Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Het Vertrouwde Dorp, Houten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0321.0610TUIBRUG-VAUP

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn voornemens om op een vrije kavel op een perceel aan de Tuibrug in Houten een zorgcomplex voor mensen met dementie te bouwen. Het betreft een bijzonder particulier initiatief waarbij in het zorgcomplex 30 zorgunits worden voorzien. Het bijzondere karakter van het project komt tot uiting in de bedrijfsopzet en de architectonische opzet van het plan. Naast het zorgcomplex wordt tevens een verblijfsruimte voor medewerkers in het pand gerealiseerd. Hierdoor wordt het mogelijk gedurende 7 dagen per week 24 uur zorg te verlenen aan de cliënten.  
 
Het bestemmingsplan dat ter plaatse geldt is 'Kruisboog - Weteringhoek' (2012) van de gemeente Houten. Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Binnen de uit te werken bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Zorgfuncties met verblijf waarbij een aanzienlijke zorgcomponent aanwezig is, zijn aan te merken als een maatschappelijke voorziening.
 
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ruimtelijke onderbouwing van de beoogde uitwerking van het bestemmingsplan en wordt opgesteld om de hierboven geschetste ontwikkeling mogelijk te maken.
      
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op een vrije kavel tussen de Tuibrug en de Houtensewetering in Houten. Het betreft het zuidelijk gedeelte van de vrije kavel, gelegen langs de Houtensewetering, met een oppervlakte van 5.583,1 m².
 
Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de Rondweg op een afstand van ca. 75 m. Op het perceel ten westen van het plangebied is basisschool de Johannes Bogermanschool gevestigd. Op het perceel aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de Trimaran, welke hoofdzakelijk gebruikt wordt voor kerkelijke activiteiten en verhuur van ruimten aan kinderdagverblijf Kids Lodge. Beide percelen hebben een maatschappelijke bestemming, evenals het noordelijk gelegen perceel waar een kinderdagverblijf is gevestigd
 
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
 
    
Figuur 1. Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: Google Earth) 
Figuur 2. Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd, bron: Google Earth)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kruisboog - Weteringhoek', welke is vastgesteld op 6 maart 2012. De betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, cultuur en ontspanning, verkeer-wegverkeer en groen. Daarnaast beschikt een klein gedeelte in het zuidoosten van het plangebied over de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Deze gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van de riolering.
 
Navolgende afbeelding (figuur 3) toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Kruisboog - Weteringhoek' ter plaatse van het plangebied.
 
Figuur 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Om de bestemming uit te kunnen werken, ten behoeve van een zorgcomplex bestaande uit 30 zorgunits en een verblijfsruimte voor medewerkers, moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 14 lid 2 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in toelichting paragraaf 3.3.4 en in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
 
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpuitwerkingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur. Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt aandacht besteed aan de volgende elementen: de wegenstructuur, groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de functionele structuur. Beschreven wordt welke (hoofdgroepen) gebruikers in het plangebied aanwezig zijn.
 
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie betreft de planlocatie een braakliggend perceel, welke begroeid is met gras. Aan de zuidzijde van het plangebied is een elzenlaan gesitueerd. Ten zuiden van het plangebied is tevens de watergang de Houtensewetering gelegen. Ten noorden van het plangebied, op dezelfde kavel, staan in de huidige situatie twee voetbalgoals opgesteld, verder is ook dit gedeelte van de kavel braakliggend. Ten noorden van de kavel aan de overzijde van de Tuilbrug is nog een kinderdagverblijf gesitueerd.
 
De kavel is nog in eigendom van de gemeente Houten.
 
Onderstaande afbeelding (figuur 4) toont een aanzicht vanaf de Tuibrug in de richting van het plangebied.
 
Figuur 4. Aanzicht plangebied vanaf de Tuibrug in noordelijke richting (bron: Google Streetview)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om op het zuidelijk gedeelte van de braakliggende kavel tussen de Tuibrug en de Houtensewetering een kleinschalige zorgcomplex met 30 units ten behoeve van mensen met dementie en één verblijfsruimte voor de medewerkers te realiseren. Dit initiatief heeft de naam 'Het Vertrouwede Dorp' gekregen. De cliënten van Het Vertrouwde Dorp zijn dementerend en verliezen steeds meer de mogelijkheid om regie te voeren over hun leven. De bewoners zullen bestaan uit een mix van bewoners met beginnende tot gevorderde dementie. Door een vast team van medewerkers, in variërende omvang, wordt er 24/7 zorg verleend.
 
De kavel is momenteel in eigendom en door de gemeente Houten aangewezen als kavel voor o.a. maatschappelijke voorzieningen. Het gebruik voor mensen met dementie in combinatie met 24/7 zorg is passend binnen deze maatschappelijke functie. Op deze locatie is een goed een beschermde woonomgeving te realiseren waarbij de intensieve mate van zorg geen overlast verzorgd aan functies in de directe omgeving.
  
Het gebouw moet een dorpsachtig karakter krijgen waar bewoners normaal en vertrouwd kunnen wonen in een herkenbare en zelf ingerichte eigen woonruimte. Alle zorgunits die deel uitmaken van het zorgcomplex komen uit op een gezamenlijke buitenruimte, ook wel het 'dorpsplein' genoemd, vanaf waar bewoners zelf op pad kunnen gaan, anderen kunnen ontmoeten en iets kunnen doen en beleven. De tuinen rondom het gebouw zijn een verlengstuk van de zorg en leven van binnenuit. Het biedt de bewoners de mogelijkheid voor een wandeling en verschillende plekken voor buitenverblijf. Met de gekozen architectuur zal het pand uniek zijn ten opzichte van de omliggende panden.
 
Op het dak van het pand worden PV-panelen geplaatst. Ook zal er worden voldaan EPC-eis overeenkomstig het bouwbesluit. Hiermee wordt een duurzaam gebouw gerealiseerd en zal er worden voldaan aan het Bouwbesluit.
Op locatie wordt de hemelwaterafvoer afgekoppeld. Het terrein wordt groen, met zo min mogelijk verharding, ingericht. Op deze wijze wordt het terrein klimaatadaptief.
     
Onderstaande afbeeldingen (figuren 5 en 6) geven een impressie van de toekomstige zorgvoorziening.
 
Figuur 5. Impressie zorgvoorziening (bron: Paul Architectuur) 
Figuur 6. Impressie entreegevel zorgvoorziening (bron: Paul Architectuur)
 
Verkeer en parkeren
Omdat alleen het zuidelijk deel van het nu nog beschikbare kavel gebruikt wordt zal er ook een toegangsweg/inrit gemaakt moeten worden vanaf de Tuibrug tot aan de voorzijde van het plangebied. Verder voorziet het plan in 23 parkeerplaatsen, horende bij de parkeernormen van de gemeente Houten, zie toelichting paragraaf 4.10.2
 
Navolgende afbeelding (figuur 7) toont een plattegrond van de beoogde inrichting van het plangebied en geeft een eerste impressie van het tuinontwerp.
  
   
Figuur 7. Beoogde indeling plangebied (bron: Donker Groen)
 
3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven voor zover dit op deze ontwikkeling van toepassing is.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied. Op het schaalniveau van het SVIR worden door het Rijk geen uitspraken gedaan over deze specifieke locatie.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een zorgcomplex met 30 units ten behoeve van mensen met dementie en één verblijfsruimte voor de medewerkers. De voorgenomen ontwikkeling moet derhalve worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
 
Deze stedelijke ontwikkeling is van belang voor de zorg van dementerende mensen. Het Vertrouwde Dorp heeft een full-service-concept waar bewoners 24/7 ondersteund worden in de persoonlijke zorg- en dienstverlening. De ontwikkeling biedt mensen die nog thuis wonen een hoogwaardig en onderscheidend alternatief voor het verpleeghuis. Het gebouw is levensloopbestendig, waardoor men er kan verblijven tot en met de laatste levensfase. 
 
Het aantal mensen met dementie verdubbelt de komende 25 jaar in Nederland. In de gemeente Houten is er zelfs sprake van een meer dan verdrievoudiging. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan bij de behoefte van de komende jaren. Er is in de gemeente Houten en directe omgeving geen vergelijkbaar particulier zorginitiatief aanwezig (marktanalyse februari 2018). Daarbij sluit de ontwikkeling aan bij de veranderde behoefte en hogere eisen bij ouderen en hun kinderen ten aanzien van het wonen, leven en zorg.
 
Bestaand stedelijk gebied
De gronden in het plangebied maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De locatie ligt in het westen van de kern Houten net buiten de Rondweg.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:  
  • duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.  
Planspecifiek
De locatie is gelegen in stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook met name betrekking op de pijler 'vitale dorpen en steden' en deels met een 'duurzame leefomgeving'.  
 
Binnenstedelijke ontwikkeling kan de stedelijk kwaliteit versterken, mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden en met aandacht voor kwaliteit. Het is daarbij belangrijk dat de omgeving aansluit bij de vraag van gebruikers. Met de beoogde ontwikkeling wordt er rekening gehouden met demografische ontwikkelingen: de verdrievoudiging van mensen met dementie in Houten de komende 25 jaar (bron: Informatie Memorandum Het Vertrouwde Dorp). Hiermee wordt aan een urgente maatschappelijke opgave binnen de gemeente Houten ruimte geboden. Deze ontwikkeling draagt daarmee bij aan 'vitale dorpen en steden'. Daarnaast opereert Het Vertrouwde Dorp in de markt voor langdurige zorg en is voor mensen die nog thuis wonen een hoogwaardig en onderscheidend alternatief voor het reguliere verpleeghuis. Er wordt daarmee bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving voor dementerende mensen.
 
De duurzaamheidsambitie voor de realisatie van het pand is hoger dan nu wettelijk gevraagd wordt. Zie hiervoor ook paragraaf 4.11. Daarmee wordt invulling gegeven aan de, door de provincie geformuleerde, ambitie om een meer duurzame leefomgeving te realiseren.
 
Een eerste toets of maatschappelijke voorzieningen op deze locatie passend zijn binnen de PRS heeft in het kader van het moederplan plaatsgevonden. Dit plan is een verdere uitwerking van de reeds opgenomen uit te werken bestemming. Omdat binnen de uitwerkingsregels wordt gebleven kan ook vanuit de plansystematiek van de wet geconcludeerd worden dat het initiatief in overeenstemming is met de PRS. 
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
Tegelijk met de PRS is op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (herijking 2016) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem en water, duurzame energie, cultuurhistorie, landschap, natuur, wonen en werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landbouw en recreatie. Daarnaast wijst de PRV-gebieden aan waarbij er experimenteerruimte is.
   
Planspecifiek
Uit de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. In het stedelijk gebied is verstedelijking toegestaan. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Maatschappelijke voorzieningen zijn volgens de PRV een voorbeeld van een stedelijke functie.
 
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Stedelijk gebied' bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. De ontwikkeling houdt rekening met energiebesparing en maakt gebruik van duurzame energiebronnen. In toelichting paragraaf 4.11  wordt hier nader op in gegaan.
  
Het plan voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Bij de invulling van deze ontwikkeling is ook invulling gegeven aan de toepassing van duurzame energie. Met het buitenontwerp is invulling gegeven aan klimaatadaptatie. Het initiatief is daarmee passen binnen de PRV.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025
De Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:
  1. We stellen de mens centraal
    Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen. Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.
  2. We waarderen verschillen
    De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.
  3. We zijn zuinig op onze omgeving
    In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties. Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.
  4. We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA
    Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.
  5. We zijn actief in de regio
    Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht. Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een zorgcomplex met 30 units voor dementerende mensen en een verblijfsruimte voor de medewerkers. De planlocatie valt binnen stedelijk gebied en kan door de realisatie van de zorgvoorziening op een braakliggend terrein gezien worden als een vorm van een inbreidingslocatie. Door het initiatief in te passen in de huidige structuren wordt voortgebouwd op de bestaande kenmerken; het ruimtelijk DNA van Houten blijft hiermee behouden. Het plan is passend binnen de stedenbouwkundige opzet zoals deze oorspronkelijk voor Houten is opgesteld en vastgelegd is in het nu geldende bestemmingsplan. Dit uitwerkingsplan is  een verdere uitwerking van de dit bestemmingsplan voor deze specifieke kavel. Het uitwerkingsplan is passend binnen de uitwerkingsregels. Daarmee wordt een verdere invulling gegeven aan het DNA zoals deze voor Houten stedenbouwkundig is vastgelegd.
 
De realisatie van de zorgvoorziening komt tegemoet aan de vraag voor zorg van dementerende mensen. Daarnaast betreft het hier een initiatief van inwoners uit Houten. De ontwikkeling is een uitwerking van de principes 'We stellen de mens centraal', 'We waarderen verschillen' en 'We zijn actief in de regio'. Het initiatief zorgt tevens voor het vrijkomen van reguliere woningen op de woningmarkt als gevolg van doorstroming. Hiermee draagt het voorgenomen plan indirect ook bij aan de regionale woningbouwopgave.
 
Door het vernieuwende karakter van de onderneming en het woonzorgconcept sluit de ontwikkeling goed aan bij het principe 'proeftuin'. Verder zal de ontwikkeling aansluiten op het stedenbouwkundige en ruimtelijke concept van Houten zoals hierboven reeds beschreven.
 
Conclusie 
Geconcludeerd dient te worden dat het initiatief een positieve bijdrage levert aan de uitgangspunten uit de toekomstvisie, omdat wordt aangesloten op de vijf principes uit de toekomstvisie.
  
3.3.2 Programma Ruimte Houten 2017-2019
Het Programma Ruimte 2017-2019 (werkt door in 2020) is vastgesteld op 19 september 2017. Binnen de gemeente Houten vindt een groot aantal ontwikkelingen plaats. Het programma Ruimte zorgt voor samenhang tussen al deze ontwikkelingen. Daarnaast draagt het programma Ruimte ook bij aan het ontwikkelen en implementeren van de nieuwe werkwijze van de overheid in gebiedsontwikkeling. Anders dan vroeger is de gemeente veel meer ondersteunend aan de initiatieven in Houten. Het programma Ruimte geeft richting aan ontwikkellocaties in Houten. De locaties kunnen ingezet worden voor wonen en zorg, sociale woningbouw maar ook voor nieuwe woningbouwconcepten. In het programma Ruimte zijn ook publieke belangen gedefinieerd die het inhoudelijk kader bepalen voor specifieke herontwikkelingen.
 
Diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens
Houten wil tegemoetkomen aan de realisering van de woonwensen van haar bewoners. De gemeente staat daarom open voor woningbouwinitiatieven van uiteenlopende woningtypen. Bij nieuwbouw geldt de ambitie 'nul op de meter'.
 
Focus op huisvesting van gezinnen en ouderen
Volgens het Woningbehoefteonderzoek 2016 (Wbo) is er in Houten tot 2025 behoefte aan 1.800 woningen. Dit betreft 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen (met name appartementen). Hiervan zouden bij een gemiddeld economisch scenario 600 (ca. 30%) sociale huurwoningen moeten worden gebouwd, 200 (circa 10%) woningen in de categorie vrije sector huur en 1.000 (circa 60%) in de categorie vrije sector koop. De inschatting is dat ongeveer 800-1.000 woningen kunnen worden gerealiseerd in nog in ontwikkeling te nemen gebieden (Vinex en voorjaar 2016 bekende transformatielocaties). Het overige deel dient elders in de gemeente te worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in De Weteringhoek. De Weteringhoek is een voorzieningengebied in de westelijke oksel van de Rondweg. De Weteringhoek heeft een heldere stedenbouwkundige opzet, met in het midden van het gebied een groot parkeerveld. Het gebied heeft een ruime opzet waarbij de bebouwing losjes in de ruimte staat. Het gebied heeft verschillende functies, variërend van maatschappelijke tot commerciële voorzieningen. Het voorzieningengebied Weteringhoek heeft een centrale rol gekregen in het leven van de Houtense inwoners. Er zijn tal van redenen om het gebied minimaal één keer per week te bezoeken. De maatschappelijke functie van het zorgcomplex past bij het karakter van het voorzieningengebied Weteringhoek.
  
Het toevoegen van 30 zorgunits voor een specifieke doelgroep (dementerende mensen) levert indirect een bijdrage aan de woningbouwbehoefte in Houten. Door doorstroming zullen woningen binnen het bestaande woningaanbod vrijkomen en opnieuw aangeboden worden op de woningmarkt.
 
In toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect 'duurzaam wonen'.
  
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het Programma Ruimte 2017-2019 van de gemeente Houten omdat het voorgenomen plan past binnen het karakter van het voorzieningengebied Weteringhoek en indirect een bijdrage levert aan de vraag naar woningen zoals deze in Houten bestaat.
 
3.3.3 Woonvisie Houten 2016 - 2025
De Woonvisie Houten 2016 - 2025 is vastgesteld op 8 maart 2016. Om tot gefundeerde uitspraken te komen over de woningmarkt en prognoses te doen voor de toekomst is een woonbehoefteonderzoek (Wbo) gedaan. Het Wbo heeft een scope, parallel aan de woonvisie, tot 2025. Houten maakt onderdeel uit van een gewilde (Utrechtse) woonregio. Het Wbo vertaalt dat onder andere in het feit dat Houten de komende tien jaar een woonbehoefte heeft van ongeveer 1.800 woningen. Daarvan is ongeveer driekwart autonoom, dat wil zeggen uit Houten zelf. Indicatief komt dat neer op ongeveer 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen. Na 2025 zal Houten fors vergrijzen. De verwachting is dat Houten iets meer huishoudens krijgt, maar dat deze kleiner zullen zijn. Houten wil graag zo veel als mogelijk binnen vastgestelde kaders aan deze behoefte tegemoetkomen.
 
De woonvisie bestaat uit vier centrale thema's:
  1. diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens;
  2. focus op huisvesting van gezinnen en ouderen;
  3. voldoende omvang en betaalbaarheid van de sociale huurwoningvoorraad;
  4. wonen en zorg in samenhang bezien.
Planspecifiek
De beleidsopgave van de gemeente Houten is tweeledig. Enerzijds ligt het accent op de binnenstedelijke opgave. Anderzijds ligt het accent op het behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Het plangebied behoort tot het stedelijk gebied. De realisatie van de zorgvoorziening op de betreffende locatie sluit aan bij het beleid van de gemeente Houten.
 
Het initiatief sluit met name aan bij thema 1 en 4: 'diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens' en 'wonen en zorg in samenhang bezien'.
 
Diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens
Met het beoogde zorgcomplex wordt er diversiteit geboden in de omgang met zorg en wonen. Dit geeft keuzevrijheid naast de reguliere zorg.
 
Wonen en zorg in samenhang bezien
De vergrijzing zal richting 2025 en tussen 2025 - 2040 zeer sterk toenemen. Mensen met een zorgaanvraag zullen langer thuis blijven wonen met alle gevolgen die dat met zich meebrengt. De gemeente wil als facilitator het makkelijker maken om deze woningen geschikt te maken en de woonomgeving zo mogelijk aan te laten sluiten op de oudere doelgroep en mensen met een beperking. Een uitdaging hierbij is om zorg en ondersteuning in de nabijheid te realiseren. Daarnaast wil de gemeente zorgen voor voldoende aanbod aan beschermd en verzorgd wonen.
 
Voorgenoemd aspect komt ook aan bod in het WMO Beleidskader 2015-2018 van Houten. In Houten zijn 90 zorgplaatsen geïnventariseerd. Hierbij gaat het om o.a. complexen van seniorenwoningen waar zorg op afroep wordt geboden. Voor Houten wordt verwacht dat het reeds bestaande tekort aan woningen voor verzorgd wonen voor ouderen door de vergrijzing verder oploopt naar een tekort van 701 woningen in 2040. Het voorgenomen initiatief van Het Vertrouwde Dorp draagt bij aan vermindering van dit tekort.
 
Conclusie
De realisatie van een zorgcomplex sluit aan bij het beleid van de Woonvisie Houten 2016-2025 en het WMO Beleidskader om wonen en zorg in elkaars nabijheid te combineren.
   
3.3.4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken naar 'Gemengd' moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 14 lid 2 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels, weergegeven.
 
Uitwerkingsregels
  1. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd in geval het uitwerkingsplan geluidsgevoelige functies mogelijk maakt;
  2. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient bodemonderzoek te zijn uitgevoerd;
  3. middels verkeersonderzoek dient aangetoond te worden dat de verkeerssituatie niet onevenredig worden aangetast;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn geen bestemmingen toegestaan, die uitsluitend of in hoofdzaak gericht zijn op verminderd zelfredzame personen;
  5. watercompensatie dient plaats te vinden door infiltratie van het hemelwater of het graven van een extra waterberging, waarbij advies ingewonnen wordt bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden;
  6. Binnen een afstand van 150 meter van het lpg-vulpunt (deelgebied Weteringhoek) zijn geen bestemmingen toegestaan, die uitsluitend of in hoofdzaak gericht zijn op verminderd zelfredzame personen;
  7. de uitwerking van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' kan in zijn geheel dan wel in delen plaatsvinden
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
  1. Ten behoeve van het voorgenomen plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie toelichting paragraaf 4.3.
  2. Ten behoeve van het voorgenomen plan is een verkennend bodemonderzoek door AT milieuadvies uitgevoerd, zie toelichting paragraaf 4.2 
  3. In toelichting paragraaf 4.10.1 is aangetoond dat de verkeerssituatie, in de toekomstige situatie, niet onevenredig wordt aangetast.
  4. Het plangebied is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'.
  5. Ten behoeve van het voorgenomen plan is de digitale watertoets ingevuld om advies bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden in te winnen. In toelichting paragraaf 4.9.3 wordt nader op het aspect water ingegaan.
  6. Het plangebied is niet gelegen binnen een afstand van 150 m van het lpg-vulpunt, zie toelichting paragraaf 4.6.
  7. In onderhavig uitwerkingsplan wordt gebruikt gemaakt van de mogelijkheid, om in delen, de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' uit te werken.
Toetsing aan maximale bebouwingsmogelijkheden
In artikel 14.2.2 is bepaald dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 30%. In praktijk betekent dit dat de som van gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan een bebouwingspercentage van 30%. Het beoogde hoofdgebouw heeft een oppervlakte van circa 1.182,9 m2. In het laatste tuinontwerp worden vier bijbehorende bouwwerken voorzien van in totaal circa 100 m2. In totaal komt er daarmee 1.285 m2 aan bebouwing. Het bouwperceel heeft een oppervlakte van 5.583,1 m2. Uitgaande van deze oppervlakte bedraagt het bebouwingspercentage afgerond 23%. Daarmee wordt voldaan aan de uitwerkingsregels voor wat betreft het maximaal bebouwingspercentage.
  
4 Uitvoerbaarheid
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling ziet op de realisatie van een zorgvoorziening met maximaal 30 units en een verblijfsplaats voor medewerkers. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Derhalve zal opstellen van een milieueffectrapportage geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling wordt ingevuld met hoofdstuk 4 van het onderhavige plan.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Tevens staat in de uitwerkingsregels van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' dat voor de vaststelling van het uitwerkingsplan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dient te zijn.  In dit kader heeft er een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (AT MilieuAdvies B.V., verkennend bodemonderzoek, d.d. augustus 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De multifunctionaliteit van de bodem kan bij overschrijding van normen van verontreinigende stoffen worden aangetast. Hierdoor kunnen beperkingen ten aanzien van het gebruik van de bodem worden gesteld.
 
Onderzoeksresultaten
Ter plaatse van de drie voormalige sloten, het voormalige pad en de gesloopte bebouwing is zintuiglijk geen bodemvreemd materiaal (of afwijkend dempingsmateriaal) aangetroffen. Het bodemprofiel komt overeen met de bodemopbouw elders op de locatie. Waarschijnlijk zijn de voormalige sloten gedempt met gebiedseigen grond. Hierdoor zijn de verkregen grondmonsters ter plaatse van de gedempte sloten, het voormalige pad en de gesloopte bebouwing gebruikt ter bepaling van de algemene bodemkwaliteit.

In het onderzochte bovengrondmengmonster tot circa 0,3 m -mv, bestaande uit zandige en humeuze klei, is een licht verhoogd gehalte aan DDE aangetoond (MM-1). De parameter DDE betreft een afbraakproduct van het organochloorbestrijdingsmiddel DDT, dat in het verleden dikwijls werd toegepast in boomgaarden. 
Het bovengrondmengmonster tot ongeveer 0,3 m -mv, bestaande uit zandige en humeuze klei met sporen baksteen en sporen grind, bevat een licht verhoogd gehalte aan PCB (MM-2). 

In het geanalyseerde ondergrondmengmonster, bestaande uit (zandige) klei met sporen kolen en sporen baksteen, zijn geen verhoogde gehalten gemeten voor de onderzochte stoffen uit het standaard analysepakket (MM-3; 0,2-0,7 m -mv). 

Het ondergrondmengmonster, bestaande uit zintuiglijk schone klei, bevat evenmin verhoogde gehalten voor de geanalyseerde stoffen (MM-4; 0,2-1,1 m -mv). 
 
Op de onderzoekslocatie is sprake van een bijmenging van sporen baksteen, sporen kolen en sporen grind (geen puin). De enige ‘gesloopte’ opstal op de locatie wordt pas zichtbaar op de kaart van 2004 (in de rapportage de kaart van 2005). Daarvoor is op de locatie geen bebouwing aanwezig geweest. Wel zijn op de onderzoekslocatie een voormalig pad en slootdempingen gesitueerd. Er is een boomgaard op de locatie geweest en vermoedelijk is ter plaatse van de paden tussen de bomen grond aangebracht met deze bijmengingen. Dit maakt de locatie niet direct asbestverdacht. Uit het veldonderzoek bleek dat geen afwijkend of bodemvreemd (dempings)materiaal (is) aangetroffen ter plaatse van de drie voormalige sloten, het voormalige pad en de gesloopte bebouwing op de locatie’.

In het grondwater van peilbuis 12, gesitueerd centraal op de locatie, zijn licht verhoogde gehalten voor barium en naftaleen aangetoond. Voor de overige onderzochte stoffen zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten vastgesteld. De oorzaak van het licht verhoogde gehalte voor barium in het grondwater is onduidelijk; een (punt)bron is niet aanwijsbaar. Waarschijnlijk kan het licht verhoogde gehalte voor barium in het grondwater worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarde. In voorgaande bodemonderzoeken, die op en in de directe omgeving van de locatie zijn verricht, bevatte het grondwater ook al licht verhoogde gehalten aan barium. 
 
De hypothese verdacht vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging voor de locatie wordt bevestigd.
 
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er conform de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanleiding voor de uitvoering van nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herontwikkeling van de locatie (ten behoeve van nieuwbouw). Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit zich niet verzet tegen dit initiatief.
  
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is de vorm die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarde is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Naast geluid die wordt veroorzaakt door het wegverkeer wordt er ook geluid veroorzaakt door inrichtingen, zogenaamd inrichtingslawaai. De VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering geeft een eerste indicatie of inrichtingslawaai een belemmering kan zijn voor de vestiging van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming. In de navolgende paragraaf wordt hier op  ingegaan.
 
Planspecifiek
De te realiseren zorgunits zijn geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Het initiatief bevindt zich binnen de onderzoekszones van de Rondweg en Tuibrug. Om aan te tonen dat er sprake is van een goed verblijfsklimaat is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van wegverkeer op de bebouwing door Adviesburo van der Boom (17 december 2019, zie  bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Rondweg op het beoogde zorgcomplex ten hoogste 48 dB bedraagt na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee niet overschreden.
Als er voor het zorgcomplex voldaan zal worden aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit zal er voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De geluidbelasting van 30 km/u-wegen hebben geen geluidzone. De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen kan echter wel van belang zijn bij de beoordeling of er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. De gevels van het beoogde zorgcomplex ondervinden een geluidbelasting door wegverkeer van ten hoogste 50 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 20 dB. Dit is de minimumwaarde volgens het Bouwbesluit, derhalve zijn er geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en tevens is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een voorzieningengebied waar zich verschillende voorzieningen bevinden. Het betreft hier met name maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied is gelegen aan de rand van het stedelijk gebied, ten westen van het plangebied op een afstand van circa 150 m ligt bedrijventerrein De Meerpaal. Met de ligging in de nabijheid van bedrijven en maatschappelijke voorzieningen wordt het plangebied aangemerkt als een gemengd gebied. De richtafstanden kunnen in een gemengd gebied met een stap verkleind worden.
 
Voor de beoogde ontwikkeling moet inzichtelijk gemaakt worden of er voor de zorgvoorziening sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de 30 units de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering hindert.
 
Onderstaande tabel (tabel 1.1) geeft nabijgelegen bedrijven en inrichtingen en bijbehorende richtafstanden weer op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'.
 
Adres
Inrichting
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand (m)
Werkelijke afstand tot beoogde zorgvoorziening(m)
Tuibrug 6
Kinderdagopvang
6691
2
10
14*
Tuibrug 10
Basisschool
852, 8531
2
10
30*
Hefbrug 4
Kinderopvang
6691
2
10
22
Tuibrug 5
Sportschool
931
2
10
22
Hefbrug 7
Sportvelden
931
3.1
30
95
Eikenhout 221
Kerk
9491
2
10
105
Zeilschip 40
Groothandel gereedschapswerktuigen
466
3.1
30
150
Zeilschip 44
Kunststoffenhandel
5153
3.1
30
145
tabel 1.1
*) afstand van de kavelgrens tot het nieuwe gebouw    
 
Uit de tabel 1.1 blijkt dat, gemeten vanuit het nieuwe gebouw, voldaan kan worden aan de relevante richtafstanden van nabijgelegen bedrijven en inrichtingen conform de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.
 
In aanloop tot de nieuwe Omgevingswet is er een nieuw beoordelingskader, Milieuzonering Nieuwe Stijl. Kern van dit nieuwe beoordelingskader is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van de beschikbaar gestelde milieuruimte. Voor bedrijventerreinen worden vier zones voorzien waarbij voor gemengde gebieden er een afstand geldt van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
 
De gronden rondom het gebouw wordt ingericht als beleeftuin. Donker Groen heeft hiervoor een tuinontwerp opgesteld. In aansluiting op de serre wordt de buitenruimte gesitueerd waar cliënten langer buiten verblijven. Deze buitenruimte wordt afgeschermd door het te realiseren gebouw. Daarmee ontstaat er een prettig, geluidsluw verblijfsklimaat in de tuin. De overige tuin wordt door de cliënten  minder intensief gebruikt. De verblijfsduur van de cliënten is daar beperkt. Een beperkte geluidsbelasting van die tuindelen is daarmee ruimtelijk te verantwoorden. Dit omdat voor langdurig verblijf een geluidsluwe buitenruimte beschikbaar is voor de bewoners en verzorgers.
 
Conclusie 
Bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling omdat wordt voldaan aan de relevante richtafstanden van nabijgelegen bedrijven en inrichtingen.
   
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaans zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De realisatie van de zorgvoorziening met 30 zorgunits voor dementerende mensen kan gezien de beperkte omvang aangemerkt worden als een NIBM-project. Het aantal extra verkeersbewegingen dat de zorgvoorziening met zich mee brengt zal 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2017 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.76 μg/m³ PM10, 11.51 μg/m³ PM2,5 en 20.53 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
 
De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een zeer kleine overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek en een vermindering van de uitstoot van bedrijven er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Voor de toetsing of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat zijn de wettelijke normen de toetsingskaders. Uitgaande van deze toetsingskaders is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en daarmee van een goede ruimtelijke ordening.
     
Figuur 8. Uitsnede Atlas Leefomgeving fijnstof, globale ligging plangebied zwart omkaderd (PM10)
 
Figuur 9. Uitsnede Atlas Leefomgeving stikstofdioxide, globale ligging plangebied zwart omkaderd (NO2)
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan omdat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De beoogde zorgvoorziening betreft een kwetsbaar object in het kader van het Bevi, welke getoetst dient te worden op externe veiligheid. Om de externe veiligheid van het plangebied in kaart te brengen is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Figuur 10. Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld, bron: Risicokaart.nl)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt in het toxische invloedsgebied van de spoorlijn Utrecht –Meteren (route 71 S.1) op ca 900 meter afstand. Om dat de afstand tot de locatie groter is dan 200 meter kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De VRU heeft voor deze locatie het advies gegeven om ten aanzien van de mogelijkheid van het voorbij trekken van een toxische wolk het gebouw te voorzien van een afsluitbare ventilatiesysteem. Hierdoor is het dan mogelijk om tijdelijk in het gebouw te schuilen totdat het weer veilig is om het gebouw te verlaten. Zeker gezien de aard van de zorg is het voorbereiden van het personeel op deze procedure met daarin de kennis van de schakeling alsook het instrueren van de cliënten van belang. Daarnaast heeft de VRU aangegeven dat de bereikbaarheid van de locatie goed is en ook een goede bluswatervoorziening voorhanden is.   
    
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabije omgeving van het plangebied twee risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het plangebied is op een afstand van ca. 375 m van een koelbedrijf gesitueerd. De risicoafstand voor deze risicovolle inrichting bedraagt 0 m, conform de risicokaart, en de afstand tot de grens van het invloedsgebied waarvoor verantwoording van het groepsrisico nodig is bedraagt eveneens 0 m, conform de risicokaart. Het koelbedrijf vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ten noorden van het plangebied op een afstand van ca. 460 m is een LPG-vulpunt gesitueerd. De risicoafstand voor het vulpunt is 35 m en voor het groepsrisico geldt een afstand van 150 m tot de grens van het invloedsgebied. Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand van de risicovolle inrichtingen.
   
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen. 
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Conclusie       
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling omdat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van gevaarlijke transportroutes, buisleidingen of hoogspanningslijnen. Verder is het plangebied gelegen op voldoende afstand van risicovolle inrichtingen.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Het ecologisch onderzoek van Blom Ecologie is beoordeeld door de Regional Uitvoeringsdienst en akkoord bevonden. Wel is verzocht bij de realisatie aandacht te hebben voor de volgende randvoorwaarden:
 
Zorgplicht
Alle dieren die gevonden worden binnen het plangebied dienen de kans te krijgen te vluchten naar een veilige, geschikte plek buiten het bereik van de werkzaamheden. Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige ecoloog. Het doden of verwonden van dieren is niet toegestaan.
 
Broedvogels
De werkzaamheden dienen te worden opgestart/ uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden toch in het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden, dient voor aanvang door een ter zake deskundige ecoloog gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
 
Vleermuizen
De planlocatie mag tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie minimaal verlicht worden. Hierbij moet een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze worden toegepast (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel). De werkzaamheden dienen in de periode april - oktober tussen zonsopgang en zonsondergang te worden uitgevoerd (buiten schemerperiodes). 
   
Planspecifiek
Met het bouwen van het zorgcomplex en het inrichten van het plangebied, kunnen wijzigingen voor de aanwezige flora en fauna optreden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt een wettelijke verplichting om onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. In het kader van voorgenoemde heeft Blom Ecologie b.v. een oriënterend onderzoek uitgevoerd (15 februari 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) naar de beschermde flora en fauna in het plangebied.
 
Uit dit onderzoekt blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Wel is de planlocatie mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura-2000 gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Ook zijn er op de planlocatie geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Stikstofdepositie
Omdat de beoogde ontwikkeling gepaard gaat met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase moet er in beeld worden gebracht wat de mogelijke effecten van de ontwikkeling zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid, dat zich op een afstand van 9,7 km bevindt, is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. In de bouwfase zorgen werktuigen en vervoer van personeel voor de uitstoot van stikstof. In de gebruiksfase zorgen verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers voor uitstoot van stikstof. De zorgvoorziening wordt gasloos gebouwd en veroorzaakt derhalve geen stikstofuitstoot. De stikstofdepositie van de bouwfase en de gebruiksfase is derhalve in kaart gebracht door middel van een AERIUS-berekening (2019). De memo van de resultaten en de ingevoerde gegevens is bijgevoegd in de bijlagen bij toelichting bijlage 4.
 
Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
 
Conclusie   
Geconcludeerd wordt dat de beoogde realisatie van de zorgvoorziening aan de Tuibrug, mits navolgende maatregelen worden getroffen, niet leidt tot overtreding van de Wet Natuurbescherming.
 
Te treffen maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. Een en ander op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
Bovengenoemde maatregelen zullen in acht worden genomen met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Uit de toelichting van het geldende bestemmingsplan 'plan Kruisboog en Weteringhoek' blijkt dat er geen archeologische waarden in het geding zijn. Echter toont de archeologisch beleidskaart van de gemeente Houten andere gegevens. Er is derhalve informatie ingewonnen bij de gemeentelijke archeoloog.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologisch beleidskaart van Houten.
 
Figuur 11. Uitsnede archeologisch beleidskaart mei 2008 (plangebied zwart omkaderd) Bron: Gemeente Houten
 
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat de gronden van het plangebied gedeeltelijk zijn voorzien van archeologische waarde categorie 2. De rest van het plangebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde of geen archeologische verwachting. De gronden die zijn aangewezen met categorie 2 zijn op basis van archeologisch veldonderzoek reeds gedeselecteerd in het kader van het bestemmingsplan 'plan Kruisboog en Weteringhoek'. Er zijn destijds geen archeologische resten aangetroffen. In verband hiermee behoeft dit deel van het plangebied geen planologische bescherming.
 
Conclusie    
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt.
 
4.9 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
4.9.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
  
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningsplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
 
In de uitvoeringsregels is opgenomen dat bij een toename aan verharding minder dan 500 m² er alleen de algemene zorgplicht geldt. Indien de toename meer bedraagt is extra watercompensatie vereist. In de navolgende paragraaf wordt hierop verder ingegaan.
 
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
4.9.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek 
Op 20 februari 2020 is de digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20200220-14-22532). De uitkomsten hiervan zijn naar het waterschap het toegezonden. Uit de digitale watertoets blijkt dat het waterschap een belang heeft en dat de normale procedure doorlopen dient te worden. In overleg met het waterschap zal gekeken worden hoe met het aspect water omgegaan dient te worden.
 
Verhard oppervlak
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat een toename van meer dan 500 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt. Gezien er in de huidige situatie geen verharding aanwezig is in het plangebied zal als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling het verhard oppervlak in het plangebied toenemen met circa 2.500 m². Er dient derhalve circa 375 m² watercompensatie plaats te vinden in het plangebied.
 
Waterafvoer 
Ten tijde van de planvorming van Houten-Vinex, waaronder Kruisboog en Weteringhoek, is in samenwerking met het Hoogheemraadschap een integraal waterplan gemaakt voor geheel Houten-Vinex en omgeving. Gangbaar is bij nieuwe ontwikkelingen in Houten dat hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem.
 
In het plan is rekening gehouden met infiltratie van het hemelwater op eigen terrein. Infiltratie en berging van water zal plaatsvinden door het toepassen van infiltratiekratten. Deze zullen naar alle waarschijnlijkheid onder/rondom de parkeerplaats geplaatst worden. De mogelijkheden voor het toepassen van de infiltratiekratten wordt nader onderzocht.
 
Het hemelwater dat op eigen terrein geborgen wordt zal deels gebruikt kunnen worden voor het besproeien van de tuin. Het afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Gemeentelijk beleid
In 2019 heeft de gemeenteraad van Houten het Water- en Rioleringsplan 2020 - 2023 vastgesteld. Hierin is de zorgplicht voor perceeleigenaren bij de verwerking van regenwater op eigen terrein uitgewerkt. Perceeleigenaren moeten het regenwater op eigen terrein opvangen in een ondergronds infiltratiesysteem met een inhoud van 15 mm per m² ten opzichte van het verhard afvoerend oppervlak. Het Hoogheemraadschap hanteert een strengere compensatieplicht dan de gemeente Houten. Voor het initiatief wordt voldaan aan de strengere eisen van het Hoogheemraadschap. Daarmee wordt ook voldaan aan de normering van de gemeente Houten.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) dat gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (verder: CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek   
Voor de beoogde ontwikkeling wordt er uitgegaan van 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk gebied'. De CROW heeft geen gegevens voor de verkeersgeneratie van een verpleeg- en verzorgingstehuis. Om toch een globale schatting te kunnen maken van het aantal verkeersbewegingen wordt er uitgegaan van een 'serviceflat'. De gemiddelde verkeersgeneratie per zorgeenheid is ca. 2,5 verkeersbewegingen per etmaal, dit is inclusief het bezoekersaantal en de verkeerswegingen van het verzorgend personeel. Met 30 zorgeenheden en een verblijfsruimte voor de medewerkers ligt het totaal aantal verkeersbewegingen op ca. 75 per etmaal.
 
Het plangebied wordt ontsloten met een toegangsweg via de Tuibrug. De Tuibrug is aan te merken als een wijkontsluitingsweg en heeft een verkeerskundige capaciteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal. De huidige intensiteit ligt lager. Daarmee kunnen de extra verkeersbewegingen prima afgewenteld worden op het bestaande wegennet.
  
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.      
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Fietsparkeren
In de Nota parkeernormen gemeente Houten zijn ook normen opgenomen voor het fietsparken. Voor een gezondheidscentrum wordt een norm gehanteerd van 0,4 per 100 m2 bvo. Uitgaande van deze norm zijn 12 fietsparkeerplaatsen vereist.  
 
Planspecifiek
In de Nota Parkeernormen Houten (vastgesteld op 11 februari 2014) is aangeven dat het plangebied behoort tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk', zoals die gehanteerd worden in CROW-publicatie 381. Voor berekening van het aantal parkeerplaatsen is voor de zorgeenheden uitgegaan van de parkeernorm voor verpleeg- en verzorgingstehuis zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Houten. Dit komt neer 0,7 parkeerplaatsen per zorgeenheid. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met parkeerplaatsen voor  medewerkers. Uitgegaan wordt dat er twee zorgverleners aanwezig zullen zijn, wat neerkomt op 2 parkeerplaatsen. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen komt hiermee uit op 23 (0,7 x 30 + 2 = 23). Met de beoogde ontwikkeling worden er 24 parkeerplaatsen op het terrein gerealiseerd, er wordt hiermee voldaan aan de gestelde parkeernormen.
   
Conclusie
Parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op de vrije kavel aan de Tuibrug.
 
4.11 Duurzaamheid
Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
 
Energieprestatie - EPC
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.
 
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. 
 
Planspecifiek
De gemeente Houten streeft naar duurzame ontwikkelingen. Meer concreet is het doel voor een duurzaam Houten in 2040: klimaat- en energieneutraal, stil en schoon, met volop groen en water, natuurlijk materiaalgebruik en (lokaal) gesloten kringlopen. Het gehele zorgcomplex wordt gasloos gerealiseerd. Op het dak worden PV-panelen geplaatst. Daarnaast zal er worden voldaan EPC-eis overeenkomstig het bouwbesluit. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan een duurzaam gebouw en zal er worden voldaan aan het Bouwbesluit.
Op locatie wordt de hemelwaterafvoer afgekoppeld. Het terrein wordt groen, met zo min mogelijk verharding, ingericht daarmee is het terrein klimaatadaptief ingericht.
 
5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c van het Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Met de bestuurder van De Trimaran, de directeur van de Johannes Bogermanschool en de eigenaar van Kids Lodge zijn gesprekken gevoerd. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de overburen aan de Houtensewetering 41, 43 en 45.
 
Omwonenden/buren zijn op de hoogte gesteld van de beoogde plannen op de vrije kavel aan de Tuibrug en staan positief tegenover de plannen. Enkele buren hebben opmerkingen gemaakt over de beoogde plannen. In de bijlage is een verslag toegevoegd met een samenvatting van de opmerkingen en de reactie van de initiatiefnemers daarop (zie bijlagen bij toelichting bijlage 5).
     
5.1 Zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan en de bijbehorende stukken hebben vanaf 6 augustus tot en met 16 september 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
5.2 Ambtelijke wijzigingen
Gedurende de periode van de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan is het concept plan getoetst aan het ontwerp uitwerkingsplan. Uit deze toetsing is gebleken dat enkele aanpassingen in het uitwerkingsplan nog wenselijk zijn. Het betreft de navolgende wijzigingen: 
  1. In artikel 3.2.1 onder b wordt het woordje 'bouwvlak' vervangen door 'bouwperceel';
  2. In artikel 3.2.1 onder c wordt het tekstdeel 'de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 m en 9,1 m' vervangen door 'de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m, met dien verstande dat een ondergeschikte bouwlaag door middel van een kap, dakopbouw of een setback is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 11 m'.
  3. in artikel 3.2.2 onder b wordt '75 m2' vervangen door '100 m2'
  4. op de verbeelding worden op vier locaties de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen.
6 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Vanwege het sluiten van de overeenkomst zijn de kosten  anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.