Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Provincialeweg 57 en 58
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0321.0700PROVWEG5758-VSBP

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens de percelen aan de  Provincialeweg 57 en 58 in Schalkwijk te herontwikkelen. Het betreft de transformatie van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar een woonbestemming. In de huidige situatie is er binnen het plangebied een monumentale boerderij gesitueerd, hierbinnen zijn twee zelfstandige wooneenheden gerealiseerd. Verder zijn er diverse agrarische opstallen binnen het plangebied gelegen. Het voorgenomen plan bestaat uit de sloop van ca. 1.077 m² van de agrarische opstallen en het realiseren van in totaal drie wooneenheden. Ten oosten van de bestaande monumentale boerderij, grenzend aan de Provincialeweg, wordt de derde woning gerealiseerd. De bewoners van de woning aan de Provincialeweg 57 zullen tevens gebruik maken van de mogelijkheid tot een beroep-aan-huis in de vorm van dagbesteding voor zorg- en/ of hulpvragende mensen. Op dit moment is een deel van de agrarische opstallen in gebruik ten behoeve van het hobbymatig houden van maximaal 6 pony's. In de toekomstige situatie zal dit behouden blijven.     
 
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk'. Op dit moment is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Binnen de agrarische bestemming is het plangebied voorzien van een agrarisch bouwvlak. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Landschap 1' en 'Waarde - Landschap 2'. Voor de zuidzijde van het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In het geldende bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, artikel 3.8.5 van de regels. Middels de ruimte-voor-ruimte-regeling wordt het mogelijk gemaakt bij een algehele beëindiging  van het agrarisch bedrijf de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en 'Tuin'. Omdat het voorgenomen plan niet geheel past binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, er wordt niet voldaan aan de sloopnorm, dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden, een zogenaamd postzegelbestemmingsplan
 
Het voorgenomen plan is middels een principeverzoek voorgelegd aan de gemeente Houten. De gemeente Houten heeft aangegeven wel te kunnen instemmen met de gewenste herontwikkeling van het perceel en heeft hierover een positief principebesluit gegeven. Om de ontwikkelingen daadwerkelijk mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig plan voorziet hierin.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de Provincialeweg 57 en 58 in Schalkwijk. Schalkwijk valt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Houten. De percelen horende bij de Provincialeweg 57 en 58 zijn kadastraal bekend onder perceelnummer 148, 927, 978 en 979 sectie K en beslaan een oppervlakte van ca. 38.905 m². Het plangebied wordt afgebakend langs de grens van het bestaande agrarische bouwvlak, het plangebied beslaat een oppervlakte van ca. 12.500 m².
  
De volgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied.         
 
Figuur 1: Ligging en begrenzing van het plangebied, plangebied rood omkaderd (bron: Google Maps)
   
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk'. De gemeenteraad van de gemeente Houten heeft dit bestemmingsplan op 30 augustus 2017 vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan Eiland van Schalkwijk.  
 
       
Figuur 2: Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan Eiland van Schalkwijk, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan ‘Eiland van Schalkwijk’ de bestemmingen 'Agrarisch'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3' en voor delen van het plangebied zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Landschap 1’ en ‘Waarde - Landschap 2’ van kracht. Verder geldt de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ enkel voor de gronden aan de zijde van de Provincialeweg. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het plangebied voorzien van een bouwvlak met twee wooneenheden binnen de monumentale boerderij. 
  
De bestemming 'Agrarisch' maakt het uitoefenen van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten mogelijk. De voor 'Waarde - Archeologie 1' en ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. De voor ‘Waarde – Landschap 1’ en ‘Waarde – Landschap 2’ gronden zijn mede bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het karakteristiek landschap van de linten van Tull en 't Waal en Schalkwijk,
 
Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn uitsluitend bedrijfswoningen toegestaan. De beoogde ontwikkeling, het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen - Twee-aaneen' ter plaatse van de bestaande woningen aan de Provincialeweg 57 en 58 en de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' ter plaatse van de nieuw te realiseren woning, past daardoor niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk'. De beoogde ontwikkeling wordt middels voorliggend postzegelbestemmingsplan mogelijk gemaakt. 
1.4 Leeswijzer
Elk bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6 en 7).
2 Planbeschrijving
  
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen op de percelen horende bij de Provincialeweg 57 en 58 in Schalkwijk en bevindt zich in het buitengebied ten oosten van de kern van Schalkwijk. Het dorp Schalkwijk bestaat uit een bijna vier kilometer lang bebouwingslint door het veenweidelandschap. De Provincialeweg maakt onderdeel uit van dit bebouwingslint. Het slagenlandschap met erven aan de kop is kenmerkend voor het gebied. De locatie wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Provincialeweg. Een drietal erfontsluitingswegen ontsluiten de percelen aan het lint.
    
Onderstaand een plattegrond van de huidige inrichting van het plangebied.
   
Figuur 3: Plattegrond huidige situatie plangebied (bron: Buro SRO) 
Op het terrein staan verschillende opstallen. In de huidige situatie beschikt het plangebied over een monumentale boerderij: De Posthoorn. De boerderij uit 1890 is in de lengte gesplitst en bestaat hierdoor uit twee zelfstandige woningen met elk een eigen oprit, huisnummer, tuin en nutsvoorzieningen. Op het achtererf zijn verschillende agrarische bedrijfsgebouwen en sleufsilo’s te vinden. Daarnaast is er een paardenbak gesitueerd aan de zuidoostzijde van het plangebied. De agrarische bouwwerken met een oppervlakte van ca. 1.783 m² zijn momenteel in gebruik ten behoeve van het hobbymatig houden van maximaal 6 pony’s, het stallen van caravans en voor opslag en berging van diverse materialen. De agrarische gronden naast en achter het perceel worden gebruikt voor het beweiden van paarden en pony’s. In onderstaande tabel wordt een overzicht van de aanwezige verharding gegeven:
 
VerhardingOppervlakte
Monumentale boerderij bestaande uit twee woningen460 m²
Loods en schuren1.783 m²
Paardenbak 750 m²
Totaal2.972 m²
 
Onderstaande afbeeldingen tonen een impressie van de huidige situatie.
 
Figuur 4: Impressie huidige situatie plangebied (bron: inpassingsplan opgesteld door Buro SRO)
     
2.2 Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de herontwikkeling van het perceel aan de Provincialeweg 57 en 58 in Schalkwijk. Het voornemen is om de twee wooneenheden binnen de monumentale boerderij te handhaven en een derde vrijstaande woning te realiseren. De bewoners van de woning aan de Provincialeweg 57 zullen tevens een beroep-aan-huis uitoefenen in de vorm van dagbesteding voor zorg- en/ of hulpvragende mensen. Hierbij zal niet meer dan 1/3 van de woning aan de Provincialeweg 57 en niet meer dan 100 m² van het woonoppervlak in gebruik worden genomen ten behoeve van het oefenen van een beroep aan huis. Onderdeel van de dagbesteding bestaat uit de verzorging van de aanwezige pony's, hierdoor vindt de dagbesteding deels in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk plaats, om dit mogelijk te maken zal de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dagbesteding' worden opgenomen in de regels en op de verbeelding binnen de bestemming 'Wonen - Twee-aaneen'.  
 
Verder wordt ca. 1.077 m² van de bestaande agrarische opstallen gesaneerd. Hierdoor zal ca. 706 m² van de agrarische opstallen behouden blijven. Doordat de huidige stal van de pony's gesaneerd wordt, zal de voormalige caravanstalling verbouwd worden ten behoeve van het hobbymatig houden van maximaal 6 pony's. De pony’s worden op hobbymatige wijze gehouden en het aantal pony's zal niet verder toenemen waardoor uitgesloten kan worden dat het een bedrijfsmatig karakter krijgt. Initiatiefnemer doet aan mensport en rijdt op hoog niveau marathons. Dit betekent dat met pony’s en een wagen zowel dressuur als marathonroutes af moet worden gelegd. Doordat er ook met een 4-span (4 pony’s tegelijk voor de wagen) wordt gereden is het houden van 6 pony’s noodzakelijk om de hobby uit te kunnen voeren. Bij de boerderij behoren ook nog de nodige agrarische gronden. Er is nog ca. 3,5 ha in eigendom. De graslanden worden gebruikt als uitloop gebied voor de pony’s. Voor het onderhoud van dit perceel wordt gewerkt met grotere machines. Deze worden eveneens inpandig gestald, waardoor het van belang is een deel van de agrarische opstallen te behouden.
 
In toelichting paragraaf 4.2.4 wordt nader onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat.
   
Onderstaande afbeelding toont een inrichtingsplattegrond van de beoogde situatie.
   
Figuur 5: Plattegrond beoogde situatie (bron: Buro SRO)
Bij de herinrichting van het plangebied is er gekozen voor een positionering van de nieuwe vrijstaande woning aan de Provincialeweg waarbij het uitzicht van de erven aan de overzijde niet geblokkeerd wordt en zichtlijnen zoveel mogelijk worden behouden. De agrarische opstallen achter op het perceel gelegen, zullen deels behouden blijven. Voorheen haddden deze agrarische opstallen een oppervlakte ca. 1.783 m². Met het voorgenomen plan wordt een oppervlakte van ca. 1.077 m² gesaneerd en zullen er twee vrijstaande schuren ontstaan met een oppervlakte van ca. 230 m² en 225 m². Verder zal de schuur met een oppervlakte van ca. 251 m², grenzend aan de Provincialeweg behouden blijven in de toekomst.  
 
De nieuwe vrijstaande woning wordt gebouwd in het ritme van het bebouwingslint, waarbij de woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap. Voor de vrijstaande woning geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,2 m en 9 m. De nieuwe woning zal duurzaam worden gebouwd, in toelichting paragraaf 3.4.3 wordt dit nader toegelicht. 
 
Ruimtelijke kwaliteit 
Met het voorgenomen plan krijgt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en zijn directe omgeving een impuls. De paardenbak wordt verplaatst en ligt in de nieuwe situatie achter de bebouwing. Aansluitend wordt er een paardenweide ingezaaid die aan de zuidoostzijde van het bebouwingsensemble komt te liggen. Het bebouwingsensemble wordt ingepast met groene randen van gras, heesters en bomen. De zijde van de sloot wordt aangevuld met inheemse heesters. De inrit van nr. 57 wordt versmald ten gunste van de groenstrook. Daarnaast worden hier en daar wat grote solitaire bomen aangeplant rondom de bebouwing. Achterop het erf komt tegen de paardenbak een vogelbosje dat dient als schuilplaats voor vogels, kleine zoogdieren en insecten. Er wordt voor de nieuwe beplanting gekozen voor nectar- en vruchtdragende heesters en bomen passend bij de streek.    
       
Verkeer en parkeren
Het bestaande ontsluitingspad, aan zuidkant gelegen zal worden verplaatst. In de toekomstige situatie zal er een nieuwe ontsluiting tussen de bestaande schuur en nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd worden. Dit komt ten gunste van het groene beeld en de openheid aan de zuidkant van het plangebied. Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden, in toelichting paragraaf 4.6 wordt dit nader toegelicht. 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
       
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van slechts één woning en is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.
   
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
 
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Eiland van Schalkwijk
De gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk heeft in de PRS een experimenteerstatus gekregen. In de Omgevingsvisie is deze experimenteerstatus gehandhaafd. In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden zoekt de provincie naar een specifieke, 'vrijere', regulering voor de gebiedsontwikkeling. Een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour wordt voorzien in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’, die op de eerste plaats gericht zijn op het behoud en versterken van de leefbaarheid van de kernen door de woningbouw zoveel mogelijk te beperken tot de lokale woningbehoefte. Woningbouw is mogelijk als economische drager voor de realisatie van de in de Visie genoemde doelstelling (landschap, natuur, water, landbouw, recreatie, cultuurhistorie, e.d.), mits niet strijdig met de andere functies en nauwkeurig afgewogen binnen het duurzaamheidskader eiland van Schalkwijk.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het 'Eiland van Schalkwijk' welke in de Omgevingsvisie een experimenteerstatus heeft gekregen. Het streven is de potenties van het gebied beter te benutten en het gebied daarmee aantrekkelijker te maken voor recreatie en toerisme. Met het slopen van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit, wat recreatie en toerisme ten goede komt. De toekomstige erfinrichting houdt rekening met het landschap. Voorts wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van 250 woningen buiten bestaand stedelijk gebied (voorheen rode contour). Met de voorgenomen ontwikkeling vindt aansluiting plaats op de uitgangspunten van de Omgevingsvisie. De beoogde erfinrichting draagt bij aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de beoogde woning draagt bij aan de lokale behoefte aan woningen.
 
Geconcudeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Eiland van Schalkwijk
Als bijlage bij de Interim Verordening is een koersdocument opgenomen voor het Eiland van Schalkwijk. In dit document worden allereerst de waarden van het Eiland van Schalkwijk benoemd. In een Intentieverklaring van de provincie Utrecht en de gemeente Houten hebben partijen afgesproken dat zij samenwerken om de genoemde kwaliteiten van het gebied duurzaam in stand te houden. Het koersdocument geeft nader invulling aan deze ambitie.
 
De volgende pijlers zijn benoemd voor de lange termijn visie voor Het Eiland van Schalkwijk:
  1. Alle inspanning op het Eiland is gericht op behoud en ontwikkeling van het landschap en het versterken van de economische basis daarvan. Net zo belangrijk is het vergroten van de leefbaarheid voor bewoners en het aantrekkelijker maken voor bezoekers.
  2. Alle ontwikkelingen dragen bij aan de duurzame toekomst van het Eiland.
  3. Landbouw is en blijft de belangrijkste beheerder van het landschap op het Eiland.
  4. Verbreding van de landbouw is de motor van de duurzame ontwikkeling van het Eiland.
  5. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is de hoofddrager van het toeristisch-recreatief profiel van het Eiland.
  6. Woningbouw, onder strakke voorwaarden, is geen doel maar een middel om te bouwen aan de duurzame toekomst van het Eiland.
  7. Er vinden geen grootschalige verkeersingrepen plaats op het Eiland.
  8. Werken aan een duurzame toekomst voor het Eiland betekent hechte samenwerking tussen publieke en private partijen.
  9. In de gemeentelijke structuurvisie voor het Eiland van Schalkwijk wordt gekoerst op het toepassen van een mix van sturingsregimes, van strak tot flexibel, waarmee een optimale combinatie wordt gezocht van ruimte voor ondernemerschap en het waarborgen van landschappelijke kwaliteiten.
  10. Publieke partijen wegen samen af en bepalen samen welke initiatieven ten goede komen aan de duurzame toekomst van het Eiland van Schalkwijk.
Planspecifiek 
Het plangebied maakt onderdeel uit van het 'Eiland van Schalkwijk'. In artikel 1.8 van de Interim Omgevingsverordening is opgenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen het gebied 'Eiland van Schalkwijk' dienen te voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in de pijlers één tot en met zeven zoals vastgelegd in de bijlage Eiland van Schalkwijk.
 
Binnen de kaders van het Koersdocument, zoals opgenomen in de Verordening, zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk binnen het Eiland van Schalkwijk. Hierbij moet vooral gedacht worden aan lokale initiatieven. Ongeacht het aantal ruimtelijke plannen dat wordt vastgesteld, biedt de Verordening voor het totale Eiland van Schalkwijk ruimte voor maximaal 250 woningen buiten de rode contour.
 
Voorts wordt met de ontwikkeling aangesloten op een aantal van de pijlers:
 
1. Alle inspanning op het Eiland is gericht op behoud en ontwikkeling van het landschap en het versterken van de economische basis daarvan. Net zo belangrijk is het vergroten van de leefbaarheid voor bewoners en het aantrekkelijker maken voor bezoekers.
Het voorgenomen plan betreft het saneren van een groot deel van de bestaande agrarische bebouwing en het realiseren van een vrijstaande woning. Hierbij wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en zullen de aanwezige landschappeijke kwaliteiten worden versterkt. In toelichting paragraaf 2.2 wordt dit nader toegelicht.
     
6. Woningbouw, onder strakke voorwaarden, is geen doel maar een middel om te bouwen aan de duurzame toekomst van het Eiland.
Het voorgenomen plan voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning. Deze nieuwe woning zal duurzaam worden gebouwd, aansluitend op duurzaamheidseisen van gemeente Houten, zoals vermeld in toelichting paragraaf 3.4.3. Hiermee wordt er een bijdrage geleverd aan de duurzame toekomst van het Eiland.
    
7. Er vinden geen grootschalige verkeersingrepen plaats op het Eiland.
Voorheen is het plangebied in gebruik geweest ten behoeve van een agrarisch bedrijf, deze bedrijfsactiviteiten zijn reeds beëindigd. Het beoogde plan betreft het toevoegen van één extra vrijstaande woning, de twee reeds aanwezig wooneenheden zullen behouden blijven. In dit geval zullen er geen grootschalige verkeersingrepen plaatsvinden. 
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied
In het uitvoeringsprogramma Kromme Rijn vormt het opstellen van een landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het Kromme Rijngebied een van de projecten. De gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist hebben besloten samen een (LOP) op te stellen. Samen met het beeldkwaliteitplan is het LOP in september 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
 
Doelstelling
Het belangrijkste doel van het landschapsontwikkelingsplan is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in het plangebied. Daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop. Het buitengebied dient daarbij vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Specifieke doelstellingen voor het LOP zijn de volgende:
  • waarborgen van het cultureel erfgoed en een goede leefomgeving voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren en vorm te geven;
  • versterken van de identiteit en beleefbaarheid van het landschap;
  • stimuleren van de betrokkenheid (inhoudelijk en financieel) van de burger bij de kwaliteit van het landschap en de leefomgeving en stimuleren van lokale en regionale initiatieven voor verbetering van het landschap;
  • vormen van een helder referentiekader vanuit de landschapskwaliteit voor beoordeling en advisering van nieuwe ontwikkelingen;
  • versterken van de (be)leefbaarheid van het buitengebied.
Deelgebied Kom van Schalkwijk
Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het gebied in te delen in een aantal deelgebieden. Voor het plangebied van bestemmingsplan is deelgebied Kom Schalkwijk van belang. De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
  • herkenbare slagenverkaveling en open landschap met Schalkwijk als fraai bebouwingslint;
  • overwegend weidebouw, echter ook laagstamfruitteelt;
  • bijzonder inundatiekanaal in het verlengde van fort Honswijk.
De daarbij geformuleerde problematiek en opgaven zijn:
  • beperkt aantal ontsluitingswegen voor landbouwkundig en recreatief verkeer;
  • in aansluiting op omringende stedelijke gebieden van Houten, Nieuwegein en Vianen is er behoefte aan recreatief medegebruik en een hiervoor aantrekkelijke inrichting;
  • doorsnijding en begrenzing door infrastructuur: Amsterdam-Rijnkanaal, spoorlijn Utrecht-Den Bosch, A2 en aan zuidzijde Lek;
  • toekomstige woningbouwopgave.
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan wordt er rekening gehouden met de herkenbare slagenverkaveling in het gebied. Daarnaast wordt met de sloop van de verouderde bedrijfbebouwing en de herinrichting van het perceel een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. 
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van het lint en het open slagenlandschap versterkt en daarmee in lijn is met het LOP.
 
3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied
In september 2010 heeft de gemeenteraad van Houten het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied vastgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. Het Beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap.
  
Binnen het beeldkwaliteitplan is het plangebied gelegen in het deelgebied Kom van Schalkwijk. De Kom van Schalkwijk heeft een open grootschalig karakter met een regelmatige slagenverkaveling. De bebouwing bestaat uit lintbebouwing en enkele vrij liggende boerderijen. Het gebied is vrij open. Beplanting is te vinden rondom de bebouwing, met name in de lengterichting van de kavel.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de ruimtelijke karakteristiek, zoals in toelichting paragraaf 2.2 beschreven. Het landschappelijk wonen uit zich in de ruime kavels. Voor de beplanting wordt er gekozen voor nectar- en vruchtdragende heesters en bomen passend bij de streek. Een vogelbosje en de beplanting rondom de sloot zorgen voor vergroening en meer diversiteit op het terrein.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de beleefbaarheid van het open slagenlandschap.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Eiland van Schalkwijk
De Structuurvisie Eiland van Schalkwijk is door de raad van de gemeente Houten vastgesteld op 22 december 2011. De visie geeft planologische duidelijkheid en biedt een antwoord op ontwikkelingen die plaatsvinden in de landbouw, oprukkende verstedelijking, veranderende maatschappelijke omstandigheden en actuele grondposities. De structuurvisie is gericht op de duurzame ontwikkeling van het eiland met en door alle betrokken partijen. De visie wordt ondersteund door de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en is in nauwe samenwerking met deze partijen tot stand gebracht.
 
Met deze structuurvisie legt de gemeente de koers op hoofdlijnen vast voor ontwikkeling van het Eiland van Schalkwijk, waarbij:
  • landbouw en recreatie de belangrijkste dragers zijn voor de economische ontwikkeling;
  • de leefbaarheid in de kernen (vitaliteit) verder zal worden versterkt;
  • de essentiële (landschappelijke en ecologische) kwaliteiten worden behouden en versterkt (open en groen);
  • ruimte wordt geboden aan water, waarbij een goed functionerend watersysteem bijdraagt aan economische en ecologische ontwikkeling;
  • duurzame ontwikkeling het uitgangspunt is.
Daarnaast wordt met de structuurvisie een ontwikkelingsvisie aangereikt dat:
  • de ruimtelijke kaders aangeeft voor die initiatieven;
  • private en publieke partijen uitdaagt met initiatieven en nieuwe samenwerkingsverbanden te komen;
  • als eerste toetsingskader dient bij het beoordelen van initiatieven;
  • een kader biedt voor later op te stellen bestemmingsplannen.
De ambitie is dus om naast het benoemen en vastleggen van de ruimtelijke kwaliteit, een ontwikkelingsproces op gang te brengen. Geen blauwdruk van een plan, maar een zoektocht naar passende initiatieven die duurzaam en economisch haalbaar zijn, waarbij de overheid faciliteert en toetst. Initiatieven zijn niet alleen invullingen binnen een bestaande structuur, maar dragen bij aan het in stand houden en versterken van die structuur.
    
Planspecifiek
De structuurvisie benoemt de ontwikkelingskansen waarmee ondernemers en bewoners aan de slag kunnen. Particuliere initiatieven, welke in zekere zin bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het gebied, zijn zeer welkom. Grootschalige woningbouw is niet passend in een hoofdzakelijk landbouwgebied. Om de vitaliteit van de kleine kernen in stand te houden (sociale cohesie, het draagvlak voor voorzieningen en het verenigingsleven) is ruimte nodig voor het toevoegen van een kleine hoeveelheid woningen in of aan de bestaande kernen. De inzet is om woningbouw op het eiland zoveel mogelijk te beperken tot aan de lokale woningbehoefte.
 
De voorgenomen ontwikkeling van een vrijstaande woning sluit aan op de uitgangspunten zoals benoemd in de structuurvisie Eiland van Schalkwijk. De kleinschalige ontwikkeling voorziet in de lokale woningbehoefte en draagt met de sanering van de verouderde bedrijfsbebouwing bij aan de ruimtelijke kwaliteit.
3.4.2 Woonvisie 2016 - 2025
In maart 2016 is de Woonvisie 2015 - 2025 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Houten. De basis van de woonvisie wordt gevormd door het woningbehoefteonderzoek (Wbo) dat in augustus 2015 is gedaan. Het Wbo heeft een scope, parallel aan de woonvisie, tot 2025.
 
Het Wbo vertaalt dat onder andere in het feit dat Houten de komende tien jaar een woonbehoefte heeft van ongeveer 1.800 woningen. Daarvan is ongeveer driekwart autonoom, dat wil zeggen uit Houten zelf. Indicatief komt dat neer op ongeveer 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen. Na 2025 zal Houten fors vergrijzen. De verwachting is dat Houten iets meer huishoudens krijgt, maar dat deze kleiner zullen zijn. Houten wil graag zo veel als mogelijk binnen vastgestelde kaders aan deze behoefte tegemoet komen.
 
De woningbouwmogelijkheden op nog in ontwikkeling te nemen gebieden waarvoor de programma’s in contracten en bestemmingsplannen zijn vastgelegd zijn beperkt. Voorzien is dat tussen de 800 en 1.000 woningen van de voorziene behoefte hierop kunnen worden gerealiseerd. De overige plekken zullen gevonden moeten worden in de transformatie van bestaand vastgoed (kantoren, maatschappelijk vastgoed en woningen). De verwachting is dat in genoemde periode de gewenste woningproductie van 1.800 woningen voor een groot deel gehaald gaat worden.
 
Thema's woonvisie
  1. Diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens.
    Houten wil zo veel mogelijk tegemoet komen aan de realisering van de woonwens van haar bewoners mits het bijdraagt aan toekomstbestendigheid, verhoging van de kwaliteit en de duurzame ambities. Om deze gewenste diversiteit in woningsegmenten te bereiken staat de gemeente open voor initiatieven van particulieren. Tevens is de ambitie om in 2040 over een volledig energieneutrale woningvoorraad te beschikken.  
  2. Focus op huisvesting van gezinnen en ouderen.
    De toekomstige vraag naar huisvesting is voor een aanzienlijk deel afkomstig van gezinnen. Houten wil een levendige gezinsgemeente blijven en derhalve voor een deel in de nieuwbouwopgaven deze doelgroep bedienen. Tegelijkertijd vergrijst de gemeente en zal er een forse vraag naar voor ouderen geschikte (gelijkvloerse) huisvesting ontstaan na 2025. Om adequaat op deze ontwikkeling te reageren zal gaandeweg meer ruimte komen voor deze doelgroep. Voor jongeren ontstaan kansen via bouw van gelijkvloerse (veelal kleinere) eenheden bij transformatie van kantoren en via doorstroming in de woningketen.
  3. Voldoende omvang en betaalbaarheid van de sociale huurwoningvoorraad.
    In Houten is behoefte aan ongeveer 5.000 sociale huurwoningen. De huidige woningvoorraad van Viveste voldoet niet aan het huidige rijksbeleid voor de huisvesting van huishoudens met lagere inkomens. Derhalve staat Viveste voor de opgave om circa 2.000 woningen te transformeren en te verkopen.
  4. Wonen en zorg in samenhang bezien.
    De vergrijzing zal richting 2025 en tussen 2025 - 2040 zeer sterk toenemen. Daarnaast heeft het Rijk sterk gewijzigde regelgeving vastgesteld, waarmee wonen en zorg in combinatie een belangrijk thema is geworden.
    De gemeente wil als facilitator het makkelijk(er) maken om deze woningen geschikt te maken en de woonomgeving zo goed mogelijk laten aansluiten op de oudere doelgroep en mensen met een beperking. Een uitdaging hierbij is om zorg en ondersteuning in de nabijheid te realiseren. Daarnaast wil de gemeente zorgen voor een voldoende aanbod aan beschermd en verzorgd wonen.
Schalkwijk
De beleidsopgave van de gemeente Houten is tweeledig. Enerzijds ligt het accent op de binnenstedelijke opgave (ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren). Anderzijds ligt het accent op het behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. De provincie verleent het Eiland van Schalkwijk een aparte status door toe te staan dat buiten de rode contour maximaal 250 woningen kunnen worden gebouwd. Voorwaarde is wel dat initiatieven daartoe moeten leiden tot versterking van de toeristisch-recreatieve activiteiten op het ‘Eiland’. Uit de woonvisie blijkt tevens dat de kleine kernen leefbaar moeten blijven. Toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad kan daaraan bijdragen. Hier liggen volgens het Wbo kansen voor versterking van het dorpsachtig woonmilieu in de hogere prijsklassen.  
 
Planspecifiek
Voor de kern Schalkwijk geldt dat er een woningbouwbehoefte bestaat om de kern leefbaar te houden, de beoogde ontwikkeling, het toevoegen van een vrijstaande woning en de herinrichting van de omliggende percelen, draagt daar aan bij. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Woonvisie 2016 - 2025.
3.4.3 Programma Duurzaam Houten 2016 - 2018
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen en gemeenten belangrijk gevonden. Zo ook vormt duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt voor de gemeente Houten. Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Het programma Duurzaam Houten bouwt voort op de doelen en aanpak uit het milieubeleidsplan 2010 - 2015 en de toekomstvisie Proeftuin Houten 2025. In het programma Duurzaam Houten staan de doelen voor en inspanningen tot 2018. Het programma is verdeeld over 4 thema's: Energie, Groen & klimaatproof, Kringlopen en Duurzame mobiliteit.
 
Wat betreft doelstellingen op het gebied van Energie wordt de focus gelegd op het bevorderen van duurzame energieproductie en op het besparen van energie (energieverbruik).
 
BENG
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energieneutraal gebouw) voldoen. Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen
     
Planspecifiek 
De gemeente Houten streeft naar duurzame ontwikkelingen. Meer concreet is het doel voor een duurzaam Houten in 2040: klimaat- en energieneutraal, stil en schoon, met volop groen en water, natuurlijk materiaalgebruik en (lokaal) gesloten kringlopen. Voorliggend bestemmingsplan maakt enkel de toevoeging van een vrijstaande woning en de herinrichting van de omliggende percelen planologisch mogelijk. Bij de nieuwbouw van deze woning dient rekening te worden gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Houten.
Er worden maatregelen getroffen om met de beoogde woning aan de BENG-eisen te voldoen. De nieuw te realiseren woning wordt gasloos en wordt voorzien van een hoge isolatiewaarde. Daarnaast worden de woningen op den duur van zonnepanelen voorzien. Tevens wordt voldaan aan de overige pijlers van het programma doordat het huishoudelijk afval wordt gescheiden (kringlopen), er verharding wordt wegnomen en groen wordt toegevoegd (groen & klimaatbestendig), en de bewoners vaak de fiets zullen nemen (duurzame mobiliteit).  
 
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts de realisatie van één extra woning, de sloop van agrarische opstallen en de definitieve beëindiging van een agrarisch bedrijf Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Voorheen waren de gronden met een agrarische bestemming bestemd. De herbestemming van een agrarische bestemming naar een woon bestemming, betreft een wijziging naar een strenger gebruik, in dat geval is een bodemonderzoek noodzakelijk. Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Inventerra in augustus en september 2019 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht op de locatie aan de Provincialeweg 57-58 te Schalkwijk, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. Het gehele plangebied is afgebakend langs de grens van het bestaande agrarische bouwvlak, echter is het onderzoeksgebied van het bodemonderzoek afgebakend langs de grens van de toekomstige woonbestemming.
  
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor bodemverontreiniging met olieproducten bij de tank, diverse verontreinigingen ter plaatse van de slootdempingen en zware metalen, PAK en OCB op het overige terrein.
 
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • In de bodem bij de ondergrondse tank zijn geen verontreinigingen met olieproducten aangetoond.      
  • De grond in de slootdempingen is niet verontreinigd (MM6) tot licht verontreinigd met minerale olie en nikkel (zintuiglijk met olie verontreinigde grond bij boringen 105 en 106).
  • De bovengrond op de locatie (0 – 0,5 m-mv) is over het algemeen licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. Alleen in de bodemlaag van 0,00 tot 0,40 m-mv blijkt na aanvullend onderzoek sprake te zijn van een sterke verontreiniging met DDE en een matige verontreiniging met DDT. Daarnaast is in één mengmonster van de bovengrond (MM2) sprake van lichte verontreinigingen met PCB, lood, minerale olie en PAK.
  • De zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie is niet (MM5) tot ten hoogste licht verontreinigd (MM4) met enkele zware metalen.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 121) zijn licht verhoogde concentraties barium en molybdeen aangetoond. Deze worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties.
De hypothese verdacht voor verontreiniging bij de ondergrondse tank wordt verworpen omdat geen verontreinigingen met olieproducten zijn aangetoond.
             
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ ter plaatse van de slootdempingen bevestigd, vanwege aangetoonde verontreiniging met minerale olie en nikkel en kan de hypothese voor de andere demping verworpen worden omdat geen verontreinigingen zijn vastgesteld.
 
De hypothese verdachte locatie voor een diffuse verontreiniging met bestrijdingsmiddelen, zware metalen en PAK is bevestigd vanwege de aangetoonde (lichte) verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen, zware metalen, PCB en PAK in de grond.
 
De lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB en PAK in de grond vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek of aanvullende maatregelen.
 
De matige tot sterke verontreiniging met OCB (DDE en DDT) ter plaatse van boring 018 is zowel in horizontale als verticale richting afgeperkt en kan derhalve als een “spot” worden beschouwd. Hiermee is vastgesteld dat er sprake is van minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond en is in eerste instantie op grond hiervan geen saneringsnoodzaak in de zin van de Wbb. Echter is de verontreinigde grond gelegen ter plaatse van het toekomstige bouwvlak voor de nieuw te realiseren woning, hierdoor zal de verontreinigde grond alsnog worden gesaneerd.
     
Conclusie
De matige tot sterke verontreiniging met OCB is mogelijk een belemmering voor de ontwikkeling van een vrijstaande woning de locatie. Om de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt te maken voor de toekomstige bestemming dient de grond gesaneerd te moeten worden. De kosten welke gepaard gaan met de sanering van de gronden staan niet in de weg aan de realisatie van het plan. Derhalve vormt het het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
  
Planspecifiek
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Schalkwijk binnen de geluidzone van de Provincialeweg, op ca. 13 m uit de as van de weg.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dienen de geluidsbelastingen op de gevels van de woningen te worden onderzocht en getoetst. Door Adviesburo van der Boom is op 25 juli 2019 een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de beoogde extra woning uitgevoerd, zie  bijlagen bij toelichting bijlage 3.
  
De geluidbelasting op de woning door wegverkeer op de Provincialeweg bedraagt ten hoogste 54 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de gevels van de woning overschreden. De maximale hogere waarde voor de Provincialeweg bedraagt 63 dB. Deze waarde wordt niet overschreden.
  
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit financiële en civieltechnische overwegingen. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst. Bovendien is de afscherming beperkt omdat het scherm dient te worden onderbroken om toegang tot het perceel mogelijk te maken. Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 54 dB voor wegverkeer op de Provincialeweg. De woning heeft een geluidluwe noordoostzijde en een geluidluwe buitenruimte aan de noordoostgevel.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het toevoegen van één burgerwoning. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2017 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 μg/m³ PM10, 10 μg/m³ PM2,5 en 14 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat
   
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen', tevens wordt er één vrijstaande woning gerealiseerd. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
 
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Schalkwijk. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig. In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied wordt derhalve aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één stap kan worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar.  De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
 
Activiteit
SBI-code
Adres
Milieucategorie (maximaal toegestaan)
Richtafstand 
gemengd gebied
Minimale afstand tot het plangebied
Kwekerij
011, 012, 013
Provincialeweg 51
2
10 m
175 m
Autohandel451, 452, 454
Provincialeweg 53
2
10 m
100 m
Melkveehouderij0141, 0142
Provincialeweg 56
3.250 m15 m
Fruitteelt/ tuinbouw011, 012, 013
Provincialeweg 63  
210 m 150 m
Machineverhuur773Overeind 583.130 m 115 m
Melkveehouderij0141, 0142Overeind 603.250 m55 m
Scooterhandel
451, 452, 454Overeind 66210 m40 m
Agrarisch bouwvlak - akker- en vollegrondstuinbouw/ veehouderuij 011, 012, 013 0141, 0142 Overeind 71/72/733.250 m150 m
  
Grenzend aan het plangebied ten noordwesten van het plangebied is een agrarisch bouwvlak gelegen, waarbinnen een melkveehouderij actief is. De woningen horende bij de Provincialeweg 57 en 58 zijn op een afstand van ca. 15 m van het agrarisch bouwvlak gelegen. Voor een grondgebonden veehouderij geldt een milieucategorie 3.2, met een richtafstand (binnen gemengd gebied) van 50 meter voor het aspect geur. De beoogde ontwikkeling voldoet niet aan deze richtafstand. Voor de aspecten stof en geluid geldt een richtafstand 10 meter (gemengd gebied). Aan deze richtafstanden wordt wel voldaan.
  
Geurhinder en veehouderij
Veehouderijen kunnen geurhinder veroorzaken vanwege bijvoorbeeld dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Bij het aspect geur in een bestemmingsplan voor een buitengebied gaat het aan de ene kant om de bronnen van geur (veehouderijen) en aan de andere kant om het eventueel mogelijk maken van geurgevoelige objecten, zoals in dit geval woningen.
  
Op deze locatie vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door naburige dierenverblijven. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten in principe voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten, tenzij er sprake is van een reeds bestaande situatie.
  
In het Activiteitenbesluit is de tekst van de Wet Geurhinder en Veehouderij (verder: Wvg) vrijwel integraal opgenomen. De handreiking behorende bij de Wgv is weliswaar niet van toepassing maar kan wel als richtinggevend worden beschouwd om te beoordelen in hoeverre een ruimtelijk plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Met name paragraaf 3.4 (beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen) en bijlagen 6 en 7 van de handreiking. In paragraaf 3.4 staat het volgende vermeld over bouwen binnen geurcontouren: “Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen”. Er wordt daarbij verwezen naar jurisprudentie.
 
Melkveehouderij Provincialeweg 56 Schalkwijk
Voor woningen binnen de bebouwde kom is in het Activiteitenbesluit bepaald dat bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor 100 m afstand moeten houden tot geurgevoelige objecten. De aan de Provincialeweg 56 gelegen melkveehouderij voldoet hier niet aan, want er zijn binnen de geurcontour van 100 m reeds meerdere woningen van derden gelegen. Het bedrijf zit derhalve ‘op slot’. Wanneer een veehouderij op slot zit worden de mogelijkheden ervan niet beperkt als er extra geurgevoelige objecten binnen de geurcontour worden gebouwd. Voorwaarde is dat de extra geurgevoelige objecten niet dichterbij het agrarische bouwvlak dan de reeds bestaande geurgevoelige objecten worden gesitueerd.
  
In de huidige situatie is het plangebied bestemd met de bestemming 'Agrarisch' en zijn er binnen de monumentale boerderij twee wooneenheden aanwezig. De beoogde ontwikkeling betreft de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' en het toevoegen van een vrijstaande woning. De beoogde extra burgerwoning is op circa 70 m ten noordwesten van de perceelsgrens van het agrarische bouwvlak gelegen. De burgerwoning aan de Provincialeweg 55 grenst direct aan het agrarische bouwvlak en heeft daarmee een kleinere afstand tot het agrarische bouwvlak dan de woningen binnen het plangebied. Het voorgenomen plan maakt geen geurgevoelige objecten mogelijk op een kortere afstand van het naastgelegen agrarische bedrijf dan reeds aanwezig. Derhalve dient hooguit bepaald te worden of er sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. In de huidige situatie is de monumentale boerderij reeds bewoond om een goed woon- en verblijfklimaat in de toekomst te kunnen garanderen is een inpassingsplan opgsteld, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Doordat op de grens tussen de melkveehouderij en het plangebied, aan de zijde van de sloot, heester en bomen worden gepland ontstaat er een natuurlijke afscheiding tussen het plangebied en de naastgelegen melkveehouderij. Hierdoor zal het woon- en verblijfklimaat verbeteren ten opzichte van de huidige situatie en zal dit voor in de toekomst gewaarborgd blijven.
 
Verder moet worden nagegaan of de beoogde ontwikkeling milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om de bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Tevens is het voornemen maximaal 6 pony's hobbymatig te houden en zullen de bewoners van de woning aan de Provincialeweg 57 een beroep-aan-huis uitoefenen in de vorm van dagbesteding voor zorg- en/ of hulpvragende mensen. Er zal in dit geval geen sprake zijn van milieubelastende activiteiten, dit zal onderstaand verder onderbouwd worden.
 
Dagbesteding voor zorg- en/ of hulpvragende mensen
De bewoners van de woning aan de Provincialeweg 57 zullen tevens een beroep-aan-huis uitoefenen in de vorm van dagbesteding voor zorg- en/ of hulpvragende mensen. Hierbij zal niet meer dan 1/3 van de woning aan de Provincialeweg 57 en niet meer dan 100 m² van het woonoppervlak in gebruik worden genomen ten behoeve van het oefenen van een beroep aan huis. In het kader van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is een dagbesteding aan te merken als 'dagverblijf' (SBI: 8621, 8622, 8623). Voor dergelijke inrichtingen geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 m in gemengd gebied.
 
Hobbymatig houden van maximaal 6 pony's 
Initiatiefnemers zijn voornemens het bestaande paardenverblijf te behouden voor het hobbymatig houden van maximaal 6 pony's. Tevens zal de bestaande paardrijbak worden verplaatst. In het kader van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is het houden van pony's aan te merken als een inrichting voor het fokken en houden van paarden (SBI: 0143) of een manege (SBI: 931, E). Voor dergelijke inrichtingen geldt een richtafstand van 30 m in gemengd gebied gemeten vanuit het emissiepunt van het dierenverblijf. Een paardrijbak maar ook een weide zijn niet als een dierenverblijf aan te merken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 augustus 2007, nr. 200701237/1, 19 november 2008, nr. 200804781/1 en 29 september 2011, nr. 200907569/1/R2) dient een paardrijbak niet als dierenverblijf te worden aangemerkt. 
 
Weliswaar voorziet het voorgenomen plan in een dierenverblijf ten behoeve van het hobbymatig houden van 6 pony's, dit wordt in het kader van het Activiteitenbesluit niet gezien als een inrichting. Een paardenhouderij valt onder het Activiteitenbesluit, artikel 8.3 Bor lid i. Echter het hobbymatig houden van 6 pony's is blijkens de jurisprudentie, niet aan te merken als een inrichting. Indien er meer dan 100 paarden worden gehouden is er sprake van een inrichting. Om nader aan te tonen dat voor dit specifieke geval ook geen sprake is van een inrichting is getoetst aan verschillende factoren die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit, zoals: de continuïteit van de activiteit, het winstoogmerk, de hinder die de activiteit veroorzaakt, omvang van de dierstapel, huisvesting van de dieren, de commerciële doeleinden, het gebruik/ aanwending van de dieren, de omgeving waar de dieren worden gehouden. 
 
In onderhavig geval is er sprake van de volgende situatie:
  • De paardrijbak wordt dagelijks gebruikt voor de vrije uitloop van de pony's (6 tot 8 uur per dag), maar is weersafhankelijk;
  • Er is geen sprake van winstoogmerk;
  • Er wordt met de activiteiten geen hinder veroorzaakt;
  • Het soort dieren dat er gehouden wordt zijn pony's. Het aantal dat gehouden wordt is 6 pony's;
  • Voor de huisvesting van de pony's is een paardenstal en paardrijbak aanwezig;
  • Er is geen sprake van commerciële doeleinden;
  • Er worden geen paardrijlessen gegeven;
  • De dieren zijn bedoeld voor eigen gebruik;
  • De omgeving is landelijk gebied, en de paardenstal en paardrijbak zijn diep op het perceel gelegen.
  • De paardenhouderij is hobbymatig en behoort niet bij een bedrijf/inrichting.
Met betrekking tot bovengenoemde aspecten aangaande het plangebied, wordt er gesteld dat er geen sprake is van een bedrijfsmatige omvang. De beperkte mogelijkheden van het plangebied zorgen ervoor dat er geen sprake is van hinder in de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven. Daarmee is het Activiteitenbesluit niet van toepassing. Wel stelt de wetgever dat er sprake dient te zijn van een goed woon- en leefklimaat bij het houden dieren. Bij onderhavig plan geldt er een richtafstand van 30 m bij het houden van meer dan 100 paarden. In onderhavig geval betreft het slechts het hobbymatig houden van maximaal 6 pony's. Daarbij kan in redelijkheid worden gesteld wanneer het aantal paarden flink verminderd wordt de aan te houden afstand ook naar beneden bijgesteld kan worden. Een kinderboerderij komt wellicht dichter in de buurt. Daarvoor geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
 
De afstand van de paardenstal tot de dichtstbijzijnde woningen van derden bedraagt meer dan 10 m en wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m voor kinderboerderijen. Dat geldt dus ook ten aanzien van de aspecten geur en stof. 
    
Conclusie
Met het voorgenomen plan worden de mogelijkheden van het naburige agrarische perceel niet verder beperkt omdat het reeds 'op slot' zit. Daarnaast is de verwachting dat er binnen het plangebied in de toekomst sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Verder maakt onderhavig plan geen milieubelastende activiteiten mogelijk, gelet op het kleinschalige, hobbymatige karakter. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan. 
  
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van woningen en betreft daarmee het toevoegen van een kwetsbaar object. Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
   
Figuur 6: Uitsnede risicokaart, globale ligging plangebied: rode cirkel (bron: risicokaart.nl) 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Op circa 1.150 m afstand van het plangebied (noordzijde) is het Amsterdam-Rijnkanaal gelegen. Het kanaal betreft een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Voorts ligt op circa 900 meter afstand (oostzijde) een spoorweg, die tevens wordt gebruikt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Beide routes liggen dusdanig ver van het plangebied dat deze geen risico vormen voor de mensen die verblijven in het plangebied.
  
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet in de buurt van buisleidingen. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie.
  
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6 risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie.
   
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en het plan in dit kader uitvoerbaar is.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21ste eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21ste eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
  
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
 
In de uitvoeringsregels is opgenomen dat bij een toename aan verharding minder dan 500 m² er alleen de algemene zorgplicht geldt. Indien de toename meer bedraagt is extra watercompensatie vereist. In de navolgende paragraaf wordt hierop verder ingegaan.
 
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het plan wordt het hemelwater volledig afgekoppeld. Middels een infiltratie riool wordt het hemelwater afgevoerd naar het oppervlakte water. Het IT-riool heeft een bergend vermogen van 17.3 m3.
4.3.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek 
Een deel van het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering en om die reden voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Voor ontwikkelingen binnen de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden geldt dat vooraf schriftelijk advies bij de betreffende waterbeheerder ingewonnen moet worden. Op 5 september 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20190807-14-21143). De uitkomsten hiervan zijn naar het waterschap het toegezonden. Uit de digitale watertoets blijkt dat het waterschap een belang heeft en dat de normale procedure doorlopen dient te worden. In overleg met het waterschap zal gekeken worden hoe met het aspect water omgegaan dient te worden.
  
Verhard oppervlak
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat bij een toename van meer dan 500 m² een infiltratiesysteem dient te worden aangelegd met 45 mm per m² afgekoppeld verhard oppervlak en een vergunning nodig is voor de lozingsconstructies naar oppervlaktewater.
  
In de huidige situatie is het plangebed voor een groot deel verhard. Omdat bij het voorgenomen plan een groot deel van de bestaande agrarische bebouwing wordt gesaneerd en een deel van de bestaande verharding wordt verwijderd is er geen sprake van een verhardingstoename. Er kan gesteld wordt dat het verhard oppervlak zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Conform de eisen van HDSR hoeft niet voorzien te worden in compensatie door middel van de aanleg van (extra) waterberging.
  
Waterafvoer
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2019/410/r, 27 juni 2019) uitgevoerd, bijlagen bij toelichting bijlage 4.
 
Soortenbescherming  
In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De te slopen schuren hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. In de sloot ten noorden van de planlocatie komen mogelijk beschermde vissen en amfibieën voor. Amfibieën kunnen tijdens de terrestrische periode mogelijk ook voorkomen op de planlocatie. De planlocatie is daarnaast mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, algemene amfibieën, insecten en broedvogels.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. In de huidige situatie is binnen het plangebied een agrarisch bedrijf toegestaan. De invloed van een agrarisch bedrijf op omliggende natuurgebieden is hoger dan de invloed van woningen op omliggende natuurgebieden. Derhalve kan er gesteld worden dat er een verbetering optreedt met de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een vrijstaande woning. 
 
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (zie bijlage 5 van bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 7,95 kg/j en een NH3 emissie van < 1 kg/j. Voor de Natura 2000 gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Voor de bouwfase geldt dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 in werking is getreden. Hierdoor is er een vrijstelling voor de bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is de ontwikkeling uitvoerbaar.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap geen melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
  
Uitvoerbaarheid
De werkzaamheden leiden (met voorbehoud ten aanzien van beschermde amfibieën) niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen maatregelen te worden getroffen om effecten op beschermde amfibieën te voorkomen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling aan de Provincialeweg 57 en 58 te Schalkwijk leidt, mits de juiste maatregelen worden getroffen ten aanzien van beschermde amfibieën, de algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Houten.
 
     
Figuur 7: Fragment archeologische beleidskaart gemeente Houten, globale ligging plangebied: zwarte omkadering (bron: Gemeente Houten)
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart binnen een gebied van archeologische waarde. Het plangebied is derhalve voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en ‘Waarde – Archeologie 3’. Dit betekent dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is, tenzij het een bouwwerk een oppervlakte kleiner dan 100 m² betreft. het voorgenomen plan betreft het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming en het toevoegen van één extra vrijstaande woning. Het oppervlak van deze woning is kleiner dan 100 m², derhalve kan worden afgezien van archeologie onderzoek. Eventuele toevalsvondsten dienen te worden gemeld bij gemeente Houten.
4.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.6.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeenteraad van Houten heeft op 11 februari 2014 de Nota Parkeernormen Houten vastgesteld. Met de nota wordt de vraag en het aanbod van parkeerplaatsen (in de openbare ruimte) bij ontwikkelingen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en worden parkeerproblemen voorkomen. De planlocatie behoort tot de categorie 'kleine kernen en buitengebied'.
 
Planspecifiek
Het uitgangspunt is dat in totaal 3 vrijstaande en/of twee-onder-één-kapwoningen aanwezig zijn in het plangebied. In de navolgende tabel wordt de parkeerbalans weergegeven behorende bij de voorgenomen ontwikkeling.
 
Beoogde situatie plangebiedAantal Parkeernorm (kleine kernen en buitengebied) per wooneenheidtotaal
Woning groot > 140 m² bvo32,26,6
Totaal3-6,6
 
Conform de nota Parkeernormen zijn minimaal 7 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. De parkeerplaatsen voor de beoogde (half)vrijstaande woningen worden allen op eigen terrein gerealiseerd. Er is daarmee voldoende parkeergelegenheid aanwezig op het perceel.  
 
Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Houten en het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.6.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Huidige situatie
Op dit moment is de locatie voorzien van een agrarisch bestemming met een bouwvlak. Dit biedt de mogelijk ter plaatse een agrarisch bedrijf te vestigen. Voorheen was ter plaatse een agrarisch bedrijf gevestigd. Vanuit de planologische mogelijkheden geldt een maximale verkeersgeneratie van, afgerond, ca. 117 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van de categorie 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief' conform de CROW-normering en de categorieën 'buitengebied' en 'matig stedelijk'.
 
Huidige situatie plangebied
Aantal woningen/ 100 m² bvo
Gemiddelde verkeersgeneratie per woning/ 100 m² bvo
Totale verkeersgeneratie
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief
1.750
3,9 - 5,7
68,25 - 99,75
Koop, twee-onder-een-kap27,4 - 8,214,8 - 16,4
Totaal
490
-
83,05 - 116,15
 
Toekomstige situatie
De navolgende tabel geeft een overzicht weer van het aantal motorvoertuigbewegingen dat in de toekomstige situatie gegenereerd wordt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit aantal is gebaseerd op de kerncijfers uit de CROW publicatie.
  
Beoogde situatie plangebiedAantal Verkeersgeneratie per wooneenheid (weinig stedelijk, buitengebied) Totale verkeersgeneratie
Koop, vrijstaand
1
7,8 - 8,67,8 - 8,6
Koop, twee-onder-een-kap
2
7,4 - 8,214,8 - 16,4
Totaal
3
-22,6 - 25
 
Uit de tabel volgt dat in de toekomstige situatie sprake is van  maximaal 25 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verwachting is dat deze verkeersgeneratie voldoende kan worden opgevangen binnen het bestaande verkeersnetwerk. Zeker omdat in de huidige situatie reeds sprake is van een verkeersgeneratie bestaande uit de twee aanwezige woningen en de agrarische bedrijvigheid. Hiermee treedt er een verbetering op ten opzichte van de bestaande situatie. De ontsluiting van het plangebied zal direct plaatsvinden via de ontsluitingsweg Provincialeweg.
 
Conclusie 
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
   
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Bij het opstellen van de regels is aangesloten op de methodiek van het vigerend bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Tuin - Voortuin
Tuinen aan de voorzijde van de woning zijn bestemd als 'Tuin - Voortuin'. Naast tuinen, erven, verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn tevens erkers, voordeurluifels, kliko-ombouwen en inritten ten behoeve van parkeren toegestaan. Voor erkers, voordeurluifels en kliko-ombouwen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Voor overige bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 1 m.     
 
Wonen - Twee-aaneen
De voor 'Wonen - Twee aaneen' aangewezen gronden zijn opgenomen voor de twee-onder-een-kapwoningen. De regeling sluit aan op de Houtense standaard en betreft een samenvoeging van de bestemmingen 'Wonen - Vrijstaand' en 'Wonen - twee-aaneen' uit het bestemmingsplan Eiland van Schalkwijk. Aan de Provincialeweg 57 zal tevens een beroep-aan-huis worden uitgeoefend in de vorm van dagbesteding voor zorg- en/ of hulpvragende mensen. Onderdeel van de dagbesteding bestaat uit de verzorging van de aanwezige pony's, hierdoor vindt het beroep-aan-huis deels in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk plaats. Om dit mogelijk te maken is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dagbesteding' opgenomen om de bestaande vrijstaande bijgebouwen tevens te gebruiken voor de uitoefening van een beroep-aan-huis.
   
Wonen - Vrijstaand
De voor 'Wonen - vrijstaand' aangewezen gronden zijn opgenomen voor de beoogde vrijstaande woning. De regeling sluit aan op de Houtense standaard.
  
Waarde - Archeologie 1/3
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan. De dubbelbestemming is opgenomen voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.        
 
Waarde - Landschap 1
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan. De dubbelbestemming is opgenomen ter behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het karakteristiek landschap. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van deze waarden.
   
Waarde - Landschap 2
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan. De dubbelbestemming is opgenomen ter behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het karakteristiek landschap. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van deze waarden.
  
Waterstaat - Waterkering
Voor het behoud van de waterkering geldt dat in het bestemmingsplan hiervoor een beschermende regeling is opgenomen. Voor het realiseren van gebouwen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij vooraf instemming van de waterbeheerder noodzakelijk is. Tevens is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de waterkering te beschermen tegen de verschillende werken en werkzaamheden.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
Participatie
Het voorgenomen plan is bij een bijeenkomst op informele basis met omwonenden besproken. Omwonenden hebben ingestemd met het voorgenomen plan.
7.2 Verslag zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 2 september 2021 tot en met 13 oktober 2021 ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Houten.  
 
Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Geconcludeerd wordt dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.