direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijf - Paardenbedrijf
Plan: Landelijk gebied 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0317.Landelijkgeb2011-0203

Artikel 6 Bedrijf - Paardenbedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Paardenbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. paardenbedrijven;
  • b. erven, terreinen en parkeervoorzieningen;
  • c. (ontsluitings)wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. watergangen;
  • f. nutsvoorzieningen,


met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken.


Onder het doel 'paardenbedrijf' is per afzonderlijk bestemmingsvlak ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.

In de bestemming is ten hoogste één binnenbak toegestaan, alsmede bedrijfsgebouwen waaronder paardenstallen en paardenboxen.

In de bestemming is ten hoogste één paardenbak per bouwperceel toegestaan, met dien verstande, dat de afstand tot omliggende woningen minimaal 30 m bedraagt en de afstand tot bebouwing op eigen terrein maximaal 10 m bedraagt. Een paardenbak wordt opgericht achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning.

In de bestemming is ten hoogste één open stapmolen per bouwperceel toegestaan, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen minimaal 50 m bedraagt en de afstand tot bebouwing op eigen terrein maximaal 10 m bedraagt. Een open stapmolen wordt gebouwd achter de achtergevellijn van de bedrijfswoning.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven percentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
    • 3. bedrijfsgebouwen mogen een maximale goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 5 m en 8,5 m;
    • 4. bedrijfswoningen mogen een maximale inhoud hebben van 600 m3 en een maximale goothoogte van 3 m;
    • 5. bedrijfsgebouwen dienen een nokrichting te hebben, evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens;
    • 6. bedrijfswoningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 40° en niet meer dan 50° bedraagt;
    • 7. bij de bedrijfswoning mag ten hoogste 80 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 4 m;
    • 8. de afstand tussen gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 8 m en voor voedersilo's 10 m bedraagt;
    • 2. mestplaten en kuilvoerplaten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, dan wel direct aansluitend daaraan;
    • 3. per bouwvlak is ten hoogste één mono-mestvergister toegestaan, welke wordt opgericht achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, binnen het bouwvlak en een bouwhoogte heeft van ten hoogste 10 m;
    • 4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning en paardenbakomheiningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
    • 5. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken zijn niet toegestaan;
    • 6. de bouwhoogte van hooibergen mag niet meer bedragen dan 9 m;
    • 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van transparante paardenbakomheiningen en lichtmasten ten behoeve van paardenbakken, waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van paardenbakomheiningen niet meer dan 1,5 m mag bedragen.
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten minimaal 3 m en maximaal 4 m mag bedragen, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen minimaal 50 m bedraagt.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor overschrijding van het maximaal aantal toegestane m² aan bijgebouwen en overkappingen, ten behoeve van het oprichten van gebouwen onder de kap van (voormalige) hooibergen tot een hoogte van 3 m vanaf peil.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor overschrijding van het maximaal aantal toegestane m² aan bijgebouwen en overkappingen, ten behoeve van de bouw van een hooiberg ter plaatse van een teniet gegane hooiberg, onder de voorwaarde dat deze wordt gebouwd achter (het verlengde van) de brandmuur en binnen het bouwvlak.

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van een mestopslag van maximaal 25 m3 en een maximale bouwhoogte van 2 m, mits de bouw of aanleg in ruimtelijke samenhang met (direct aansluitend bij) bestaande bebouwing plaatsvindt en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het landschapsbeeld;
    • 3. het woon- en leefmilieu;
    • 4. het stiltegebied.

  • e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub b onder 1 voor overschrijding van de daar genoemde maximale bouwhoogte van voedersilo's, tot een maximale bouwhoogte van 12 m.

  • f. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub b onder 3 voor overschrijding van de aldaar bedoelde bouwhoogte van mono-mestvergisters tot een hoogte van maximaal 12 m.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten die zijn opgenomen in Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in kolom A, alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal 300 m², binnen bestaande bedrijfsgebouwen, waarbij geldt dat parkeren plaats vindt op eigen terrein met een maximum van 10 parkeerplaatsen.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten die zijn opgenomen in Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in kolom B, alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal 300 m², mits:
    • 1. de nevenactiviteiten een relatie hebben met het agrarische bedrijf;
    • 2. de nevenactiviteiten plaatsvinden binnen bestaande bedrijfsgebouwen;
    • 3. de nevenactiviteiten een relatie hebben met de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden van de Eemnesser polder;
    • 4. parkeren plaats vindt op eigen terrein met een maximum van 10 parkeerplaatsen.

  • c. In de afweging voor de onder a en b bedoelde afwijkingen worden in elk geval de volgende belangen betrokken:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. de verkeersveiligheid respectievelijk de verkeersaantrekkende werking;
    • 3. de eisen ten aanzien van geluidbelasting vanuit het stiltegebied.

  • d. Bij toepassing van de onder a en b bedoelde afwijkingen geldt dat, indien voor hetzelfde bouwperceel van beide afwijkingsmogelijkheden gebruik wordt gemaakt, de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten die zijn opgenomen in Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven niet meer mag bedragen dan 300 m2.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in Artikel 22 is van toepassing.