direct naar inhoud van Regels
Plan: De Schouw
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0321.0430DESCHOUW-VSBP

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Schouw' met identificatienummer NL.IMRO.0321.0430DESCHOUW-VSBP van de gemeente Houten;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische begeleiding

proces waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid en waarbij in het Programma van Eisen (PvE) de onderzoeksvra(a)g(en) en de te behalen onderzoeksdoelstellingen worden verwoord;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.7 archeologische verwachting

het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied;

1.8 archeologische waarde

oudheidkundige waarde, vooral in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid;

1.9 bebouwing

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 beroep- of bedrijf aan huis

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:

  • a. een horecabedrijf;
  • b. een prostitutiebedrijf;
  • c. detailhandelsvestiging, met uitzondering van een webwinkel en/of verkoop van behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 buitenopslag

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke;

1.21 consumentenvuurwerk

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep aan huis;

1.23 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van milieuvergunningplichtige bedrijven en instellingen en een seksinrichting;

1.24 erfbebouwing

bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 huishouden

een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van de continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.28 kinderopvang

het opvangen van kinderen op locatie, al dan niet tegen betaling, waarbij de volgende indeling wordt aangehouden:

  • a. kleinschalig: maximaal 6 kinderen;
  • b. middelgroot: 7 tot 30 kinderen;
  • c. grootschalig: meer dan 30 kinderen;
1.29 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.30 maaiveld
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.31 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.32 prostitutiebedrijf

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;

1.33 staat van horeca-activiteiten

de staat van horeca-activiteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van dit bestemmingsplan;

1.34 tuincentrum

een grootschalige detailhandelsvestiging, gespecialiseerd in tuininrichtingsartikelen, die vanwege zijn omvang niet in een woon- of centrumgebied thuishoort. Uitsluitend een tuincentrum van type III, zoals omschreven in de Structuurnota Tuincentra 2.0 (2013-2018) zoals opgenomen in Bijlage 1 is toegestaan.

1.35 twee-aaneen

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd;

1.36 voorgevelrooilijn

de snijlijn van de voorgevel van het hoofdgebouw of hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het verlengde daarvan;

1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.38 wet/wettelijke regelingen

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.39 winkelondersteunende horeca

alle vormen van inrichtingen van niet-zelfstandige horeca (winkelondersteunende horeca), zoals bedoeld in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten welke als bijlage deel uit maakt van de regels van dit bestemmingsplan.

1.40 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark;

1.41 zelfstandig wonen

het bewonen van een zelfstandige woonruimte;

1.42 zelfstandige woonruimte

woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Artikel 2 Wijze van meten

bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de breedte, lengte, diepte van een bouwwerk

afstand tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of het de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een tuincentrum als bedoeld in artikel 1.34;

met de daarbij behorende:

  • b. winkelondersteunende horeca (categorie 1a), mits wordt voldaan aan het bepaalde in 3.3.2;
  • c. buitenopslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag', mits wordt voldaan aan het bepaalde in 3.3.3;
  • d. tuinen, erven, verhardingen en terreinen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeren;
  • g. groen- en speelvoorzieningen;
  • h. een waterbassin ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', waarbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in 3.3.5;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder een opvang- en infiltratiesysteem met korven van 30 m³ als bedoeld in 3.3.5 onder b.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte, maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet minder en/óf meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • e. Gebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van minimaal 20º.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 10 meter bedragen;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' mag ten behoeve van het waterbassin maximaal 1,5 meter ondergronds worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • b. recreatief nachtverblijf;
  • c. prostitutie;
  • d. zelfstandige horeca;
  • e. wonen;
  • f. een prostitutiebedrijf;
  • g. verkoop van consumentenvuurwerk > 10.000 kg.
3.3.2 Winkelondersteunende horeca

Voor het gebruik ten behoeve van winkelondersteunende horeca als bedoeld in lid 3.1 onder b, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van de winkelondersteunende horeca mag niet meer bedragen dan 200 m²;
  • b. de toegestane openingstijden van de winkelondersteunende horeca zijn gelijk aan de openingstijden van het tuincentrum.
3.3.3 Buitenopslag

Buitenopslag als bedoeld in lid 3.1 onder c is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De buitenopslag dient te worden onttrokken aan het zicht vanuit het openbaar gebied middels een een terreinafscheiding van ten minste 2 meter hoog;
  • b. Buitenopslag is toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 meter;
  • c. De terreinafscheiding als bedoeld onder a, dient te worden voorzien van begroeiing.
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het gebruik ten behoeve een tuincentrum, winkelondersteunende horeca en buitenopslag als bedoeld in lid 3.1 onder a tot en met c, is uitsluitend toegestaan voor zover bij aanvang van het gebruik wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate te worden gerealiseerd en gehandhaafd, waarbij binnen het bestemmingsvlak 'Detailhandel - Tuincentrum' een parkeernorm van ten minste 2,5 parkeerplaatsen per 100 m² bruto verkoopvloeroppervlakte van het tuincentrum (inclusief buitenruimte) in acht moet worden genomen;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
3.3.5 Voorwaardelijke verplichting realisatie waterbassin

Het gebruik ten behoeve een tuincentrum, ondersteunende horeca en buitenopslag als bedoeld in lid 3.1 onder a tot en met c, is uitsluitend toegestaan voor zover binnen 6 maanden na aanvang van het gebruik:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' een regenbassin wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Dit bassin dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het bassin heeft een opslagcapaciteit van ten minste 80 m³;
    • 2. De maximale hoogte van het bassin bedraagt 4,5 m;
    • 3. Het bassin dient te worden onttrokken aan het zicht vanuit het openbaar gebied middels een afscheiding;
    • 4. De terreinafscheiding als bedoeld onder 3, dient te worden voorzien van begroeiing.
  • b. Onder de bestrating van het parkeerterrein een opvang- en infiltratiesysteem met korven van 30 m³ wordt gerealiseerd.

 

Artikel 4 Tuin - Voortuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Voortuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voortuinen, erven en verhardingen;
  • b. erkers, voordeurluifels en kliko-ombouwen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. erkers, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw krijgt;
    • 2. de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming bedraagt;
    • 3. de erker buiten de hoek van 45º van de gevel van de naastgelegen woning blijft (de vrije uitzichthoek wordt uitgezet vanuit het snijpunt van de voorgevel en erfgrens);
    • 4. de maximale diepte van de erker 1,2 m mag bedragen.
  • b. voordeurluifels, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw krijgt;
    • 2. de oppervlakte maximaal 2 m2 bedraagt;
  • c. kliko-ombouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte en de bouwhoogte maximaal 2 m2 respectievelijk 1,4 m bedraagt;
    • 2. per woning maximaal 1 kliko-ombouw gerealiseerd mag worden.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
  • b. een goede verkeerskundige inpassing;
  • c. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
  • d. een goede hydrologische inpassing;
  • e. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  • a. tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn.

Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. ondergrondse afvalsystemen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Wonen - Twee-aaneen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Twee-aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zelfstandig wonen,
  • b. beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  • c. tuinen, erven en terreinen;

met de bijbehorende:

  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen moeten in twee-aaneen gebouwde vorm worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen';
  • d. hoofgebouwen moeten worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30º en maximaal 65º;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn of maximaal 1 meter daarachter worden gesitueerd;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met een maximum van 50 m²;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt binnen het bouwvlak maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en buiten het bouwvlak maximaal 3,2 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt binnen het bouwvlak maximaal de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' en buiten het bouwvlak maximaal 6 meter.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter achter de voorgevellijn en maximaal 1 meter voor de voorgevellijn bedraagt.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

De woningen als bedoeld in lid 6.2.1 mogen uitsluitend worden gebruikt voor zelfstandig wonen als bedoeld in lid 6.1, voor zover bij aanvang van het gebruik wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. bij woningen dienen per perceel minimaal 2 parkeerplaatsen met een afmeting van tenminste 2,5 x 5 meter per parkeerplaats te worden gerealiseerd en in stand gehouden, met dien verstande dat deze uiterlijk binnen een half jaar na gereedmelding van de woningen gerealiseerd dienen te zijn;
  • b. binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' dienen minimaal 8 openbare parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gehouden, met dien verstande dat deze uiterlijk binnen een half jaar na gereedmelding van de woningen gerealiseerd dienen te zijn.
6.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de in lid 6.3.1, sub a bedoelde parkeerplaats(en) voor andere doeleinden, zoals dit onder meer blijkt uit het verwijderen van de verharding, dan wel het ontoegankelijk maken van de parkeerplaats.

6.3.3 Beroep- en bedrijf-aan-huis

Voor de uitoefening van beroepen en bedrijven aan huis gelden de volgende regels:

  • a. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m², met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden;
  • b. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang;
  • c. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van:
    • 1. behandelinggerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;
    • 2. webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m² aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen.
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • e. ieder beroep- of bedrijf-aan-huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • f. ieder beroep- of bedrijf-aan-huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid;
  • g. er zijn maximaal twee beroepen- en/of bedrijven-aan-huis toegestaan per woning.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, miets aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit een medische/sociale urgentie;
  • b. er sprake is van een situatie welke eindig is;
  • c. de behoefte aan mantelzorg kan worden aangetoond door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige;
  • d. voorzieningen die het bouwwerk geschikt maken voor bewoning mogen slechts aanwezig zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal drie maanden nadat bewoning van het bijgebouw is beëindigd;
  • e. een tijdelijke woonunit mag slechts aanwezig zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal drie maanden nadat beewoning van de woonunit is beëindigd;
  • f. de bouwhoogte van de tijdelijke woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • g. bewoning van het bijbehorende bouwwerk of de woonunit wordt direct beëindigd nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen, tenzij niet direct een geschikte vervangende zelfstandige woonruimte beschikbaar is. In dat geval mag bewoning van het bijbehorende bouwwerk of de woonunit maximaal 12 maanden worden voortgezet nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen;
  • h. het bijbehorende bouwwerk is gelegen binnen het bouwvlak dan wel de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 20 m;
  • i. de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 80 m2, met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet wordt overschreden;
  • j. de bewoning in het kader van mantelzorg vindt niet plaats op de veridepingen van een bijbehorend bouwwerk;
  • k. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk of woonunit voor bewoning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de omgeving en belangen van derden;
  • l. er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen, waarbij rekening moet worden gehouden met aspecten zoals veiligheid, geluid en milieu;
  • m. het karakter van de omgeving moet voor wat betreft de aanwezige landschapswaarden, gehandhaafd blijven.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming(en) en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. de situatie als bedoeld onder b, onderdeel 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (in situ-behoud), of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en-of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in 7.2 is het verboden op of in de in lid 7.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, over een oppervlakte van 500 m² of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 m;
  • e. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,5 m onder peil;
  • g. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil.
7.3.2 Uitzonderingen

Van het vereiste van omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 zijn uitgezonderd:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;
  • b. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de beheersverordening.
7.3.3 Toelaatbaarheid

De genoemde omgevingsvergunning in lid 7.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, wat inhoudt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. Burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • d. bij het berekenen van de geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlakt, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.

9.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te (doen of te laten) gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving, of met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  • b. Onder verboden gebruik als bedoeld onder sub a wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van:
    • 1. een seksinrichting, (raam- en/of straat)prostitutie en/of escortbedrijf;
    • 2. een coffeeshop;
    • 3. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels zodat zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte kan worden omgezet, mits:

  • a. de omzetting geen onevenredige toename van de verkeersintensiteit tot gevolg heeft;
  • b. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Houten, danwel een later door de gemeente vastgestelde parkeernorm, van toepassing zijn;
  • c. minimaal 5 m² berging aanwezig is per onzelfstandige woonruimte.

11.2 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot,

met dien verstande dat de omgevingsvergunning niet wordt verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Schouw'.