven. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan het grootste deel van voornoemde thema's. Wel neemt het een voormalig boerenerf weg en wordt de voormalige bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Met het terugbrengen van landschappelijke waarden wordt een bijdrage geleverd aan de openheid van het gebied, zoals reeds omschreven is in
toelichting paragraaf 2.2.
Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie
Artikel 3.10 van de PRV bevat regels die toestaan dat een agrarisch bedrijfsperceel waar het agrarisch gebruik is beëindigd een woonbestemming wordt gegeven aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte. Bij onderhavig plan is er sprake van beëindiging van een agrarisch bedrijf. Om een de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming moet er voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
- het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw, of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
- de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt, en
- de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd, en
- een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
Het perceel is niet groot genoeg om jaarlijks een stabiele opbrengst te genereren. Dit brengt onzekerheid met zich mee. Uitbreiding van het perceel of aankoop van omliggende gronden is niet mogelijk, aangezien het perceel omsloten is door andere agrarische bedrijven. Daarom is het wenselijk om het noordoostelijke deel van het perceel als woonperceel in te richten. Om dit te kunnen doen moet ook voldaan worden aan lid b. In
toelichting paragraaf 2.2 is toegelicht hoe de beoogde perceelinrichting bijdraagt aan de landschappelijke waarden van het Kromme Rijngebied en hoe deze waarden ook versterkt worden. Hiermee is er sprake van een goede landschappelijke inpassing en wordt voldaan aan lid b. De woning bevindt zich buiten de spuitzones van omliggende boomgaarden en tevens buiten de richtafstanden van omliggende agrarische bedrijven, waarmee omliggende agrarische bedrijven niet in hun mogelijkheden worden belemmerd, zie
toelichting paragraaf 4.6. Hiermee wordt voldaan aan lid c. Verder zal in de toekomstige situatie de aangrenzende stal deels als kantoor aan huis worden gebruikt, conform de regels van de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' uit het geldende bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan lid d.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de gestelde voorwaarden en dat de PRV geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
3.3.1 Omgevingsvisie Kromme Rijngebied
De Omgevingsvisie Kromme Rijngebied ‘Vanuit kwaliteit verder werken (natuurlijk)’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Houten op 30 maart 2017 en is opgesteld door een samenwerkingsverband van de gemeenten Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede. Deze omgevingsvisie is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten en is juridisch gezien vastgesteld als structuurvisie onder de Wro. Het strategische beleid voor het fysieke domein is gevat in de omgevingsvisie, zodat de burger, ondernemers en ontwikkelaar weten waar ze aan toe zijn en zij de positie van hun initiatief goed kunnen inschatten.
Landbouwgebied van de oeverwallen
Het landbouwgebied van de oeverwallen is een groot deelgebied waar de Kromme Rijn het landschap gemaakt heeft. De rivier heeft op verschillende plekken in het gebied gestroomd. Daarvan zijn rivierrestanten, bochtige wegen en licht glooiende oeverwallen de kenmerken. De fruitteelt is karakteristiek voor het gebied, maar geen kwetsbare waarde. Hoogstamboomgaarden zijn daarop een uitzondering. Waar nu nog oude hoogstamboomgaarden zijn, worden ze als waardevol beschouwd.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie geven de samenwerkende gemeenten aan dat innovatieve ideeën extra ruimte in de regelgeving krijgen. In het buitengebied is er meer ruimte voor de realisatie van sommige innovatieve ideeën dan in de stad. Daarnaast nodigt men uit innovatief om te gaan met andere ontwikkelingen, zoals (het benutten van) vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Het voorliggende initiatief betreft een idee dat goed past in het buitengebied. De ruimte voor maatwerk die de omgevingsvisie biedt maakt het mogelijk het voormalig agrarisch perceel om te zetten naar woonperceel.
Landbouwgebied van de oeverwallen
Het plangebied is gelegen in het 'landbouwgebied van de oeverwallen', een agrarisch gebied met veel dynamiek. Het doel van het betreffende initiatief is om ruimtelijke kwaliteit toe te voegen. Dit wordt gedaan door in te haken op het afwisselend karakter van het gebied door beplanting en bosjes aan te leggen. Daarmee wordt aangesloten bij de ambitie om het ‘landbouwgebied van de oeverwallen’ dynamisch te ontwikkelen met een breed pallet aan functies, waarbij ontwikkeling en vernieuwing is gewenst en er aandacht is voor het effect op het landschapsbeeld.
De landschappelijke inpassing is ingericht volgens de handvatten die de ‘Gereedschapskist landschappelijke inpassing‘ biedt voor het landschapstype ‘oeverwallen en kommen’. De volgende voorbeelden van erfbeplanting en -inrichting kunnen hierbij toegepast worden: houtsingels, geriefhoutbosjes, solitaire bomen, hoogstamfruit, eenvoudig voorerf met een haag, grotere verharding achter het groen, behouden van het slotenpatroon, het omgeven van bebouwing door groen, opslag uit het oog. Voorliggend plan maakt gebruik van een gedeelte van deze 'gereedschapskist'; er wordt een houtwal gerealiseerd, solitaire bomen geplaatst en de bebouwing gaat zich in het groen bevinden.
Vrijkomende agrarische bebouwing
Het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing moet bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied. Het uitgangspunt begint bij het standpunt dat in principe alles mag binnen het bestaande volume, waarbij het volume een andere vorm mag krijgen dan de huidige gebouwen. In het voorliggende plan wordt ca. 415 m² aan agrarische bebouwing gesloopt en neemt het volume agrarische opstallen voor minimaal 50% af.
De gemeenten in het Kromme Rijngebied richten zich steeds meer op het toevoegen van ruimtelijke en functionele kwaliteit. De beoogde ontwikkeling voorziet daarin. De manier waarop de landschappelijke inpassing aan de voorzijde van het perceel is ingericht resulteert in het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit. Verder komt het bij het voorliggende initiatief tot uitdrukking in de uitwerking van de landschappelijke inpassing van de verschillende elementen die toegevoegd worden, zie
toelichting paragraaf 2.2.
3.4.1 Programma Duurzaam Houten 2016 - 2018
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen en gemeenten belangrijk gevonden. Zo ook vormt duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt voor de gemeente Houten. Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Het programma Duurzaam Houten bouwt voort op de doelen en aanpak uit het milieubeleidsplan 2010 - 2015 en de toekomstvisie Proeftuin Houten 2025. In het programma Duurzaam Houten staan de doelen voor en inspanningen tot 2018. Het programma is verdeeld over 4 thema's: Energie, Groen & klimaatproof, Kringlopen en Duurzame mobiliteit.
Wat betreft doelstellingen op het gebied van Energie wordt de focus gelegd op het bevorderen van duurzame energieproductie en op het besparen van energie (energieverbruik).
Energieprestatie - EPC
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.
Planspecifiek
Er worden maatregelen getroffen om de nieuwe woning aan de EPC-eis van 0,4 te kunnen laten voldoen. De woning wordt gasloos en wordt voorzien van een hoge isolatiewaarde. Daarnaast wordt de woning van zonnepanelen voorzien. Tevens wordt voldaan aan de overige pijlers van het programma doordat het huishoudelijk afval wordt gescheiden (kringlopen), er verharding wordt weggenomen en groen wordt toegevoegd (groen & klimaatbestendig), en de bewoners vaak de fiets zullen nemen (duurzame mobiliteit). Afhankelijk van de verbouwplannen is mogelijk een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. Omdat het betreft de verbouwing van een bestaande woning zijn niet de huidige EPC-eisen van toepassing maar mag uitgegaan worden van 'bestaande bouw'. Alle maatregelen die getroffen worden vinden plaats op basis van vrijwilligheid.
3.4.2 Wijzigbevoegdheid
In de regels van het bestemmingsplan ''t Goy en omgeving' is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid, artikel 3.8.4, opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en 'Tuin - Voortuin', indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf, met inachtneming van het volgende:
- de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
- de functie wonen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- minmaal 50% van de bedrijfsgebouwen dient gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt;
- de bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;
- het bouwvlak dient verkleind te worden tot het bestaande in gebruik zijnde erf, de overige gronden krijgen de bestemming Agrarisch zonder bouwvlak .
Planspecifiek
Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
De wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is.
Initiatiefnemers zijn eigenaar van het perceel aan de Beusichemseweg 63 in 't Goy. Voorheen was ter plaats een agrarisch bedrijf actief, echter zijn de bedrijfsactiviteiten sinds 2017 gestaakt. Het perceel is niet geschikt voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf omdat het perceel niet groot genoeg is om jaarlijks een stabiele opbrengst te genereren. Dit brengt onzekerheid met zich mee. Uitbreiding van het perceel of aankoop van omliggende gronden is niet mogelijk, aangezien het perceel omsloten is door andere agrarische bedrijven. Daarom is het wenselijk om het noordoostelijke deel van het perceel als woonperceel in te richten. Op de resterende gronden vinden hobbymatige agrarische activiteiten plaats en wordt het perceel natuurlijk ingericht.
De functie wonen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).
In
toelichting paragraaf 4.6 wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen belemmering oplevert voor de bestaande bedrijfsvoering en uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven.
Minimaal 50% van de bedrijfsgebouwen dient gesloopt te worden, met dien verstande dat monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mogen worden gesloopt.
In
toelichting paragraaf 2.2 wordt geconcludeerd dat er met de ontwikkeling minimaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. Verder zijn er geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gelegen binnen de plangrens.
De bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.
Op de verbeelding wordt een functieaanduiding opgenomen.
Het bouwvlak dient verkleind te worden tot het bestaande in gebruik zijnde erf, de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
Met het voorgenomen plan zal ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning en aangrenzende stal de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'. Grenzend aan de Beusichemseweg zal de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Tuin - Voortuin'. De bebouwing zal voorzien worden van een bouwvlak. De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
4 Omgevingsaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk-relevante aspecten (geluid, bodem, verkeer, etc.).
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorgenomen plan betreft omzetten van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen - Vrijstaand', waarbij de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden reeds voor een bedrijfswoning zijn bestemd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Voorheen waren de gronden met een agrarische bestemming bestemd. De herbestemming van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, betreft een wijziging naar een strenger gebruik, in dat geval is een bodemonderzoek noodzakelijk. Door Geo- en Milieutechniek b.v. is in maart 2019 een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht op de locatie aan de Beusichemseweg 63 in 't Goy, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de kleiige toplaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie (woonerf) niet verontreinigd is met de onderzochte parameters. De kleiige en zandige onderlaag is enkel als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB. Voor een nadere toelichting inzake het licht verhoogde gehalte wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van het verkennend bodemonderzoek.
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een dergelijk licht verhoogd gehalte wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen. Voor een nadere toelichting inzake het licht verhoogde gehalte wordt venvezen naar paragraaf 4 .4 van het verkennend bodemonderzoek
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat op grond van de onderzoeksresultaten er geen belemmering is voor de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medische centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De bestemming ‘Wonen’ is in het kader van de Wet geluidhinder een gevoelige bestemming. Voor het toevoegen van een dergelijke functie binnen de onderzoekszone van een weg, spoorlijn of geluidgezoneerd industrieterrein moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden.
Wegverkeer
Ter hoogte van het plangebied geldt een snelheidsregime van 30 km/uur. Hiervoor geldt dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Hiermee is een akoestisch onderzoek niet relevant en noodzakelijk.
Spoorweglawaai
Op ruim 2,35 kilometer ten westen van het plangebied is een spoorweg gelegen. Het plangebied bevindt zich buiten de onderzoekszone van deze spoorweg.
Conclusie
Het aspect spoor- en wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2017 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.63 μg/m³ PM10, 11.22 μg/m³ PM2,5 en 16.21 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Figuur 8. Uitsnede Atlas Leefomgeving fijnstof, globale ligging plangebied zwart omkaderd (PM10)
Figuur 9. Uitsnede Atlas Leefomgeving stikstofdioxide, globale ligging plangebied zwart omkaderd (NO2)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan omdat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, het transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van bevolking in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bevolking die a) in dat gebied reeds aanwezig is, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten is en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van bevolking in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarmee het toevoegen van een kwetsbaar object betroffen wordt. Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
Figuur 10. Uitsnede risicokaart (globale ligging plangebied: zwarte omkaderd bron: risicokaart.nl)
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Op ca. 325 m afstand van het plangebied is het Amsterdam-Rijnkanaal gelegen. Dit betreft een transportroute voor gevaarlijke stoffen.Verder ligt op ca. 2,5 km afstand een spoorweg, die tevens wordt gebruikt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Beide routes liggen dusdanig ver van het plangebied dat deze geen risico betreffen voor de mensen die verblijven in het plangebied.
Inrichtingen
Aan de Wickenburghseweg 98 ligt het bedrijf Euro-Cool, dat als hoofdactiviteit opslag in koelhuizen heeft. Deze inrichting ligt op ca. 1,2 km van het plangebied. Het bedrijf beschikt echter niet over een plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee is geen verantwoording van het risico vereist.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en dat het plan in dit kader uitvoerbaar is.
4.6 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Spuitzones
Bij de teelt van gewassen moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. Er is echter reden tot redelijke afwijking van de richtafstand. Zoals blijkt uit de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:1179) van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State kan afscherming van het woonerf door middel van een heg eventuele resten van de gewasbeschermingsmiddelen tegenhouden.
Daarnaast moet hierbij de kanttekening gemaakt worden dat deze zone van 50 m uitgaat van de toepassing van bestrijdingsmiddelen zonder enige vorm van driftreductie. Sinds 1 januari 2017 is het op grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 37,5 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarbij een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern 't Goy. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig. In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied wordt derhalve aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één stap kan worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar. De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
Activiteit | SBI-code | Adres | Milieucategorie (maximaal toegestaan) | Richtafstand gemengd gebied | Minimale afstand tot het plangebied |
Veehouderij fokken en houden van kalveren | 0141, 0142 | Beusichemseweg 59 | 3.2 | 50 m | 50 m |
Fruitteelt | 011, 012, 013 | | 2 | 10 m | 45 m |
Fruitteelt | 011, 012, 013 | Beusichemseweg 134 | 2 | 10 m | 200 m |
Fruitteelt | 011, 012, 013 | Beusichemseweg 136 | 2 | 10 m | 300 m |
Het perceel aan de Beusichemseweg 59 is in gebruik als veehouderij voor het fokken houden van kalveren (SBI: 0141, 0142). Binnen gemengd gebied geldt een richtafstand van 50 m. De beoogde burgerwoning ligt op een afstand van ca. 50 m van het perceel aan de Beusichemseweg 59, de bedrijfsmatige opstallen liggen op een afstand van ca. 70 m van de beoogde burgerwoning. Aan de Beusichemseweg 126 en 128 zijn reeds twee burgerwoningen gesitueerd op ca. 30 m van het perceel van de veehouderij. Hierdoor zal de beoogde burgerwoning op een afstand van ca. 50 m de naastgelegen veehouderij niet extra belemmeren in zijn werkzaamheden en kan ter plaatse van de woning Beusichemseweg 63 een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Aan de Beusichemseweg 132 is op dit moment een fruitteeltbedrijf gevestigd, hiervoor geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Planologisch gezien is het ook mogelijk een agrarisch bedrijf met milieucategorie 4.1 te vestigen, echter is aan de Beusichemseweg 130, direct grenzend aan het agrarisch bouwvlak, reeds een burgerwoning gelegen. Het bedrijf zit derhalve ‘op slot’. Wanneer een bedrijf op slot zit worden de mogelijkheden ervan niet beperkt als er extra gevoelige objecten binnen de richtafstand worden gebouwd. Voorwaarde is dat de extra gevoelige objecten niet dichterbij het agrarische bouwvlak dan de reeds bestaande gevoelige objecten worden gesitueerd.
Onderstaande afbeelding toont de ligging van de toekomstige burgerwoning (rood omkaderd) ten opzichte van omliggende agrarische bouwvlakken.
Figuur 11. Uitsnede geldende bestemmingsplan 't Goy en omgeving'. Toekomstige burgerwoning is rood omkaderd. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen plan geen belemmering oplevert voor de bestaande bedrijfsvoering en uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
- waterveiligheid;
- voldoende water;
- gezond water;
- gezuiverd afvalwater;
- genieten van water.
Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
In de uitvoeringsregels is opgenomen dat bij een toename aan verharding minder dan 500 m² er alleen de algemene zorgplicht geldt. Indien de toename meer bedraagt is extra watercompensatie vereist. In de navolgende paragraaf wordt hierop verder ingegaan.
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
4.7.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat bij een toename van meer dan 1.000 m² aan verharding (landelijk gebied) een infiltratiesysteem dient te worden aangelegd met 45 mm per m² afgekoppeld verhard oppervlak en een vergunning nodig is voor de lozingsconstructies naar oppervlaktewater.
Het gehele plangebied heeft een oppervlakte van ca. 12.500 m². Met het voorgenomen plan is sprake van een afname aan verharding, er wordt immers een groot deel van de bestaande agrarische opstallen gesaneerd. In de beoogde situatie zal ca. 415 m² aan verharding op het perceel weggenomen worden. Daarmee wordt voorzien in voldoende bergingscapaciteit.
Het afvalwater wordt aangeboden op het gemeentelijk riool. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Er zal geen gebruikgemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen. Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NNN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN en GN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2020/269/r, d.d. 4 mei 2020, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Aerius-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen kapwerkzaamheden voorzien.
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Beusichemseweg 63 te ‘t Goy uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving' is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hieruit blijkt dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, wat overeenkomt met de archeologische beleidskaart. Een uitsnede van de archeologische beleidskaart is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 11. Uitsnede archeologische beleidskaart Houten (globale ligging plangebied: zwarte omkaderd bron: gemeente Houten)
De gemeente Houten heeft een eigen 'archeologische maatregelenkaart' voor haar grondgebied laten op stellen. Onderhavig plangebied bevindt zich op deze kaart binnen een gebied of terrein met hoge archeologische waarde (categorie 3). Dit betekent dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij aanpassingen aan de bestaande bebouwing bij een oppervlakte groter dan 500 m² en/of dieper dan 0,5 m -mv. De voorgenomen ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarbij ca. 415 m² van de bestaande agrarische opstallen en 1.000 m² van de bestaande verharding wordt gesaneerd. Bij de sloop van opstallen en verharding zal de bodem niet dieper geroerd worden dan dat dit met de bouw en aanleg is gebeurd. Derhalve hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Archeologische waarden vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeenteraad van Houten heeft op 11 februari 2014 de Nota Parkeernormen Houten vastgesteld. Met de nota wordt de vraag en het aanbod van parkeerplaatsen (in de openbare ruimte) bij ontwikkelingen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en worden parkeerproblemen voorkomen. De planlocatie behoort tot de categorie 'kleine kernen en buitengebied'.
Planspecifiek
Bij de realisatie van een woning in het buitengebied met een grootte van 100 tot 140 m² bvo is de parkeernorm 1,9. Dit aantal parkeerplaatsen voor de beoogde woning kan op eigen terrein worden gerealiseerd. Er is daarmee voldoende parkeergelegenheid aanwezig op het perceel.
Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Houten en het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.10.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen van wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De realisatie van een nieuwe woning brengt verkeersbewegingen met zich mee. Een vrijstaande woning in het buitengebied brengt conform de CROW maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. Dit is geen significante toename en kan naar verwachting opgevangen worden op de Beusichemseweg.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 't Goy en omgeving', derhalve zal worden verwezen naar de betreffende bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan 't Goy en omgeving'. Hooguit voor de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' wordt minimaal afgeweken doordat een regeling omtrent de voormalige agrarische bebouwing is toegevoegd. De bestemming 'Wonen - Vrijstaand' is daarom geheel overgenomen.
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting. Voor een meer uitgebreide toelichting op de verschillende bestemming wordt verwezen naar het bestemmingsplan.
Agrarisch
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor reële grondgebonden graasdierbedrijven, agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren en het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
Tuin - Voortuin
Tuinen aan de voorzijde van de woning zijn bestemd als 'Tuin - Voortuin'. Naast tuinen, erven, verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn tevens erkers, voordeurluifels, kliko-ombouwen en inritten ten behoeve van parkeren toegestaan. Voor erkers, voordeurluifels en kliko-ombouwen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Voor overige bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 1 m.
Wonen - Vrijstaand
De voor 'Wonen - vrijstaand' aangewezen gronden zijn opgenomen voor de voormalige bedrijfswoning, aangrenzende stal en vrijstaande schuur. Hierbij zal de voormalige bedrijfswoning als hoofdgebouw behouden blijven en worden de aangrenzende stal en vrijstaande schuur al bijbehorend bouwwerk gezien. Conform de wijzigingsbevoegdheid is de bebouwing die behouden blijft aangeduid als ‘vrijkomende agrarische bebouwing’.
De regeling sluit aan op de Houtense standaard. Door middel van een bouwvlak is aangegeven waar de gebouwen mogen worden gebouwd.
Waarde - Archeologie 2
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
In planologisch opzicht is er geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in de grexwet. Dit omdat het aantal planologisch toegestane woningen niet toeneemt. Het verhaal van gemeentelijke kosten middels een exploitatieplan, waarvan kan worden afgezien middels een anterieure overeenkomst, is dan ook niet noodzakelijk.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Particpatie
Initiatiefnemer heeft de direct omwonenden op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Het plan is positief ontvangen.
6.2.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpwijzigingsplan aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het wijzigingsplan te reageren.
Er zijn vooroverlegreacties ingediend door de provincie Utrecht, het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht. De binnengekomen reacties van de vooroverlegpartners vormen geen aanleiding om het voorontwerpwijzigingsplan aan te passen. Alleen de verwijzing naar de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt aangepast. Dit leidt niet tot inhoudelijke wijzigingen. De overige vooroverlegpartners (omliggende gemeenten en Rekam) zagen geen aanleiding om te reageren.
In de als bijlage 4, zie
bijlagen bij toelichting, bijgevoegde 'Nota inspraak en overleg' zijn de ingekomen inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 9 december 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Houten.
In de bijgevoegde 'Nota van Zienswijzen' (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5) zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Geconcludeerd wordt dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.