1.1 Aanleiding
Op het perceel aan de Odijkseweg 11 in Houten bevindt zich op dit moment één burgerwoning. De achterzijde van het perceel wordt ontsloten door de Boekdrukkersgilde. CZP Investments B.V. (verder: initiatiefnemer) is voornemens om op de achterzijde van het perceel, aan de Boekdrukkersgilde, twee extra woningen te realiseren. Het perceel zal daarvoor worden opgesplitst in 3 woonpercelen; één voor de bestaande woning aan de Odijkseweg 11 en twee voor de beoogde woningen aan de Boekdrukkersgilde. De percelen van de beoogde woningen vormen tezamen het plangebied.
Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende beheersverordening 'Houten Noord en Zuid' die voor de gronden van het plangebied van toepassing is. Voor deze gronden geldt namelijk dat bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Daarnaast mogen bouwwerken enkel worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
Om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het planologisch regime ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is derhalve voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Odijkseweg 11 in Houten. Het plangebied betreft het perceel dat kadastraal bekend is onder de gemeente Houten, HTN04 - A - 13519. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.200 m². Het plangebied is gelegen in het noordoosten van Houten tussen het spoor en de Rondweg van Houten ter hoogte van de oostelijke 'oksel' van de Rondweg. De locatie bevindt zich in een woonwijk en het plangebied grenst in het zuiden aan de Boekdrukkersgilde.
Navolgende afbeeldingen (figuur 1 en 2) tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.
Figuur 1. Globale ligging plangebied (wit omcirkeld, bron: Google Maps)
Figuur 2. Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt de beheersverordening 'Houten Noord en Zuid', vastgesteld op 20 juni 2013. De gronden en bouwwerken die onderdeel uitmaken van de beheersverordening mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Daarnaast mogen bouwwerken worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. In de huidige situatie zijn de kassen reeds verwijderd, de gronden worden enkel gebruikt als tuin/grasveld. Daarnaast vallen de gronden gedeeltelijk binnen het 'Besluitsubvlak Archeologie 2'. Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
Navolgende afbeelding (figuur 3) toont een uitsnede van de geldende beheersverordening.
Figuur 3. Uitsnede geldende beheersverordening 'Houten Noord en Zuid' (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. Daarmee is de ontwikkeling niet in lijn met de geldende beheersverordening. Derhalve wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Odijkseweg 11, bebouwd met een vrijstaande burgerwoning en twee vrijstaande bijgebouwen. Voorheen was hier een groothandel in fruit en groente gevestigd, deze bedrijfsmatige activiteiten zijn reeds gestaakt. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de burgerwoningen aan de Odijkseweg 7 en Broekdrukkersgilde 25. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de burgerwoningen aan de Odijkseweg 13 en de Broekdrukkersgilde 15. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de burgerwoning aan de Broekdrukkersgilde 14. De woningen in de omgeving hebben een wisselende bouw- en goothoogte, de meeste woningen bestaan uit twee bouwlagen en een kap.
Op dit moment zijn de gronden binnen het plangebied onbebouwd en braakliggend. Voorheen werden de gronden binnen het plangebied gebruikt ten behoeve van groente- en fruitteelt. Een gedeelte van de gronden was in de voormalige situatie voorzien van lage kassen gemaakt van halfrond gebogen buizen met daar overheen een plastic zeil gespannen. De gronden werden gebruikt ten behoeve van de voormalige groothandel in fruit en groente aan de Odijkseweg 11. Sinds het bedrijfsmatige gebruik is gestaakt en aan de Odijkseweg 11 een burgerwoning is gelegen, zijn de gronden braakliggend komen te liggen. Het plangebied is begrensd door middel van een laag hekwerk.
Navolgende afbeeldingen (figuur 4 en 5) tonen de voormalige en huidige situatie van het plangebied.
Figuur 4. Voormalige situatie plangebied (bron: Google Street View)
Figuur 5. Huidige situatie plangebied
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Boekdrukkersgilde, dit is een rondlopende weg, met een wegprofiel van ca. 5 m breed, waarbij zowel het begin- als eindpunt aansluiting vinden aan de Leidekkersgilde. Direct grenzend aan het plangebied zijn in de huidige situatie aan de Boekdrukkersgilde een aantal langsparkeervakken aanwezig. Uitgaande van de benodigde 6 m strekkende meter lengte per langsparkeervak, zijn er in de huidige situatie vier parkeerplaatsen aanwezig. De beschikbare breedte aan de voorkant is namelijk ca. 28 strekkende meter, rekening houdend met de lantaarnpaal en de locatie van de parkeerplaatsen.
2.2 Toekomstige situatie
Het voorgenomen plan is om het plangebied te splitsen in twee afzonderlijke percelen ten behoeve van de realisatie van twee vrijstaande woningen. De percelen zullen nagenoeg een gelijk oppervlakte beslaan van circa 600 m². De woningen zullen grenzend aan de Boekdrukkersgilde, gerealiseerd worden. De nieuwe woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap en worden gebouwd in een traditionele jaren-dertigstijl, afgewerkt met o.a. een schilddak en erkers. De woningen krijgen een bouwhoogte van 9,9 en 10,2 meter. De bouwhoogten van omliggende bebouwing varieert van 7,5 meter tot 10,5 meter. In directe aansluiting op het bouwplan heeft de bebouwing een bouwhoogte van 8,3 meter. Om een goede stedenbouwkundige aansluiting te krijgen is daarom ervoor gekozen de goothoogte van de rechter woning op circa 4 meter te houden. In de verbeelding is hiervoor een extra hoogtescheidingslijn opgenomen.
De woningen zijn, in vergelijking tot andere woningen in de buurt, wat verder naar achteren op het perceel gesitueerd. Hiermee blijft er meer 'lucht' in het plan. De situering van de woningen op de kavel is positief beoordeeld door de gemeentelijk stedenbouwkundige.
Het voornemen is om duurzame woningen te realiseren met lage energielasten, aangezien ze bijvoorbeeld over PV-panelen en een warmtepomp zullen beschikken. De nieuwbouwwoningen zullen voldoen aan de nieuwe BENG-norm (Bijna Energie Neutraal Gebouw).
Navolgende afbeelding (figuur 6) toont een situatietekening van de beoogde situatie.
Figuur 6. Situatietekening herontwikkeling Odijkseweg 11 (bron: Thuis in Bouwen en CZP Investments)
Verkeer en parkeren
Parkeerplaatsen voor de beoogde woningen zullen op eigen terrein aan de voorzijde van de woningen worden gerealiseerd. Ten zuiden van het plangebied zijn twee informele parkeerplaatsen aanwezig. Deze informele plekken komen te vervallen. Wanneer de twee beoogde inritten worden gerealiseerd, zal er tweemaal 5 strekkende meter van de ruimte voor langsparkeervakken afgaan. In de resterende 18 strekkende meter kan voorzien worden in drie formele parkeerplaatsen.
Navolgende afbeeldingen (figuur 7 en 8) tonen een en impressies van de beoogde situatie.
Figuur 7. Vogelvluchtperspectief beoogde woningen (bron: Thuis in Bouwen en CZP Investments)
Figuur 8. Impressie beoogde woningen (bron: Thuis in Bouwen en CZP Investments)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Het plangebied valt in de SVIR onder een gebied 'Stedelijke Regio's met Topsectoren'. Gezien de kleinschaligheid is de beoogde ontwikkeling niet van nationaal belang. De SVIR is derhalve niet specifiek van toepassing op de beoogde ontwikkeling.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De beoogde ontwikkeling voorziet in twee nieuwe woningen. Bovendien vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied van de kern Houten. Gezien voorgenoemde omstandigheden wordt het plan niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de 'ladder' en hoeft deze niet nader getoetst te worden.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:
- duurzame leefomgeving;
- beschermen kwaliteiten;
- vitale dorpen en steden;
- dynamisch landelijk gebied.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft met name betrekking op de pijler 'vitale dorpen en steden'. Een uitwerking van deze pijler is onder andere aandacht voor de vraag naar binnenstedelijk wonen. De provincie richt zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Het kan juist zelfs de stedelijke kwaliteit versterken. De provincie heeft de ambitie om tweederde deel van de woningen in het stedelijk gebied te realiseren. Voor de gemeente Houten wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1.950 woningen. Het toevoegen van twee woningen binnen bestaand stedelijk gebied van Houten draagt bij aan deze ambitie. Daarnaast is er met de beoogde ontwikkeling ook aandacht voor kwaliteit. De ontwikkeling is qua aard en omvang passend in de directe omgeving die immers voornamelijk bestaat uit woningen. Woningbouw op deze binnenstedelijke locatie is een wenselijke ontwikkeling.
Er dient geconcludeerd te worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de PRS.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
Tegelijk met de PRS is op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (herijking 2016) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem en water, duurzame energie, cultuurhistorie, landschap, natuur, wonen en werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landbouw en recreatie.
Planspecifiek
Bodem en water
Het plangebied is op de kaart 'Bodem en water' aangewezen als overstroombaar gebied. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijven. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. Het plangebied is binnendijks gelegen en heeft betrekking op twee individuele woningen. Een nadere uitwerking van overstromingsrisico's voor dit plangebied is daarmee niet noodzakelijk.
Duurzame energie
Er zijn geen specifieke regels opgenomen voor de gronden van het plangebied met betrekking tot duurzame energie.
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en er zijn in de nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen effect op cultuurhistorische waarden.
Landschap
Het plangebied is gelegen in het landschap 'Rivierengebied'. Voor het landschap Rivierengebied dienen de volgende kernkwaliteiten behouden te worden:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Het plangebied bevindt zich binnen stedelijk gebied in bebouwd gebied. De ontwikkeling heeft daarmee geen effecten op het landschap Rivierengebied.
Natuur
Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van beschermd natuurgebied. Het dichtstbij gelegen Natuur Netwerk Nederland ligt op circa 1,7 km afstand. Gezien de afstand en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zullen er geen effecten zijn op beschermd natuurgebied.
Wonen en werken
Uit de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. In het stedelijk gebied is verdere verstedelijking toegestaan. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Het realiseren van twee woningen kan volgens de PRV worden aangemerkt als een stedelijke functie. Daarmee is er sprake van een verdere verstedelijking van het stedelijke gebied.
Verkeer en vervoer
Volgens de kaart 'verkeer en vervoer' zijn voor het plangebied geen aanvullende gegevens of regels opgenomen.
Landelijk gebied
Het plangebied bevindt zich niet in landelijk gebied.
Landbouw
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van landbouwgebied.
Recreatie
De gronden van het plangebied zijn niet aangewezen voor recreatie.
Er kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het gestelde in de PRV.
3.3.1 Integrale visie en gebiedsprogramma Kromme Rijngebied
In 2007 heeft Provinciale Staten het integrale visie en gebiedsprogramma "De kracht en pracht van het Kromme Rijngebied" vastgesteld. Dit document, opgesteld door de stuurgroep Kromme Rijn, dient als basis voor de intentieverklaring die tussen de gebiedspartners en de provincie Utrecht wordt gesloten. In deze verklaring wordt de intentie uitgesproken om middelen in te zetten en de uitvoering van projecten in het Kromme Rijngebied ter hand te nemen om gezamenlijk uitvoering te kunnen geven aan de ambities.
Plangebied
Het plangebied valt binnen het 'AVP gebied Kromme Rijn' en 'enveloppen NHWL'. De provincie Utrecht heeft het kaderdocument Agenda Vitaal Platteland 2007-2013 (AVP) opgesteld. Hierin maakt de provincie afspraken met een beperkt aantal grotere samenhangende gebiedseenheden: de AVP-gebieden. Een van deze gebieden is het AVP-gebied Kromme Rijn. De thema's woningbouwopgave en verkeer en vervoer vallen niet binnen het AVP-kader. Het AVP-gebied Kromme Rijn is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling. De enveloppen van de NHWL (Nieuwe Hollandse Waterlinie) zijn tevens niet van belang voor de beoogde ontwikkeling.
De integrale visie en het gebiedsprogramma zijn een samenvatting van de verschillende deelvisies van onder andere de gemeente Houten. De doorwerking van de integrale visie en het gebiedsprogramma in het bestemmingsplan geschiedt verder op basis van deelvisies, zoals bijvoorbeeld de gemeentelijke 'Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025'.
3.4.1 Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025
De Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten tot aan 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:
- We stellen de mens centraal
Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen. Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.
- We waarderen verschillen
De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.
- We zijn zuinig op onze omgeving
In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties. Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.
- We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA
Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.
- We zijn actief in de regio
Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht. Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen en het splitsen van een perceel. De planlocatie valt binnen stedelijk gebied en kan door de realisatie van twee extra woningen gezien worden als een inbreidingsplan op een inbreidingslocatie. Door het initiatief in te passen in de huidige structuren en beter aan te sluiten bij de schaal van omliggende percelen wordt eenheid gecreëerd met de directe omgeving. Tevens blijven de weidse buitengebieden met deze inbreiding behouden en zal de ontwikkeling aansluiten op het stedenbouwkundig en ruimtelijke concept van Houten. De extra huisvesting komt tegemoet aan het tekort aan woningen. Tot slot heeft de ontwikkeling betrekking op duurzame woningen met een lage energiebelasting. De woningen worden voorzien van een goede isolatie, PV-panelen, een warmtepomp en minimaal HR++ beglazing. De beoogde ontwikkeling is daarmee met name een uitwerking van de principes 'we stellen de mens centraal', 'we zijn zuinig op onze omgeving' en 'we bouwen voort op ons ruimtelijk DNA'.
Geconcludeerd dient te worden dat het initiatief een positieve bijdrage levert aan de principes uit de toekomstvisie.
3.4.2 Programma Ruimte Houten 2017-2019
Het Programma Ruimte 2017-2019 is vastgesteld op 19 september 2017. Binnen de gemeente Houten vindt een groot aantal ontwikkelingen plaats. Het programma Ruimte zorgt voor samenhang tussen al deze ontwikkelingen. Daarnaast draagt het programma Ruimte ook bij aan het ontwikkelen en implementeren van de nieuwe werkwijze van de overheid in gebiedsontwikkeling. Anders dan vroeger is de gemeente veel meer ondersteunend aan de initiatieven in Houten. Het programma Ruimte geeft richting aan ontwikkellocaties in Houten. De locaties kunnen ingezet worden voor wonen en zorg, sociale woningbouw maar ook voor nieuwe woningbouwconcepten. In het programma Ruimte zijn ook publieke belangen gedefinieerd die het inhoudelijk kader bepalen voor specifieke herontwikkelingen:
- programma;
- financiën;
- kwaliteit openbare ruimte;
- maatschappelijke betrokkenheid.
Focus op huisvesting van gezinnen en ouderen
Volgens het Woningbehoefteonderzoek 2015 (Wbo) is er in Houten tot 2025 behoefte aan 1.800 woningen. Dit betreft 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen (met name appartementen). Hiervan zouden bij een gemiddeld economisch scenario 600 (ca. 30%) sociale huurwoningen moeten worden gebouwd, 200 (circa 10%) woningen in de categorie vrije sector huur en 1.000 (circa 60%) in de categorie vrije sector koop. De inschatting is dat ongeveer 800-1.000 woningen kunnen worden gerealiseerd in nog in ontwikkeling te nemen gebieden (Vinex en voorjaar 2016 bekende transformatielocaties). Het overige deel dient elders in de gemeente te worden gerealiseerd.
Planspecifiek
Het plangebied is in het Programma Ruimte 2017-2019 aangewezen als Houten-Noord. Houten-Noord is één van de locaties in Nederland die in de jaren '70 is aangewezen om de verwachte bevolkingsgroei op te vangen. In de periode tot de jaren '90 is er een volwaardige groeikern ontstaan met maatschappelijke voorzieningen, een winkelcentrum, een bedrijventerrein, een station, infrastructuur, groenvoorzieningen en woonwijken.
De realisatie van twee extra woonkavels, op voormalige tuinbouwgrond, past binnen het subgebied Houten-Noord welke gekenmerkt wordt door een woongebied met een herkenbare stedenbouwkundige (fiets)infrastructuur.
Verder wordt er met het toevoegen van twee woningen een bijdrage geleverd aan de woningbouwbehoefte van eengezinswoningen.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief en dit onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming is met het Programma Ruimte Houten 2017-2019.
3.4.3 Woonvisie Houten 2016 - 2025
De Woonvisie Houten 2016 - 2025 is vastgesteld op 8 maart 2016. Om tot gefundeerde uitspraken te komen over de woningmarkt en prognoses te doen voor de toekomst is een woonbehoefteonderzoek (Wbo) gedaan. Het Wbo heeft een scope, parallel aan de woonvisie, tot 2025. Houten maakt onderdeel uit van een gewilde (Utrechtse) woonregio. Het Wbo vertaalt dat onder andere in het feit dat Houten de komende tien jaar een woonbehoefte heeft van ongeveer 1.800 woningen. Daarvan is ongeveer driekwart autonoom, dat wil zeggen uit Houten zelf. Indicatief komt dat neer op ongeveer 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen. Na 2025 zal Houten fors vergrijzen. De verwachting is dat Houten iets meer huishoudens krijgt, maar dat deze kleiner zullen zijn. Houten wil graag zo veel als mogelijk binnen vastgestelde kaders aan deze behoefte tegemoet komen.
De woonvisie bestaat uit vier centrale thema's:
- diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens;
- focus op huisvesting van gezinnen en ouderen;
- voldoende omvang en betaalbaarheid van de sociale huurwoningvoorraad;
- wonen en zorg in samenhang bezien.
PlanspecifiekDe beoogde ontwikkeling is een uitwerking van de thema's 1 en 2. De beoogde woningen zullen duurzaam gerealiseerd worden en een lage energiebelasting hebben. De nieuwbouwwoningen zullen voldoen aan de nieuwe BENG-eisen. Daarnaast zijn de beoogde relatief ruime woonpercelen met vrijstaande woningen een aanvulling op de bestaande kleinere woonpercelen met twee-onder-een-kap woningen en geschakelde woningen in de nabije omgeving. Daarmee sluit de ontwikkeling aan bij het centrale thema 'diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens'.
Daarnaast zullen er met de beoogde ontwikkeling gezinswoningen gerealiseerd worden. Hiermee vindt het plan ook aansluiting bij het thema 'focus op huisvesting van gezinnen en ouderen'.
Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met het gestelde in de Woonvisie Houten 2016-2025.
3.4.4 Programma Duurzaam Houten 2016-2018
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen en gemeenten belangrijk gevonden. Zo vormt ook duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt voor de gemeente Houten. Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Het Programma Duurzaam Houten bouwt voort op de doelen en aanpak uit het milieubeleidsplan 2010 - 2015 en de toekomstvisie Proeftuin Houten 2025. In het programma Duurzaam Houten staan de doelen voor en inspanningen tot 2018. Het programma is verdeeld over 4 thema's: Energie, Groen & klimaatproof, Kringlopen en Duurzame mobiliteit.
Wat betreft doelstellingen op het gebied van Energie wordt de focus gelegd op het bevorderen van duurzame energieproductie en op het besparen van energie (energieverbruik).
Energieprestatie - EPC
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.
Bijna energieneutrale gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen. BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De voorgenomen BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.
Planspecifiek
De gemeente Houten streeft naar duurzame ontwikkelingen. Meer concreet is het doel voor een duurzaam Houten in 2040: klimaat- en energieneutraal, stil en schoon, met volop groen en water, natuurlijk materiaalgebruik en (lokaal) gesloten kringlopen. De nieuwbouwwoningen die gerealiseerd worden zullen, gezien de huidige wetgeving, gasloos zijn. In aanvulling daarop zullen de woningen voldoen aan de nieuwe BENG-eisen. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan bij het Programma Duurzaam Houten 2016-2018.
3.4.5 Beleidsnota Bomen 2017/2018
De Beleidsnota bomen 2017-2018 is vastgesteld in september 2017.
Bomen zijn in Houten erg belangrijk. Ze zijn een belangrijk onderdeel van het zo kenmerkende groene karakter van Houten. Ze zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving en zijn beeldbepalend voor de openbare ruimte. Ze zijn van levensbelang voor diverse dieren zoals vogels, vleermuizen en insecten. Daarnaast verbeteren ze ook de kwaliteit van het milieu en leveren door hun schaduwwerking en vochtregulering een positieve bijdrage aan het stedelijke klimaat.
Het beleidsplan bomen is een geactualiseerde overkoepelende visie van de gemeente op haar bomenbestand. Het hoofddoel is om het huidige groene karakter te waarborgen en waar mogelijk te versterken.
Dit hoofddoel is uitgesplitst in de volgende drie subdoelen:
- De huidige bomenstructuur zowel wat betreft ecologie, cultuurhistorie als ruimtelijke opzet te versterken door de groeiomstandigheden voor bomen te optimaliseren en ze zo de mogelijkheid geven tot volwassen bomen uit te groeien.
- Verkleinen van het risico op grootschalige uitval door ziekten en plagen.
- Proactieve communicatie over het belang van bomen voor de stad en hoe de gemeente omgaat met haar bomen.
Planspecifiek
Er zijn in het plangebied geen bomen aanwezig. De Beleidsnota Bomen 2017/2018 is derhalve niet van toepassing op onderhavig plan.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De realisatie van twee extra woonpercelen is een ontwikkeling die naar aard en omvang, bezien de MER drempel, beperkt is. Gezien het plangebied in de huidige situatie bestemd is voor tuinbouw, nemen de bebouwingsmogelijkheden met de beoogde ontwikkeling toe. De milieueffecten van deze functiewijziging en toename in bebouwing zijn beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in
toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien de beoogde woningen aansluiten bij de woonwijk waarin het plangebied zich bevindt, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. Bovendien zijn de effecten van de voormalige tuinbouwactiviteiten komen te vervallen. Effecten van de beoogde woningen zullen met name betrekking hebben op verkeer en parkeren, dit wordt verder uitgewerkt in
toelichting paragraaf 4.11. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om op een opzichzelfstaande ontwikkeling.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in
toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Gezien de beoogde functiewijziging naar wonen is er sprake van een bestemmingswijziging naar strenger bodemgebruik. Derhalve dient de milieuhygiënische situatie van de bodem te worden vastgelegd. Dit is gedaan door middel van een bodemonderzoek. Deze is uitgevoerd door Grondslag (18 juni 2019, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond over het algemeen licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen aanwezig zijn. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten van PAK, minerale olie of OCB vastgesteld. In de ondergrond zijn geen licht verhoogde gehalten aangetroffen.
Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel.
Geconcludeerd wordt dat er geen verhoogde gehalten zijn aangetoond waarvan de waarden niet zo hoog zijn dat die kunnen wijzen op het voorkomen van een (ernstige) bodemverontreiniging. De onderzoeksresultaten vormen daarom geen milieuhygiënische belemmering voor de beoogde ontwikkeling naar woonpercelen.
4.3 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Planspecifiek
Wonen is in het kader van de Wet geluidhinder een gevoelige bestemming. Derhalve dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het gebied van geluid. De beoogde woningen liggen niet binnen een onderzoekszone van een weg; in de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkel niet-onderzoeksplichtige 30km-wegen. Tevens betreft de weg waar de woningen aan gesitueerd zullen worden, de Boekdrukkersgilde, een weg die enkel gebruikt wordt voor bestemmingsverkeer van woningen die zich aan deze weg bevinden. Er wordt dan ook geen geluidsoverlast verwacht van wegverkeer aan de Boekdrukkersgilde.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in een omgeving met vrijwel alleen woningen. Voor de onderhavige aanvraag moet inzichtelijk gemaakt worden of er voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de nieuwe woningen bestaande bedrijven niet in bedrijfsvoering hinderen.
Onderstaande tabel geeft nabijgelegen bedrijven/inrichtingen en bijbehorende richtafstanden weer op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. De afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het plangebied tot aan de betreffende inrichting.
Adres | SBI 2008 | Bestemming | Milieucategorie | Minimale afstand tot plangebied | Werkelijke afstand tot plangebied | Voldoet |
Korenmolen 2 | 852, 8531 | Basisschool | 2 | 30 | 100 | ja |
Kruisboog 10a | 931 | Sporthal | 3.1 | 50 | 265 | ja |
Uit voorgaande tabel blijkt dat de nieuwe woningen op voldoende afstand tot omliggende functies zijn gesitueerd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig waarvan de milieuzonering mogelijk van invloed is op de ontwikkeling. Tevens zorgt de ontwikkeling niet voor belemmeringen voor nabijgelegen inrichtingen. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit 5 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
De realisatie van 2 woningen kan gezien de beperkte omvang aangemerkt worden als een NIBM-project. Het aantal verkeersbewegingen dat met de 2 woningen veroorzaakt zal worden zal 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 geven de volgende waarden: 20-25 μg/m³ NO2, 18-19 µg/m³ PM10 en 11-12 µg/m³ PM2,5. Uit de achtergrondconcentraties van stikstof (NO2) en fijnstof (PM10, PM2,5) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is en de luchtkwaliteit zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Met behulp van de risicokaart is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart
Figuur 9. Fragment risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte cirkel, bron: Risicokaart.nl)
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in de directe nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Op een geruime afstand van 440 m bevindt zich een gasontvangststation. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is 0 m. Gezien de afstand van het plangebied tot het gasontvangststation vormt deze geen gevaar voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast ligt er ten westen van het plangebied een spoorlijn welke gebruikt wordt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 270 m van deze spoorlijn. Hiermee valt het plangebied buiten de 200m-zone waarvoor bij een nieuwe ontwikkeling het groepsrisico bepaald dient te worden. Tevens is er geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig. Bovendien betreft het een ontwikkeling van slechts twee woningen, waarmee er een beperkte toename van mensen plaats zal vinden. Gezien de ligging van het plangebied en de beperkte ontwikkeling van twee woningen vormt het spoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er zijn verder geen wegen of wateren in de nabijheid van het plangebied aanwezig die gebruikt worden voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
Gezien het voorgenoemde dient er te worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2020/300/r, d.d. 24 april 2020,
bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd. Onderstaand de resultaten van het oriënterend onderzoek.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
StikstofdepositieIn de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. Het PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is het PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe Aerius Calculator van september 2019 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe Aerius Calculator: zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Odijkseweg 11 te Houten uitvoerbaar is.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Houten.
Figuur 10. Fragment archeologische beleidskaart gemeente Houten (plangebied zwarte omlijnd)
Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Houten blijkt dat het plangebied gedeeltelijk een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor ingrepen met een kleiner oppervlak dan 500 m²/of niet dieper dan 0,5 m -mv is een vergunning niet noodzakelijk. De beoogde woningen aan de Boekdrukkersgilde zullen een gezamenlijk oppervlak hebben van circa 200 m². Voor de fundering van de beoogde woningen wordt het terrein opgehoogd met circa 30 cm, als gevolg dient nog ongeveer 40 cm van de bestaande grond geroerd te worden. Daarnaast wordt er nog beperkte ondergrondse infrastructuur aangelegd van de hal (meterkast) van de woningen naar de weg. Verder zal er een haag aan de noordzijde van het plangebied worden geplaatst waarbij rekening wordt gehouden met de diepte van de wortels. De genoemde grenswaarden zullen niet worden overschreden. Bovendien heeft een gedeelte van het plangebied een lage of geen archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Tevens bevinden er zich geen monumenten in of nabij het plangebied. Geconcludeerd wordt dat er geen cultuurhistorische waarden worden aangetast met de beoogde ontwikkeling.
4.10 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.10.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.10.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
- waterveiligheid;
- voldoende water;
- gezond water;
- gezuiverd afvalwater;
- genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
In de uitvoeringsregels is opgenomen dat bij een toename aan verharding minder dan 500 m² er alleen de algemene zorgplicht geldt. Indien de toename meer bedraagt is extra watercompensatie vereist. In de navolgende paragraaf wordt hierop verder ingegaan.
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
4.10.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
In 2019 heeft de gemeenteraad van Houten het Water- en Rioleringsplan 2020 - 2023 vastgesteld. Hierin is de zorgplicht voor perceeleigenaren bij de verwerking van regenwater op eigen terrein uitgewerkt. Perceeleigenaren moeten het regenwater op eigen terrein opvangen in een ondergronds infiltratiesysteem met een inhoud van 15 mm per m² ten opzichte van het verhard afvoerend oppervlak.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat een toename van meer dan 500 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water of infiltratie binnen het peilgebied waarin de toename aan verharding plaatsvindt. Het Hoogheemraadschap hanteert echter een strengere compensatieplicht dan de gemeente Houten. Het te compenseren oppervlaktewater dient 15% van de toename aan verhard oppervlak te zijn. Wanneer gecompenseerd wordt door middel van infiltratie geldt dat er 45 mm per vierkante meter verhard oppervlak geborgen dient te worden.
In de voormalige situatie bestond het plangebied van 1.200 m² uit groen (750 m²) en kassen (450 m²). Voor de beoogde woningen wordt er uitgegaan van een verhard oppervlak van maximaal 100 m² per woning, daarnaast moet er rekening mee gehouden worden dat de tuinen deels verhard worden (50%). De aan te leggen parkeerplaatsen op eigen erf zullen waterpasserend zijn. De 'verharding' van deze parkeerplaatsen kan in mindering worden gebracht op de totale hoeveelheid verharding . De geschatte verharding komt daarmee op circa (100 m² + 100 m² + 500 m²) = 700 m².
Onderstaande tabel toont de verhardingsbalans van de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie.
| | Toekomstige situatie (m²) |
Groen (moestuin) | 750 | - |
Verharding (kassen) | 450 | - |
Bebouwing | - | 200 |
Tuin (50% verhard) | - | 1000 (500) |
Totaal oppervlak | | |
| | 700 |
| | |
Verschil verharding | | 250 m² toegenomen |
Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied ten opzichte van de voormalige situatie toe met circa 250 m². De grenswaarde van 500 m² van het Hoogheemraadschap wordt hiermee niet overschreden. Wel dient er conform de regeling van de gemeente Houten per m² verhard oppervlak 15 mm water opgevangen te worden met een ondergronds infiltratiesysteem. Voor de beoogde ontwikkeling komt dit neer op circa 10,5 m³ (0,015 m * 700 m²). Dit zal worden meegenomen in de beoogde ontwikkeling.
De riolering van de nieuwbouw zal aangesloten worden op het gemeentelijk riool. In het plan zal vuilwater en hemelwater gescheiden worden. Aan de Boekdrukkersgilde is nog geen gemeentelijk gescheiden stelsel aanwezig waarmee op de erfgrens het gecombineerd wordt. Door in het plan wel te zorgen voor een gescheiden systeem is deze 'toekomstproof'.
Om toekomstig wateroverlast te voorkomen wordt voor het bouwpeil 30 cm boven het straatpeil aangehouden.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Beide percelen zullen worden ontsloten via de Boekdrukkersgilde aan de zuidzijde van het plangebied. Via de Leidekkersgilde, de Klompenmakersgilde en Het Gilde is het plangebied ontsloten op de Rondweg.
Onderstaande tabel geeft de maximale verkeerstoename weer die met de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd volgens de gegevens van CROW in een 'sterk stedelijk gebied', 'rest bebouwde kom'.
Typen woning | Verkeersgeneratie (per woning) | Aantal | Totale verkeersgeneratie |
Koop, vrijstaand | 8,6 | 2 | 17,2 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de maximale verkeerstoename met de beoogde ontwikkeling 17,2 verkeersbewegingen per etmaal zal zijn. Met deze geringe toename worden er geen problemen voorzien. De Boekdrukkersgilde en aansluitende wegen beschikken over voldoende capaciteit om deze geringe verkeerstoename op te vangen. Daarnaast is het plangebied uitstekend ontsloten voor fietsverkeer.
Geconcludeerd wordt dat verkeer geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeente Houten heeft de Nota Parkeernormen Houten vastgesteld (11 februari 2014) om de parkeervraag en het parkeeraanbod zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.
Planspecifiek
In de Nota Parkeernormen Houten is aangegeven dat het plangebied behoort tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk', zoals die gehanteerd worden in CROW-publicatie 381. Uitgaande van 2 grote woningen (≥ 140 m²) met een parkeernorm van 1,9 zijn er in totaal 4 parkeerplaatsen benodigd. Beide woningen zullen voorzien worden van 2 water-passerende parkeerplaatsen op eigen terrein, hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
Door de realisatie van de inritten voor de beoogde woningen zullen er aan de Boekdrukkersgilde twee informele langsparkeervak komen te vervallen. Bij de aanleg van de uitritten zal ook deel het openbaar gebied worden herzien waarbij er drie formele parkeervakken worden ingericht.
Bij de herinrichting van deze parkeerplaatsen zal rekening gehouden moeten worden met de bereikbaarheid van het gebied door de veiligheidsdiensten (brandweer, politie, ambulance). Door de gemeente Houten is hiervoor advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Utrecht. Door de veiligheidsregio is aangegeven dat de Boekdrukkersgilde de navolgende eisen gelden:
- De minimale rijstrookbreedte bedraagt 3,25 meter verhard met een vrije ruimte van minimaal 3.50 meter.
- De minimaal benodigde bochtstraal bedraagt R10 (buitenbocht) en R5.5 (binnenbocht).
- De weg dient een asdruk van 11,5 ton en een totaalgewicht van 30 ton aan te kunnen.
De herinrichting van het openbaar gebied heeft zijn beslag buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. De geldende bestemming van de Boekdrukkersgilde staat niet in de weg aan het voldoen aan de inrichtingseisen zoals hierboven benoemd. Om juridisch te kunnen borgen dat de inrichting van het gebied gebeurd overeenkomstig de bovengenoemde randvoorwaarde is de regeling van nadere eisen binnen de bestemming Wonen verruimd. Op deze wijze kunnen in de Omgevingsvergunning nadere voorwaarden opgenomen worden omtrent de inrichting van de aanliggende openbare ruimte.
4.12 Schaduwhinder
Voor bezonningstudies gelden geen wettelijk vastgestelde normen. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient bij wijziging van een planologische situatie, bijvoorbeeld ten behoeve van nieuwbouw, in het besluit gemotiveerd te worden of de wijziging ruimtelijk acceptabel is. De
wet gebruikt hiervoor de term goede ruimtelijke ordening. Een planologisch besluit, zoals een bestemmingsplan of een projectbesluit, dient voorzien te zijn van een dergelijke onderbouwing. Afhankelijk van de opgave kan het wenselijk zijn om een bezonningstudie toe te voegen aan een
bestemmingsplan of projectbesluit.
Voor zowel de toepassing als de inhoud van een bezonningstudie bestaat geen directe wettelijke basis. Voor de inhoud wordt landelijk veelal gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘TNO-norm’. De ‘TNO-norm’ bevat een aantal uitgangspunten voor de mate van bezonning en tijdstippen die
algemeen gehanteerd worden. Er zijn meerdere mogelijkheden voor het uitwerken van een bezonningstudie. Onder andere een bezonningsdiagram, een maquette op een bezonningstafel of door middel van een 3D computermodel.
Er is een lichte- en een strenge- ‘TNO-norm’ geformuleerd. Landelijk wordt enkel de lichte norm gehanteerd. De ‘TNO-normen’ geven een richtlijn of er sprake is van voldoende en goede bezonning. De normen zijn in principe gericht op de bezonning door een raam in de woonkamer.
De norm is echter ook te gebruiken om te bepalen of er voldoende bezonning is op balkons, tuinen en/of andere buitenruimtes.
De TNO-norm:
Voldoende bezonning (lichte norm): Ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van de vensterbank binnenkant raam op de begane grond. In dichtbebouwde binnenstedelijke gebieden wordt de TNO-norm veelal zodanig aangepast dat het moet gaan om ten minste 2 mogelijke bezonningsuren op de gevel. Dit gezien de lichte TNO norm in een stedelijke omgeving lastig haalbaar is. De ‘TNO-norm’ geeft voor tuinen, dakterrassen en balkons geen ijkpunt, zoals bij ramen, waaraan
bepaald wordt of er sprake is van schaduw of van zon.
Voor deze ontwikkeling is met een computermodel in beeld gebracht wat de bezonningssituatie is, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4. Uit deze studie blijkt dat voldaan kan worden aan de lichte TNO norm.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij onder andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen - Vrijstaand
De voor 'Wonen-vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor uitsluitend zelfstandig wonen, beroepen en bedrijven aan huis, tuinen, erven en verhardingen met daaraan ondergeschikt: groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeer en verblijf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Tuin - Voortuin
De voor 'Tuin - Voortuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor voortuinen, erven en verhardingen, erkers, balkons of luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, inritten ten behoeve van parkeren, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Er zal ten behoeve van het project een anterieure overeenkomst worden afgesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
In het kader van dit vooroverleg is het plan toegezonden aan de overleg partners. Een instemmende reactie op het plan is ontvangen van de Provincie Utrecht, het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht. Van het vooroverleg is een verslag gemaakt door de gemeente Houten. Dit verslag is toegevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Participatie
Omwonenden zijn geïnformeerd over de beoogde ontwikkeling van twee woningen aan de Boekdrukkersgilde door middel van een inloopavond op 15 juli 2019. Tijdens deze inloopavond waren er voornamelijk positieve geluiden te horen vanuit de bezoekers op het plan om twee vrijstaande woningen te realiseren. Met name op het ontwerp en de invulling van het stuk grond werd positief gereageerd vanuit omwonenden. Daarnaast zijn er via de mail en via formulier wel enkele opmerkingen/vragen naar voren gekomen. De genoemde onderwerpen worden navolgend kort bij langsgegaan.
- Kleur stenen: Omwonenden geven aan liever niet een donkere kleur steen te zien worden toegepast, als gevolg hiervan zal er een lichte kleur steen worden toegepast;
- Heien: In plaats van het heien van palen (luidruchtig en trillingsgevoelig) wordt het boren van mortelschroefpalen toegepast (geluidsarm en trillingsvrij);
- Bouwverkeer/veiligheid/overlast: Er wordt een veiligheidsplan opgesteld waarbij rekening wordt gehouden met kinderen die naar school gaan en er wordt gebruik gemaakt van de meest overzichtelijke routes aangaande het bouwverkeer.;
- Parkeercapaciteit: door de twee beoogde inritten is er minder ruimte beschikbaar voor parkeerplaatsen. Volgens de omwonenden kunnen er circa 6 auto's geparkeerd worden (langsparkeervakken). De breedte van het perceel is 28 m, uitgaande van de vereiste afmetingen van een langsparkeerplaats (6 m lengte), behoren er afgerond slechts 4 parkeerplaatsen mogelijk te zijn. Door twee inritten van circa 4 m breed te realiseren aan de zijkanten, blijft er nog 20 m over. Uitgaande van de benodigde 6 m breedte, blijven er 3 parkeerplaatsen mogelijk;
- Bouwhoogte: Aangezien men wenst dat de bouwhoogte niet uit verhouding raakt met de omgeving, zijn de hoogtes van de nabije omgeving in kaart gebracht. De bouwhoogtes van onderhavig plan betreffen 9,9 m en 10,2 m. In de omgeving varieert de bouwhoogte tussen 7,5 m (Boekdrukkersgilde 14) en 10,3 m (Boekdrukkersgilde 2-4). De directe bebouwing ernaast heeft een hoogte van 8,3 m;
- Gemeentelijke procedures (bestemmingsplan/omgevingsvergunning): Gezien het ontbreken van bouwvlakken in het vigerende bestemmingsplan betreft het hier een bestemmingsplanwijziging. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om als aanvraag in te dienen, daarnaast zal er een aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend.
- Geen zon tuin Boekdrukkersgilde 15: Van de directe omwonenden heeft één buurman aangegeven zich zorgen te maken over het beschikken over minder zon. Derhalve is een bezonningsstudie uitgevoerd, waarvan het resultaat in een persoonlijk gesprek met de bewoner van Boekdrukkersgilde 15 is besproken. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen sprake is van een benoembaar negatief effect op de aangrenzende percelen.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Odijkseweg 11 heeft van 5 november 2020 tot en met 16 december 2020 ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Door de gemeente Houten is een inspraakverslag opgesteld. Dit verslag, Nota zienswijzen, is toegevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan.