Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Overeind 81
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0321.0460OVEREIND81-VSBP
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens het perceel aan het Overeind 81 in Schalkwijk te herontwikkelen. Het betreft de transformatie van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar een groen woonerf.  De ontwikkeling bestaat uit het slopen van alle agrarische opstallen en het realiseren van een burgerwoning en een recreatiewoning. De bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd als burgerwoning.
 
In 2007 heeft de gemeente Houten in antwoord op een principeverzoek besloten medewerking te willen verlenen aan een zogenaamde ‘ruimte voor ruimte woning’. Hierbij was het de inzet de beoogde woning elders binnen het buitengebied van Schalkwijk te realiseren. Uiteindelijk is de planvorming niet zover gekomen dat een bouwlocatie aangewezen kon worden. Daarmee is de planprocedure gestaakt.
 
In 2017 is opnieuw een principeverzoek ingediend. Ditmaal met het verzoek de reeds toegewezen ruimte-voor-ruimtewoning op de eigen kavel te realiseren in combinatie met een recreatiewoning. De gemeente heeft opnieuw een positieve grondhouding aangenomen ten opzichte van de beoogde ontwikkeling. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient een postzegelbestemmingsplan te worden opgesteld: voorliggend bestemmingsplan voorziet daar in. 
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan het Overeind 81 in Schalkwijk. Het dorp Schalkwijk bestaat uit een bijna vier kilometer lang bebouwingslint door het veenweidelandschap. Het plangebied maakt onderdeel uit van deze lintstructuur. Het plangebied is gelegen op circa 500 meter afstand van de rivier de Lek. De locatie wordt aan de noordoostzijde begrensd door het Overeind, een relatief smalle erfontsluitingsweg die de zuidelijke percelen aan het lint ontsluit en parallel ligt aan de Provincialeweg.  Aan de beide zijden grenst het plangebied aan woningbouw. Ten zuiden, achter de bebouwing, ligt een weiland als onderdeel van het open landschap achter het lint.
 
De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied.
Globale ligging plangebied (witte cirkel)
 
   
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk'. De gemeente Houten heeft dit bestemmingsplan op 13 oktober 2015 vastgesteld en is in de raad op 23 mei 2017 herstelt. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan Eiland van Schalkwijk.  
 
     
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan Eiland van Schalkwijk 
 
De planlocatie heeft in het geldende bestemmingsplan ‘Eiland van Schalkwijk’ de bestemmingen ‘Wonen - Vrijstaand’, 'Agrarisch' en ‘Tuin - Voortuin'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 3’, ‘Waarde - Landschap 1’ en 'Waarde - Landschap 3' van kracht. De dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ geldt enkel voor de gronden aan de zijde van het Overeind.
 
Door de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteiten’ zijn tevens agrarische nevenfuncties toegestaan. Vanwege de archeologische dubbelbestemming dient bij bouwwerken groter dan 5.000 m2 of bij graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 m archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap 1’ en - 3 bepaalt dat het karakteristieke landschap, zoals beschreven in het Beoordelingskader Structuurvisie Eiland van Schalkwijk (december 2011), voor het gebied 'Linten Tull en 't Waal en Schalkwijk' niet in onevenredige mate mag geschaad.
    
Binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' mag het aantal woningen binnen een bouwvlak niet meer bedragen dan het bestaande aantal. De beoogde nieuwbouw van een extra woning past derhalve niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Eiland van Schalkwijk'. Tevens laat het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied geen verblijfsrecreatief onderkomen toe. De beoogde ontwikkeling wordt middels voorliggend postzegelbestemmingsplan mogelijk gemaakt.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2 Planbeschrijving
  
2.1 Bestaande situatie
In de huidige situatie staat op het terrein een oude dwarshuisboerderij. De dwarshuisboerderij is een gemeentelijk monument dat in 2005 geheel is gerenoveerd, inclusief een nieuwe rieten kap. Achter en naast de boerderij liggen drie stallen en twee sleufsilo’s. Hieronder is een overzicht ge-geven van de aanwezige bebouwing, inclusief oppervlakten. De letters komen overeen met de letters op navolgende afbeelding.
  1. De oorspronkelijke dwarshuisboerderij, een gemeentelijk monument;
  2. Schuur van 13 m. bij 22 m. met een oppervlakte van 286 m2. Deze schuur is in goede staat van onderhoud en in gebruik als opslag en werkruimte. Het dak bestaat uit asbest-platen.
  3. Schuur van 11 m. bij 20 m. met een oppervlakte van 220 m2. Deze schuur is tegen schuur B aangebouwd en wordt verhuurd aan derden. Het dak bestaat uit asbest platen.
  4. Voormalige ligboxenstal van 17 m. bij 44 m. met een totale oppervlakte van 748 m2. Deze stal is geheel onderkelderd. Het dak bestaat uit asbestplaten.
  5. Twee sleufsilo’s met een totale oppervlakte van 290 m2.
  6. De overige erfverharding bestaat uit betonplaten met een totale oppervlakte van 1050 m2.
In de huidige situatie functioneert de boerderij niet meer als een agrarisch bedrijf. 
    
    
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens de bestaande agrarische bedrijfsopstallen te slopen. Het gaat hier om de in toelichting paragraaf 2.1 weergegeven opstallen B, C en D,  met een totale oppervlakte van 1.254 m2. Verder worden de sleufsilo’s (E) gesaneerd en wordt de erfverharding (F) verwijderd.
 
Inrichtingsschets groen woonerf (Buro SRO)
 
Het initiatief bestaat uit het toevoegen van een vrijstaande woning, een recreatiewoning en het inrichten van de overige ruimte tot een groen erf. De vrijstaande woning en de recreatiewoning worden aan de achterzijde van het erf, ter hoogte van de huidige sleufsilo’s en ligboxenstal, gerealiseerd. Beide gebouwen bevinden zich achter de dwarshuisboerderij. De naastgelegen woning (Overeind 82) behoudt door deze situering haar zicht op de weilanden aan de achterzijde. De verblijfsrecreatieve woning zal worden gerealiseerd als 'hooiberghut', verwijzend naar het historische, agrarische karakter van dit gebied.
 
De ruimte die aan de voorzijde van het perceel vrij komt met de sloop van de agrarische opstallen, vormt het erf. Het erf bestaat uit verharding, parkeerplaatsen, groen en een hobbymatig boomgaardje. De omzomende erfbeplanting blijft behouden. Ten behoeve van de nieuwe woning voorziet het plan hier in een extra inrit langs de zijerfgrens aan de noordwest zijde.
 
Aan de achterzijde (zuidoost) van de beoogde woningen wordt het gebied open gehouden. Voorts wordt er, gelijk aan de historische situatie, een watergang gereconstrueerd.
 
Impressie hooiberghut
 
Beplanting Overeind 81
Het erf krijgt een nieuwe groene inrichting passend bij de cultuurhistorische context. De navolgende tekening en navolgende beschrijving geeft inzicht in het groenplan. De inrichting van de weide (nr. 5 op de tekening) is in belangrijke mate afgestemd met de aanwonenden. De buren hebben aangegeven vooral de openheid en het uitzicht te willen behouden. Hierop is de erfbeplanting afgestemd.
 
  
  1. Nieuwe hoogstamboomgaard met gras als onderbeplanting, eventueel een lage haag van beuk of liguster aan de straatzijde.
  2. Behouden fraaie siervoortuin aan voorzijde van de boerderij.
  3. Behouden knotwilgenrij met gras als onderbeplanting langs de kavelgrens.
  4. Groenvakken beplanten met heesters als hortensia, sering en boerenjasmijn. Bij voorkeur bloemen met enkelvoudige bloemen i.v.m. nectar- en stuifmeelvoorziening.
  5. Weide met (knot)bomen plus een bestaande boom. Weidegebied inzaaien met geschikt bloemenweidemengsel. Een aantal zwarte elzen aanplanten langs slootzijde en desgewenst knotten.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 1 burgerwoning en 1 verblijfsrecreatief onderkomen en is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk. Desondanks wordt hieronder een en ander uiteengezet.
 
Behoefte
In toelichting paragraaf 3.4.3  wordt toegelicht dat de ontwikkeling aansluit op de toenemende behoefte aan recreatieve voorzieningen in de gemeente Houten. Voorts wordt in toelichting paragraaf 3.2.1 beschreven dat er op het "Eiland van Schalkwijk", waar het plangebied onderdeel van is, een woningbehoefte is van 250 woningen.
 
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woning wordt gerealiseerd maken geen onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. In de PRS (zie toelichting paragraaf 3.2.1) is een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour, in het landelijk gebied, gewenst. De beoogde ontwikkeling maakt onderdeel uit van deze gebiedsontwikkeling.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
Eiland van Schalkwijk
De gebiedsontwikkeling Eiland van Schalkwijk heeft in de PRS een experimenteerstatus gekregen. In het kader van de zoektocht naar de rolverdeling tussen overheden zoekt de provincie naar een specifieke, 'vrijere', regulering voor de gebiedsontwikkeling. Een uitbreiding van 250 woningen verspreid liggend buiten de rode contour wordt voorzien in de gebiedsontwikkeling ‘Eiland van Schalkwijk’, die op de eerste plaats gericht zijn op het behoud en versterken van de leefbaarheid van de kernen door de woningbouw zoveel mogelijk te beperken tot de lokale woningbehoefte. Woningbouw is mogelijk als economische drager voor de realisatie van de in de Visie genoemde doelstelling (landschap, natuur, water, landbouw, recreatie, cultuurhistorie, e.d.), mits niet strijdig met de andere functies en nauwkeurig afgewogen binnen het duurzaamheidskader eiland van Schalkwijk daarmee kan worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het 'Eiland van Schalkwijk' welke in de PRS een experimenteerstatus heeft gekregen. Het streven is de potenties van het gebied beter te benutten en het gebied daarmee aantrekkelijker te maken voor recreatie en toerisme. De beoogde verblijfsrecreatieve 'hooiberg woning' draagt bij aan de versterking van de toeristisch-recreatieve activiteiten, de beoogde woning draagt bij aan de lokale behoefte aan woningen op het 'Eiland'.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de PRS.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2015
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2015 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
 
Als bijlage bij de Verordening is een koersdocument opgenomen voor het Eiland van Schalkwijk. In dit document worden allereerst de waarden van het Eiland van Schalkwijk benoemd. In een Intentieverklaring van de provincie Utrecht en de gemeente Houten hebben partijen afgesproken dat zij samenwerken om de genoemde kwaliteiten van het gebied duurzaam in stand te houden. Het koersdocument geeft nader invulling aan deze ambitie.
 
De volgende pijlers zijn benoemd voor de lange termijn visie voor Het Eiland van Schalkwijk:
  1. Alle inspanning op het Eiland is gericht op behoud en ontwikkeling van het landschap en het versterken van de economische basis daarvan. Net zo belangrijk is het vergroten van de leefbaarheid voor bewoners en het aantrekkelijker maken voor bezoekers.
  2. Alle ontwikkelingen dragen bij aan de duurzame toekomst van het Eiland.
  3. Landbouw is en blijft de belangrijkste beheerder van het landschap op het Eiland.
  4. Verbreding van de landbouw is de motor van de duurzame ontwikkeling van het Eiland.
  5. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is de hoofddrager van het toeristisch-recreatief profiel van het Eiland.
  6. Woningbouw, onder strakke voorwaarden, is geen doel maar een middel om te bouwen aan de duurzame toekomst van het Eiland.
  7. Er vinden geen grootschalige verkeersingrepen plaats op het Eiland.
  8. Werken aan een duurzame toekomst voor het Eiland betekent hechte samenwerking tussen publieke en private partijen.
  9. In de gemeentelijke structuurvisie voor het Eiland van Schalkwijk wordt gekoerst op het toepassen van een mix van sturingsregimes, van strak tot flexibel, waarmee een optimale combinatie wordt gezocht van ruimte voor ondernemerschap en het waarborgen van landschappelijke kwaliteiten.
  10. Publieke partijen wegen samen af en bepalen samen welke initiatieven ten goede komen aan de duurzame toekomst van het Eiland van Schalkwijk.
Planspecifiek
Het plangebied maakt hierbij onderdeel uit van het 'Eiland van Schalkwijk'. Binnen de kaders van het Koersdocument, zoals opgenomen in de Verordening, zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk binnen het Eiland van Schalkwijk. Hierbij moet vooral gedacht worden aan lokale initiatieven. Ongeacht het aantal ruimtelijke plannen dat wordt vastgesteld, biedt de Verordening voor het totale Eiland van Schalkwijk ruimte voor maximaal 250 woningen buiten de rode contour.
 
Initiatiefnemer is voornemens de reeds bestaande agrarische bedrijfsopstallen te slopen en ter plaatse een verblijfsrecreatief onderkomen en een burgerwoning te realiseren. De verblijfsrecreatieve 'hooiberg woning' draagt bij aan de versterking van de toeristisch-recreatieve activiteiten, de beoogde woning draagt bij aan de lokale behoefte aan woningen op het 'Eiland'. In toelichting paragraaf 4.2.4 is beschreven dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de PRV.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied
In het uitvoeringsprogramma Kromme Rijn vormt het opstellen van een landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het Kromme Rijngebied een van de projecten. De gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist hebben besloten samen een (LOP) op te stellen. Samen met het beeldkwaliteitplan is het LOP in september 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
 
Doelstelling
Het belangrijkste doel van het landschapsontwikkelingsplan is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in het plangebied. Daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop. Het buitengebied dient daarbij vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Specifieke doelstellingen voor het LOP zijn de volgende:
  • waarborgen van het cultureel erfgoed en een goede leefomgeving voor toekomstige generaties door
  • functies op adequate wijze te situeren en vorm te geven;
  • versterken van de identiteit en beleefbaarheid van het landschap;
  • stimuleren van de betrokkenheid (inhoudelijk en financieel) van de burger bij de kwaliteit van het landschap en de leefomgeving en stimuleren van lokale en regionale initiatieven voor verbetering van het landschap;
  • vormen van een helder referentiekader vanuit de landschapskwaliteit voor beoordeling en advisering van nieuwe ontwikkelingen;
  • versterken van de (be)leefbaarheid van het buitengebied.
Deelgebied Kom van Schalkwijk
 
Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het gebied in te delen in een aantal deelgebieden. Voor het plangebied van bestemmingsplan is deelgebied Kom Schalkwijk van belang. De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
  • herkenbare slagenverkaveling en open landschap met Schalkwijk als fraai bebouwingslint;
  • overwegend weidebouw, echter ook laagstamfruitteelt;
  • bijzonder inundatiekanaal in het verlengde van fort Honswijk.
De daarbij geformuleerde problematiek en opgaven zijn:
  • beperkt aantal ontsluitingswegen voor landbouwkundig en recreatief verkeer;
  • in aansluiting op omringende stedelijke gebieden van Houten, Nieuwegein en Vianen is er behoefte aan recreatief medegebruik en een hiervoor aantrekkelijke inrichting;
  • doorsnijding en begrenzing door infrastructuur: Amsterdam-Rijnkanaal, spoorlijn Utrecht-Den Bosch, A2 en aan zuidzijde Lek;
  • toekomstige woningbouwopgave.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling van een 'groen erf' wordt aangesloten bij de ruimtelijke karakteristiek van de (voormalige) boerenerven. De monumentale dwarsboerderij vormt daarbij het representatieve hoofdgebouw gericht op de openbare weg. In de tweede lijn liggen de hooibergwoning en burgerwoning. Samen met de dwarsboerderij en het groene erf vormt deze bebouwing één ensemble. Op het groene erf, dat vrij komt door de sloop van de agrarische bedrijfsopstallen, wordt een karakteristiek fruitboomgaardje aangelegd. Achter op het perceel wordt een historische watergang deels gereconstrueerd.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van het lint en het open slagenlandschap versterkt en daarmee in lijn is met het LOP.
 
3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied
In september 2010 heeft de gemeenteraad van Houten het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied vastgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. De welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het Beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap.
  
Binnen het beeldkwaliteitplan is het plangebied gelegen in het deelgebied Kom van Schalkwijk. De kom van Schalkwijk heeft een open grootschalig karakter met een regelmatige slagenverkaveling. De bebouwing bestaat uit lintbebouwing en enkele vrijliggende boerderijen. Het gebied is vrij open. Beplanting is te vinden rondom de bebouwing, met name in de lengterichting van de kavel.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling van een 'groen erf' wordt aangesloten bij de ruimtelijke karakteristiek van de (voormalige) boerenerven, zoals in toelichting paragraaf 3.3.1 beschreven. Het beoogde groen, de burgerwoning en de hooibergwoning achter de monumentale dwarsboerderij passen beter bij het historisch-agrarische karakter dan de reeds bestaande bedrijfsopstallen.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de beleefbaarheid van het open slagenlandschap en de beleving van de monumentale dwarsboerderij op een groen erf. De ontwikkeling bevat geen gebiedsvreemde elementen die het landschap verstoren.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Eiland van Schalkwijk
De Structuurvisie Eiland van Schalkwijk is door de raad van de gemeente Houten vastgesteld op 22 december 2011. De visie geeft planologische duidelijkheid en biedt een antwoord op ontwikkelingen die plaatsvinden in de landbouw, oprukkende verstedelijking, veranderende maatschappelijke omstandigheden en actuele grondposities. De structuurvisie is gericht op de duurzame ontwikkeling van het eiland met en door alle betrokken partijen.
De visie wordt ondersteund door de Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap de StichtseRijnlanden en is in nauwe samenwerking met deze partijen tot stand gebracht.
 
Met deze structuurvisie legt de gemeente de koers op hoofdlijnen vast voor ontwikkeling van het Eiland van Schalkwijk, waarbij:
  • landbouw en recreatie de belangrijkste dragers zijn voor de economische ontwikkeling.
  • de leefbaarheid in de kernen (vitaliteit) verder zal worden versterkt.
  • de essentiële (landschappelijke en ecologische) kwaliteiten worden behouden en versterkt (open en groen)
  • ruimte wordt geboden aan water, waarbij een goed functionerend watersysteem bijdraagt aan economische en ecologische ontwikkeling;
  • duurzame ontwikkeling het uitgangspunt is;
Daarnaast wordt met de structuurvisie een ontwikkelingsvisie aangereikt dat:
  • de ruimtelijke kaders aangeeft voor die initiatieven;
  • private en publieke partijen uitdaagt met initiatieven en nieuwe samenwerkingsverbanden te komen;
  • als eerste toetsingskader dient bij het beoordelen van initiatieven;
  • een kader biedt voor later op te stellen bestemmingsplannen.
De ambitie is dus om naast het benoemen en vastleggen van de ruimtelijke kwaliteit, een ontwikkelingsproces op gang te brengen. Geen blauwdruk van een plan, maar een zoektocht naar passende initiatieven die duurzaam en economisch haalbaar zijn, waarbij de overheid faciliteert en toetst. Initiatieven zijn niet alleen invullingen binnen een bestaande structuur, maar dragen bij aan het in stand houden en versterken van die structuur.
    
Planspecifiek
De structuurvisie benoemt de ontwikkelingskansen waarmee ondernemers en bewoners aan de slag kunnen. Particuliere initiatieven, welke in zekere zin bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het gebied, zijn zeer welkom. Grootschalige woningbouw is niet passend in een hoofdzakelijk landbouwgebied. Om de vitaliteit van de kleine kernen in stand te houden (sociale cohesie, het draagvlak voor voorzieningen en het verenigingsleven) is ruimte nodig voor het toevoegen van een kleine hoeveelheid woningen (gefaseerd) in of aan de bestaande kernen. De inzet is om woningbouw op het eiland zoveel mogelijk te beperken tot het voldoen aan de lokale woningbehoefte.
 
De voorgenomen ontwikkeling van een burgerwoning en een verblijfsrecreatieve woning sluit aan op de uitgangspunten zoals benoemd in de structuurvisie Eiland van Schalkwijk. De ontwikkeling leidt enerzijds tot versterking van de toeristisch-recreatieve activiteiten op het 'Eiland' en voorziet anderzijds in de lokale woningbehoefte.
 
3.4.2 Toekomstvisie proeftuin Houten 2025
De toekomstvisie proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:
  1. We stellen de mens centraal
    Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen. Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.
  2. We waarderen verschillen
    De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.
  3. We zijn zuinig op onze omgeving
    In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties. Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.
  4. We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA
    Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.
  5. We zijn actief in de regio
    Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht. Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio.
Planspecifiek
De gemeente Houten kiest (1) niet voor een nieuwe groeitaak, wel bestaat er nog ruimte voor kleinschalige woningbouwontwikkeling. De beoogde ontwikkeling betreft enkel de toevoeging een woning en levert daarmee een bijdrage aan het op 'peil' houden van de bevolking in de kern Schalkwijk. Voorts wordt met het initiatief bijgedragen aan (5) recreatie in de regio. Ondernemen en pionieren wordt gestimuleerd.
   
Geconcludeerd wordt dat de woning- en recreatieve ontwikkeling aansluit op de toekomstvisie van de gemeente.
 
3.4.3 Visie Recreatie en Toerisme
In de Visie Recreatie en Toerisme, startpunt Houten (juni 2009) wordt de voor Houten gewenste recreatief-toeristische ontwikkeling geschetst. De visie onderschrijft het gebrek aan een echte recreatief-toeristische traditie. Er zijn echter voldoende kansen voor het uitbouwen van het recreatief-toeristisch profiel van de gemeente. Daarbij wordt recreatie en toerisme als belangrijke economische drager van plattelandsontwikkeling gezien.
 
Het karakter van het buitengebied en dat van de hele Kromme Rijn is gebaseerd op rust en ruimte. Vanuit recreatief oogpunt is dit een grote kwaliteit binnen de verstedelijkte regio. Recreatieve ontwikkelingen behouden deze kwaliteit. Kleinschaligheid en kwaliteit zijn daarbij leidend. Grootschalige verblijfs- en vermaakrecreatie passen niet binnen deze visie. De gemeente spreekt met de visie een aantal uitdagingen voor de komende periode uit:
  • verbetering ontsluiting landelijk gebied en stadsrandzones voor langzaam (recreatief) verkeer;
  • ruimte bieden aan initiatieven voor ontwikkeling van pleisterplaatsen en rustpunten, de locatiekeuze is hierbij van belang;
  • stimuleren van zakelijk toerisme;
  • de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteiten van de stadsrandzone ontwikkelen om de wisselwerking tussen stedelijk en landelijk gebied beter te benutten;
  • versterking van de basis groenstructuur;
  • een goede informatievoorziening en promotie van het recreatieve en toeristische voorzieningenaanbod in Houten.
Deelgebied Eiland van Schalkwijk
Hoofddoelstelling voor het Eiland van Schalkwijk is een robuust groen en waterrijk, recreatief aantrekkelijk gebied te ontwikkelen, met een belangrijke publieke functie en toegankelijkheid. Recreatie en toerisme moet één van de nieuwe economische dragers gaan worden in het gebied. In de basis gaat het om recreatief medegebruik van het agrarisch gebied en een betere recreatieve ontsluiting van het gebied.
 
Het Eiland van Schalkwijk is landelijk gezien niet uniek, maar de grootte, de gave landschaps- en verkavelingsstructuur en de openheid zijn belangrijke kwaliteiten in een stedelijke regio. Die blijven echter alleen in stand als er iets mee wordt gedaan. De vraag is ook of dat voldoende is om recreanten en toeristen te trekken. Uiteraard moeten de toegankelijkheid en de basisstructuur (voor wandelen en fietsen) goed zijn. Het Eiland is zowel een gebied voor dagrecreatie als voor verblijfsrecreatie. Verblijfsrecreatieve onderkomens zijn beperkt aanwezig. Hier liggen groeimogelijkheden.
 
Uitsnede kaartblad 3 Visie Recreatie en Toerisme
 
Planspecifiek
Uit de voorgaande kaart blijkt dat het plangebied is gelegen aan de rand van een gebied met recreatief medegebruik en in de nabijheid van een pleisterplaats aan de lek. De herontwikkeling van de planlocatie gaat uit van een groen woonerf met een verblijfsrecreatieve woning en een burgerwoning. In de gemeente Houten is er een laag aanbod aan verblijfsrecreatieve onderkomens, terwijl er wel een behoefte is. Voorliggend initiatief draagt met de toevoeging van een verblijfsrecreatief onderkomen bij aan deze behoefte.
 
3.4.4 Woonvisie 2016 - 2025
In maart 2016 is de woonvisie 2015-2025 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. De basis van de woonvisie wordt gevormd door het woningbehoefteonderzoek (Wbo) dat in augustus 2015 is gedaan. Het Wbo heeft een scope, parallel aan de woonvisie, tot 2025.
 
Het Wbo vertaalt dat onder andere in het feit dat Houten de komende tien jaar een woonbehoefte heeft van ongeveer 1.800 woningen. Daarvan is ongeveer driekwart autonoom, dat wil zeggen uit Houten zelf. Indicatief komt dat neer op ongeveer 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen. Na 2025 zal Houten fors vergrijzen. De verwachting is dat Houten iets meer huishoudens krijgt, maar dat deze kleiner zullen zijn. Houten wil graag zo veel als mogelijk binnen vastgestelde kaders aan deze behoefte tegemoet komen.
 
De woningbouwmogelijkheden op nog in ontwikkeling te nemen gebieden waarvoor de programma’s in contracten en bestemmingsplannen zijn vastgelegd zijn beperkt. Voorzien is dat tussen de 800 en 1.000 woningen van de voorziene behoefte hierop kunnen worden gerealiseerd. De overige plekken zullen gevonden moeten worden in de transformatie van bestaand vastgoed (kantoren, maatschappelijk vastgoed en woningen). De verwachting is dat in genoemde periode de gewenste woningproductie van 1.800 woningen voor een groot deel gehaald gaat worden.
 
Thema's woonvisie
  1. Diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens.
    Houten wil zo veel mogelijk tegemoet komen aan de realisering van de woonwens van haar bewoners mits het bijdraagt aan toekomstbestendigheid, verhoging van de kwaliteit en de duurzame ambities. Om deze gewenste diversiteit in woningsegmenten te bereiken staat de gemeente open voor initiatieven van particulieren. Tevens is de ambitie om in 2040 over een volledig energieneutrale woningvoorraad te beschikken.
     
  2. Focus op huisvesting van gezinnen en ouderen.
    De toekomstige vraag naar huisvesting is voor een aanzienlijk deel afkomstig van gezinnen. Houten wil een levendige gezinsgemeente blijven en derhalve voor een deel in de nieuwbouwopgaven deze doelgroep bedienen. Tegelijkertijd vergrijst de gemeente en zal er een forse vraag naar voor ouderen geschikte (gelijkvloerse) huisvesting ontstaan na 2025. Om adequaat op deze ontwikkeling te reageren zal gaandeweg meer ruimte komen voor deze doelgroep. Voor jongeren ontstaan kansen via bouw van gelijkvloerse (veelal kleinere) eenheden bij transformatie van kantoren en via doorstroming in de woningketen.
  3. Voldoende omvang en betaalbaarheid van de sociale huurwoningvoorraad.
    In Houten is behoefte aan ongeveer 5.000 sociale huurwoningen. De huidige woningvoorraad van Viveste voldoet niet aan het huidige rijksbeleid voor de huisvesting van huishoudens met lagere inkomens. Derhalve staat Viveste voor de opgave om circa 2.000 woningen te transformeren en te verkopen.
  4. Wonen en zorg in samenhang bezien.
    De vergrijzing zal richting 2025 en tussen 2025 - 2040 zeer sterk toenemen. Daarnaast heeft het Rijk sterk gewijzigde regelgeving vastgesteld, waarmee wonen en zorg in combinatie een belangrijk thema is geworden.
    De gemeente wil als facilitator het makkelijk(er) maken om deze woningen geschikt te maken en de woonomgeving zo goed mogelijk laten aansluiten op de oudere doelgroep en mensen met een beperking. Een uitdaging hierbij is om zorg en ondersteuning in de nabijheid te realiseren. Daarnaast wil de gemeente zorgen voor een voldoende aanbod aan beschermd en verzorgd wonen.
Schalkwijk
De beleidsopgave van de gemeente Houten is tweeledig. Enerzijds ligt het accent op de binnenstedelijke opgave(tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren). Anderszijds ligt het accent op het behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. De provincie verleent het Eiland van Schalkwijk een aparte status door toe te staan dat buiten de rode contour maximaal 250 woningen kunnen worden gebouwd. Voorwaarde is wel dat initiatieven daartoe moeten leiden tot versterking van de toeristisch-recreatieve activiteiten op het ‘Eiland’.
 
Uit de woonvisie blijkt tevens dat de kleine kernen leefbaar moeten blijven. Toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad kan daaraan bijdragen (te denken valt aan de aparte status die de provincie aan het Eiland van Schalkwijk heeft gegeven voor de mogelijke bouw van maximaal 250 woningen buiten de rode contour). Hier liggen volgens het Wbo kansen voor versterking van het dorpsachtig woonmilieu in de hogere prijsklassen.
 
Planspecifiek
Voor de kern Schalkwijk geldt dat er een woningbouwbehoefte bestaat om de kern leefbaar te houden, de beoogde woning draagt daar aan bij. Voorts voldoet de beoogde ontwikkeling van een verblijfsrecreatief onderkomen aan de eis dat initiatieven een bijdrage dienen te leveren aan het versterken van toeristisch-recreatieve activiteiten op het 'Eiland'. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de woonvisie 2016-2025.
 
3.4.5 Milieubeleidsplan 2010-2015
Het Milieubeleidsplan 2010-2015 schetst het perspectief op de duurzame, prettige en gezonde leefomgeving in het Houten van de toekomst (2040). Bij het opstellen van het Milieubeleidsplan 2010-2015 vormden dromen en toekomstbeelden van een duurzaam Houten de leidraad. Deze dromen zijn vertaald naar ambities voor 2040:
  • In 2040 is Houten de stilste en schoonste gemeente rondom Utrecht
  • In 2040 is Houten klimaat- en energieneutraal
  • In 2040 is Houten nog steeds één van de meest natuurlijke gemeenten rondom Utrecht met volop groen en water
  • In 2040 zijn duurzaam materiaalgebruik en lokale kringlopen gemeengoed in Houten
Het milieubeleidsplan is gebaseerd op zeven Houtense milieuprincipes. Het beoogde doel is dat in 2040 de duurzame ontwikkeling van Houten af is. Het woon- en leefklimaat is gezond en comfortabel, zonder de nu bekende overlast van bijvoorbeeld (verkeers)lawaai en luchtvervuiling. Houten is nog steeds een groene gemeente en is getransformeerd naar een circulaire stad met gesloten kringlopen. Houten is klimaat- en energieneutraal. Het collegeprogramma 2014-2018 heeft als tussendoel gesteld om in 2018 16% van het huishoudelijke energieverbruik lokaal duurzaam op te wekken.
   
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een vrijstaande woning en recreatiewoning planologisch mogelijk. De nadere uitwerking van deze woning vindt plaats buiten het kader van dit bestemmingsplan. Bij de beoogde nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met het milieubeleidsplan van de gemeente Houten.
 
3.4.6 Programma Duurzaam Houten 2016 - 2018
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen en gemeenten belangrijk gevonden. Zo ook vormt duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt voor de gemeente Houten. Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Het programma Duurzaam Houten bouwt voort op de doelen en aanpak uit het milieubeleidsplan 2010 - 2015 en de toekomstvisie Proeftuin Houten 2025. In het programma Duurzaam Houten staan de doelen voor en inspanningen tot 2018. Het programma is verdeeld over 4 thema's: Energie, Groen & klimaatproof, Kringlopen en Duurzame mobiliteit.
 
Wat betreft doelstellingen op het gebied van Energie wordt de focus gelegd op het bevorderen van duurzame energieproductie en op het besparen van energie (energieverbruik).
 
Energieprestatie - EPC
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.
 
Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.
  
Planspecifiek 
De gemeente Houten streeft naar duurzame ontwikkelingen. Meer concreet is het doel voor een duurzaam Houten in 2040: klimaat- en energieneutraal, stil en schoon, met volop groen en water, natuurlijk materiaalgebruik en (lokaal) gesloten kringlopen. Zoals reeds benoemd in toelichting paragraaf 3.4.5 maakt voorliggend bestemmingsplan een vrijstaande woning en recreatiewoning planologisch mogelijk. Bij de nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Houten. Deze ambities worden voor de te realiseren woning vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Hierin is vastgelegd dat een EPC van -0,3 gehaald moet worden.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts twee woningen (recreatie- en burgerwoning). Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling van een woning en verblijfsrecreatief onderkomen vindt plaats op gronden die reeds zijn bestemd als 'Wonen - Vrijstaand'. Hier zal een woonbestemming blijven, er vindt hier geen bestemmingswijziging plaats naar een strenger bodemgebruik.
 
Omdat er in het verleden geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden zal er bij het aanvragen van een omgevingsvergunning alsnog een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
 
Een klein deel van het plangebied heeft, zoals zichtbaar in toelichting paragraaf 1.3, momenteel de bestemming 'Agrarisch'. In de feitelijk situatie behoort dit deel wel bij het bestaande woonperceel. De reeds bestaande bomenrij achterop het plangebied markeert duidelijk het einde van het perceel. De gronden maken integraal onderdeel uit van het perceel zoals deze momenteel functioneert. Voorliggend bestemmingsplan zal derhalve de als 'Agrarisch' bestemde gronden herbestemmen naar 'Wonen' en betrekken bij het woonperceel.
 
4.2.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
 
Planspecifiek
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/u.
De nieuw te realiseren woning is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone van de Provincialeweg. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, d.d. 14 juni 2018, zie bijlagen bij toelichting). Het plan is niet gelegen binnen de zone van andere wegen, industrieterreinen of spoorwegen. Het volgende wordt geconcludeerd: 
  • Toetsing wegverkeer: De geluidbelasting door wegverkeer op de Provincialeweg bedraagt op de woning ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de gevels van de woning niet overschreden. Er hoeft voor de ontwikkeling geen hogere waarde te worden aangevraagd.
  • Toetsing RO: Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt op in het hoogst geluidbelaste rekenpunt 45 dB. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
  • Eis geluidwering: Het Bouwbesluit stelt eisen aan de geluidwering van gebouwen. Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een nieuwe woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.
De gevels van de woning ondervinden een gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer van ten hoogste 45 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting van 53 dB of minder zijn geen geluidwerende voorzieningen nodig. De benodigde geluidwering GA;k bedraagt 20 dB. Dit is de
minimumwaarde volgens het Bouwbesluit. Het aspect geluid vormt, vanwege de omliggende wegen, geen belemmering voor de realisatie van het plan.
 
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een woning en het in gebruik nemen van de bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10) (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
 
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen wor den gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 m tot 1500 m.
 
MilieucategorieRichtafstand tot een 'rustige woonwijk'Richtafstand tot een 'gebied met menging van functies'
110 m0 m
230 m10 m
3.1 / 3.250 / 100 m30 / 50 m
4.1 / 4.2200 / 300 m100 / 200 m
Tabel 1: richtafstanden per milieucategorie
 
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
 
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Schalkwijk. In de omgeving van het plangebied zijn (bedrijfs)woningen,  en agrarische bedrijven aanwezig. In de VNG uitgave bedrijven en milieuzonering is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
 
Adres BestemmingSBIToegestane milieucategorie volgens vigerend bestemmingsplanMinimale afstand tot beoogde (recreatie)woning(gemengd gebied)Werkelijke afstand tot plangrensVoldoet
Overeind 84Vergader- en recreatiecentrum Conferentieoord met keuken551010 m4 mJa
Provincialeweg 63V.O.F. de GierFruitteelt012210 m120 mJa
Provincialeweg 66UyterwaalAgrarisch (veehouderij)01453.130 m90 mJa
Provincialeweg 67
V.O.F. Verhoef Schalkwijk
Agrarisch (veehouderij)01453.130 m250 mJa
Provincialeweg 68
Garage Zuurhout B.V.
Handel/reparatie auto's451210 m350 mJa
Pothuizerweg 4Van Gorp DiervoedersVeevoederbedrijf1091 4.1100 m245 mJa
    
Uit voorgaande tabel blijkt dat de beoogde (recreatie-)woningen voldoen aan de gestelde richtafstanden. Geconcludeerd wordt dat de beoogde burgerwoning niet wordt belemmerd door omliggende bedrijvigheid en dat omliggende inrichtingen niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in de weg.
 
Fruitteelt
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico’s van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat regels om de emissie van bestrijdingsmiddelen naar het water te reduceren. De afstanden en teeltvrije zones die in het Activiteitenbesluit worden genoemd zijn gerelateerd aan het oppervlaktewater. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Ditzelfde geldt voor de toepassing van het Activiteitenbesluit.  
Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen met bijbehorende tuinen kunnen als zodanig worden aangemerkt. Bij de afstand van 50 m wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. Deze afstand is echter indicatief. Dat betekent dat onder omstandigheden hier gemotiveerd van kan worden afgeweken. Op een afstand van circa 50 meter is de eerste bomenrij aanwezig van het naastgelegen fruitbedrijf. De aanwezige houtopstanden zijn omzoomd met een haag. Voldaan kan worden aan de vuistregel voor spuitzones.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.
 
Planspecifiek
Met behulp van de risicokaart is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen liggen. De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
   
Fragment risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte cirkel)
 
Uit de risicokaart blijkt dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over weg, water of spoor plaatsvindt in de nabijheid van het plangebied. Tevens blijkt dat binnen een afstand van één kilometer van het plangebied geen risicovolle bedrijven/inrichtingen voorkomen. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
  
Keur en uitvoeringsregels
Per 21 oktober 2010 is de Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding.
 
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
4.3.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek 
 
Watercompensatie
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat een toename van meer dan 500 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt. In onderhavig plan is een toename aan verharding uitgesloten. Het plangebied is reeds grotendeels verhard. De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van agrarische opstallen. Hiermee neemt de hoeveelheid verharding juist af; watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk. Overigens neemt het oppervlaktewater door het graven van een sloot zelfs toe.
 
Waterkeringen
Uit raadpleging van de interactieve legger oppervlaktewater en waterkeringen blijkt dat het plangebied deels is gelegen binnen de beschermingszone van de Schalkwijkse Wetering. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient men rekening te houden met het in tact houden van deze watergang. Ondanks dat er aan de voorzijde van het perceel, binnen de beschermingszone, geen ontwikkeling plaatsvindt, zal voorliggend plan worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
 
Waterafvoer
Bij de afvoer van vuilwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater zal zoveel mogelijk worden geinfiltreerd in de bodem en via een overstort, bij hevige regenval, afgevoerd worden richting omliggende sloten. Met de voorgenomen infiltratie wordt beoogd circa 10 mm op eigen terrein vast te houden.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling vanwege de afname aan verhard oppervlakte in positieve zin bijdraagt aan de waterhuishouding in het gebied. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Door Blom ecologie is op locatie een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit dit onderzoek, d.d. 27 juni 2017, blijkt dat de te slopen schuren geen relevante functie hebben voor beschermde flora en fauna. Wel is het aannemelijk dat vleermuizen op en rond de locatie foerageren en incidenteel passeren.  De struiken en bomen op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van het plan, de afstand tot de gebieden en de beoogde
situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
 
Het saneren van de schuren ten behoeve van de nieuw bouw van een woning en een recreatiewoning aan het Overeind 81 te Schalkwijk is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Houten.
 
   
Fragment archeologische beleidskaart gemeente Houten, globaal plangebied in zwarte cirkel
 
Het plangebied heeft volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Houten een gematigde archeologische verwachting. Op basis van het beleidsplan moet onderzoek gedaan worden voor het roeren van de gronden voor bouwwerken wanneer deze over een oppervlak groter dan 5.000 m² en dieper dan 100 cm –maaiveld worden uitgevoerd.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling vinden geen ingrepen plaats groter dan 5.000 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan het lint Overeind/Provincialeweg van Schalkwijk. Aan het lint is sprake van een relatief hoge dichtheid van rijks- en gemeentelijke monumenten, waaronder de reeds bestaande dwarsboerderij Reebeek in het plangebied. De herontwikkling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten op het ‘Eiland van Schalkwijk’. Andere belangrijke cultuurhistorische kwaliteiten rondom het plangebied zijn:
  • de historische kern van Schalkwijk bestaande uit de Brink en omliggende bebouwing; 
  • de oorspronkelijke cope-verkaveling; 
  • het open karakter van het veenweidelandschap; 
  • de herkenbaarheid van de (voormalige) agrarische ensembles in het landschap, waaronder de bebouwing in het plangebied); 
  • de lekdijk inclusief de uiterwaarden; 
  • diverse archeologische monumenten in de omgeving zoals de locatie waar voorheen Kasteel Schalkwijk heeft gestaan.
Voor de herontwikkeling van het plangebied is het op basis van de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten aantrekkelijk om het agrarisch cluster, de monumentale boerderij en  karakteristieke erfopbouw, in stand te houden. De beoogde erfinrichting behoud dit karakter door de (recreatie-) woningen achter de dwarsboerderij te situeren. De lengterichtingen van de kavel worden gevolgd.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde inrichting van het 'groene woonerf' rekening houdt met de cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.7.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 317 van het CROW (zie tabel). De beoogde ontwikkeling van een verblijfsrecreatief onderkomen en een burgerwoning, samen met de handhaving van de bestaande dwarsboerderij, levert een verkeersgeneratie op van 19,1 motorvoertuigen per etmaal.
 
Het Overeind is te typeren als een buurtontsluitingsweg. Een buurtontsluitingsweg kent, volgens het ASVV, een wegcapaciteit van ongeveer 6.000 motorvoertuigen per etmaal. In de huidige situatie ligt de verkeersintensiteit veel lager. Voorts vindt de ontwikkeling plaats op een voormalig boerenperceel. De verkeersgeneratie die het bedrijf jaren lang veroorzaakte is komen te vervallen. Geconcludeerd kan worden dat het Overeind voldoende capaciteit kent om de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling op te vangen.
 
CROW aanduidingCROW norm, buitengebied, niet stedelijkVerkeersgeneratie
2 woningen, koop, vrijstaand16,4 (8,2*2 woningen)16,4
1 bungalow2,72,7
Totaal 19,1
4.7.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.    
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeenteraad van Houten heeft op 11 februari 2014 de Nota Parkeernormen Houten vastgesteld. Met de nota wordt de vraag en het aanbod van parkeerplaatsen (in de openbare ruimte) bij ontwikkelingen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en worden parkeerproblemen voorkomen. De planlocatie behoort tot het gebied 'kleine kernen en buitengebied'.
 
Planspecifiek
Conform het parkeerbeleid van de gemeente Houten zijn 4,4 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van de beoogde woning en de reeds bestaande woning (norm: woning groot, kleine kernen en buitengebied = 2,2 per woning) en 2,1 parkeerplaatsen behorende bij de recreatiewoning (norm: bungalow, kleine kernen en buitengebied = 2,1 per bungalow). Het terrein biedt met 7 parkeerplaatsen, zoals zichtbaar op de inrichtingsschets in toelichting paragraaf 2.2, genoeg parkeergelegenheid op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
   
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Recreatie
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de recreatiewoning. Deze woning is enkel te gebruiken als verblijfsrecreatief onderkomen. Permanente bewoning is niet toegestaan.
  
Tuin - voortuin
De voor Tuin-Voortuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, erkers, balkons of luifels, inritten ten behoeve van parkeren, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er mogen uitsluitend erkers, balkons en luifels behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming worden gebouwd. Hiervoor, en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regels opgenomen.
 
Wonen - vrijstaand
De voor 'Wonen-vrijstaand' aangewezen gronden zijn opgenomen voor de bestaande woning en de nieuw te bouwen woning achterop het perceel. De regeling sluit aan op de Houtense standaard.
 
Groen
Het zuidelijke deel van het plangebied wordt als groen bestemd om het bestaande doorzicht naar het achtergelegen landschap te waarborgen. Enerzijds is het doorzicht van cultuurhistorisch belang, anderzijds behouden de bewoners van het Overeind 82 graag het uitzicht aan de achterzijde van de woning.
 
Waarde - Landschap 1
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan. De dubbelbestemming is opgenomen ter behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het karakteristiek landschap. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van deze waarden.
  
Waterstaat - Waterkering
Voor het behoud van de waterkering (behorende bij de Schalkwijkse Wetering) geldt dat in het bestemmingsplan hiervoor een beschermende regeling is opgenomen. Voor het realiseren van gebouwen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij vooraf instemming van de waterbeheerder noodzakelijk is. Tevens is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de waterkering te beschermen tegen de verschillende werken en werkzaamheden.
 
Waarde - Archeologie 3
Het plangebied ligt binnen een zone met een matige archeologische verwachting. Om deze waarden te beschermen is de archeologisch dubbelbestemming overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
6.2.2 Participatie
Op donderdag 8 november 2018 is een participatie-avond geweest met de buren om het plan van overeind 81 te bespreken.
Hiervoor waren uitgenodigd de bewoners van:
  • Overeind 78
  • Overeind 80
  • Overeind 82
  • Overeind 83
  • Provincialeweg 65 
Een ieder die was uitgenodigd was ook aanwezig. Deze buren hadden wij uitgenodigd omdat ze zicht hebben op het nieuwe plan. Over het algemeen was iedereen enthousiast over de plannen en zag men kwaliteitsverbetering die met het nieuwe plan gerealiseerd wordt. Wel waren er vragen over een heg die getekend was op het schetsontwerp achter overeind 82. Verduidelijking is gevraagd over wat voor een heg dat wordt en hoe hoog de heg wordt. Deze verduidelijking is gegeven. De heg wordt in overleg met de bewoners van Overeind 82 anders op het perceel gesitueerd. Hiermee wordt de openheid en het uitzicht niet teniet gedaan.
 
Het schetsontwerp voorzag ook in de aanplant van bomen. Omwille van de openheid hebben de buren aangegeven het prettiger te vinden wanneer minder bomen worden aangeplant waarmee de openheid beter behouden blijft.
 
Verder is in het overleg aangegeven dat het recreatieverblijf achter de bestaande boerderij wordt gesitueerd. Dit heeft de voorkeur van de initiatiefnemer. 
 
6.2.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan verschillende overlegpartners. Hier wordt t.z.t. verslag gedaan van dit overleg.
 
6.2.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. De resultaten van deze zienswijzenperiode zal in deze paragraaf worden samengevat en worden aangeven hoe hier mee om wordt gegaan in het bestemmingsplan.