direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleine open plekken Houten-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0321.0330KOPZUID-VSBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualiseringslag van bestemmingsplannen in de gemeente Houten. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dienen gemeenten te beschikken over actuele bestemmingsplannen. Kleine open plekken Houten-Zuid is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan gericht op woningbouw. Het omvat twee gebieden die ondereel uitmaken van de Vinex-uitbreidingen. In het thans vigerende bestemmingsplan Globaal bestemmingsplan Houten Vinex is voor deze locaties een uit te werken bestemming opgenomen. Binnen deze uit te werken bestemming is een aantal functies mogelijk, waaronder wonen, horeca en detailhandel.

In onderhavig bestemmingplan is ervoor gekozen een rechtstreekse bestemming op te nemen ten behoeve van woningbouw. Vanwege de locatie worden de overige functies die op basis van het voorgaande bestemmingsplan mogelijk waren gemaakt niet meer overgenomen. Tevens waren de bouwmogelijkheden voor de locaties flexibel, waarmee onder meer relatief hoge bebouwing mogelijk werd gemaakt. Deze mogelijkheden worden tevens afgestemd op de locatie.

1.2 Ligging plangebied

Het bestemmingsplan bestaat uit twee kleine gebieden in Houten-Vinex (zie ook figuur 1.1). Het noordwestelijk gelegen deel (open plek Kademuur) ligt ten westen van de basisschool De Stek op de hoek van de straten Kademuur en Granietsteen. Het tweede gebied (Bastion Hofstad) ligt in de woonwijk Hofstad IV, aan de straat Blauwgras. Aan de zuidzijde loopt een fietsroute, het Westrumspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0330KOPZUID-VSBP_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Globaal bestemmingsplan Houten-Vinex'. Dit plan is vastgesteld op 27 april 1999 en goedgekeurd op 7 december 1999. In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden een uit te werken bestemming gekregen. Na uitwerking zijn woningen mogelijk met bijbehorende voorzieningen zoals verkeer, groen, nutsvoorzieningen. Voorts zijn andere functies mogelijk, zoals detailhandel, horeca en bedrijven. In het algemeen is geregeld dat het aantal woningen maximaal 40 per hectare bedraagt. De goothoogte van de woningen bedraagt ten hoogste 20 m.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevant ruimtelijk beleid benoemd. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de omgevings- en milieuaspecten waarna in hoofdstuk 5 de plansystematiek wordt beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving en uitvoering van het bestemmingsplan en hoofdstuk 7 beschrijft tenslotte de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De open plek Kademuur en Bastion Hofstad behoren tot één van de laatste nog in te vullen locaties in Houten. Het plangebied ligt in het zuiden en westen van Houten-vinex. In het uitvoeringsprogramma van de Ruimtelijke visie Houten 2015 is opgenomen dat de mogelijkheden voor woningbouw op de locatie Bastion Hofstad wordt onderzocht. Open plek Kademuur is hierin niet benoemd.

Ruimtelijke structuur

Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en ligt braak. Een klein gedeelte van het plangebied bestaat uit bestaande wegen die behouden dienen te blijven. Met de beoogde ontwikkelingen kunnen deze laatste plekken worden opgevuld.

Verkeersstructuur

Het plangebied open plek Kademuur wordt voor het autoverkeer vanaf de Rondweg aan de westzijde ontsloten, via de inprikker De Muur. Via de route Cascademuur - Granietsteen is een parkeerlocatie bereikbaar die direct aan het gebied grenst.

De hoofdontsluiting voor het fietsverkeer vindt plaats via de oost-west lopende fietsroute Kademuur/Schoneveldsepad.

Het plangebied Bastion Hofstad wordt voor het autoverkeer vanaf de Rondweg aan de zuidzijde ontsloten, via de inprikker van Het Gras.

De hoofdontsluiting voor het fietsverkeer vindt plaats via de noord-zuid lopende fietsroute en het fietspad Schonauwensepad.

Functionele structuur

Beide plangebieden worden momenteel gekenmerkt als open ruimte direct grenzend aan een reeds gebouwde omgeving. De plekken zijn hooguit in gebruik als speelterrein of hondenuitlaatplaats.

2.2 Toekomstige situatie

In het gebied is woningbouw voorzien. Ter plaatse zal sprake zijn van invullingen van een aantal van de laatste open plekken in Houten-Zuid. De exacte invulling is nog niet bekend. De gemeente wil echter wel mogelijkheden bieden voor ontwikkeling in de toekomst. Daarom is ervoor gekozen een flexibel bestemmingsplan te maken. Op deze manier wordt ontwikkeling van het gebied juridisch planologisch mogelijk gemaakt. De regels bieden aan de omwonenden voldoende duidelijkheid over de mogelijkheden die in het gebied worden voorzien. In deze paragraaf wordt per locatie een toelichting gegeven op de mogelijkheden die worden geboden.

Kademuur

Op deze locatie is één woning voorzien. Deze nieuw te bouwen woning wordt aan de Houtense Wetering gerealiseerd, en zal dan ook aan moeten sluiten bij de bebouwing langs dit historische lint. Aan de zuidwest zijde van de Wetering bestaat de bebouwing hoofdzakelijk uit de historische bebouwing in de vorm van boerderijen en enkele vrijstaande woningen, en nieuwe vrijstaande woningen die in het kader van Houten-Vinex zijn gerealiseerd. De rijenwoningen haaks op de Houtense Wetering vormen daarbij een uitzondering.

Vanwege de ligging aan de Houtense Wetering wordt voor deze plek een relatief vrije invulling toegestaan. Teneinde een goede inpassing te waarborgen zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld.

  • Er is één vrijstaande woning toegestaan.
  • Het hoofdgebouw wordt in de rooilijn gebouwd, op een afstand van 5 m vanaf de perceelsgrens aan de zijde van de Granietsteen en op 3 m afstand van de perceelsgrens aan de Kademuur.
  • De goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m. De nokrichting wordt vrij gelaten.
  • Op het eigen erf worden maximaal 2 parkeerplaatsen gerealiseerd (naast elkaar).

Bastion Hofstad

De locatie aan het Bastion is groter dan de locatie aan de Kademuur, waardoor ook meer woningen gerealiseerd kunnen worden. Het uiteindelijke resultaat is een programma van drie vrijstaande woningen. Uitgegaan wordt van maximaal twee lagen met een kap. De bouwvlakken voor de drie woningen zijn zo gesitueerd dat ze fungeren als begin- of eindpunt van de bestaande rijwoningen. De groenstrook tussen Blauwgras 22/34 en Blauwgras 36/40 wordt doorgetrokken. Hierdoor ontstaat een duidelijke zichtlijn vanaf het ten zuidwesten gelegen 'bastion'.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Kademuur

De bouw van één nieuwe woning op de open plek Kademuur zal nagenoeg niet leiden tot extra verkeer op de ontsluitende wegen.

Bastion Hofstad

Binnen het plangebied Bastion Hofstad worden 3 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het kencijfer voor aantallen motorvoertuigen (mvt) per woning bedraagt 5,7 mvt/etmaal (Gemeente Houten, onderzoek vervanging verkeersregelinstallaties Rondweg 2011). Dit betekent dat de 3 nieuwe woningen 17 mvt/etmaal genereren.

De woningen ontsluiten via het Kamgras en Het Gras op de Rondweg. Bij de inrichting van deze wegen is rekening gehouden met de bouw van de extra woningen aan het Blauwgras en de daarbij behorende verkeersgeneratie.

Hofstad III wordt eveneens ontsloten via het Kamgras. Bij de dimensionering van de wegen is eveneens rekening gehouden met de ontsluitende functie van de Kamgras ten behoeve van de nog te realiseren wijk Hofstad III.

In het kader van bestemmingsplan Hofstad III Loerik V is uitgebreid onderzoek gedaan naar de verkeerssituatie op en rond het Kamgras. Enkele belangrijke punten uit dit onderzoek worden hierna beschreven.

Onderstaand is berekend hoeveel verkeer verwacht wordt op het Kamgras ten gevolge van de woningbouwontwikkelingen. Deze is berekening is in 2013 gemaakt en gebaseerd op de Gebiedsvisie Lege Plekken Houten Zuid (vastgesteld in de raad in 2006), waarin uitgegaan werd van de bouw van 12 woningen op deze locatie. De vermindering van het aantal woningen op de locatie Blauwgras zorgt niet voor een verhoging van de berekende verkeersintensiteit, maar juist voor een nog (iets) lagere verkeersintensiteit.

Tabel 2.1 Berekening verkeersintensiteit Kamgras 2013-2023

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0330KOPZUID-VSBP_0002.png"

Uit tellingen van oktober 2013 is gebleken dat de werkelijke intensiteit 25% lager is dan de berekende intensiteit. Het Kamgras is ingericht als 30 km/u zone en heeft in het Houtense verkeersysteem de functie van buurtstraat, de verzamelweg per buurt waarin het verkeer verdeeld wordt over woonstraten. Het Kamgras leidt naar de inprikker en de Rondweg. Een 30 km/u weg heeft een verkeerscapaciteit van 2-10.000 mvt/etmaal, afhankelijk van de inrichting. Verkeerskundig bureau Goudappel heeft geconstateerd (Nota van Zienswijzen bestemmingsplan Hofstad III Loerik V, 2013) dat het Kamgras is ingericht volgens het principe duurzaam veilig en het berekende verkeer veilig aankan. Wel zal de veiligheid verbeterd worden met de aanleg van onder andere snelheidsremmers en diverse andere kleine maatregelen.

In vergelijking met andere wegen binnen de Rondweg in Houten krijgt het Kamgras (tussen de 3150 en 4200 mvt/etm) een relatief hoge verkeersintensiteit: vergelijk De Bouw 3000 mvt/etm, Heidetuin 2200 mvt/wetm. Hieruit is de conclusie getrokken dat waar mogelijk het wenselijk is de intensiteit op het Kamgras te matigen.

Eén van de mogelijkheden die worden gezien is het verbreken van de autoverbinding tussen Kamgras en Vedergras. De Vedergras wordt dan ontsloten via Raaigras. Sinds 2013 wordt overlegd tussen gemeente met bewoners van de wijken De Grassen en Castellum-Oost over de toekomstige verkeerssituatie.

Wat ook de uitkomst wordt van dit overleg, het Kamgras is geschikt en veilig genoeg voor de afwikkeling van het verkeer vanuit de locatie Blauwgras.

Parkeren

Er dienen voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Hierbij dient te worden uitgegaan van de parkeernormen van de gemeente Houten (Parkeervisie 2012-2017 en Nota Parkeernormen).

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald.

AMvB Ruimte

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het ontwerp AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is het volgende van belang.

Aanwijzing bestaand bebouwd gebied

De bundelingsstrategie uit de Nota Ruimte is overgenomen in de AMvB Ruimte. De provincies hebben in het besluit een hoofdrol bij het uitwerken en handhaven van het generieke bundelingsbeleid. Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels gelden, dienen provincies bij of krachtens verordening de grens van het bestaande bebouwde gebied voor een periode van maximaal vier jaar, vast te stellen. Het plangebied ligt binnen het door de provincie aangegeven bestaand bebouwd gebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In 2012 is een onderzoek uitgevoerd (Companen, Bouwstenen woningbouwprogrammering, locatie ingekleurd) naar mogelijke invulling van de verschillende woningbouwlocaties. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de komende 10 tot 15 jaar het aantal huishoudens in de gemeente met circa 1.800 zal groeien. Dit komt neer op een totale behoefte aan woningen van eenzelfde aantal. Gezien de beperkte omvang van de locaties in onderhavig plangebied, kan worden gesteld dat in de lokale vraag wordt voorzien.

Er is sprake van ontwikkeling binnen het bestaan stedelijk gebied. Hiermee kan de derde stap van de ladder worden overgeslagen en kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (4 februari 2013)

De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 hebben als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar sturen op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).

De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

  • 1. Accent op de binnenstedelijke opgave

De provincie Utrecht wenst ten minste tweederde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

  • 2. Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

De provincie Utrecht heeft een aantrekkelijk landelijk gebied. Het is gewenst deze kwaliteit te behouden en te versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen.

Omdat hier sprake is van een afronding van de woongebieden van Houten en het binnenstedelijk gelegen is, ligt dit bestemmingsplan in lijn met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013

Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen. In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen die de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staan.

3.4 Gemeentelijk beleid

Strategische visie "Houten 2015 – Van groei naar bloei"

Houten is in enkele decennia uitgegroeid van een brinkdorp tot een stad van bijna 50.000 inwoners. Na dit snelle groeiproces dient Houten zich te realiseren hoe de nieuwe bewoners de toekomst van hun stad graag zien. Leefbaarheid en samenleven betekent het versterken van sociale cohesie. De inrichting van woonwijken kan de sociale verbondenheid extra stimuleren. Ontmoetingsplekken, zoals scholen, speelplekken en parken zowel bebouwd als onbebouwd, zijn daarbij essentieel.

Als fietsstad bij uitstek beschikt Houten over uitstekende fietsverbindingen. Naast behoud wordt versterking van het langzaamverkeersnetwerk gezien als belangrijkste aandachtspunt voor de toekomst. Daarin past tevens een goede afstemming van de bereikbaarheid en inrichting van het wijkcentrum. Houten is al langere tijd een gewilde vestigingsplaats voor ondernemers, voor wie niet alleen de ligging, maar ook een goede bereikbaarheid van belang is. Het is van economisch belang om dit imago ook in de toekomst te behouden.

Voor de bewoners van Houten-Vinex is het van belang dat het voorzieningenniveau op peil gebracht wordt. De demografische ontwikkelingen noodzaken echter om daarbij ook vooruit te kijken naar het behoud van voldoende draagvlak.

Gebiedsvisie Open Plekken Houten-Vinex

De gebiedsvisie heeft tot doel de resterende ruimte in Houten-Vinex op een evenwichtige en geïntegreerde wijze in te richten met de bestaande bouwclaims en bouwwensen. In die zin is de gebiedsvisie een aanvulling op het Integraal Programma van Eisen dat voor Houten-Vinex is opgesteld. Na een inventarisatie van de (woning)behoefte heeft het college van burgemeester en wethouders een besluit genomen t.a.v. het woon- en welzijnsprogramma voor de open plekken in Houten-Vinex.

Open plek Kademuur is niet benoemd in de visie. Voor Bastion Hofstad IV is een programma benoemd. Dit programma is inmiddels achterhaald waardoor de invulling nog open ligt.

Conclusie 

Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk. Dit ligt in lijn met de Gebiedsvisie.

Waterplan Houten 2006-2009

Het Waterplan Houten 2006-2009 geldt als een parapluplan waarin watergerelateerde plannen, verplichtingen, bestaande waterknelpunten en kansen bij elkaar komen. Het plan geeft aan welke problemen en kansen er liggen op watergebied en stelt maatregelen voor. Hiertoe zijn een viertal thema's benoemd die door de betrokken partijen belangrijk worden gevonden. Deze thema's zijn:

  • duurzaam en integraal waterbeheer;
  • water als ruimtelijke drager;
  • aantrekkelijk water;
  • samenwerking en communicatie.

Bij wijziging van de functie in gebieden en/of inbreiding en uitbreiding, worden strenge watereisen gehanteerd. Overtollig water moet (rekening houdend met klimaatwijziging) in principe binnen het nieuw te ontwikkelen gebied worden opgelost volgens de kwantiteitstrits: vasthouden - bergen - afvoeren. Voor de stedelijke wateropgave is naast het oppervlaktewater ook grondwater, hemelwater en riolering van belang. De opgave is bijvoorbeeld om het grondwaterpeil zoveel mogelijk te handhaven, neerslag vast te houden, verbeterd gescheiden rioolstelsel aan te leggen en hemelwater af te koppelen. Ook zal het waterplan moeten leiden tot een impuls aan de beleving en het beheer van het water in en om Houten. Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de ecologische en recreatieve functie van het water wordt hierbij van belang geacht.

Conclusie  

In Bastion Hofstad en open plek Kademuur wordt rekening gehouden met de maatregelen zoals deze genoemd zijn in het Waterplan Houten 2006-2009. Tijdens de planontwikkeling zal advies ingewonnen worden bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Regeling voor beroep en bedrijf aan huis (2012)

Naar aanleiding van nieuwe regelgeving, technische ontwikkelingen en beleidsmatige keuzes heeft de gemeente onlangs een nieuwe notitie opgesteld met betrekking op beroep en bedrijf aan huis. Deze notitie beschrijft de beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente ten aanzien van beroep en bedrijf aan huis. Deze uitgangspunten worden vervolgens vertaald in juridische regelingen die vervolgens wordt opgenomen in bestemmingsplannen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het toetsingskader zoals beschreven in de notitie.

Prostitutie

Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat er van uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen.

Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via het bestemmingsplan te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is strijdigheid met het bestemmingsplan als een dwingende weigeringsgrond opgenomen, hierdoor wordt door aanpassing van de bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd. Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan past de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten. In het paraplubestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing gemaakt, waarbij de Houtense bedrijventerreinen, aangegeven zijn als enige mogelijke locaties waar middels een vrijstellingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, één prostitutiebedrijf gevestigd zou kunnen worden. Deze terreinen zijn onderling ook weer vergeleken op geschiktheid.

In het onderhavige bestemmingsplan is op grond van dit prostitutiebeleid, de vestiging van prostitutiebedrijven uitgesloten.

Hoofdstuk 4 Omgevings- en milieuaspecten

In dit hoofdstuk wordt nagegaan of de verschillende omgevings- en milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan. In de volgende paragraaf wordt per onderwerp aangegeven welke onderzoeken zijn uitgevoerd met de bijbehorende conclusie.

4.1 Wegverkeerslawaai en spoorweglawaai

Binnen beide deelgebieden van dit bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg of spoorweg, op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Het gebied Kademuur is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. Wel zijn in de nabijheid van het gebied 30 km/h wegen gelegen, zoals de Granietsteen en de Boogmuur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ten gevolge van het verkeer op deze wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het gebied Bastion Hofstad is gelegen binnen de geluidszone van de Rondweg, Schalkwijkseweg en Het Gras. Eveneens is het gebied gelegen binnen de geluidszone van de spoorlijn. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. In de nabijheid van het gebied zijn het Kamgras en Blauwgras gelegen, 30 km/h wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ook ten gevolge van het verkeer op deze wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Voor beide locaties is dan ook akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2.

Onderzoek en conclusie

Binnen het gebied Kademuur is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.

Binnen het gebied Bastion Hofstad is ten gevolge van het verkeer op de Schalkwijkseweg, Het Gras, Kamgras en Blauwgras sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Rondweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Vanwege deze overschrijding zijn mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen bekeken. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van de hogere waarden niet in de weg. Er dient dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarden

  aantal woningen   ontheffings-
waarde (dB)  
bron  
Bastion Hofstad   1   52 dB   Rondweg  
  2   49 dB   Rondweg  

De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen. Deze woningen worden gerealiseerd in een bestaande woonwijk. In deze woonwijk zijn alleen maar woonfuncties aanwezig, en geen bedrijvigheid. Er zijn dan ook geen bedrijven aanwezig die milieuhinder kunnen veroorzaken voor de nieuwe woningen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een aantal woningen. Het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt ligt ver onder de 1.500 woningen, waardoor de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek, en toetsing aan de normen uit de Wet Milieubeheer is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat aan de geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1 vodlaan wordt.

Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt 22,2 µg/m³ , voor fijnstof bedraagt dit maximaal 23,3 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 13 dagen. In afbeelding 4.1 zijn de rekenpunten weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0330KOPZUID-VSBP_0003.png"

Figuur 4.1: Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de beoogde woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Ter plaatse van de woningen is tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.4 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 31 juli 2012 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Inrichtingen

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op de woningen in het plangebied. Er zijn dan ook geen risicovolle inrichtingen die een belemmering vormen voor de ontwikkeling.

Transport gevaarlijke stoffen

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen transportroutes aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de weg, het water of door buisleidingen.

Over de spoorlijn Utrecht - Geldermalsen vindt echter wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Het invloedsgebied van deze spoorlijn wordt bepaald door het vervoer van zeer toxische vloeistoffen (D4) over de spoorlijn Utrecht-Geldermalsen. Het invloedsgebied van de stof D4 ligt op 3.000 meter. De locatie Kademuur ligt op circa 410 m vanaf het spoor en de locatie Bastion Hofstad op 300 m. Beide locaties liggen binnen het invloedsgebied van het spoor. Het groepsrisico is in de huidige situatie kleiner dan de oriënterende waarde. De beoogde ontwikkeling is beperkt van schaal. Er worden vier woningen mogelijk gemaakt wat op basis van de richtlijnen uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico leidt tot een toename in personendichtheid van circa 10 personen. Tevens is de afstand van de plangebieden tot de spoorlijn relatief groot. Hierdoor zal de ontwikkeling naar verwachting niet meetbaar van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. In geen geval zal de ontwikkeling leiden tot een overschrijding van het groepsrisico. De aanwezigheid van de spoorlijn levert dan ook geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. De verantwoording wordt vervolgens opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. We geven in het waterbeheerplan een overzicht van:

  • onze ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 14

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Deze deelgebieden zijn gelegen aan het Blauwgras en aan de Kademuur te Houten en bestaat in de huidige situatie uit een grasveldje in een woonwijk

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 meter beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op meer dan 1,2 meter onder het maaiveld.

Waterkwantiteit

Voor beide delen van het plangebied geldt dat er zowel secundair als tertair oppervlaktewater in de directe omgeving aanwezig is. Voor beide gebieden geldt eveneens dat dit van het plangebied gescheiden wordt door een fietspad. De deelgebieden grenzen niet direct aan oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire- of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel. Het plangebied is in de huidige situatie een grasveldje gelegen in een woonwijk en behoefd geen rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van woningen. Voor het deelgebied aan de Kademuur wordt één woning gerealiseerd. Voor het deelgebied aan het Westrumspad wordt in meerder woningen voorzien.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 15% van de toename in verharding.

Ten tijde van de planvorming van Houten-Zuid is in samenwerking met het HDSR een integraal waterplan gemaakt voor geheel Houten-Vinex en omgeving, waarbij eveneens de compensatie voor de toename van het verhard oppervlak aan bod is gekomen. Op 12 maart 2012 zijn verder afspraken tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap vastgelegd met betrekking tot de waterhuishouding bij kleine ketenontwikkelingen in Houten-Zuid. Deze afspraken dienen als lokaal waterbeleid gehanteerd te worden. De voorgestelde ontwikkelingen zijn passend in dit waterplan.

Het Hoogheemraadschap wordt bij de verdere planvorming worden betrokken, teneinde de afstemming tussen de ontwikkelingen en waterhuishouding te optimaliseren.

De afvoer van het water zal door middel van infiltratie in combinatie met afvoer van piekbuien via het gemengd stelsel moeten plaatsvinden. Indien nodig zullen bij de afvoer van hemelwater extra maatregelen worden getroffen, waarbij hemelwater vertraagd wordt afgevoerd. Deze maatregelen dragen dan bij aan het voorkomen van water op straat bij hevige regenbuien. Dit kan bijvoorbeeld door het benutten van groenvoorzieningen of de grond onder bestrating voor tijdelijke waterberging(bijvoorbeeld door het aanleggen van wadi's met of zonder slokop, greppels of infiltratieriolering).

Eventuele maatregelen om hemelwater te infiltreren worden vooraf afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging, daarom is inzicht in de bodemsituatie ter plaatse noodzakelijk. Daarom wordt in de komende periode onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten hiervan beschikbaar zijn, worden deze opgenomen in deze paragraaf.

4.7 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit 2 locaties. Deze locaties bestaan uit gazon/gras.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningbouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Utrecht in de provinciale Structuurvisie en Verordening nader uitgewerkt. De provincie beschermt de EHS door middel van het 'nee, tenzij'-principe: de provincie staat geen nieuwe functies toe, tenzij is aangetoond dat ze niet schadelijk zijn voor de natuur.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • a. er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • b. er geen alternatief is;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ontwikkeling van het beperkt aantal woningen in de kern Houten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl). De locaties bestaan uit gazon. Het gazon vormt hoogstens incidenteel leefgebied aan de algemeen voorkomende, licht beschermde (tabel 1 Ffw) mol. De aanwezigheid van andere beschermde soorten wordt uitgesloten.

Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de genoemde voorwaarden, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologie in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de wijziging van de Monumentenwet 1988 (2012) en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Archeologische waarden van het plangebied

De gemeente heeft eigen archeologisch beleid. Op basis van een archeologisch bureauonderzoek en bestaand uitgevoerd archeologisch veldonderzoek, is een verwachtingskaart opgesteld. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar de verschillende archeologische verwachtingswaarden voor de hele gemeente. Voor de gronden binnen het plangebied geldt dat voor een kleine gedeelte van de locatie aan het Blauwgras een archeologische verwachtingswaarde geldt (zie figuur 4.2). Voor deze verwachtingswaarde geldt dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 100 m² en voor een diepte van meer dan 50 cm eerst archeologisch onderzoek moet worden gedaan voordat tot grondroerende werkzaamheden kan worden overgegaan. Zoals blijkt uit de figuur 4.2 is voor maar een klein gedeelte een archeologische verwachtingswaarde. Op dit gedeelte zullen ten hoogste bijbehorende bouwwerken en misschien een gedeelte van een hoofdgebouw worden gebouwd. De oppervlakte zal nooit meer bedragen dan 100 m². Het aspect archeologisch staat daarmee de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Wel wordt een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee archeologische verwachtingswaarden in de toekomst worden beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0330KOPZUID-VSBP_0004.png"

Figuur 4.2 Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingswaardenkaart

4.9 Cultuurhistorie

De bestaande cultuurhistorische waarden van het plangebied en de omgeving zijn beperkt. Voor de locatie aan de Kademuur wordt rekening gehouden met de ligging aan het oude historische lint van de Houtense Wetering. De bestaande bebouwing is van oudsher hierop gericht. De voorgevel van de woning wordt gericht op het bestaande water. Hiermee wordt de cultuurhistorische beleving van de Houtense Wetering wordt op deze manier versterkt.

Voor de locatie aan het Blauwgras (Bastion Hofstad) zijn geen bestaande cultuurhistorische waarden die worden beïnvloed door onderhavig ontwikkeling.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject conform categorie D11.1 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling woningbouw op de open plekken Kademuur en Bastion Hofstad.

Het bestemmingsplan bevat daarop gerichte bestemmingen. Het is vormgegeven volgens de standaarden die in het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn opgesteld (SVBP2012 en IMRO2012). Daarnaast is bij het opstellen van dit bestemmingsplan het Handboek Digitale Uitwisseling Bestemmingsplannen van de gemeente Houten gebruikt.

5.2 Juridische regeling

De juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan worden gevormd door de verbeelding in combinatie met de regels. Dit deel van de toelichting beoogt een beschrijving te geven van de wijze waarop de plannen voor het plangebied zijn vertaald in de verbeelding en regels. Hierbij wordt de opzet van de regels gevolgd.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen en artikel 2 Wijze van meten zijn definities bepaald en geeft uitleg hoe in het plan genoemde maten en afmetingen worden bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemming "Groen" (artikel 3) is opgenomen voor het gedeelte van het plangebied aan het Blauwgras waar een zichtlijn vanaf de bestaande groenstrook richting de punt van de vijfhoek is voorzien. De beoogde voetpaden zijn eveneens mogelijk binnen deze bestemming.

De bestemming "Verkeer - Wegverkeer" (artikel 4) is opgenomen voor de bestaande wegen en fietspaden in het plangebied die behouden dienen te blijven (gedeelte Blauwgras en het bestaande fietspad).

De bestemming "Wonen - Vrijstaand" (artikel 6) is voor zowel de locatie Blauwgras (Bastion) als de locatie Kademuur opgenomen. Er is een specifieke regeling opgenomen. Dit betekent dat de positionering van de woningen vastligt. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Verder zijn de goot- en bouwhoogte vastgelegd. Er is een aanduiding opgenomen ten aanzien van de positionering en de ligging van de woningen. Voorts is bepaald dat per woningen dient te worden voorzien in 2 parkeerplaatsen. De locatie van deze parkeerplaatsen is voor de woningen aan het Blauwgras vastgelegd door middel van een aanduiding.

Voor de regeling van bijbehorende bouwwerken is aangesloten op de standaardregeling van de gemeente Houten.

De (dubbel)bestemming "Waarde - Archeologie 1" (artikel 7) heeft tot doel de archeologische waarde van de ondergrond te beschermen tegen verstoring door bouw- en aanlegactiviteiten.

Voor het bouwen en het uitvoeren van andere werkzaamheden die tot beschadiging van de archeologisch waardevolle bodemschatten kunnen leiden geldt dat een omgevingsvergunning nodig is. Voordat hiervoor vergunning wordt verleend moet uit archeologisch onderzoek blijken in hoeverre zich archeologische waarden in de bodem bevinden en op welke wijze bescherming daarvan kan worden zeker gesteld. Hiervoor geldt dat grondroerende werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder meer zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 t/m 11 zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten, ondergronds bouwen en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

In artikel 12, 13 en 14 zijn tot slot de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven standaardregels voor het Overgangsrecht bouwen en gebruik en de naamgeving van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving en uitvoering

6.1 Algemeen

De aspecten van de handhaving, de handhaafbaarheid alsmede van de integrale veiligheid spelen bij het maken en uitvoeren van nieuwe (bestemmings)plannen een steeds belangrijker wordende rol. In het kader van de fundamentele herziening van belangrijke wetten zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nadrukkelijk gewezen op het belang van een adequate handhaving van de wettelijke bepalingen en de vastgestelde plannen. Handhaving is daarmee in de loop van de tijd niet alleen speerpunt van rijksbeleid geworden, maar ook van provinciaal en gemeentelijk beleid. In die ontwikkeling tijdens de afgelopen jaren hebben de calamiteiten in Enschede, Volendam, Tiel en Maastricht (maar ook die op lokaal niveau) hun eigen stuwende rol gespeeld.

Niet alleen de overheid richt haar aandacht in toenemende mate op veiligheid en handhaving. Ook in de jurisprudentie van de (bestuurs-)rechter is een tendens zichtbaar die de beleidsvrijheid van overheden met betrekking tot de inzet van het handhavinginstrumentarium steeds verder inperkt. Onder deze bestuurlijke en gerechtelijke druk van boven, maar ook door de druk die de steeds mondig wordende burgers via klachten en handhavingsverzoeken opvoeren, ontkomen de handhavingsinstanties zoals de gemeente niet aan het voeren van een actief, strategisch, integraal en operationeel handhavingsbeleid. Hierbij moet de handhavende instantie (jaarlijks) prioriteiten, speerpunten, doelen en activiteiten vastleggen en uitvoeren op basis van heldere probleemanalyses.

Handhaving is overigens veel meer dan feitelijk optreden. Er bestaat een onderscheid tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten vallen onder andere communicatie, voorlichting en vormen van (financiële) ondersteuning als subsidieverlening. De grootste groep klanten/burgers heeft namelijk de intentie om de regels keurig na te leven. Om hen hierin te ondersteunen is het van belang juiste voorlichting te geven en heldere afspraken te maken. Als klanten zich toch niet aan de regels houden proberen we dat tijdig te signaleren, zodat zij en anderen niet onnodig worden geconfronteerd met de vervelende gevolgen van een overtreding.

Hierbij wordt systematisch, wijkgericht en projectmatig onderzocht waarom mensen (welke) regels overtreden. De uitkomsten hiervan gebruiken we om regelovertreding zoveel mogelijk te voorkomen.

Naast deze preventieve maatregelen is het minstens zo belangrijk om klanten die bewust de regels overtreden aan te pakken. Deze overtreders kunnen dan rekenen op een sanctie. Vormen van repressieve instrumenten zijn onder meer controle, toezicht en opsporing plus het hanteren van sancties als bestuursdwang, dwangsom (bestuursrecht) en boetes (strafrecht).

6.2 Jurisprudentie

Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geldt dat alleen van handhavend optreden ten opzichte van een illegale situatie kan worden afgezien onder bijzondere omstandigheden dan wel bij concreet zicht op legalisatie. Onlangs heeft de AbRS dit vereiste nog eens nader gespecificeerd (AbRS 16 mei 2007, LJN: BA5244).

De omstandigheid dat een overtreding door een bestuursorgaan lange tijd ongemoeid is gelaten betekent niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving is, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bevoegde bestuursorgaan verplicht tot handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van handhaving. Dit is het geval als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden kan worden afgezien.

6.3 Gemeentelijk beleid

Op 3 februari 2004 heeft de raad de Kaderstellende nota Integrale Handhaving vastgesteld. Jaarlijks doet het college van burgemeester en wethouders verslag van de werkzaamheden die het afgelopen jaar zijn verricht en wordt een jaarplan opgesteld waarin de werkzaamheden en de prioriteiten voor het komende jaar worden bepaald. Met de invoering van het omgevingsrecht (Wabo, Besluit Omgevingsrecht – BOR, en Regeling Omgevingsrecht - MOR) moet dit nog nadrukkelijker gebeuren vanwege het aanscherpen van de wettelijke eisen.

Integrale samenwerking en prioriteitsstelling

Er is anno 2010 sprake van een gecoördineerde samenwerking tussen de afdelingen van onze gemeentelijke organisatie die de meeste vergunningen verlenen en die de meeste controles uitvoeren. De hiervoor noodzakelijke afstemming, coördinatie en samenwerking vinden hun basis nog steeds in de Nota Integrale Handhaving 2004. Ook de externe samenwerking met handhavingspartijen wordt hierbij betrokken. Wat dat betreft heeft het integrale handhavingsbeleid (de nota integrale handhaving) haar duurzaamheid bewezen, maar ook bij het afhandelen van (illegale) situaties worden heldere keuzes gemaakt als resultante van een deugdelijk afwegingsproces. Al of niet optreden vindt plaats op grond van een rangschikking die wordt opgesteld aan de hand van een prioriteitenstelling en risicobepaling (ernst en kans).

Op basis van de nota integrale handhaving heeft de gemeente twee interne overlegverbanden in het leven geroepen: het Vergunningenoverleg en het Handhavingsoverleg. Er is verder gebleken dat de wijze waarop in Houten al jaren wordt samengewerkt bijna naadloos aansluit op de werkwijze die door de Wabo wordt verlangd. De Wabo is op 1 oktober 2010 ingevoerd en beoogd een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken en levert op termijn een besparing op. Voor wat betreft de nieuwe werkwijze onder de Wabo zal gebruik gemaakt blijven worden van het Vergunningenoverleg. Daarnaast zal het Handhavingsoverleg een prominentere rol gaan krijgen.

Minder vergunningverlening en meer nadruk op toezicht/handhaving

Door de inwerkingtreding van het BOR (bouwregelgeving), het Activiteitenbesluit (milieuregelgeving) en het Gebruiksbesluit (brandveiligheidsregelgeving) komt de nadruk steeds minder op vergunningverlening en steeds meer op toezicht en handhaving te liggen. Door deze wetswijzigingen is er steeds vaker sprake is van meldingen en steeds minder vaak van vergunningen. Toetsen en controles vinden daardoor steeds vaker gedurende of na een bepaalde ontwikkeling plaats. En hoewel aanvankelijk de indruk bestond dat, door de afname van het aantal vergunningen, de werkdruk zou verminderen, is het tegendeel waar. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. Mede om die reden zijnde landelijke vakorganisaties van de Brandweer, het Bouwtoezicht en Milieu (in opdracht van VROM) bezig met de ontwikkeling van een integraal toezichtprotocol. Medio 2008 was de ontwikkeling zo ver dat het een werkbaar instrument was. Dit instrument is inmiddels getest en het blijkt een goede basis te vormen voor integrale controles.

Doordat steeds meer toezicht plaats zal (moeten) gaan vinden, zullen veel mogelijke overtredingen eerder ("tijdens de rit") ontdekt worden. Of en in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor het naleefpercentage, valt op voorhand niet te zeggen. In zijn algemeenheid kan echter wel gezegd worden dat handhavingsacties afnemen en voorkomen worden naarmate het toezicht toeneemt. Het is de bedoeling dat zo veel mogelijk burgers en bedrijven, door een strikt toezicht, bij een eerste controle blijken te voldoen aan alle regels. Hieruit vloeit het zogenaamde naleefpercentage voort. Is eenmaal vastgesteld dat er sprake is van een overtreding waarop handhaving moet volgen, dan voorziet het beleid in een driestappenplan waarlangs de doelen van de handhaving (ongedaan maken onwenselijke/onveilige situatie) kunnen worden bereikt. Het driestappenplan bestaat uit:

  • Stap 1: bestuurlijke waarschuwing;
  • Stap 2: voornemen van een dwangsom/bestuursdwang (voorkeur voor dwangsom);
  • Stap 3: oplegging dwangsom/uitoefening bestuursdwang.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Als het uitwerkingsplan van kracht wordt, worden de bouwplannen getoetst aan de regels van dit plan. Een belangrijk aspect van de handhaving is de naleving van de in het plan opgenomen spelregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en zienswijzen

Een ieder heeft de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerp. De uitkomsten hiervan zijn verwerkt in de nota inspraak en vooroverleg, bijlage 2. De wijzigingen naar aanleiding van de inspraak zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden belanghebbenden een zienswijze op het plan indienen. Er zijn echter geen zienswijzen ingediend. Het plan kan dan ook ongewijzigd worden vastgesteld.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) aan een aantal overlegpartners van de gemeente Houten toegestuurd. Er is door het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een overlegreactie ingediend welke geen aanleiding geeft tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

De gronden van onderhavig bestemmingsplan zijn op dit moment in eigendom bij de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. De kosten en risico's van ontwikkeling komen te liggen bij een partij die de woningen zal realiseren.