Plan: | Laarderweg 70 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0317.BpLaarderweg70-Va01 |
De gemeente Eemnes heeft verzoek binnen gekregen voor de herontwikkeling van de locatie Laarderweg 70, welke niet binnen het vigerende bestemmingsplan past. De locatie valt binnen het bestemmingsplan 'Kern Eemnes'.
Op de locatie Laarderweg 70 heeft jarenlang Garagebedrijf Koot bedrijf gehouden. Het bedrijf heeft de vestiging op de Laarderweg in 2016 gesloten. Sinds de bedrijfsverplaatsing staat het pand leeg. In december 2017 is een eerste schetsplan ingedient voor de herontwikkeling van het terrein. Op het terrein mogen volgens een wijzigingsbevoegdheid 6 grondgebondenwoningen gebouwd worden. De financiële haalbaarheid bij 6 grondgebonden woningen blijkt niet voldoende te zijn door de vorm en toegankelijkheid van de kavel. Vanwege de eis van parkeren op eigen terrein zijn daardoor alleen kleine twee-onder-een-kappers mogelijk met een tuin op het (ongunstig gelegen) noorden of oosten.
De initiatiefnemers hebben in gesprekken met het college een aantal varianten ontwikkeld voor het realiseren van een appartementengebouw met 14 appartementen op het perceel Laarderweg 70. De eigenaar heeft een verzoek ingediend om de vigerende bestemming 'Bedrijf', die op hun perceel rust, te mogen wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
Voor wonen geldt dat voor locaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In onderhavig plan is hier geen sprake van omdat de wijzigingsbevoegdheid 6 woningen toestaat en de laddertoets alleen moet worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling geheel 'nieuw' is. Daarnaast zijn wij van mening dat wanneer de laddertoets wel doorlopen was deze succesvol was verlopen. Er is namelijk sprake van een binnenstedelijke bouwlocatie in de provincie Utrecht waar een groot tekort aan woningbouw locaties is.
In het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eemnes' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Tuin' ten behoeve van omschakeling van de bedrijfsbestemming naar wonen. Omdat de wijzigingsbevoegdheid ruimte biedt voor maximaal 6 grondgebonden woningen, is het niet mogelijk om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid.
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel om de gewenste ontwikkelingen op het perceel Laarderweg 70 te Eemnes mogelijk te maken.
Het plangebied ligt midden in de bebouwde kern van Eemnes. De locatie ligt aan de noordzijde van de Laarderweg en ontsluit op deze weg. Aan de noord-, oost en zuidkant (overzijde van de Laarderweg) van het perceel bevinden zich woningen. Aan de westkant van het perceel bevinden zich een kleinschalig kantoor en een restaurant. De locatie bevindt zich in een overwegend woongebied.
Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1 - Globale ligging locatie Laarderweg 70 (bron: Bing Maps)
Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan:"
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
Het bestemmingsplan heeft een gedetailleerd karakter, waarmee uitsluitend de gewenste ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
De toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 5 en 6 respectievelijk de juridische toelichting, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Laarderweg 70' heeft betrekking op een locatie aan de Laarderweg in Eemnes.
De Laarderweg is een woonstraat die, over een lengte van ongeveer 1200 meter, vrijwel in west-oostelijke richting dwars door de bebouwde kom van Eemnes loopt. Het bebouwde dorpsgedeelte ten noorden van de Laarderweg is bijna even groot als het bebouwde gedeelte ten zuiden ervan. (Zie afbeelding 2.1).
Afbeelding 2.1: Luchtfoto. Ligging perceel Laarderweg 70 midden in het gebouwde gebied van Eemnes.
Het plangebied ligt te midden van woonpercelen, maar er is ook veel ander grondgebruik. Een indicatie daarvan wordt gegeven door afbeelding 2.2.
Afbeelding 2.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Eemnes' , met daarin een overwegende woonbestemming. Maar de verschillende andere soorten bestemmingen maken duidelijk dat er ook veel ander grondgebruik is in de omgeving van perceel Laarderweg 70.
In de huidige situatie bestaat het perceel Laarderweg 70 uit een bedrijfswoning met showroom. Het perceel heeft omstreeks 2016 zijn bedrijfsfunctie verloren. Het perceel Laarderweg 70 heeft een gesamenlijk oppervlak van 2480 m2.
Het plangebied bestaat uit vijf percelen, Afbeelding 2.3 geeft de grenzen van het plangebied weer.
Afbeelding 2.3 - Ligging plangebied en perceelsgrenzen (oranje)
Laarderweg 70
De locatie omvat de voormalige bedrijfswoning en showroom van automobielbedrijf Koot. Dit bedrijf heeft in 2016 na 60 jaar zijn showroom gesloten op deze locatie. De ruimte die na de sloop vrijkomt zal worden ingezet voor het bouwen van 14 nieuwe appartementen.
Afbeelding 2.4 - Voormalige bedrijfswoning en showroom Laarderweg 70
In het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eemnes' kent het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie middelhoge verwachting'. Deze dubbelbestemming zijn er voor het beschermen en veiligstellen van mogelijke archeologische waarden.
Daarnaast zijn er een 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' in het plangebied aanwezig. Binnen deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming te veranderen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ten behoeve van het realiseren van 6 grondgebonden woningen.
Afbeelding 2.5 - Vigerende planologische situatie
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch terrein' blijft in onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd. De overige bestemmingen en aanduidingen komen te vervallen.
De realisatie van een appartementengebouw in plaats van een garagebedrijf past in de historische ontwikkeling van de Laarderweg van een agrarische/industriële omgeving naar een woonstraat. Van de enkele boerderijen die zich ooit aan de Laarderweg bevonden, bestaat nu alleen het pand op de Laarderweg 3 nog (gebouwd in 1676). In de periode van circa 1885 tot 1925 werden er panden bijgebouwd, kleine boerderijtjes waarvan de bewoners wat eigen koeien hielden, vaak naast ander werk dat het hoofdinkomen opleverde.
Voor een goede stedenbouwkundige en ruimtelijke aansluiting binnen het plangebied en zijn wijdere omgeving is gekozen voor een appartementengebouw dat qua architectuur en vorm aansluit bij de bestaande bebouwing.
Hierbij is gekeken naar een dorpse geleding en schaal. Door het toepassen van een samengesteld volume past de nieuwe ontwikkeling binnen het dorpse karakter van de Laarderweg. De groene voortuinen gaan weer doorlopen zoals deze verder in de bestaande structuur aanwezig zijn.
Afbeelding 2.6 - Impressie Laarderweg
Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe.
Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de Amvb voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Een van de hoofddoelen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012) is het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
De voorgenomen transformatie van de locatie Laarderweg 70 past daarom binnen de uitgangspunten van de SVIR.
De bouw van de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt niet rechtstreeks geraakt door de bepalingen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Er is dus geen strijdigheid met het Barro.
De provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 is door de Provinciale Staten van Utrecht (PS) vastgesteld op 12 december 2016. Dit is een herijkte versie van de PRS zoals die door PS was vastgesteld op 4 februari 2013. Gelijktijdig is de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld. In de PRS wordt het ruimtelijke beleid beschreven voor de periode tot 2028. Het uitgangspunt van de PRS is: lokaal wat kan, regionaal wat moet.
De provincie Utrecht wilt haar provincie aantrekkelijk houden om te wonen, te werken en te recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in vier pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven: Accent op de binnenstedelijke opgaven en Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. Onderhavig plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. De eerstgenoemde pijler is hier relevant.
De provincie wil ten minste 2/3e van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren, waardoor de druk op het landelijk gebied vermindert.
Bij onderhavig bestemmingsplan is er sprake van een ontwikkeling in het stedelijk gebied. Er wordt een woonbestemming toegevoegd binnen een bestaande woongebied. Hierdoor is het mogelijk om een nieuw appartementengebouw te realiseren. Dit is in overeenstemming met de pijler ' vitale dorpen en steden' in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening, geconsolideerd (incl. herijking 2016, correctie 2017 en 2e partiële herziening 2018). Vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 10 december 2018, is opgenomen hoe in bestemmingsplannen omgegaan moet worden met het provinciaal belang. De PRV bevat instructienormen, die kaderstellend zijn voor het opstellen van bestemmingsplannen. Er staat bijvoorbeeld dat de waarden van cultureel erfgoed, natuur en landschap beschermd moeten worden, maar niet de wijze waarop. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
Blijkens de PRV ligt onderhavig plangebied in stedelijk gebied.
Afbeelding 3.1. Ligging locatie Laarderweg 70 in Stedelijk gebied: uitsnede plankaart Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016), met locatieaanduiding toegevoegd
Dit stedelijk gebied ligt in het landschap Eemland. In artikel 1.8 lid 3 van de regels van de PRV staat: "Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap." Dat doet dit bestemmingsplan niet. In de bijlage 'Kernkwaliteiten Landschap' bij de PRV staat voor Landschap Eemland toegelicht dat de openheid van het landschap niet mag worden aangetast. Omdat de Laarderweg zich bevindt in bestaand stedelijk gebied, is hiervan geen sprake.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. (Zie ook paragraaf 4.2 Verkeer en infrastructuur)
Het waterbeheerprogramma (WBP) van Waterschap Vallei en Veluwe is vastgesteld op 30 september 2015. Dit WBP geeft de koers van het waterschap aan waarbij samenwerking met partners van groot belang is. De ambities die het waterschap heeft zijn:
Binnen onderhavig bestemmingsplan is er geen sprake van strijdigheid met het regionale beleid, gezien het feit dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.7).
Op 28 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Eemnes het 'Structuurplan Eemnes 2015, behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Het structuurplan dient als toetsings- en ontwikkelingskader voor de gemeente Eemnes en is opgedeeld in een structuurplan voor de periode tot 2015 dat wordt aangevuld met een streefbeeld 2030.
Op 26 september 2011 heeft de gemeenteraad een partiële herziening vastgesteld van de structuurvisie ten behoeve van Zuidpolder.
De veranderingsprocessen zijn in het structuurplan verkend aan de hand van de lagenbenadering. Ook het ruimtelijk streefbeeld is met behulp van deze methode ontwikkeld. Het streefbeeld voor 2030 is gebaseerd op vijftien bouwstenen, gegroepeerd aan de hand van de lagenbenadering. Aan de basis van het streefbeeld staat de scheiding van Eemnes in een open, buitendijks gelegen poldergebied en een binnendijks gelegen zone waarin de ontwikkelingen zich concentreren. Groen en water worden daarbij op een actieve manier in het landschap tot ontwikkeling gebracht, door de mogelijkheden voor natuur en duurzaam waterbeheer te benutten.
De Structuurplankaart fungeert als toetsingskader voor alle zich voordoende initiatieven met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen, zowel afkomstig van publieke als van private partijen. Voor de Kern wordt beoogd: ‘de ontwikkeling van het nieuwe dorpscentrum, versterking van de aanwezige groenstructuur, ontwikkeling van (ouderen)woningen op vrijkomende locaties, re-allocatie van voorzieningen, revitalisering van het bedrijventerrein Zuidbuurt en herinrichting van de Laarderweg tot verblijfsstraat
De ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt in dit bestemmingsplan Laarderweg 70 past binnen deze visie.
De gemeente Eemnes heeft een toekomstvisie opgesteld (oktober 2008) voor de periode tot 2020 met doorkijk naar 2030: 'Toekomstvisie Eemnes 2030; behoud met ruimte voor dynamiek'. In deze visie worden ontwikkelingen op het terrein van wonen, werken en voorzieningen onder de loep genomen en waar nodig bijgestuurd vanuit de gemeentelijke regierol.
De gemeente Eemnes wil:
Onderhavig bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid zoals geformuleerd in het Structuurplan en de Toekomstvisie.
De belangrijkste doelstelling van het lokale woonbeleid is om de woningvoorraad, nu en in de toekomst, zo goed mogelijk af te stemmen op de woonwensen van de inwoners van de gemeente Eemnes. Eemnes vindt het belangrijk dat de inwoners in elke levensfase een passende woning kunnen vinden in de gemeente.
Uit de Woonvisie komt naar voren dat de bevolkingssamenstelling van Eemnes de komende jaren veranderd. De bevolking verouders en het aandeel éen en twee huishoudens neemt flink toe. Het streven is 40% nultredenwoningen, bij voorkeur binnen een maximale rollator afstand van 500 meter van voorzieningen. De locatie Laarderweg 70 ligt op slechts 600 meter afstand van voorzieningen Minnehof en Huis van Eemnes en sluit daardoor aan bij de woningbehoefte.
Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft hoge prioriteit binnen de gemeente Eemnes. We vinden dat niet alleen onze huidige inwoners prettig en gezond moeten kunnen wonen, maar ook de generaties na ons. We volgen daarom de nieuwste ontwikkelingen en zetten breed in op duurzame oplossingen. Bijvoorbeeld als het gaat om het aardgasvrij maken van onze woonwijken.
Ook een goede menging van verschillende woningtypen over de buurten vormt een belangrijke basis voor de sociale samenhang die zo kenmerkend is voor Eemnes.
Onderhavig bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid zoals geformuleerd in het Structuurplan, de Toekomstvisie en de Woonvisie.
Gezien de beperkte reikwijdte van dit bestemmingsplan zijn niet alle milieuonderzoeken noodzakelijk. Het plan biedt een bouwmogelijkheid voor 14 nieuwe woningen, in een omgeving waarin de woonfunctie overweegt, maar waarin ook andere functies aanwezig zijn. Het onderwerp verkeer en infrastructuur is van belang wegens de nadruk die het provinciale beleid hierop legt. Hieronder wordt een en ander toegelicht.
Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten.
Elke milieucategorie kent een bijbehorende richtafstand
Een milieubelastende activiteit wordt ondergebracht in een milieucategorie. Per milieu categorie geldt een aan te houden richtafstand. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Ten aanzien van het omgevingstype gemengd gebied kunnen kortere afstanden worden aangehouden, zoals aangegeven in de onderstaande tabel 1.
Categorie | Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand tov gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 1 - richtafstanden
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Wijze van meten van afstanden
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Op het perceel direct naast de ontwikkeling is een restaurant gevestigd. Dit is een bedrijf met een milieucategorie 1 en een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Omdat de nieuwe ontwikkeling in gemengd gebied ligt mag de richtafstand worden verkleind tot 0 meter.
Gelet op het bovenstaande kan worden geconstateerd dat in de directe omgeving van de nieuwe locatie geen bedrijven of instellingen voorkomen waarvan de milieuzone tot in of nabij het plangebied reikt. Dus er kan vanuit worden gegaan dat ter plaatse sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
In artikel 1.6 lid 1 van de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016) staat: "De toelichting op een ruimtelijk besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan."
Verkeersontsluiting, parkeren en bereikbaarheid
De ontsluiting van het perceel zal plaatsvinden via één centrale ontsluiting die het parkeren op eigen terrein bereikbaar maakt. Het perceel wordt verder ontsloten vanaf de Laarderweg. Vanaf de Laarderweg zijn alle uitvalswegen en de snelweg goed te bereiken.
Ten aanzien van het parkeren wordt de parkeernorm (op basis van de CROW-normen) gehaald. De locatie betreft een weinig stedelijk gebied, ligging rest bebouwde kom. Hierbij hoort een midden bandbreedte qua kencijfer appartement duur. Per appartement is uitgegaan van een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen, inclusief 0,3 pp voor bezoek. Omdat de aanwezigheid van bezoekers niet altijd gelijktijdig zal plaatsvinden met de aanwezigheid van bewoners, mag rekening gehouden worden met dubbelgebruik van de parkeerplaatsen. De CROW hanteert hiervoor vastgestelde aanwezigheidspercentages, welke voor deze ontwikkeling is toegepast.
Door deze correctie toe te passen moeten er voor deze ontwikkeling 26 parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor 14 appartementen (14x(1,8 x 0,9 + 0,3 x 0,8)) = 26,04, afgerond 26 parkeerplaatsen. In het plangebied worden 26 parkeerplaatsen aangelegd voor 14 appartementen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Aantal verplaatsingen
Het aantal verplaatsingen dat deze ruimtelijke ontwikkeling (toevoegen van 14 woningen in plaats van de bedrijfsvestiging van een garagebedrijf) tot gevolg heeft, is kleiner dan toen de garage in bedrijf was. De verkeersbewegingen zijn doorgerekend aan de hand van de CROW-normen. Voor 14 appartementen in weinig stedelijk gebied (bron: CBS) komt de verkeersgerenatie per etmaal op:
(14 appartementen x 7,1) x 1,11 = 110 motervoertuigbewegingen/werkdagetmaal.
Het gebruik dat nu wordt gemaakt van de Laarderweg, wordt daardoor niet vermeerderd.
Ontsluiting voor de verschillende vervoerwijzen
Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad van Eemnes het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) 2017-2021 Eemnes vastgesteld. Dat plan is, in BEL Combinatie-verband, samen opgesteld met de gemeenten Blaricum en Laren.
Hoofdstuk 2 van het GVVP voorziet in een beschrijving van de wijze waarop het Eemnes (de omgeving van het plangebied in ruime zin) wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen. Omdat het plangebied centraal ligt in het bebouwd gebied van Eemnes, raken de beschrijvingen van de verschillende vervoerwijzen in Eemnes voor een groot deel ook aan die locatie.
Zo staat er over het gemotoriseerd verkeer het volgende over de Laarderweg: "De Laarderweg doorsnijdt als 30 km/uurweg het dorp (en het dorpshart). De verkeersintensiteiten op de weg zijn relatief hoog voor een verblijfsgebied."
Over het langzaam verkeer wordt gezegd: "Eemnes heeft een fijnmazig netwerk voor langzaam verkeer. Er is één fietsroute die de clusterschool, sporthal De Hilt, de basisscholen De Hobbitstee, Noorderlicht en de locatie van het voormalige winkelcentrum Eemhof met elkaar verbindt. Deze route is vrijwel geheel vrijliggend uitgevoerd. Voor voetgangers zijn vrijwel overal voorzieningen aanwezig." De genoemde fietsroute loopt op korte afstand langs Laarderweg 70. Voetpaden zijn er aan beide kanten van de Laarderweg.
Ook openbaar vervoer wordt behandeld in het GVVP: "Eemnes wordt twee keer per uur aangedaan door de regionale buslijn, die rijdt vanuit Hilversum via Baarn, de Wakkerendijk, het Dorpshart, Noordersingel en het gemeentehuis door naar het Tergooi ziekenhuis Blaricum en verder naar station Naarden-Bussum. De bushaltes liggen op beloopbare afstand van het plangebied.
Knelpunten
Knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer worden niet veroorzaakt door het appartementengebouw op het perceel Laarderweg 70. Dat neemt niet weg dat er wel knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer bestaan op en om de Laarderweg.
Daarom is in het GGVP onder andere de volgende maatregel opgenomen:
"Afwaardering Laarderweg (inclusief aanleg rotonde t.h.v. de Braadkamp). De Laarderweg wordt verder afgeschaald en daardoor iets minder aantrekkelijk voor sluipverkeer. Geluidhinder moet afnemen, veiligheid voor langzaam verkeer neemt toe. Het kruispunt met de Noordersingel/Braadkamp wordt een rotonde. De Laarderweg wordt op een aantal plekken makkelijker voor langzaam verkeer om over te steken. Vrachtverkeer wordt van de Laarderweg geweerd. Landbouwverkeer krijgt andere oost-west routes (op korte termijn aan het einde van de Meentweg naar de Gooyerweg, door verbetering van de brug)."
Het voorgenomen uitvoeringsprogramma van het GVVP kent de volgende onderdelen (nader uit te werken):
De oplossing van de knelpunten rond de Laarderweg is in dit uitvoeringsprogramma prominent aanwezig.
Conclusie
Met betrekking tot verkeer en infrastructuur kan worden geconstateerd dat er geen belemmeringen zijn voor de toevoeging van appartementen op het perceel van de Laarderweg 70.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. Artikel 74 Wgh bepaalt hoe groot de geluidszone van een weg is en in welke gevallen er sprake is van géén geluidszone. Wegen die zijn aangeduid als woonerf of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, hebben géén geluidszone.
Indien de geluidsbelasting op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB, is het mogelijk dat B&W hiervan ontheffing verlenen tot een hogere waarde van maximaal 63 dB in stedelijk gebied. Om een hogere waarde aan te kunnen vragen moet worden voldaan aan twee voorwaarden:
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Noordersingel, Zuidersingel en Rijksweg A27. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het onderhavige akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Laarderweg en Veldweg inzichtelijk gemaakt.
Adviesbureau Tritium B.V. heeft een akoestisch onderzoek (zie Bijlage 1) uitgevoerd voor de locatie. Daarnaast heeft Adviesbureau Tritium B.V. twee aanvullende onderzoeken uitgevoerd naar de geluidsreflectie ten gevolge van de nieuwbouw op nabij gelegen woningen. Respectievelijk Laarderweg 64 (zieBijlage 9) en Laarderweg 79-81 (zie Bijlage 10).
Conclusie:
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Noordersingel, Zuidersingel en Rijksweg A27. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen.
Voor de 30 km/uur weg Veldweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de 30 km/uur weg Laarderweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de richtwaarde met maximaal 10 dB overschrijdt.
Voor de gezoneerde wegen Noordersingel en Zuidersingel geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt.
Voor de Rijksweg A27 geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde op enkele toetspunten (ter hoogte van de tweede verdieping) overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
Het verder ophogen van het bestaande geluidscherm of het aanleggen van een nieuw geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregel) ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Nota Geluidbeleid Gemeente Eemnes". In onderhavige situatie wordt een niet-geluidgevoelige functie vervangen door de nieuwbouw van een geluidgevoelige functie, zonder ingrijpende wijzigingen in de stedenbouwkundige structuur. Derhalve wordt voldaan aan het ontheffingscriterium.
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn in voorgaande paragrafen beschouwd. Maatregelen ontmoeten bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard.
Er dient enkel een hogere waarde aangevraagd te worden voor de appartementen welke geluidbelast zijn vanwege wegverkeerslawaai op een gezoneerde weg. Voor onderhavig plan betekent dit dat er enkel voor appartementen 11, 12 en 13, welke geluidbelast zijn ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Rijksweg A27, een hogere waarde aangevraagd dient te worden. De eis voor een geluidluwe gevel geldt derhalve enkel voor deze appartementen. Appartement 11 beschikt over een geluidluwe gevel. Door middel van het plaatsen van een verhoogde borstwering van 1,2 meter ter plaatse van de loggia's van appartementen 12 en 13 kan ook hier een geluidluwe gevel gecreëerd worden. Een alternatief is het toepassen van te openen daklichten. Deze daklichten dienen te worden aangebracht ter hoogte van de woonkeukens van appartementen 12 en 13. Conform opgave van de gemeente Eemnes is dit een gelijkwaardige oplossing voor de gebruikelijke toepassing van een geluidluwe gevel
Op basis van vorenstaande motivatie wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien er voor enkele appartementen sprake is van een procedure hogere waarde, is voor deze appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels uitgevoerd.
Voor de woning aan de Laarderweg 64 geldt dat de geluidsbelasting door reflecties na realisatie van de nieuwe bebouwing lager is dan de geluidsbelsating in de huidige situatie. Het verschil bedraagt tussen de 0,1 en 1,2 dB. Voor de woningen Laarderweg 79 en 81 geldt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de A27 op zowel de begane grond als de 1e verdieping bij de realisatie van het appartementengebouw in de nieuwe situatie lager is dan in de huidige situatie. Het verschil bedraagt tussen de 0,4 en 0,8 dB.
Procedure Hogere Grenswaarde
Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan wordt de procedure hogere grenswaarde opgestart.
Ten behoeve van de procedure hogere waarde dient conform artikel 110f Wgh de cumulatieve geluidbelasting te worden bepaald, indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron. Allereerst dient vastgesteld te worden of van een relevante blootstelling door verschillende geluidbronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die onderscheiden bronnen wordt overschreden. Conform de Wet geluidhinder dienen voor de cumulatie de zoneplichtige wegen en spoorwegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en/of luchtvaart meegenomen te worden. De cumulatieve geluidbelasting dient bepaald te worden conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (bijlage I, hoofdstuk 2 "Rekenmethode cumulatieve geluidsbelasting"). De correctie conform artikel 110g Wgh met betrekking tot wegverkeer wordt hierbij niet toegepast.
Dit betekent dat in onderhavige situatie de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald hoeft te worden en dat uitsluitend rekening gehouden dient te worden met de geluidbelasting ten gevolge van de Rijksweg A27. De geluidbelastingen zijn opgenomen in de bijlage van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en bedraagt maximaal 53 dB.
Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is (in verband met de hoogte van de geluidbelasting ten gevolge van de niet zoneplichtige wegen) de cumulatieve geluidbelasting alsnog bepaald voor alle gemodelleerde wegen. De cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de beoogde nieuwe appartementen is opgenomen in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en bedraagt maximaal 63 dB.
Hiermee wordt voldaan aan de Wet Geluidhinder.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan toch enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is minimaal een historisch onderzoek noodzakelijk. Een daadwerkelijk onderzoek kan beperkt blijven tot delen die uit dat historisch onderzoek als verdacht naar voren zijn gekomen.
Voor het plangebied is in 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (zie Bijlage 2). Vanwege de lange looptijd van de voorbereidingsfase is in 2018 opnieuw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3).
Conclusie voor het plangebied
Middels het verkennend bodemonderzoek 2018 is aanvullend op het verkennend bodemonderzoek van 2016 de eindsituatie bepaald ter hoogte van de (voormalige) wasplaats en olieopslag en de in 1998 gesaneerde restverontreiniging. Bij beide deellocaties zijn geen verontreinigingen vastgesteld, die samenhangen met de voormalige activiteiten. De aanwezige licht verontreinigingen met barium in het grondwater is meer regionaal van karakter en komen in de omgeving vaker in deze mate voor.
De hypothese 'verdacht' komt hiermee te vervallen. De onderzoeksresultaten leggen de eindsituatie van de onderzochte (deel-) locaties vast met betrekking tot de geanalyseerde stoffen.
Gezien het voornemen om het onderzoek tevens te gebruiken voor de aanvraag voor de bestemmingswijziging is de locatie aanvullend onderzocht. Hierbij is de bovengrond licht verontreinigd bevonden met PAK. Het gehalte ligt onder de waarde van wonen uit de regeling bodemkwaliteit en voldoet daarmee aan de beoogde bestemming van het perceel. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld.
De onderzoeksresultaten competeren de rapportage uit 2016. Er zijn geen milieutechnische belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor het perceel.
Volgens de Wet luchtkwaliteit dragen 'kleine' projecten niet in betekenende mate bij aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. Grote projecten, zoals bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen), dragen wel in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)', een regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 31 oktober 2007, geeft de categorieën van gevallen aan die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in het geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, volgens artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en artikel 4 lid 2 bijlage 3B.2 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Het onderhavige bestemmingsplan, dat de toevoeging van 14 nieuwe woningen mogelijk maakt, is zodanig beperkt van omvang dat gesteld mag worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het ontwikkelingsgebied voor de jaren 2017, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie als gevolg van de beoogde ontwikkelgebieden in de omgeving reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.
NO2
Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2017. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.
PM10
Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 licht toenemen ten opzichte van 2016. In 2030 neemt de concentratie echter weer af.
Ter plaatse van het plangebied is de concentratie PM10 in 2030 kleiner dan de concentratie in 2017. Er wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).
De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. Deze wordt nergens overschreden.
PM2,5
Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 in 2020 licht toenemen, maar in 2030 weer licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook in 2030 wordt voldaan aan de WHO-advieswaarde van 10 µg/m3.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan, dat de toevoeging van 14 appartementen mogelijk maakt, is zo van omvang dat gesteld mag worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden, legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderscheid wordt gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen waar veel mensen verblijven, zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen, scholen of grotere kantoor- of winkelcomplexen. Beperkt kwetsbare objecten kunnen bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen zijn. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, lpg-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Voor het maken van het bestemmingsplan betekent het vorenstaande dat in ieder geval aandacht aan het besluit moet worden besteed.
In het plangebied en omgeving komen geen bedrijven of transportroutes voor, die vanwege veiligheidsaspecten belemmeringen (kunnen) opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. De afstand tot de A27 is ook meer dan voldoende groot.
Afbeelding 4.1 - Uitsnede risicokaart
Buisleidingen
Door de kern van de gemeente Eemnes lopen geen buisleidingen. Er lopen twee transportleidingen voor gas ter hoogte van de A1 op grote afstand (ruim 3 km) van het plangebied. Deze leidingen hebben geen invloed op het plangebied.
De Veiligheidsregio Utrecht is om advies gevraagd ten aanzien van het bestemmingsplan. (zie Bijlage 4)
Op grond van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) hebben zij geadviseerd op de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen. Voor dit advies is een inzicht in de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen noodzakelijk.
Effecten van een incident met gevaarlijke stoffen op de snelweg
Het plangebied ligt op circa 325 meter van de rijksweg A27 waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De maatgevende ongevalsscenario's bij de rijksweg zijn: een Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion (BLEVE) en/of het vrijkomen van een toxische wolk.
Scenario BLEVE
In twee situaties kan een BLEVE ontstaan als gevolg van een ongeval met een tankwagen met LPG (GF3):
Tabel 1 'effecten scenario warme Bleve' laat zien dat het plangebied, met een ligging op circa 325 meter afstand van de rijksweg, zich bevindt in de 3e ring (245 meter-380 meter). Dit betekent dat door de vrijkomende hittestraling (25 tot 10 kW/m2) er buiten gewonden kunnen ontstaan met 1e, 2e en 3e graads-brandwonden. Er zijn op deze afstand geen dodelijke slachtoffer te verwachten.
Scenario toxische wolk
Een ongeval met een tankwagen met de toxische vloeistof acryl(o)nitril wordt als het maatgevende scenario voor een toxische wolk beschouwd. Het heersende weertype op het moment van het ongeval is van grote invloed op de omvang van het bedreigde gebied. De hierna aangegeven waardes behoren bij het ongunstige weertype F1,5, welke stabiel weer inhoud met een windsnelheid van 1,5 m/s.
Bij het catastrofaal falen van de tankwagen, bijvoorbeeld als gevolg van een botsing, ligt de 5% letaliteitscontour op circa 540 meter. Daarnaast geldt voor dit scenario dat na 10 minuten de zogenoemde levensbedreigende waarde (LWB) op een afstand van circa 310 meter ligt. Na een uur kan de LBW zich uitbreiden tot circa 1340 meter afstand, waarbij een alarmeringsgrenswaarde (AGW) geldt tot op een afstand van 1910 meter.
De levensbedreigende waarde (LBW) geeft de luchtconcentratie van een stof aan waarboven mogelijk sterfte optreedt of levensbedreigende aandoeningen kunnen ontstaan. De alarmeringsgrenswaarde (AGW) geeft de luchtconcentratie aan van een stof waarboven onherstelbare of andere ernstige gezondheidseffecten kunnen optreden, of waarbij door blootstelling aan de stof personen minder goed in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen.
Omdat het plangebied binnen het effectgebied van de snelweg A27 ligt is het mogelijk dat er gewonden en/of dodelijke slachtoffers ontstaan als gevolg van een toxische wolk.
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken.
Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen van de risicobron en het plangebied
De risicobron (rijksweg A27) is voor de hulpdiensten goed bereikbaar in zowel noordelijke als zuidelijke richting via de af- en oprit 34 Eemnes.
Er ligt geen open water/bluswater direct langs het tracé van de rijksweg waardoor voor een langdurige blusinzet het bluswater uit de openbare bluswatervoorziening van de bebouwde omgeving opgebouwd moet worden.
De bereikbaarheid van het plangebied Laarderweg 70 is goed en de aanwezige bluswatervoorzieningen zijn voldoende. De finale toetsing van deze beide aspecten voor het plangebied vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.
Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid in het rampgebied is bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval.
Voor het scenario van een toxische wolk is de beste optie om in het gebouw te schuilen tot de lekkage is verholpen en/of de concentratie in de lucht laag genoeg is om het gebied te ontvluchten. Daarvoor is het noodzakelijk dat de gifwolk het gebouw niet binnendringt. Het eenvoudig en snel kunnen uitschakelen van het mechanisch ventilatiesysteem is daarvoor een vereiste.
Conclusie
Het voorgenomen plan is dan ook planologisch aanvaardbaar voor het aspect externe veiligheid.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er geldt geen wateropgave voor het gebied. Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een negatieve invloed hebben op de waterhuishouding. De realisatie van de nieuwe woningen op het perceel Laarderweg 70 zorgt voor een beperkte afname van het verhard oppervlak.
Uit de t kwam naar voren dat er geen watercompensatie hoeft plaats te vonden. Na overleg met het waterschap adviseren zij wel om te zorgen voor klimaatrobuuste oplossingen als zoveel mogelijk hemelwater laten infiltreren en het doorspoelen van het toilet met regenwater. De afvoer van hemelwater zal op het eigen terrein worden geregeld. Het vuilwater zal aangesloten worden op het rioleringsstelsel van de gemeente. Dit is een gemengd stelsel.
Er bestaan vanuit wateroogpunt geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
En maakt bij soortenbescherming onderscheid tussen:
In de directe nabijheid en rondom het plangebied zijn geen natuurgebieden aanwezig waarvoor gebiedsbescherming geldt. Het plangebied bestaat uit bebouwing en een verhard erf. De bestaande natuurwaarden van het plangebied zijn laag.
Adviesbureau Tritium B.V. heeft een quickscan (zie Bijlage 5) uitgevoerd naar de aan- en afwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied.
Onderzoek:
Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
Het met dakpannen bedekte dak van het pand Laarderweg 70 te Eemnes is geschikt als jaarrond beschermde vaste verblijfsplaats voor de gierzwaluw en de huismus. Bovendien zijn huismussen in de directe omgeving van het plangebied waargenomen. Om deze redenen dient aanvullend onderzoek te worden gedaan naar beide vogelsoorten. Voor de huismus houdt dit in dat er twee veldbezoeken moeten worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 15 mei of vier bezoeken in de periode van 10 maart tot en met 20 juni om aan te tonen dan wel uit te sluiten of en waar de huismussen vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. Locaties van nesten en essentiële onderdelen van het leefgebied dienen hierbij te worden geïnventariseerd. Dit onderzoek dient overdag op een geschikt moment te worden uitgevoerd in de periode van twee uur na zonsopkomst tot twee uur voor zonsondergang (BIJ12, 2017b).
Om uit te sluiten dan wel aan te tonen dat de gierzwaluw een jaarrond beschermde verblijfplaats heeft in de bebouwing binnen het plangebied dienen 3 veldbezoeken uitgevoerd worden in de periode van 1 juni tot en met 15 juli tussen 2 uur voor zonsondergang tot zonsondergang. Hiervan dient minimaal één inventarisatie tussen 20 juni en 7 juli uitgevoerd te worden (BIJ12, 2017a).
Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Het te slopen pand met het woninggedeelte is geschikt als vaste verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vijf veldbezoeken, waarvan drie in de periode van 15 mei tot 15 juli en twee in de periode van 15 augustus tot 1 oktober. Een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 van Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging
(Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus & Zoogdiervereniging, 2017).
Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Zorglicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als "veilige" periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Conclusie:
Nader onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen
Uit de quickscan flora en fauna is naar voren gekomen dat er een nader onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen noodzakelijk is. (zie Bijlage 6)
Huismusonderzoek
Het aanvullend huismusonderzoek is uitgevoerd met twee veldbezoeken in de periode van 1 april tot en met 15 mei. De veldbezoeken dienen te worden uitgevoerd met een tussenperiode van minimaal 10 dagen. De huismusinventarisaties zijn uitgevoerd op de dagen 1 mei en 14 mei 2019. Hierbij is gelet op nestindicatief gedrag (nestbouw, transport van voedsel, bedelende jongen), zingende mannetjes, baltsgedrag en aanwezigheid van een paartje bij een potentiële nestplaats.
Gierzwaluwonderzoek
Het aanvullend gierzwaluwonderzoek is uitgevoerd met drie veldbezoeken in de periode van 15 mei tot en met 15 juli, waarvan minimaal één inventarisatie tussen 20 juni en 7 juli. De gierzwaluwinventarisaties zijn uitgevoerd op de dagen 6 juni, 26 juni en 15 juli 2019. Hierbij is gelet op laagvliegende, luidruchtige dieren, die vluchten maken op dakgoot-, nok- c.q. huishoogte en op het bezoek aan een waarschijnlijke nestplaats door invliegende gierzwaluwen. k
Vleermuisonderzoek
Het aanvullend vleermuisonderzoek is uitgevoerd met vijf veldbezoeken, waarvan drie bezoeken in de periode 15 mei tot en met 15 juli en twee bezoeken in de periode 15 augustus tot en met 1 oktober zijn uitgevoerd.
Conclusies
Binnen het onderzoeksgebied zijn twee vaste verblijfplaatsen (twee nesten) van huismussen en één zomerverblijfplaats van een laatvlieger aangetroffen. In verband met de sloop van het pand, zullen deze verblijfplaatsen worden aangetast. Er zullen dus mitigerende maatregelen genomen moeten worden voor deze dieren.
Het onderzoeksgebied zal geen essentieel foerageergebied zijn voor deze soorten. Binnen het onderzoeksgebied wordt wel gefoerageerd door vooral de gewone dwergvleermuis, huismussen en gierzwaluwen. Het betreft echter geen essentieel foerageergebied, de omliggende tuinen worden vaker gebruikt als foerageergebied en zijn ook geschiktere foerageergebieden.
Effectenbeoordeling
Om overtreding van Wet natuurbescherming te voorkomen dienen enkele maatregelen genomen te worden in verband met de aangetroffen verblijfplaatsen van huismussen en laatvlieger. De meest voorkomende maatregelen die bij deze activiteiten zullen worden genomen, zullen in dit geval worden toegepast en zijn hieronder uitgewerkt. Deze maatregelen worden genomen conform het kennisdocument van de huismus (2017) en beschikbare informatie van de laatvlieger. Van deze laatst genoemde soort is geen kennisdocument aanwezig, dus wordt er gebruik gemaakt van onder andere een onderzoek van Bureau Waardenburg (Korsten, 2018).
Vaste verblijfplaatsen huismus Door de voorgenomen plannen zullen twee vaste verblijfplaatsen (nesten) van huismussen aangetast worden. Om het verlies van de verblijfplaatsen op te vangen dienen er mitigerende maatregelen te worden genomen. Als mitigerende maatregel dienen er minimaal vier huismuskasten te worden opgehangen om de twee verblijfplaatsen van de huismussen in het pand te mitigeren. Er zijn in mei 2019 vier nestkasten van Vivara Pro (type NK-MU-06) opgehangen. Deze kasten zijn opgehangen in een straal van minder dan 50 meter van de huidige verblijfplaatsen vandaan. Dit valt ruim binnen de toegestane 200 meter van de oorspronkelijke nestplaats. Tevens zijn de kasten opgehangen volgens de specificaties van het kennisdocument van de huismus (2017). Indien mogelijk zal de nieuwbouw weer geschikt gemaakt worden voor huismussen door middel van bijvoorbeeld vogelvides.
Vaste verblijfplaatsen laatvlieger In verband met het zomerverblijf van de laatvlieger die is aangetroffen in de te slopen bebouwing dienen alternatieve verblijfplaatsen te worden aangeboden. In veel gevallen kunnen voor vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis, tijdelijke vleermuiskasten en permanente (inbouw)kasten voor vleermuizen worden geplaatst. Echter zijn er weinig waarnemingen bekend van de laatvlieger die vleermuiskasten gebruikt als verblijfplaats (Messchede et al. 2000, Simon et al. 2004, Heise 1983). De waarnemingen betreffen meestal individuele dieren. In dit geval betreft het ook een zomerverblijf van één individu.
Voor deze soort zal mogelijk een in de buurt aanwezig gebouw geschikt gemaakt moeten worden als alternatieve verblijfplaats voor de laatvlieger, door bijvoorbeeld vleermuiskasten in te bouwen in het dak. Een andere mogelijkheid is het plaatsen van middelgrote tot grote meervoudige kasten als tijdelijke verblijfplaats. Deze kasten zijn potentieel geschikt als zomerverblijf voor de laatvlieger. Er zijn in augustus 2019 twee vleermuiskasten, geschikt als zomerverblijf, geplaatst. Deze zijn geplaatst binnen de straal van 200 meter ten opzichte van de huidige verblijfplaats van de laatvlieger. Het plaatsen van alternatieve verblijfplaatsen voor de laatvlieger is maatwerk en zal in een activiteitenplan verder worden uitgewerkt.
Werken buiten de kwetsbare periode van huismussen Vaste verblijfplaatsen van huismussen worden in principe jaarrond gebruikt. De periode waarin het minst kwetsbaar is om activiteiten uit te voeren is de periode van september tot en met februari. De periodes waarin de werkzaamheden het best kunnen plaatsvinden zijn weergegeven in onderstaande figuur.
De sloop van het pand zal mogelijk binnen het broedseizoen worden uitgevoerd. Daarom dient het pand daarvoor ongeschikt gemaakt te worden. Dit dient plaats te vinden buiten het broedseizoen van de huismus (buiten de periode maart tot en met augustus) en buiten koude perioden (bij perioden van matige nachtvorst).
Onderbouwing in welke periodes de activiteiten het best kunnen plaatsvinden (bron BIJ12, 2017)
De huismus is een soort die erg gemakkelijk alternatieve verblijfplaatsen zoals mussenkasten in gebruik neemt. Tevens verlaat deze soort ook op natuurlijke wijze na een paar jaar het nest. Het nest kan na een aantal jaren vervuild raken door uitwerpselen en de beestjes die daardoor in het nest komen.
Werken buiten de kwetsbare periode van laatvlieger De zomerverblijfplaats van de laatvlieger bevindt zich onder het dak van het pand. Voor het pand gesloopt kan worden dient het dak ongeschikt gemaakt te worden voor deze soort. Omdat het een zomerverblijf betreft is de meest kwetsbare periode van april tot en met september. Om de bebouwing vóór de sloop ongeschikt te maken is het wenselijk ook buiten de kraamperiode en de winterrustperiode te starten met het uitvoeren hiervan. De minst kwetsbare periodes betreffen in dit geval de maand april, augustus en tweede helft van oktober (figuur 4 op de volgende pagina).
Kwetsbare en minder kwetsbare periodes van laatvlieger voor het uitvoeren van
werkzaamheden (bron: Korsten, 2018)
Eindconclusie
Stikstofdepositie
De bescherming van de natuurgebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie. Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied.
In het kader van de in de Wnb opgenomen instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden dient onderzocht te worden wat de gevolgen zijn van de in het plan geboden maximale planologische mogelijkheden. Voor de referentiesituatie dient daarbij uitgegaan te worden van de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.
Voor het planvoornemen aan de Laarderweg 70 is een AERIUS berekening uitgevoerd met de nieuwste versie (d.d. 16 september 2019) (zie Bijlage 7)
Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator 2019 blijkt dat er ten gevolge van de beoogde planontwikkeling geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn 'significante (negatieve) effecten' op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde. Bovendien moet worden opgemerkt dat in de berekening geen rekening is gehouden met (interne) saldering en er desondanks geen toename van stikstof is berekend. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien voor het beoogde planvoornemen.
Blijkens de archeologische beleidskaart van de gemeente Eemnes ligt het plangebied in een gebied met middelhoge archeologische verwachting. In dit gebied kunnen archeologische resten voorkomen, die door de provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Bij een bodemverstoring met een oppervlakte van 500 m2 en meer en een diepte van meer dan 50 cm onder het maaiveld geldt een onderzoeksplicht.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is daarom door Transect een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende en karterende fase uitgevoerd (d.d. 18 april 2019; zie Bijlage 8).
Op basis van het bureauonderzoek is een middelhoge verwachting opgesteld voor de periode Laat-Paleolithicum- Neolithicum. Indien aanwezig, zullen resten uit deze perioden zich in de top van het dekzand bevinden. Gedurende het Neolithicum heeft veenvorming opgetreden in het plangebied waardoor het geen gunstige locatie voor bewoning was, hierom is er een lage verwachting op archeologische resten uit de Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen opgesteld. Op basis van het ontbreken van historische bebouwing op historisch kaartmateriaal is een lage verwachting voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd opgesteld.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat in het plangebied dekzand aanwezig is tussen 1,3 en 0,75 m NAP. Er zijn sporen van bodemvorming waargenomen, bestaande uit een inspoelingshorizont en C-horizont. Een A- en E-horizont zijn niet aangetroffen. Dit houdt in dat het dekzandprofiel deels is afgetopt. Hiermee zullen vindplaatsen die zich kenmerken door een vondststrooiing in de A-horizont (zoals Laat-Paleolithische en Mesolithische vindplaatsen) niet meer aanwezig zijn. De middelhoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum - Mesolithicum kan naar beneden worden bijgesteld. Grondsporen kunnen zich echter nog wel aftekenen in de C-horizont. Dit betekent dat vindplaatsen die zich hierdoor kenmerken (zoals uit de periode Neolithicum-Vroege Middeleeuwen) wel aanwezig kunnen zijn in het plangebied. De middelhoge verwachting voor het Neolithicum kan worden gehandhaafd. Daarnaast kan de lage verwachting voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd worden gehandhaafd; er zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van archeologische resten uit deze periode binnen het plangebied (zoals cultuurlagen of funderingsresten). Dergelijke resten werden vanuit het bureauonderzoek ook niet verwacht. Op basis van de bouwtekeningen van de huidige bebouwing en een uitgevoerde sanering zijn locaties aan te wijzen die aantoonbaar verstoord zijn. Dit wordt eveneens bevestigd door een boring in dit gedeelte van het plangebied; deze laat zien dat de ondergrond tot minimaal 150 cm -Mv is verstoord. Het archeologisch relevante niveau (de top van het dekzand) is in dit gedeelte van het plangebied niet meer intact.
De voorgenomen ingrepen in het plangebied zullen deze archeologische waarden waarschijnlijk verstoren. Daarom wordt geadviseerd tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek in het plangebied.
Op basis van onderhavig onderzoek is gebleken dat er een deels afgetopt dekzandprofiel in het plangebied aanwezig is, bestaande uit een B-C-horizont. Hiermee geldt een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Neolithicum, met uitzondering van de zone onder de huidige woning en ter hoogte van de uitgevoerde sanering, hier is de ondergrond verstoord en is een lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten (bijlage 6). De top van het dekzand bevindt zich op een diepte tussen 1,3 en 0,75 m NAP (ca. 45-60 cm -Mv). In het kader van de geplande ontwikkelingen in het gebied wordt een vervolgonderzoek geadviseerd conform protocol Inventariserend Veldonderzoek - Proefsleuven om de aan- of afwezigheid, aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden vast te stellen. Aangezien een mogelijke vindplaats in het plangebied zich kenmerkt door grondsporen, is een karterend booronderzoek hier geen geschikte methode om een vindplaats op te sporen. Een eventueel proefsleuvenonderzoek kan het beste plaatsvinden na de sloop van het gebouw tot aan het maaiveld. Voorafgaand aan dit vervolgonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarna het moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Eemnes.
Omdat de opstallen pas gesloopt gaan worden na afronding van het bestemmingsplantraject zal het aanvullende proefsleuvenonderzoek pas uitgevoerd gaan worden na vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning moet het onderzoek uitgevoerd zijn.
Conclusie
Geadviseerd wordt tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek binnen het plangebied. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zullen de resultaten van het aanvullende onderzoek worden meegenomen.
Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning dient de inititiatiefnemer aan te tonen dat:
Naar aanleiding van het vooronderzoek blijft de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. Wel is de bestemming aangescherpt naar aanleiding van de huidige bevindingen. De archeologische waarden zijn hiermee afdoende beschermd.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Indien niet aan de drempelwaarden uit onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r wordt voldaan, dient een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling te worden uitgevoerd. Op een vormvrije mer-beoordeling is geen mer-beoordelingsprocedure van toepassing. Tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan neemt het bevoegd gezag een besluit over de uitgevoerde mer-beoordeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (onderdeel D11.2) mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Met voorliggend plan wordt de bouw van 14 appartementen mogelijk gemaakt. Daarmee valt deze ontwikkeling ruim onder de genoemde drempelwaarden en is niet rechtstreeks m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichting. Wel dient middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken.
Een dergelijke toets is namelijk van toepassing op alle besluiten die worden genoemd in kolom 4 van categorie D11.2. De m.e.r.-beoordeling is daarmee niet alleen van toepassing op een bestemmingsplan, maar geldt ook voor bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor een buitenplanse afwijking.
Hieronder wordt daarom aan de hand van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, beoordeeld of er belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Kenmerken van het project
Het project bestaat uit de realisatie van een appartementencomplex met maximaal 14 woningen, als vervanging van bedrijfsbebouwing op het perceel Laarderweg 70 te Eemnes. Tevens zal de omliggende buitenruimte opnieuw worden ingericht met onder meer een inrit, parkeervoorzieningen en tuin. Het projectgebied heeft een oppervlakte van circa 2.483
m2. Hiermee blijft het project ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen en een oppervlakte van 100 hectare.
In de onderbouwing van een bestemmingsplan voor een woningontwikkeling wordt aan dezelfde milieuaspecten aandacht besteed die ook worden onderzocht in een vormvrije mer-beoordeling. Er is wel een verschil in conclusies die worden getrokken op basis van de (onderzoeks)informatie. In een bestemmingsplan worden conclusies getrokken ten aanzien van het beleid en de normstelling voor een bepaald milieuaspect. In een vormvrije mer-beoordeling wordt geconcludeerd of er sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Omdat de beschrijving van de milieuaspecten grotendeels samenvalt, is ervoor gekozen om het milieuhoofdstuk in dit bestemmingsplan op een zodanige manier vorm te geven dat het tevens als vormvrije mer-beoordeling fungeert. Hiermee wordt bereikt dat de milieu-informatie op één plek in het bestemmingsplan aanwezig is, in plaats van in verschillende paragrafen.
De voorgaande paragrafen bevatten daarom niet alleen een toetsing aan de geldende beleidskaders voor diverse sectorale aspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Deze toetsing vormt tevens de basis voor de vormvrije-merbeoordeling. Daarvoor is ook de structuur van het voorliggende hoofdstuk aangepast.
Voor de ontwikkeling van het appartementencomplex worden geen relevante natuurlijke hulpbronnen gebruikt. Er worden bouwmaterialen gebruikt, zoals staal, hout en steenachtige materialen, maar dit betreft een eenmalige gebruikelijke verrichting en deze materialen zijn niet bijzonder schaars. Voor de benodigde energie in de gebruiksfase wordt ingezet op het gebruik van duurzame systemen en het treffen van energiebesparende maatregelen. De bewoners van de nieuwe woningen zullen regulier huishoudelijk afval produceren. Dit afval zal overeenkomstig de geldende lokale regelgeving worden afgevoerd.
Het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de wettelijke bepalingen ten aanzien van luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Tijdens de aanlegfase kan enige verkeershinder ontstaat als gevolg van bouwverkeer. Deze hinder is echter van tijdelijke aard en vanwege de beperkte omvang goed te reguleren. De nieuwe woningen hebben in de gebruiksfase een beperkt verkeerseffect. De verkeersbewegingen als gevolg van de woningen kunnen probleemloos worden afgewikkeld via het bestaande wegennet. Verkeershinder zal niet aan de orde zijn. In de voorgaande hoofdstukken zijn de verschillende milieuthema's op het gebied van leefomgevingskwaliteit getoets (zoals milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, etc.). Hieruit blijkt dat het plan niet leidt tot een toename van risico’s voor de menselijke gezondheid.
In de directe omgeving van de planlocatie zijn er geen andere projecten waarmee een cumulatie van effecten optreedt.
Plaats van het project
De planlocatie ligt in het bestaand stedelijk gebied in de gemeente Eemnes. De locatie maakt deel uit van het bestaande woongebied. In de directe omgeving zijn veel bestaande woningen aanwezig. Het projectgebied zelf is overwegend als garagebedrijf met bijbehorende parkeerfaciliteiten in gebruik geweest. De activiteiten zijn inmiddels gestaakt.
Gezien de ligging en het gebruik van de locatie in het verleden heeft de locatie geen rijkdom en kwaliteit aan natuurlijke hulpbronnen. De planlocatie ligt niet in een gevoelig gebied. De locatie ligt namelijk niet in of nabij Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Nederland. Ook maakt de locatie geen deel uit van een landschappelijk waardevol gebied en zijn op de planlocatie geen monumenten, cultuurhistorisch waardevolle elementen of structuren aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effecten
Het project bestaat uit de realisatie van een appartementencomplex met maximaal 14 woningen. In hoofdstuk 4.1 tot en met 4.9 zijn de resultaten van het onderzoek naar de verscheidene milieueffecten beschreven. In het onderstaande overzicht wordt ingegaan op deze effecten.
(Milieu)effecten | Beschrijving van de mogelijke effecten |
Geluid | De nieuwe woningen worden gesitueerd in de geluidzone van de Rijksweg A27. De overige wegen nabij het projectgebied kennen een snelheidsregime van maximaal 30 km/u en hebben op grond van de Wet geluidhinder daarmee geen geluidszone. Voor het een deel van de appartementen wordt een hogere grenswaarde aangevraagd. |
Luchtkwaliteit | Het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. |
Externe veiligheid | Door het plan worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Ook ligt het plangebied niet binnen het groepsrisico gebied van de A27. De ontwikkeling van het appartementencomplex is vanuit het oogpunt externe veiligheid aanvaardbaar. |
Bodem | Middels het verkennend bodemonderzoek 2018 is aanvullend op het verkennend bodemonderzoek van 2016 de eindsituatie bepaald ter hoogte van de (voormalige) wasplaats en olieopslag en de in 1998 gesaneerde restverontreiniging. Bij beide deellocaties zijn geen verontreinigingen vastgesteld, die samenhangen met de voormalige activiteiten. De aanwezige licht verontreinigingen met barium in het grondwater is meer regionaal van karakter en komen in de omgeving vaker in deze mate voor. De hypothese 'verdacht' komt hiermee te vervallen. De onderzoeksresultaten leggen de eindsituatie van de onderzochte (deel-) locaties vast met betrekking tot de geanalyseerde stoffen. Gezien het voornemen om het onderzoek tevens te gebruiken voor de aanvraag voor de bestemmingswijziging is de locatie aanvullend onderzocht. Hierbij is de bovengrond licht verontreinigd bevonden met PAK. Het gehalte ligt onder de waarde van wonen uit de regeling bodemkwaliteit en voldoet daarmee aan de beoogde bestemming van het perceel. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. De woonfunctie van het appartementencomplex brengt geen relevante risico’s op bodemverontreiniging met zich mee. |
Water | Met de realisatie van het appartementencomplex neemt de oppervlakte aan verharding af. Compenserende waterberging is daarom niet nodig. Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via het bestaande gemeentelijk rioleringssysteem. Met het oog op de waterkwaliteit zal het gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoveel mogelijk worden vermeden. Al met al heeft het plan geen negatieve effecten voor de waterhuishouding. |
Ecologie | De planlocatie ligt niet in of nabij Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Nederland. Er is onderzoek gedaan naar de effecten van stikstofdepositie. Significante (negatieve) effecten kunnen worden uitgesloten. Er is aanvullend onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Binnen het onderzoeksgebied zijn twee vaste verblijfplaatsen (twee nesten) van huismussen en één zomerverblijfplaats van een laatvlieger aangetroffen. In verband met de sloop van het pand, zullen deze verblijfplaatsen worden aangetast. Er worden mitigerende maatregelen genomen voor deze dieren. |
Archeologie | Op basis van het bureauonderzoek is een middelhoge verwachting opgesteld voor het plangebied. Omdat de opstallen pas gesloopt worden na de bestemmingswijziging is het niet mogelijk het gewenste proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van het vooronderzoek blijft de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. Wel is de bestemming aangescherpt naar aanleiding van de huidige bevindingen. De archeologische waarden zijn hiermee afdoende beschermd. |
Cultuurhistorie | Er zijn op de planlocatie geen monumenten, cultuurhistorisch waardevolle elementen en/of structuren aanwezig. Er is geen sprake van een effect. |
Bedrijven en milieuzonering | In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven of instellingen voorkomen waarvan de milieuzone tot in of nabij het plangebied reikt. Er is geen sprake van een effect. |
De effecten als gevolg van de bouw van het appartementencomplex zijn lokaal van aard en hebben geen landsgrensoverschrijdend karakter. Ook zijn deze beperkt en niet complex. Er is geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten. De effecten duren zo lang als het appartementencomplex in gebruik is. Effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen. Effecten in de aanlegfase (zoals bouwverkeer) zijn tijdelijk en van relatief korte duur.
Conclusie
Gelet op de criteria zoals genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn en de effecten van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan, in samenhang met de autonome ontwikkelingen, is het opstellen van een MER niet noodzakelijk.
Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking. In artikel 1.2.5 van het Bro is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen daarvan digitaal beschikbaar gesteld dienen te worden. Sinds 1 juli 2013 is daarbij toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) verplicht.
Het digitale plan 'Laarderweg 70' is de verzameling geometrisch bepaald planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0317.BpLaarderweg70-Va01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
Het bestemmingsplan 'Laarderweg 70' treedt, binnen de grenzen van zijn eigen plangebied, in de plaats van het bestemmingsplan 'Kern Eemnes'.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in algemene termen vervatte aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt.
Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis. In de toelichting is nader verklaard welke aanduidingen het betreft.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring zouden kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemming 'Tuin'
Het overige deel van het plangebied is bestemd tot 'Tuin'. Binnen deze bestemming mag slechts beperkt worden gebouwd (bouwwerken, geen gebouw zijnde), ter borging van de openheid en groene uitstraling van het lint.
Bestemming 'Wonen'
De woningen en bijgebouwen aan de Laarderweg 70 zijn bestemd tot 'Wonen'. Conform de systematiek van het bestemmingsplan 'Kern Eemnes' is deze bestemming opgenomen voor wonen.
Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie middelhoge verwachting'
De vigerende archeologische dubbelbestemming uit het bestemmingsplan 'Kern Eemnes' blijft van kracht en is één op één overgenomen in onderhavig plan.
Algemene regels, overgangsrecht en slotregels
In het bestemmingsplan zijn algemene regels opgenomen ten behoeve van gebruik, en afwijkingen. De anti-dubbeltelbepaling en de overgangsrechtelijke bepalingen zijn overgenomen conform de regelingen uit het Bro.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Hiermee wordt voorkomen dat recht gaat gelden (een bepaalde bestemmingsplanregeling) dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
Dit wettelijk stelsel van kostenverhaal is erop gericht de gemeente de kosten te laten verhalen die zij maakt ten gevolge van een bouwplan. Indien de gemeente geen kosten maakt, is er geen grond tot kostenverhaal.
Voor de ontwikkeling op het perceel Laarderweg 70 is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten met de initiatiefnemer. Wettelijk is bepaald dat in dat geval een exploitatieplan niet noodzakelijk is (het kostenverhaal is 'anderszins verzekerd').
Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Inspraak en Vooroverleg
Gezien de beperkte omvang van dit bestemmingsplan wordt afgezien van een inspraakprocedure op grond van het voorontwerp.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerp van dit bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners, voor zover deze relevante belangen hebben bij de inhoud van dit bestemmingsplan.
De reacties van de overlegpartners kunnen leiden tot aanpassingen / wijzigingen aan het bestemmingsplan. Deze zullen te zijner tijd aan dit bestemmingsplan worden toegevoegd.
Terinzagelegging van het ontwerp
Het ontwerp van bestemmingsplan 'Laarderweg 70' heeft overeenkomstig artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd ten behoeve van het indienen van zienswijzen. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk te reageren op de inhoud van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
De binnengekomen zienswijzen zienswijzen kunnen leiden tot aanpassingen / wijzigingen aan het vast te stellen bestemmingsplan. Deze zullen te zijner tijd aan dit bestemmingsplan worden toegevoegd.