Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Molenstraat Bunschoten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0313.Centraleas0105-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het uitwerkingsplan Woongebied 1 bestemmingsplan Centrale As met identificatienummer NL.IMRO.0313.Centraleas0105-0301 van de gemeente Bunschoten.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 ander bouwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde
 
1.6 ander werk:
Een werk, geen bouwwerk zijnde
 
1.7 aan- en uitbouw:
een aan een woning aangebouwd, al dan niet voor bewoning bestemd gebouw, dat als uitbreiding van een woning dient.
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bebouwingspercentage
De oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak of aanduidingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.
 
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.11 bestaand bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:
bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van vastgesteld terinzagelegging van het plan.
 
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.14 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
 
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.21 cultuur- en /bouwhistorisch onderzoek
schriftelijke rapportage met een onderzoek naar de architectuur- bouw- en cultuurgeschiedenis en de ruimtelijke kwaliteit van een bouwwerk; Dit omvat een inventarisatie, analyse en waardering.
 
1.22 cultuur- en /bouwhistorisch projectonderzoek
schriftelijke motivering of rapportage waarin de cultuur- en bouwhistorische waarden zijn geanalyseerd, meegewogen en ingepast in de uit te voeren werkzaamheden.
 
1.23 cultuurhistorische beleidskaart Centrale As
de kaart, zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij deze regels, waarop de erfgoedcontour van het gebied 'Centrale As' is aangegeven met daarbinnen de onderscheidenlijke cultuurhistorische waarden.
 
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.26 eengezinswoning:
een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat één woning omvat.
 
1.27 erfgoedcontour:
Contour op de verbeelding met de waarde cultuurhistorie; de binnen deze contour gelegen objecten (panden en elementen, zoals karakteristieke details en groen), en structuren en aspecten worden, voor zover zij aangegeven staan op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Centrale As', beschermd door (de planregels van) de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
 
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.29 gestapelde woning
een woning, waarboven of waaronder, andere woningen of delen daarvan zijn gelegen.
 
1.30 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.31 horecabedrijf:
het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren -overwegend voor nuttiging ter plaatse-, zoals het hotelbedrijf, het restaurant bedrijf, een snackbar, een cafe of een combintatie van twee of meer van deze bedrijven.
 
1.32 horecabedrijf B:
(eet)cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasseriën, cafetaria's, snackbars en soortgelijke gelegenheden waaronder hotels en al of niet in combinatie met elkaar, waaronder in ieder geval niet begrepen: cateringbedrijven, maaltijdbezorgdiensten, nachtclubs, bardancings en discotheken.
 
1.33 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
 
1.34 internetwinkel:
detailhandel via internet, met dien verstande dat:
  1. het te koop aanbieden, de uitstalling ten verkoop en het verkopen uitsluitend geschieden via internet en niet fysiek ter plaatse, en
  2. het leveren van goederen overwegend plaatsvindt via post-, pakket- of soortgelijke bezorgdiensten.
1.35 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van educatieve-, sociaal-medische-, sociaal-culturele- en levensbeschouwelijke activiteiten, activiteiten ten behoeve van sport en sportieve recreatie en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze activiteiten.
 
1.36 monumentencommissie
de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de erfgoedverordening en het monumentenbeleid.
 
1.37 oorspronkelijke woning
de woning, zoals die is of mag worden gebouwd overeenkomstig de eerste daarvoor verleende omgevingsvergunning of een ander oudtijds verworven recht.
 
1.38 opslag:
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen.
 
1.39 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.40 peil:
  1. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, of,
  2. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1 m boven of meer dan 1 m beneden de onder a. genoemde hoogte is gelegen.
1.41 productie gebonden detailhandel:
detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goederen.
 
1.42 publiekgerichte en zakelijke dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek waaronder een katoor met baliefunctie en niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
 
1.43 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.44 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf waarbij overnacht wordt in een kampeermiddel of recreatiefwoonverblijf.
 
1.45 verkeers- en verblijfsactiviteiten:
activiteiten die betrekking hebben op het verplaatsen en (in de openlucht) verblijven van personen en die veelal plaatsvinden in straten, woonerven en op pleinen, daaronder begrepen speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, groen- en watervoorzieningen.
 
1.46 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.
 
1.47 voorgevelrooilijn:
de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.
 
1.48 vrij beroep:
een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein.
 
1.49 welstandscommissie:
de door de gemeenteraad ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.50 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonwagen, of voor de huisvesting van maximaal vier afzonderlijke personen wanneer er geen huishouden in het gebouw is ondergebracht en de vloeroppervlakte van de woning groter is dan 80 m² bvo.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 onderlinge afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.8 zichtbaar vanaf de openbare ruimte:
Vergunningsplichtig daar waar het zichtbaar is vanaf de openbare (of publieke) ruimte houdt in vanaf een oogpunt van 1,60 meter hoogte, staande op welke plaats dan ook in de publieke ruimte. Dat wat zichtbaar is, is vergunningsplichtig in de context van de gehele gevel.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de bijbehorende gronden gelegen woningen, alsmede in- en uitritten en nutsvoorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in 3.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 3.2.1 en 3.2.2 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, uitsluitend bestaande overkappingen en overige andere bouwwerken en andere werken worden gerealiseerd.
 
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. erkers over maximaal tweederde van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en er minimaal een 2 m diepe tuin overblijft, met dien verstande dat de afstand van een aan gebouwde hoekerker ten minste bedraagt:
    1. 2,5 m tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens.
    2. 1 m tot de grens van de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.
  2. de onder a. en b. genoemde bouwwerken hebben een bouwhoogte van maximaal 3 m. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erkers met een grotere overschrijding, die ten tijde van het ter visie leggen van het vastgesteld-bestemmingsplan reeds bestonden, zijn toegestaan;
  3. de onder a. en b. genoemde bouwwerken hebben een bouwhoogte van maximaal 3 m.
3.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1.  de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat erf- en terreinafscheidingen, die een verbinding vormen tussen de woning en bijgebouwen, ten hoogste 2 m bedragen;
  2. bestaande overkappingen mogen uitsluitend op dezelfde plaats en in ten hoogste dezelfde omvang worden gebouwd.
Artikel 4 Wonen - Twee aaneengesloten
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Twee aaneengesloten' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen al dan niet in combinatie met een vrij beroep.
  2. bedrijfsmatige activiteiten, milieucategorie 1 of daarmee vergelijkbaar, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', uitsluitend op de begane grondlaag;
  3. publiekgerichte dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
met de daarbij behorende tuinen en erven.
 
4.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in 4.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 4.2.1 t/m 4.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken worden gerealiseerd.
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd in de vorm van een twee-aaneengesloten woning of een vrijstaande woning;
  2. de voorgevel van een woning mag uitsluitend worden gebouwd in de voorgevelrooilijn;
  3. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  4. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  5. het aantal eengezinswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal eengezinswoningen, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', dan mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan het aangegeven aantal;
  6. de dakhelling bedraagt ten minste 35o en ten hoogste 55 o, met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt, of, indien een mansarde-kap of een daarvan afgeleide kapvorm wordt gebouwd, mag de dakhelling niet minder dan 20º en niet meer dan 80º zijn;
  7. de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
4.2.2 Aan-, uit- en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen mogen uitsluitend 5 m achter de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
  2. de diepte van de oorspronkelijke eengezinswoning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in 4.2.1 alsmede 4.2.2, sub e. onverminderd van kracht blijft;
  3. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uit- en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen als bedoeld in 4.2.3, sub a. mag niet meer dan 85 m² bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  5. de bij een woning behorende gronden waarop aan-, uit- en bijgebouwen zijn toegestaan mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, of indien het bestaande percentage meer bedraagt dan 50% dan mag het bestaande percentage worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de oorspronkelijke woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 12 m daarbij niet worden meegerekend;
  6. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
  7. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  8. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding – bijgebouw mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 7,5 m.
  9. de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen bedraagt ten minste 2 m tot de bestemming 'Water'.
4.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van aan- en uit- en bijgebouwen als bedoeld in 4.2.2 sub d, mag niet meer dan 85 m² bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich aan de achterzijde van de woning bevinden, tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn, voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  2. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie ten hoogste 3 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken hoofdgebouwen algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van:
  1. sublid 4.2.1, sub a ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de diepte van de woning niet meer dan 12 m bedraagt,
    2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m aan de niet aaneen gebouwde zijde bedraagt;
    4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van aaneengebouwde woningen,
    5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving, waaronder onder andere wordt verstaan het openhouden van zichtlijnen;
  2. het bepaalde in 4.2.1, sub b. ten behoeve van het bouwen van de voorgevel op ten hoogste 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  3. het bepaalde in 4.2.1, sub c. ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande goothoogte;
  4. het bepaalde in 4.2.1, sub d. ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande bouwhoogte;
  5. het bepaalde in 4.2.1, sub g ten behoeve van het verkleinen van de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens tot 1 m;
  6. het bepaalde in 4.2.2, sub b ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
    1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
    2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend,
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt,
    4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  7. het bepaalde in 4.2.2, sub c ten behoeve van een bredere aan- of uitbouw, voorzover het percentage als gegeven in lid 4.2.2, sub e niet wordt overschreden.
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
4.3.2 Afwijken hogere goothoogte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor een hogere goothoogte van naast de woning gelegen aan- of uitbouwen, met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  3. de aan- of uitbouw qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- of uitbouw tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
4.3.3 Afwijken bouwbeleid grote percelen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen, in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 sub d en lid 4.2.3 sub a, ten behoeve van bouwpercelen met een minimale oppervlakte van 1.000 m², voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen tot een oppervlakte van 10% van het bouwperceel met een maximum van 150 m².
 
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
4.3.3 Afwijken dakterrassen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van 4.2.2, sub f ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan- of uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden. Dakterrassen die bij het in vastgesteld ter visie leggen van dit bestemmingsplan reeds bestonden worden geacht te passen binnen de regels van dit plan en behoeven daarom geen omgevingsvergunning als hier bedoeld.
 
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
Een verboden gebruik is in ieder geval niet het gebruik van een woning en daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen voor de uitoefening van een vrij beroep, met dien verstande dat:
  1. tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m², voor de uitoefening van het vrije beroep mag worden gebruikt;
  2. voor de woningen langs de Molenstraat en de Koningin Wilhelminastraat, de Dorpsstraat en de Veenestraat tot ten hoogste 50% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 80 m², voor de uitoefening van het vrije beroep mag worden gebruikt.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 4.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep, en internetwinkel in een woning en daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m², voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
  2. voor de woningen langs de Molenstraat en de Koningin Wilhelminastraat, de Dorpsstraat en de Veenestraat tot ten hoogste 50% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 80 m², voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt
  3. voor milieuvergunningplichtige en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen afwijking wordt verleend;
  4. aan detailhandel slechts medewerking wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten , die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel -uitgezonderd vis en visproducten- onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie wonen van het pand gehandhaafd blijft;
  5. voor horecabedrijven geen afwijking wordt verleend;
  6. het gebruik zowel naar aard als wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming moet zijn;
  7. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.
Artikel 5 Wonen - Vrijstaand
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen al dan niet in combinatie met een vrij beroep;
  2. bedrijfsmatige activiteiten, milieucategorie 1 of daarmee vergelijkbaar uitsluitend op de begane grondlaag , ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  3. detailhandel uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  4. maatschappelijke voorzieningen uitsluitend op de begane grondlaag, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  5. visverwerkingsbedrijf, milieucategorie 1 of daarmee vergelijkbaar uitsluitend op de begane grondlaag , ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - visverwerkingsbedrijf';
  6. uitsluitend de uitstalling ten verkoop en bedrijfsmatige activiteiten milieucategorie 1 of daarmee vergelijkbaar en uitsluitend op de begane grondlaag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-toonzaal';
  7. kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
met de daarbij behorende tuinen en erven.
 
5.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in 5.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 5.2.1 t/m 5.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken worden gerealiseerd.
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd in de vorm van een vrijstaande woning;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen, aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  3. de voorgevel van een woning mag uitsluitend worden gebouwd in de voorgevelrooilijn;
  4. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  5. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  6. het aantal eengezinswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal eengezinswoningen, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', dan mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan het aangegeven aantal;
  7. de dakhelling bedraagt ten minste 35o en ten hoogste 55 o, met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt, of, indien een mansarde-kap of een daarvan afgeleide kapvorm wordt gebouwd, mag de dakhelling niet minder dan 20º en niet meer dan 80º zijn.
5.2.2 Aan-, uit- en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen mogen uitsluitend 5 m achter de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd;
  2. de diepte van de oorspronkelijke woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in 3.2.1, alsmede in 54.2.2, sub e. onverminderd van kracht blijft;
  3. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen als bedoeld in 5.2.3, sub a. mag niet meer dan 85 m² bedragen waarbij geldt dat:
    1. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
    2. het maximum bebouwd oppervlakte als bedoeld in lid 5.2.1 onder b ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' in acht wordt genomen;
  5. de bij een woning behorende gronden waarop aan-, uit- en bijgebouwen zijn toegestaan mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, of indien het bestaande percentage meer bedraagt dan 50% dan mag het bestaande percentage worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de oorspronkelijke woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 12 m daarbij niet worden meegerekend;
  6. de goothoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer dan de bouwhoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
  7. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  8. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding – bijgebouw mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 7,5 m.
  9. de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen bedraagt ten minste 2 m tot de bestemming 'Water'.
5.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van aan- en uit- en bijgebouwen als bedoeld in 5.2.2 sub d, mag niet meer dan 85 m² bedragen, waarbij geldt dat:
    1. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die zich aan de achterzijde van de woning bevinden, tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn, voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt,
  2. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie ten hoogste 3 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken hoofdgebouwen algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van:
  1. sublid 5.2.1, sub a ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de diepte van de woning niet meer dan 12 m bedraagt,
    2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m aan de niet aaneen gebouwde zijde bedraagt;
    4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van aaneengebouwde woningen,
    5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving, waaronder onder andere wordt verstaan het openhouden van zichtlijnen;
  2. het bepaalde in 5.2.1, sub b ten behoeve van het bouwen van de voorgevel op ten hoogste 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  3. het bepaalde in 5.2.1, sub c ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande goothoogte;
  4. het bepaalde in 5.2.1, sub d ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de bestaande bouwhoogte;
  5. het bepaalde in 5.2.2, sub b ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
    1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m,
    2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend,
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, waarbij geldt dat:
      • de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt,
    4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  6. het bepaalde in 5.2.2, sub c ten behoeve van een bredere aan- of uitbouw, voor zover het percentage als gegeven in 5.2.2, sub e niet wordt overschreden.
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
5.3.2 Afwijken hogere goothoogte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor een hogere goothoogte van naast de woning gelegen aan- of uitbouwen, met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  3. de aan- of uitbouw qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- of uitbouw tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
5.3.3 Afwijken bouwbeleid grote percelen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen, in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 sub d en lid 5.2.3 sub a, ten behoeve van bouwpercelen met een minimale oppervlakte van 1.000 m², voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen tot een oppervlakte van 10% van het bouwperceel met een maximum van 150 m².
 
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
5.3.3 Afwijken dakterrassen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van 5.2.2, sub f ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan- of uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden. Dakterrassen die bij het in vastgesteld ter visie leggen van dit bestemmingsplan reeds bestonden worden geacht te passen binnen de regels van dit plan en behoeven daarom geen omgevingsvergunning als hier bedoeld.
 
Bij afwijking wordt het bepaalde in artikel 6, 'Waarde - Cultuurhistorie', in acht genomen.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
Een verboden gebruik is in ieder geval niet het gebruik van een woning en daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen voor de uitoefening van een vrij beroep, met dien verstande dat:
  1. tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m², voor de uitoefening van het vrije beroep mag worden gebruikt;
  2. voor de woningen langs de Molenstraat en de Koningin Wilhelminastraat, de Dorpsstraat en de Veenestraat tot ten hoogste 50% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 80 m², voor de uitoefening van het vrije beroep mag worden gebruikt.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 5.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep, en internetwinkel in een woning en daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 40 m², voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
  2. voor de woningen langs de Molenstraat en de Koningin Wilhelminastraat, de Dorpsstraat en de Veenestraat tot ten hoogste 50% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 80 m², voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
  3. voor milieuvergunningplichtige en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen afwijking wordt verleend;
  4. aan detailhandel slechts medewerking wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten , die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel -uitgezonderd vis en visproducten- onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie wonen van het pand gehandhaafd blijft;
  5. voor horecabedrijven geen afwijking wordt verleend;
  6. het gebruik zowel naar aard als wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming moet zijn;
  7. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.
Artikel 6 Waarde – Cultuurhistorie
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de versterking en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.
 
Objecten met cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zijn aangegeven op de bij deze regels behorende bijlage '3' en nader aangeduid als: 
  1. 'rijksmonument' (paars);
  2. 'dominant/ gemeentelijk monument' (rood);
  3. 'beeldbepalend' (oranje);
  4. 'beeldondersteunend' (geel).
De onder b ('dominant/ gemeentelijk monument' (rood)) en c ('beeldbepalend' (oranje)) genoemde panden hebben de status van gemeentelijk beschermd monument ingevolge de erfgoedverordening:
  • rode panden in de zin van artikel 1, lid a, sub 1a en
  • oranje panden in de zin van artikel 1, lid a, sub 1b,
waarbij geldt dat rode panden totdat de aanwijzing ingevolge artikel 3 van de erfgoedverordening heeft plaatsgevonden, hetzelfde beschermingsniveau hebben als oranje panden.
3 Algemene regels
    
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Parkeernorm
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende bestemming, op eigen terrein of elders in parkeergelegenheid wordt of zal worden voorzien overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde parkeernormen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Meetverschillen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 1,00 m mogen bedragen.
 
9.2 10%-regeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.
 
9.3 Nutsvoorziening
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale bouwhoogte en inhoud van respectievelijk 3,5 m en 50 m³.
 
9.4 Gebruik van een woning door meer dan vier afzonderlijke personen
 
9.4.1 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de huisvesting van meer dan vier personen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het gebruik van een woning in strijd met het begrip wonen ten behoeve van de huisvesting buiten het verband van een huishouden met meer dan vier personen, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het aantal personen voor huisvesting buiten het verband van een huishouden bedraagt per woning niet meer dan 6;
  2. binnen een straal van 50 meter (hemelsbreed gemeten vanaf de hoofdtoegang van de betreffende woning/woongebouw), mag geen andere woning zijn gelegen, waarin al meer dan 4 personen zijn of mogen worden gehuisvest buiten het verband van een huishouden;
  3. de in de woning beschikbare gebruiksoppervlakte dient bij 1 extra persoon minimaal 120 m² en bij twee extra personen minimaal 160 m² per woning te bedragen;
  4. er dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein waarbij een parkeernorm geldt van 1 parkeerplaats extra ten opzichte van de situatie dat de woning werd opgeleverd (of het nu gaat om 1 dan wel 2 extra personen boven het rechtstreeks toegestane maximum aantal van 4 personen);
  5. burgemeester en wethouders kunnen aanvullende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor bewoners en omwonenden te garanderen.
9.4.2 Beleidsregel volgordesysteem afwijkingsbevoegdheid
  1. Over het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 10.1.1 geldt de beleidsregel "Volgordesysteem afwijkingsbevoegdheid Planregels wonen", zoals door burgemeester en wethouders is vastgesteld op 7 januari 2020.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, dient te worden getoetst aan een gewijzigde beleidsregel, indien de beleidsregel, zoals bedoeld onder a, is gewijzigd
9.5 Gebruik van een woning ten behoeve van mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.50 dat een woning voor de huisvesting van slechts één afzonderlijk huishouden mag worden gebruikt, in het geval er sprake is van een zorgrelatie tussen de bewoners, met dien verstande dat:
  1. de voorziening in één gebouw, met één hoofdtoegang gerealiseerd dient te worden en er intern een doorgang aanwezig dient te zijn, waarbij de eventuele aanbouw/uitbreiding qua uitstraling ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  2. in het geval de zorg-relatie is beëindigd, de voorziening binnen een redelijke periode dient te worden gebracht in de situatie van bewoning door één huishouden.
9.6 Bed and breakfast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor:
  1. het gebruik van de woning ten behoeve van Bed and breakfast waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. er mogen maximaal 2 kamers met in totaal maximaal 4 slaapplaatsen van de woning worden gebruikt, tot een maximum van 30% van de vloeroppervlakte van de woning;
    2. het parkeren van auto's van gasten dient op eigen erf te geschieden;
    3. de activiteit mag door visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, niet leiden tot een karakterverandering van het perceel dan wel de woning.
  2. het vestigen van Bed and breakfast in vrijstaande bijgebouwen indien hierdoor de cultuurhistorische waarde van het hoofdgebouw en/of het ensemble behouden blijft.
De omgevingsvergunning wordt slecht verleend indien met de vestiging geen onevenredige overlast (niet meer dan 1 gezin kan veroorzaken) wordt veroorzaakt.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:
  1. ten behoeve van een seksinrichting;
  2. stand- of ligplaats van onderkomens;
  3. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening van de gemeente Bunschoten ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven buiten toepassing, overeenkomstig de mogelijkheid die in artikel 9, lid 2 van de Woningwet wordt geboden.
4 Overgangs- en slotregels
  
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Molenstraat Bunschoten.