Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Waalseweg 37
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0321.0810Waalseweg37-OWBP

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het uitbreiden van de bestaande bedrijvigheid aan de Waalseweg. Hiervoor wordt de bebouwing  t.b.v. bedrijvigheid en opslag uitgebreid binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan.
 
Initiatiefnemer heeft op eigen perceel aan de Waalseweg 37 in Tull en 't Waal meerdere schuren staan die worden gebruikt voor bedrijvigheid en opslag, waaronder buitenopslag van caravans. Het is niet gewenst om de gewenste uitbreiding te realiseren naast de monumentale langhuisboerderij aan de Waalseweg. Dit zou teveel afbreuk doen aan het gemeentelijk monument en ingrijpen op het woongenot. Derhalve is het planvoornemen het bouwvlak van de bedrijfsbestemming te verplaatsen van het noorden van het perceel naar het oosten waarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het zicht op en de ligging van het gemeentelijk monument.
 
De beoogde bouwlocatie voor de uitbreiding past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan ‘Eiland van Schalkwijk', vastgesteld op 30 augustus 2017. In het bestemmingsplan heeft het plangebied deels een bedrijfsbestemming en deels een agrarische bestemming. Verplaatsing van het bouwvlak is binnen het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.
 
Om de uitbreiding op een andere locatie op de kavel mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggende plan voorziet hier in.
 
1.2 Ligging van het plangebied
 
Het plangebied is gelegen aan de Waalseweg 37 in de plaats Tull en 't Waal, welke onderdeel is van de gemeente Houten. Het betreft de kadastrale percelen gemeente Houten, sectie I, nummers 814 en deels 815, met een totaal oppervlakte van 6.400 m².
 
De navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend planologisch regime
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk', vastgesteld op 30 augustus 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Houten.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
   
Uitsnede bestemmingsplan Eiland van Schalkwijk; plangebied is rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en 'Agrarisch'. De bestemming 'Bedrijf' is voorzien van een bouwvlak, bouwen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
 
De gronden van het plangebied hebben ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezig archeologische waarden. De gronden hebben daarnaast ook de 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de Hollandse Waterlinie.
 
Conclusie
Het voorgenomen plan om de grenzen van het bouwvlak en bestemming 'Bedrijf' te verplaatsen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Ook zijn er geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden die toereikend zijn voor het voorgenomen plan. Medewerking is mogelijk middels een partiële herziening van het bestemmingsplan.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Waalseweg in het dorp Tull en 't Waal, een klein dorp in de gemeente Houten. Het dorp Tull en 't Waal heeft circa 680 inwoners en is gelegen op de Vuijlkoopstroomrug van de Lek. Het plangebied is gelegen aan de grens van het dorp en heeft daarmee een landelijk karakter. Aan de Waalseweg bevinden zicht een mix van woningen, fruitbedrijven en andere boeren bedrijvigheid. Vanwege de vruchtbare riviergrond wordt er veel fruit in de omgeving geteeld.
 
Het plangebied bestaat uit een voormalig boerenbedrijf. Vanaf de Waalsweg is er zicht op een fraaie tuin, geitenweide en de monumentale langhuisboerderij. Achter op het erf staan meerdere schuren die worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten en opslag. Door muren en hagen is de achtergelegen bedrijvigheid goed verborgen.
 
De onderstaande afbeeldingen tonen een impressie van de huidige situatie.
 
Impressie huidige situatie van het plangebied (bron: Google.streetview, 2015)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer heeft de wens om het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' te verplaatsen. Met de verplaatsing van het bouwvlak kan de bedrijfsuitbreiding ten oosten van bestaande schuur worden uitgebreid in plaats van dat dit gebeurt aan de Waalseweg. De verplaatsing van de bouwmogelijkheden leidt niet tot  meer bouwmogelijkheden. Het te bebouwen oppervlak wordt 1 op 1 verplaatst zonder verdere uitbreiding.  In de huidige situatie heeft het gebied dat is gelegen naast de monumentale langhuisboerderij een bedrijfsbestemming.
 
Initiatiefnemer gebruikt de schuren voor bedrijvigheid en opslag. Daarnaast is er buitenopslag van caravans. De wens is om binnen de huidige planologische mogelijkheden uit te breiden. Deze uitbreiding blijf binnen de toegstane 20%. Om dit mogelijk te maken dient een nieuwe schuur, of een uitbreiding van een schuur te worden gerealiseerd.
 
Momenteel is er volgens het vigerende bestemmingsplan alleen aan de Waalseweg nog ruimte voor deze uitbreiding. Dit is echter ruimtelijk en landschappelijk niet gewenst, want dit zal ten kosten gaan van de tuin en geitenweide, maar ook van het zicht op de monumentale langhuisboerderij. Derhalve wenst de initiatiefnemer het bouwvlak te verplaatsen zonder verdere uitbreiding van de reeds nu aanwezige bouwmogelijkheden. Het bouwvlak krijgt zo een ruimtelijk en landschappelijk betere ligging en de hoeveelheid buitenopslag neemt af. Daarmee is er sprake van een ruimtelijke verbetering.
 
Ten behoeve van de nieuwbouw worden twee bestaande schuren met asbest daken gesloopt waarna een grotere loods teruggebouwd wordt. Voorlangs de nieuwe loods wordt de bestaande leibomensingel verder doorgetrokken waarmee de nieuwe schuur aan het zicht onttrokken wordt.
    
Onderstaande afbeelding toont de verplaatsing van het bouwvlak in vergelijking met de huidige situatie. 
       
Beoogde ontwikkeling verplaatsing van het bouwvlak (bron: Huub van der Zee Architecten)
 
Door het verplaatsen van het bouwvlak kan de schuur op een gewenste locatie worden gerealiseerd. Op deze manier kan de tuin met geitenweide behouden blijven, maar kan ook het zicht op de tuin en monumentale boerderij vanaf de Waalseweg behouden blijven. Momenteel is de locatie waar de nieuwe schuur dient te komen al volledig verhard. Met de ontwikkeling gaat er dus geen kostbaar groen verloren. Onderstaande afbeelding toont de beoogde uitbreiding van de schuur. Te zien is dat het gebied al volledig is verhard met betonplaten. Als gevolg van de beoogde uitbreiding van bebouwing komt een groot deel van de buitenopslag te vervallen.
  
Beoogde uitbreiding schuur
 
Onderstaande afbeelding toont een situatietekening van de beoogde ontwikkeling
               
Situatietekening beoogde ontwikkeling plangebied
 
Landschappelijke inpassing
Verzocht is de beoogde ontwikkeling landschappelijk in te passen. Gezien de ligging binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie is ervoor gekozen de inpassing te beperken tot een enkele singel. Daarmee wordt de openheid maximaal behouden en kan de functie van het voorterrein als weide behouden blijven. De onderstaande afbeelding laat de beoogde inpassing zien. De navolgende afbeelding laat een fotobewerking van de nieuwe situatie zien.
 
Beoogde inpassing
Huidig aangezicht vanaf de Waalseweg
 
Foto bewerking nieuwe situatie
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft raakvlak met het Barro. Het plangebied raakt aan één van de 14 in het Barro geformuleerde rijksbelangen, namelijk titel 2.13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Het plangebied ligt immers in het gebied dat in kaart 7 van het Barro door het Rijk indicatief is aangemerkt als de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Toetsing aan deze uitwerking vindt plaats in toelichting paragraaf 3.2.2. De overige belangen van het Barro zijn verder niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorgenomen plan, dat bestaat uit de realisatie van het verplaatsen van een bouwvlak en de uitbreiding van een schuur, wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staat kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
De ambitie van de provincie is onder andere het streven naar een goede balans tussen leefbaarheid en economische ontwikkeling. Om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en te versterken is een goed beheer van de bestaande kwaliteiten en het toevoegen van nieuwe kwaliteiten van belang. Er moet worden voldaan aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving. Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel de waarden en karakteristieken van het landschap en de cultuurhistorie te benoemen, te behouden, waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen.
 
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een verplaatsing van het bouwvlak plaats, met een kleine uitbreiding van de schuur. Met de ontwikkeling vinder verder geen aanpassingen plaats die invloed zullen hebben op het uiterlijk van het gebied. Het karakter en aanzien vanaf de Waalseweg zal daarmee onaangetast blijven.
    
Landschap Rivierenland
In de Omgevingsvisie zijn verschillende landschappen onderscheiden. Het plangebied maakt deel uit van het 'Landschap Rivierengebied. Het Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Het landschap kent vijf duidelijk verschillende deelgebieden, met elk een eigen centrale ruggengraat. Het plangebied is gelegen in het deelgebied Schalkwijk. Voor het Landschap Utrechtse Rivierengebied wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden: 
  1. schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  2. samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  3. samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
  4. de Kromme Rijn als vesting en vestiging. 
Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zullen de kernkwaliteiten verder niet worden aangetast. 
 
klimaatadaptatie
De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust maken. Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met een robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Onderdeel van een klimaatbestendige leefomgeving is klimaatadaptief bouwen. Om dit te stimuleren heeft de provincie Utrecht het initiatief genomen om met zoveel mogelijk gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en waterschappen afspraken te maken over het 'klimaatrobuust' maken van gebouwen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de nota 'Afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht'. In de nota is klimaatadaptief bouwen onderverdeeld in de volgende thema's: hitte, droogte, wateroverlast, gevolgbeperking van overstromingen, biodiversiteit & natuurinclusiviteit en bodemdaling.
 
Hitte
In het landelijk gebied is het thema hittestress minder van belang dan in het stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Rondom het plangebied is veel groen aanwezig. Het plangebied zelf is daarnaast momenteel al vrijwel geheel verhard waardoor er met de beoogde ontwikkeling geen sprake zal zijn van een toename in verharding. Op de beoogde schuur wordt een sedumdak gelegd. Planten absorberen zonlicht. Zonlicht wordt voor 50% geabsorbeerd en 30% gereflecteerd. Het bestaande groen wordt met de beoogde ontwikkeling behouden. Door het behoud van het bestaande groen en het toevoegen van een sedumdak zorgt de beoogde ontwikkeling voor een koeler en aangenamer klimaat.
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Vanwege de ligging van het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. Door het plangebied verder groen in te richten kan een bijdrage worden geleverd  aan het vasthouden van water.  
 
Bodemdaling
het plangebied is niet in een bodemdalinggevoelig gebied gelegen. Derhalve is bodemdaling ter plaatse van de beoogde schuur dan ook niet te verwachten.
 
Overstromingen
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Het plangebied is gelegen nabij de Lekdijk. Met behulp van de klimaateffectatlas is gekenen naar de plaatsgebonden overstromingskans van het plangebied. Uit de kaart blijkt dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een zeer kleine kans op overstromingen tussen de 1/3.000 tot 1/30.000 per jaar. Gezien de kleine kans van overstromning is het thema overstromingen verder niet van belang.
 
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Voor de beoogde ontwikkeling is de klimaateffectatlas geraadpleegd. Uit de klimaatatlas blijkt dat er ter plaatse van het plangebied hoogstwaarschijnlijk geen sprake zal zijn wateroverlast, mocht er een extreme bui plaatsvinden. Daarnaast is het plangebied in de huidige situatie volledig verhard, terwijl met de beoogde ontwikkeling een sedumdak aangelegd zal worden. Een sedum absorbeert regenwater door waterbuffering in de planten, substraat en drainage. Het vertraagt de afvoer naar het riool, zuivert het regenwater en zorgt voor verdamping door de planten. Zo blijft het grondwaterpeil stabiel, wordt de piekbelasting op het riool verminderd en daaruit voortvloeiende overstromingen gereduceerd. 
 
Conclusie
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de ambities en kwaliteiten die zijn omschreven in de Omgevingsvisie
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere keer zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek 
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
 
(Voorlopige lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies
Het plangebied bevindt zich in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, één van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. In artikel 7.2 van de omgevingsverordening wordt hierop ingegaan. Plannen gelegen in de Hollandse waterlinies dienen acht te nemen van de instandhouding en versterking hiervan. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties in het (Voorlopige Lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies neemt de uitzonderlijke universele waarde van de Hollandse Waterlinies in acht en bevat bestemmingen en bevat geen bestemmingen en regels die activiteiten toestaan die die waarde aantasten. Deze kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn:
  1. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem:
  2. de grote openheid; en
  3. het groene en overwegend rustige karakter. 
Het unieke landschap bevat de volgende aspecten: 
  1. inundatiegebieden;
  2. een zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
  3. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
  4. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
  5. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
  6. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten; en
  7. de historische vestingstructuur van de vestingsteden, waaronder Nieuwersluis, gelegen in de Provincie Utrecht.
In de 'Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen - Waterlinies' van de provincie Utrecht wordt dieper op de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ingegaan. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het verplaatsen van een bouwvlak en de uitbreiding van een schuur. Met de verplaatsing van het bouwvlak kan de bedrijfsuitbreiding ten oosten van bestaande schuur worden uitgebreid in plaats van dat dit gebeurt aan de Waalseweg. In de directe omgeving van het plangebied is de Nieuw Hollandse Waterlinie niet zichtbaar. Het plangebied bevindt zich op een voormalig boerenperceel. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het Waalse Bos, welke het zicht op de nabijgelegen 'Werk aan de Waalse Wetering' ontneemt. Tussen de Waalseweg en het plangebied bevindt zich momenteel al een hoge haag. Gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling op het voormalige boerenperceel zal het unieke landschap, het samenhangend stelsel van de forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, niet aangetast worden. Omdat de openheid ter plaastse van het plangebied al beperkt is en omdat het slechts een kleinschalige ontwikkeling betreft zal de beoogde ontwikkeling geen invloed hebben op de openheid van het landschap of op het groene en overwegend rustige karakter. Daarmee kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling, gezien de kleinschaligheid en de beperkte invloed hiervan op het landschap, de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet aantasten.
 
Bijzonder provinciaal landschap
Het onderhavige perceel maakt deel uit van het Bijzonder Provinciaal Landschap Rivierenland. In een plan dient te worden ingegaan op de kernkwaliteiten van het landschap. In toelichting paragraaf 3.2.1 zijn  de kernkwaliteiten opgenomen. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling zullen de kernkwaliteiten van het plangebied niet aangetast worden.
              
Conclusie
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
 
3.3 Regionaal beleid
 
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied
In het uitvoeringsprogramma Kromme Rijn vormt het opstellen van een LOP voor het Kromme Rijngebied een van de projecten. De gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist hebben besloten samen een landschapsontwikkelingsplan (LOP) op te stellen. Samen met het beeldkwaliteitplan is het LOP in september 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
 
Doelstelling
Het belangrijkste doel van het landschapsontwikkelingsplan is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in het plangebied. Daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop. Het buitengebied dient daarbij vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Specifieke doelstellingen voor het LOP zijn de volgende:
  1. Versterken van de identiteit en de herkenbaarheid van de verschillende landschappen in het gebied en de samenhang hierbij vergroten;
  2. Waarborgen van het cultureel erfgoed dat aanwezig is in het buitengebied;
  3. Versterken van de (be)leefbaarheid en het gebruik van het buitengebied;
  4. Stimuleren van de betrokkenheid van de burger bij de ontwikkelingen en kwaliteiten van het buitengebied;
  5. Ontwikkelen van een helder landschappelijk beleidskader voor de opgaven en functies van het buitengebied.
Deelgebied Uiterwaarden Nederrijn en Lek
Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het gebied in te delen in een aantal deelgebieden. Voor het plangebied van bestemmingsplan is deelgebied Uiterwaarden Nederrijn en Lek van belang.
 
De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
  1.  bovenregionale structuur met veel dynamiek en ruimte;
  2. dijk als herkenbare doorgaande lijn in het landschap;
  3. er vindt een omvorming plaats van agrarisch gebruik naar dynamische natuurrivier;
  4. ten zuiden van Amerongen waardevolle hooilanden en meidoornstruwelen;
  5. aan oostzijde waardevolle en europees beschermdevogelgebieden.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. 
   
Planspecifiek   
De beoogde ontwikkeling heeft slechts een beperkte invloed op het landschap. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de ruimtelijke karakteristiek van de (voormalige) boerenerven en wordt het karakteristiek ontginnings- en bebouwingslint aan de Waalseweg van Tull en 't waal behouden.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Eiland van Schalkwijk Gemeente Houten
De structuurvisie Eiland van Schalkwijk Gemeente Houten is vastgesteld op 22 december 2011. De visie geeft planologische duidelijkheid en biedt een antwoord op ontwikkelingen die plaatsvinden in de landbouw, oprukkende verstedelijking, veranderende maatschappelijke omstandigheden en actuele grondposities. De structuurvisie is gericht op de duurzame ontwikkeling van het eiland met en door alle betrokken partijen. Met deze structuurvisie legt de gemeente de koers op hoofdlijnen vast voor ontwikkeling van het Eiland van Schalkwijk. In de structuurvisie worden de volgende hoofdlijnen genoemd: 
  • landbouw en recreatie de belangrijkste dragers zijn voor de economische ontwikkeling.
  • de leefbaarheid in de kernen (vitaliteit) verder zal worden versterkt.
  • de essentiële (landschappelijke en ecologische) kwaliteiten worden behouden en versterkt (open en groen)
  • ruimte wordt geboden aan water, waarbij een goed functionerend watersysteem bijdraagt aan economische en ecologische ontwikkeling;
  • duurzame ontwikkeling het uitgangspunt is;
Daarnaast wordt met de structuurvisie een ontwikkelingsvisie aangereikt dat: 
  • de ruimtelijke kaders aangeeft voor die initiatieven;
  • private en publieke partijen uitdaagt met initiatieven en nieuwe samenwerkingsverbanden te komen;
  • als eerste toetsingskader dient bij het beoordelen van initiatieven;
  • een kader biedt voor later op te stellen bestemmingsplannen.
De ambitie is dus om naast het benoemen en vastleggen van de ruimtelijke kwaliteit, een ontwikkelingsproces op gang te brengen. Geen blauwdruk van een plan, maar een zoektocht naar passende initiatieven die duurzaam en economisch haalbaar zijn, waarbij de overheid faciliteert en toetst. Initiatieven zijn niet alleen invullingen binnen een bestaande structuur, maar dragen bij aan het in stand houden en versterken van die structuur.
     
Planspecifiek 
De structuurvisie benoemt de ontwikkelingskansen waarmee ondernemers en bewoners aan de slag kunnen. Particuliere initiatieven, welke in zekere zin bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het gebied, zijn zeer welkom. In de visie worden per deelgebied aangegeven wat de gewenste functie en ontwikkelingsrichting in het gebied is. De beoogde ontwikkeling maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Linten Tull en 't Waal en Schalkwijk'. Leefbaarheid is een belangrijk gegeven en wordt opgevat als een goede mix van functies wonen, agrarische bedrijfsvoering met minimale milieuhinder, kleinschalige bedrijvigheid en ondersteunende voorzieningen.
 
In de structuurvise wordt aangegeven dat er de mogelijkheid bestaat voor meer bedrijvigheid in de kernen, mits dit past bij de agrarische kern en past binnen de bestaande infrastructuur. Met de beoogde ontwikkeling wordt de bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid uitgebreid. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling welke passend is binnen Tull en 't Waal. Er zullen geen grootschalige werkzaamheden plaatsvinden.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de structuurvisie Eiland van Schalkwijk.
 
3.4.2 Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025
De Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:
  1. We stellen de mens centraal
    Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen. Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.
  2. We waarderen verschillen
    De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.
  3. We zijn zuinig op onze omgeving
    In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties. Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.
  4. We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA
    Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.
  5. We zijn actief in de regio
    Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht. Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio. 
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de uitbreiding van bedrijfsbebouwing. Dit kan gezien worden als een zeer kleinschalige bouwlocatie. Door het initiatief in te passen in de huidige structuren wordt voortgebouwd op de bestaande kenmerken. De ontwikkeling zal aansluiten op het stedenbouwkundige en ruimtelijke concept van Houten. Hiermee vindt aansluiting plaats met het principe 'we bouwen voort op ons ruimtelijk DNA'. 
 
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief een positieve bijdrage levert aan de principes uit de toekomstvisie.
 
3.4.3 Visie groen en biodiversiteit Houten
Op 27 oktober 2020 heeft de gemeenteraad van de gemeente Houten de 'Visie groen en biodiversiteit Houten' vastgesteld. De gemeente Houten wil zich maximaal inzetten voor het vergroten en verbeteren van de biodiversiteit en wil daarbij ook de sociale functie die groen vervult versterken. In de visie is aangegeven welke doelen de gemeente nastreeft voor groen en biodiversiteit en op welke thema's de gemeente wil inzetten in de periode 2020-2040 om dit te bereiken. Door maatregelen te treffen om meer, beter en verbonden groen te realiseren, zullen doelsoorten beter gaan floreren, zorgt dat voor een grotere biodiversiteit. Deze maatregelen zijn opgedeeld in de volgende onderdelen:
  • Meer groen (en natuur)
  • Beter groen
  • Verbonden groen
Om deze visie verder te concretiseren zijn door de gemeente verschillende thema's voorgesteld waaraan kan worden gedacht bij het versterken van de biodiversiteit. Het gaat om de volgende thema's:
  1. Groenbeheer
  2. Water(beheer)
  3. Ecologische verbindingen
  4. Kleine landschapselementen
  5. Soortenbeheer
  6. Voorlichting/educatie
  7. Natuurinclusieve landbouw
  8. Tijdelijke natuur 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalig uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. In de huidige situatie worden de gronden van het plangebied al gebruikt door het bedrijf en is deze volledig verhard. Hoewel het slechts een kleinschalige ontwikkeling betreft kan de beoogde ontwikkeling een verbetering van de groen en biodiversiteiten betekenen. Het groen binnen het plangebied zal behouden blijven. Op het dak van de beoogde bedrijfsgebouw wordt sedum aangelegd. Dit absorbeert niet alleen regenwater, maar verhoogt ook de biodiversiteit. De Sedums, kruiden, grassen of waardplanten die in een groendak verwerkt zitten bevorderen de leefomgeving van vogels, vlinders en insecten. De grote haag tussen het plangebied en de Waalseweg blijft behouden. Hier kunnen vogels zoals mussen in schuilen. De dichte takken en de scherpe stekels beschermen uitstekend tegen een andere roofdieren.
Er kan geconcludeerd worden dat er geen sprake zal zijn van een afname van groen in het plangebied en dat door toevoeging van een sedumdak een bijdrage geleverd kan worden aan de biodiversiteit.
 
3.4.4 Klimaatplan gemeente Houten
Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Dit programma is gedateerd geraakt en wordt vervangen door een nieuw Klimaatplan. Het Klimaatplan valt uiteen in drie onderdelen Te weten het Energieplan, klimaatadaptatieplan en het Actieplan Circulaire economie.
 
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Houten het Energieplan 2020-2025 vastgesteld. Dit plan gaat in op de kansen en behoeftes van de Houtense samenleving. De focus ligt op het ontwikkelen van voldoende draagvlak voor de grote veranderingen die nog op ons af gaan komen. Door het organiseren van een goede samenwerking met de (vrijwilligers) organisaties in Houten, die energie-activiteiten uitvoeren, kan een versnelling tot stand gebracht worden. Met de vaststelling van dit Energieplan is het eerste deel van het Klimaatplan gereed. Het energieplan spreekt de ambitie uit Houten in 2040 energieneutraal te krijgen. Ingezet wordt op meer zonnedaken en zonnepanelen. Daarnaast worden extra zonnevelden voorzien in een extra windpark. 
     
Planspecifiek 
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de ambitie van de gemeente Houten om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit is mogelijk middels het treffen van duurzame maatregelen. Voor alle nieuwbouw geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject, in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, ingevuld wordt door de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende plan wordt er een bouwvlak verplaatst en wordt de uitbreiding van de schuur mogelijk gemaakt. De uitbreiding van de schuur kan als kleinschalig worden gezien. Er worden slechts enkele meters aan de schuur bijgebouwd. Door de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan te verplaatsen is er geen sprake van een toename in de bebouwingsmogelijkheden. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een verplaatsing van een bouwvlak plaats en de uitbreiding van de schuur. Derhalve is met de beoogde ontwikkeling geen sprake van een wijziging naar een strenger gebruik van de bodem. Op grond van deze overweging wordt het niet nodig geacht om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Een bedrijf is geen gevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder. Er hoeft dan ook geen akoestisch onderzoek voor de ontwikkeling plaats te vinden. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. De werkzaamheden van onderhavig plan betreft enkel de uitbreiding van de schuur. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van bouwvlak en uitbreiding van bedrijfsbebouwing. De ontwikkeling zelf betreft geen gevoelige bestemming, wel kan de ontwikkeling eventueel hinder veroorzaken bij omliggende bebouwing.
 
In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden een bedrijfsbestemming. Voor deze gronden geldt in het bestemmingsplan een milieucategorie 2. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt aangeven dat lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agraische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied kan worden beschouwd. Het plangebied is direct gelegen aan het lint van de Waalseweg in Tull en 't Waal en kan dus worden gezien als 'gemengd gebied'. In een dergelijk gebied mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd om nog te spreken van een goed woon- en leefklimaat. Voor een milieucategorie van 2 geldt in een 'gemengd gebied' een richtafstand van 10 meter.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van de bedrijfsbestemming van het plangebied verplaatst naar het oosten. Omdat er om het plangebied meerdere woningen liggen is het nodig uit te zoeken of deze verplaatsing deze woningen mogelijk belemmert. Ten noorden van het plangebied, aan de Waalseweg 32, staat één woning. Momenteel bedraagt de afstand tot aan de woonbestemming 25 meter. Met de beoogde ontwikkeling wordt deze afstand ca. 40 meter. Dit wordt als geen belemmering gezien.
 
Direct naast het plangebied staat aan de Waalseweg 35 een woning. Met de beoogde ontwikkeling wordt de afstand van de woning tot de bedrijfsbestemming kleiner. In de huidige situatie bedraagt dit 48 meter. Met het verplaatsen van de bedrijfsbestemming zal de afstand tot de woonbestemming ca. 35 meter bedragen, waarmee er ruim zal worden voldaan aan de richtafstand.
 
De beoogde ontwikkeling heeft verder geen invloed op andere nabijgelegen woningen of gevoelige bestemmingen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Met de beoogde ontwikkeling wordt een schuur gerealiseerd. Dit betreft geen kwetsbaar object. De uitbreiding van de bebouwing leidt ook niet tot extra gevaarzetting. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bedrijfsbestemming naar het oosten verplaatst om de uitbreiding van de schuur mogelijk te maken. Momenteel is de locatie van beoogde nieuwbouwlocatie volledig verhard. 
 
Soortenbescherming
De planlocatie van de uitbreiding is momenteel volledig verhard  en heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Gezien de relatief grote afstand van ca. 7 km tot het Natura 2000-gebied ‘Lingegebied & Diefdijk-Zuid' kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft. Een AERIUS-berekening, voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Daarnaast is onlangs een redeneerlijn vastgesteld waarbij significante effecten op voorhand worden uitgesloten bij een uitstoot van minder dan 0,05 N/ha/jaar in de aanlegfase.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming en van de gemeentelijke bomenverordening.
 
Daarnaast geldt de  Algemene zorgplicht, op grond waarvan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden voorzichtig moet worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna:
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de bepalingen over omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving van de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt de schuur richting het oosten uitgebreidt. Voor dit deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde  - Archeologie 1'. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m²  en dieper dan 50 cm -Mv. Aangezien de oppervlaktenorm bij het voorgenomen plan niet wordt overschreden is verder archeologisch onderzoek niet nodig. Eventuele toekomstige activiteiten zullen getoetst moeten worden aan het archeologiebeleid.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied heeft de langhuisboerderij een monumentale status. Daarnaast is het plangebied gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met de beoogde ontwikkeling vindt enkel een verplaatsing van de bedrijfsbestemming plaats. De langhuisboerderij wordt niet aangetast. De gewijzigde situering van de nieuwbouw en verplaatsing van de bedrijfsbestemming leidt tot een ruimtelijke verbetering en borgt het zicht op het monument beter dan in de huidige planologische situatie.
 
Nieuwe Hollandse Waterlinie
In het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vallen de kernkwaliteiten uiteen in drie aspecten, te weten watermanagement, strategisch landschap en militaire werken. Het plangebied maakt onderdeel uit van een zogenaamde unidatiekom en ligt binnen de 'kringen' van het Werk aan de Waalse Wetering. Daarmee zijn de kernkwaliteiten zoals deze gelden voor het strategisch landschap en militaire werken van toepassing. Voorgaande brengt met zich mee dat nieuwe toevoegingen zoveel mogelijk geclusterd worden en dat de effecten voor het landschap en de openheid beperkt blijven.
 
Met de voorgestelde nieuwe situering van de nieuwbouw worden bestaande zichtlijnen gerespecteerd. Door de bebouwing niet verder naar het oosten te schuiven dan de reeds aanwezige zuidelijke schuur. blijven zichtlijnen in stand. Door de bebouwing verder achter op het perceel te plaatsen, in vergelijking tot de bestaande bouwmogelijkheid op het voorerf, wordt in planologisch opzicht de openheid verder versterkt wat ten gunste komt aan het strategisch landschap. De nieuwe bebouwing wordt, anders dan voorgesteld in het nu geldende bestemmingsplan, niet direct in aansluiting op de Waalseweg gesitueerd. Dit versterkt het gevoel van openheid en maakt een betere landschappelijke inpassing mogelijk.
 
De voorgestelde nokrichting sluit aan op het slagenlandschap en versterkt het slagenlandschap. Ook dit leidt tot een beter landschappelijk beeld. Het realiseren van de beoogde uitbreiding, op een andere plek dan dat het bestemmingsplan toelaat, kan in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als positief aangemerkt worden.
 
4.10 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
       
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
Per 1 mei 2019 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
   
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Het hoogheemraadshap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het hoogheemraadschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
 
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard. Met de uitbreiding van de schuur zal geen sprake zijn van een toename in verharding. Het hoogheemraadschap gaat er vanuit dat het bij een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m² (en daarvan is hier sprake) niet nodig is om watercompenserende maatregelen te treffen.
 
Waterafvoer
In dit plan dient ook rekening te worden gehouden met het gemeentelijke water en rioleringsplan 2020-2023 als beleidskader. Planspecifiek heeft dat tot gevolg dat bij panden die nieuw worden geplaatst of verbouwd er een ondergrondse infiltratie unit moet worden gerealiseerd met een inhoud van 15 mm ten opzicht van het nieuw verhard oppervlak. Deze 15 mm kan via een groen dak worden vastgehouden of via een krattensysteem of IT leiding en extra materiaal met holle ruimte (granulaat 4/32) in de bodem worden geïnfiltreerd. De overloop van dit systeem kan dan worden aangesloten op oppervlaktewater. Voor het bouwdeel met plat dak wordt een sedum dak toegepast. Strikt genomen is er geen sprake van een toename van verharding, dit omdat de beoogde nieuwbouw gerealiseerd wordt op een locatie die nu al verhard wordt. Met het toepassen van het sedum dak, met een oppervlakte van 97 m2, wordt de extra bebouwing, welke niet leidt tot extra verharding, ruimschoots gecompenseerd.
   
Riolering
Door Huub van der Zee architekten is een opzet gemaakt van het rioleringsplan (bijlage bij de plantoelichting). Het plan voorziet in een scheiding van hemelwater en vuilwater. Het vuilwater riool wordt aangesloten op de bestaande pompput. Bij de bouw wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Als gevolg van de nieuwbouw is er geen significante toename van de afvoer van vuilwater.
  
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het onderzoeken en beschrijven van het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het verplaatsten van de bedrijfsbestemming en het uitbreiden van de schuur. De uitbreiding is van des kleinschalige schaal dat de toename van de verkeersgeneratie minimaal zal zijn. De Waalseweg kan deze minimale toename van verkeersgeneratie opvangen. De parkeerbehoefte zal gelijk blijven met de huidige situatie. Derhalve wordt het aspect verkeer en parkeren niet als belemmering gezien.
 
4.12 Duurzaamheid en Klimaatadaptatie
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2023 dient verder de bijdrage van duurzame energie 16 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.  
     
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het realiseren van een nieuwe schuur naast de bestaande bebouwing van het perceel gelegen aan de Waalseweg 37. Deze schuur komt deels ter plaatse van de bestaande schuur en deels richting het oosten te liggen, waar momenteel al een buitenopslag aanwezig is. Het betreft slechts een kleinschaligheid ontwikkeling en dus zijn de opties op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptie slechts beperkt. Desalniettenmin zijn de aspecten hieronder toegelicht.
       
Door het verplaatsen van het bouwvlak kan de schuur op een gewenste locatie worden gerealiseerd. Op deze manier kan de tuin met geitenweide behouden blijven, maar kan ook het zicht op de tuin en monumentale boerderij vanaf de Waalseweg behouden blijven. Momenteel is de locatie waar de nieuwe schuur dient te komen al volledig verhard. Met de ontwikkeling gaat er dus geen kostbaar groen verloren.
 
Onderstaande afbeelding toont de beoogde uitbreiding van de schuur. Te zien is dat het gebied al volledig is verhard met betonplaten. Als gevolg van de beoogde uitbreiding van bebouwing komt een groot deel van de buitenopslag te vervallen.
 
Afname verharding (bron: Huub van der Zee). 
    
Hitte
Overlast van hitte is ter plaats van het plangebied niet te verwachten. Het plangebied bevindt zich een ruim opgezet en groen perceel. De bestaande bomen binnen het plangebied worden behouden.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Daarnaast wordt hemelwater langer vastgehouden op locatie door de toepassing van een 'groen dak'. Vanwege de ligging en de vergroening in het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied.
 
Bodemdaling
De betreffende woning staat al sinds 1970 in het plangebied. Bodemdaling is dan ook niet te verwachten.
  
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
In het kader van participatie is meermaals overleg gevoerd met de buurt. Door de initiatiefnemer is een verslag opgesteld. Dit verslag is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. 
 
5.2.1 Vooroverleg
In deze paragraaf of in een bijlage zullen te zijner tijd de reacties in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 
5.2.2 Zienswijzen
In deze paragraaf of in een bijlage zullen te zijner tijd eventuele zienswijzen worden samengevat en van gemeentelijke reactie worden voorzien.