direct naar inhoud van Regels
Plan: Veenestraat te Bunschoten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.Centraleas0107-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Veenestraat te Bunschoten met identificatienummer NL.IMRO.0313.Centraleas0107-0301 van de gemeente Bunschoten.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.6 aan- en uitbouw:

een aan een woning aangebouwd, al dan niet voor bewoning bestemd gebouw, dat als uitbreiding van een woning dient.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak of aanduidingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.9 bestaand bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:

bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van ontwerp terinzagelegging van het plan.

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 cultuur- /bouwhistorisch onderzoek:

schriftelijke rapportage met een onderzoek naar de architectuur- bouw- en cultuurgeschiedenis en de ruimtelijke kwaliteit van een bouwwerk; Dit omvat een inventarisatie, analyse en waardering.

1.20 cultuur- /bouwhistorisch projectonderzoek:

schriftelijke motivering of rapportage waarin de cultuur- en bouwhistorische waarden zijn geanalyseerd, meegewogen en ingepast in de uit te voeren werkzaamheden.

1.21 cultuurhistorische beleidskaart Centrale As:

de kaart, zoals opgenomen in behorende bij deze regels, waarop de erfgoedcontour van het gebied 'Centrale As' is aangegeven met daarbinnen de onderscheidenlijke cultuurhistorische waarden.

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 eengezinswoning:

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat één woning omvat.

1.25 erfgoedcontour:

contour op de verbeelding met de waarde cultuurhistorie; de binnen deze contour gelegen objecten (panden en elementen, zoals karakteristieke details en groen), en structuren en aspecten worden, voor zover zij aangegeven staan op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As', beschermd door (de planregels van) de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren -overwegend voor nuttiging ter plaatse-, zoals het hotelbedrijf, het restaurant bedrijf, een snackbar, een cafe of een combintatie van twee of meer van deze bedrijven.

1.29 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.30 internetwinkel:

detailhandel via internet, met dien verstande dat:

  • a. het te koop aanbieden, de uitstalling ten verkoop en het verkopen uitsluitend geschieden via internet en niet fysiek ter plaatse, en
  • b. het leveren van goederen overwegend plaatsvindt via post-, pakket- of soortgelijke bezorgdiensten.
1.31 monumentencommissie:

de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de erfgoedverordening en het monumentenbeleid.

1.32 oorspronkelijke woning:

de woning, zoals die is of mag worden gebouwd overeenkomstig de eerste daarvoor verleende omgevingsvergunning of een ander oudtijds verworven recht.

1.33 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen.

1.34 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.35 peil:
  • a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, of,
  • b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1 m boven of meer dan 1 m beneden de onder a. genoemde hoogte is gelegen.
1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.37 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.

1.38 voorgevelrooilijn:

de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.

1.39 vrij beroep:

een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein.

1.40 welstandscommissie:

de door de gemeenteraad ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.41 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonwagen, of voor de huisvesting van maximaal vier afzonderlijke personen wanneer er geen huishouden in het gebouw is ondergebracht en de vloeroppervlakte van de woning groter is dan 80 m² bvo.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 De breedte, lengte, diepte van een bouwwerk

Afstand tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of het de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de bijbehorende gronden gelegen woningen, alsmede in- en uitritten en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Ten behoeve van de in 3.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 3.2.1 en 3.2.2 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, uitsluitend bestaande overkappingen en overige andere bouwwerken en andere werken worden gerealiseerd.

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. erkers over maximaal tweederde van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en er minimaal een 2 m diepe tuin overblijft, met dien verstande dat de afstand van een aan gebouwde hoekerker ten minste bedraagt:
    • 1. 2,5 m tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens,
    • 2. 1 m tot de grens van de aangrenzende bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erkers met een grotere overschrijding, die ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan reeds bestonden, zijn toegestaan;
  • c. de onder a. en b. genoemde bouwwerken hebben een bouwhoogte van maximaal 3 m.
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat erf- en terreinafscheidingen, die een verbinding vormen tussen de woning en bijgebouwen, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. bestaande overkappingen mogen uitsluitend op dezelfde plaats en in ten hoogste dezelfde omvang worden gebouwd.

Artikel 4 Wonen - Aaneengesloten

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-Aaneengesloten' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met een vrij beroep;

met de daarbij behorende tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Ten behoeve van de in 4.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 4.2.1 t/m 4.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken worden gerealiseerd.

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd in de vorm van een aaneengesloten woning, een twee-aaneengesloten woning of een vrijstaande woning;
  • b. de voorgevel van een woning mag uitsluitend worden gebouwd in de voorgevelrooilijn;
  • c. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte', dan mag de maximale goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • d. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte; tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • e. het aantal eengezinswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal eengezinswoningen, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', dan mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan het aangegeven aantal
  • f. de dakhelling bedraagt ten minste 35º en ten hoogste 55º , met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt, of, indien een mansarde-kap of een daarvan afgeleide kapvorm wordt gebouwd, mag de dakhelling niet minder dan 20º en niet meer dan 80º zijn.
  • g. de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
4.2.2 Aan-, uit- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend 5 m achter de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
  • b. de diepte van de oorspronkelijke woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in 3.2.1, alsmede in 4.2.2, sub e. onverminderd van kracht blijft;
  • c. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen als bedoeld in 4.2.3, sub a. mag niet meer dan 85 m² bedragen waarbij geldt dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • e. de bij een woning behorende gronden waarop aan-, uit- en bijgebouwen zijn toegestaan mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, of indien het bestaande percentage meer bedraagt dan 50% dan mag het bestaande percentage worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de oorspronkelijke woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 12 m daarbij niet worden meegerekend;
  • f. de goothoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer dan de bouwhoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van aan- en uit- en bijgebouwen als bedoeld in 4.2.2 sub d, mag niet meer dan 85 m² bedragen, waarbij geldt dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die zich aan de achterzijde van de woning bevinden, tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn, voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • b. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie ten hoogste 3 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken hoofdgebouwen algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van:

  • a. sublid 4.2.1, sub a ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de woning niet meer dan 12 m bedraagt,
    • 2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m aan de niet aaneen gebouwde zijde bedraagt;
    • 4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van aaneengebouwde woningen,
    • 5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving, waaronder onder andere wordt verstaan het openhouden van zichtlijnen ;
  • b. het bepaalde in 4.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van de voorgevel op ten hoogste 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • c. het bepaalde in 4.2.1, sub c ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande goothoogte;
  • d. het bepaalde in 4.2.1, sub d ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande bouwhoogte;
  • e. het bepaalde in 4.2.1, sub g ten behoeve van het verkleinen van de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens tot 1 m;
  • f. het bepaalde in 4.2.2, sub b ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
    • 1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
    • 2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend,
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt,
    • 4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • g. het bepaalde in 4.2.2, sub c ten behoeve van een bredere aan- of uitbouw, voor zover het percentage als gegeven in 4.2.2, sub e niet wordt overschreden.

Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.

4.3.2 Afwijken hogere goothoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor een hogere goothoogte van naast de woning gelegen aan- of uitbouwen, met dien verstande dat:

  • a. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • c. de aan- of uitbouw qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- of uitbouw tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.

Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.

4.3.3 Afwijken bouwbeleid grote percelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen, in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 sub d en lid 4.2.3 sub a, ten behoeve van bouwpercelen met een minimale oppervlakte van 1.000 m², voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen tot een oppervlakte van 10% van het bouwperceel met een maximum van 150 m².

Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.

4.3.4 Afwijken dakterrassen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van 4.2.2, sub f ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan- of uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden. Dakterrassen die bij het in ontwerp ter visie leggen van dit bestemmingsplan reeds bestonden worden geacht te passen binnen de regels van dit plan en behoeven daarom geen omgevingsvergunning als hier bedoeld.

Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Een verboden gebruik is in ieder geval niet het gebruik van een woning en daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen voor de uitoefening van een vrij beroep, met dien verstande dat:

  • a. tot ten hoogste 50% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 80 m², voor de uitoefening van het vrije beroep mag worden gebruikt.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 4.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep, en internetwinkel in een woning en daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. tot ten hoogste 50% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 80 m², voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
  • b. voor milieuvergunningplichtige en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen afwijking wordt verleend;
  • c. aan detailhandel slechts medewerking wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten , die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel -uitgezonderd vis en visproducten- onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie wonen van het pand gehandhaafd blijft;
  • d. voor horecabedrijven geen afwijking wordt verleend;
  • e. het gebruik zowel naar aard als wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming moet zijn;
  • f. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.2.1 Vergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 5.2.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op en in de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het ophogen en egaliseren van gronden.
5.2.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het in lid 5.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld.
5.2.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.2.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.3 Nadere eisen

In geval van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen op mede als 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden:

  • a. dient in het belang van de archeologische monumentenzorg door aanvrager van de vergunning een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de versterking en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.

Objecten met cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zijn aangegeven op de bij deze regels behorende 1 en nader aangeduid als:

  • a. 'rijksmonument' (paars);
  • b. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
  • c. 'beeldbepalend' (oranje);
  • d. 'beeldondersteunend' (geel).

De onder b ('dominant/ gemeentelijk monument' (rood)) en c ('beeldbepalend' (oranje)) genoemde panden hebben de status van gemeentelijk beschermd monument ingevolge de erfgoedverordening:

  • rode panden in de zin van artikel 1, lid a, sub 1a en
  • oranje panden in de zin van artikel 1, lid a, sub 1b,

waarbij geldt dat rode panden totdat de aanwijzing ingevolge artikel 3 van de erfgoedverordening heeft plaatsgevonden, hetzelfde beschermingsniveau hebben als oranje panden.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 6.1, mag in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, slechts worden gebouwd indien uit het cultuurhistorisch basisonderzoek en de daarop gebaseerde 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As' blijkt dat de ruimtelijke karakteristiek en de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord of vernietigd, met in achtneming van het volgende:

  • a. behoud, onderhoud en versterken gaat voor vernieuwen en ontwikkelen;
  • b. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden.
6.2.1 Nadere regels
  • a. De bouwregels vermeld onder 6.2 zijn zondermeer van toepassing indien het bouwwerkzaamheden betreft voor zover zichtbaar vanaf de openbare ruimte aan cultuurhistorisch waardevolle objecten die op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As' zijn aangeduid als:
  • 1. 'dominant/ gemeentelijk monument' (= rood);
  • 2. beeldbepalend (= oranje);

  • b. Ten aanzien van het verkrijgen van een omgevingsvergunning voortvloeiend uit de bouwregels genoemd in art 6.2 en het objecten betreft genoemd onder a, dient een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek te worden overlegd.
  • c. Ten aanzien van het verlenen van een omgevingsvergunning voortvloeiend uit de bouwregels genoemd in art 6.2 en het objecten betreft genoemd onder a, dient de Monumentencommissie om advies te worden gevraagd.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het cultuurhistorisch en/of ruimtelijk waardevol object wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningsvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) aan cultuurhistorisch waardevolle objecten die op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As' zijn aangeduid als:

  • a. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
  • b. 'beeldbepalend' (oranje);
  • c. beeldondersteunend (= geel);


werken of werkzaamheden, niet zijnde bouwen, slopen of regulier onderhoud, uit te voeren zichtbaar vanaf de openbare ruimte.

6.4.2 Voorwaarden vergunningsvereiste

De omgevingsvergunning genoemd onder 6.4.1 kan slechts worden verleend indien:

  • a. blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld.
  • b. voor panden aangeduid als:
    • 1. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
    • 2. 'beeldbepalend' (oranje);

dient hetgeen genoemd onder a worden aangetoond met een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek.

  • c. over het verzoek om een omgevingsvergunning genoemd voor panden aangeduid als:
    • 1. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
    • 2. 'beeldbepalend' (oranje);

dient de Monumentencommissie om advies te worden gevraagd.

  • d. over het verzoek om een omgevingsvergunning voor panden aangeduid als 'beeldondersteunend (= geel)' dient de Welstandscommissie om advies te worden gevraagd.
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Sloopvergunningvereiste
  • a. Het is verboden om op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', de op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As' als:
  • 1. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
  • 2. 'beeldbepalend' (oranje);
  • 3. 'beeldondersteunend' (geel);
    aangeduide cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen, aantasten of vernietigen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
  • b. Bij de aanvraag om sloopvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van objecten die op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As' aangegeven zijn als 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood) en 'beeldbepalend' (oranje), dient een cultuur- /bouwhistorisch onderzoek te worden overgelegd.
  • c. Over het verzoek om sloopvergunning dient de Monumentencommissie om advies te worden gevraagd.

30.5.2 Uitzondering sloopvergunningvereiste

Het in lid 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  • a. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  • b. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds sloopvergunning is verleend.
6.5.2 Criteria voor sloopvergunning

De vergunning kan worden verleend indien:

  • a. uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld;
  • b. uit een onderzoek als genoemd onder sub a. blijkt dat, als de aanwezige waarden worden verstoord, dan wel vernietigd:
    • 1. wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen;
    • 2. documentatie plaats vindt van de te slopen waarden;
    • 3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief in situ wordt gewaarborgd en indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is ex situ;
  • c. voor zover het bouwwerken betreft die op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As' als:
    • 1. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
    • 2. 'beeldbepalend' (oranje);
    • 3. 'beeldondersteunend' (geel),

zijn aangeduid, een omgevingsvergunning is verleend voor een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Parkeernorm

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende bestemming, op eigen terrein of elders in parkeergelegenheid wordt of zal worden voorzien overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde parkeernormen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Meetverschillen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 1,00 m mogen bedragen.

9.2 10%- regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

9.3 Nutsvoorziening

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale bouwhoogte en inhoud van respectievelijk 3,5 m en 50 m³.

9.4 Gebruik van een woning ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in in artikel 1 lid 1.41 dat een woning voor de huisvesting van slechts één afzonderlijk huishouden mag worden gebruikt, in het geval er sprake is van een zorgrelatie tussen de bewoners, met dien verstande dat:

  • 1. de voorziening in één gebouw, met één hoofdtoegang gerealiseerd dient te worden en er intern een doorgang aanwezig dient te zijn, waarbij de eventuele aanbouw/uitbreiding qua uitstraling ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • 2. in het geval de zorgrelatie is beëindigd, de voorziening binnen een redelijke periode dient te worden gebracht in de situatie van bewoning door één huishouden.
9.5 Bed and breakfast

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor:

  • a. het gebruik van de woning ten behoeve van Bed and breakfast waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. er mogen maximaal 2 kamers met in totaal maximaal 4 slaapplaatsen van de woning worden gebruikt, tot een maximum van 30% van de vloeroppervlakte van de woning;
    • 2. het parkeren van auto's van gasten dient op eigen erf te geschieden;
    • 3. de activiteit mag door visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, niet leiden tot een karakterverandering van het perceel dan wel de woning.
  • b. het vestigen van Bed and breakfast in vrijstaande bijgebouwen indien hierdoor de cultuurhistorische waarde van het hoofdgebouw en/of het ensemble behouden blijft.

De omgevingsvergunning wordt slecht verleend indien met de vestiging geen onevenredige overlast (niet meer dan 1 gezin kan veroorzaken) wordt veroorzaakt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:

  • a. ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodat bestemmingsgrenzen in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden aangepast, met dien verstande dat de bij de wijziging betrokken bestemmingen met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    • c. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
    • d. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Veenestraat te Bunschoten'.