direct naar inhoud van Regels
Plan: Eemdijk-Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.1501-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Eemdijk-Oost met identificatienummer NL.IMRO.0313.1501-0301 van de gemeente Bunschoten.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een woning aangebouwd, al dan niet voor bewoning bestemd gebouw, dat als uitbreiding van een woning dient.

1.6 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is ingericht voor zowel de grondgebonden als niet-grondgebonden activiteiten: het telen van gewassen of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten;

1.8 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.9 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak of aanduidingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.12 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

een activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

1.13 bestaand bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:

bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van ontwerp terinzagelegging van het plan Eemdijk-Oost.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 eengezinswoning:

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat één woning omvat.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 gebruiksoppervlak:

Het totaal van de tussen omsluitende wanden gelegen vloeroppervlakten van in een bepaalde gebruiksfunctie gelegen ruimten conform de NEN2580 als bedoeld in het Bouwbesluit.

1.28 gevellijn:

de als zodanig aangegeven lijn, waarop de voorgevel van een hoofdgebouw moet zijn georiënteerd.

1.29 hobbymatig agrarisch gebruik

het telen van gewassen en/of het weiden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie, niet zijnde een volkstuin;

1.30 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 huishouden:

een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.32 hoofdtoegang:

Van de openbare weg af bereikbare toegang die als de toegang van het gebouw herkenbaar is.

1.33 internetwinkel:

detailhandel via internet, met dien verstande dat:

  • a. het te koop aanbieden, de uitstalling ten verkoop en het verkopen uitsluitend geschieden via internet en niet fysiek ter plaatse, en
  • b. het leveren van goederen overwegend plaatsvindt via post-, pakket- of soortgelijke bezorgdiensten.
1.34 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan,
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.35 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats.

1.38 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen.

1.39 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandig eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.40 peil:
  • a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang,
  • b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1 m boven of meer dan 1 m beneden de onder a. genoemde hoogte is gelegen.
1.41 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.43 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf waarbij overnacht wordt in een kampeermiddel of recreatiefwoonverblijf.

1.44 verkeers- en verblijfsactiviteiten:

activiteiten die betrekking hebben op het verplaatsen en (in de openlucht) verblijven van personen en die veelal plaatsvinden in straten, woonerven en op pleinen, daaronder begrepen speelvoorzieningen, parkeerplaatsen, groen- en watervoorzieningen.

1.45 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, één van die gevels.

1.46 voorgevelrooilijn:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw en het verlengde daarvan.

1.47 vrij beroep:

een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein.

1.48 welstandscommissie:

de door de gemeenteraad ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.49 wonen:

wonen in een woning dan wel een bedrijfswoning.

1.50 woning:

uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonwagen, of voor de huisvesting van maximaal vier afzonderlijke personen wanneer er geen huishouden in het gebouw is ondergebracht en het gebruiksoppervlak groter is dan 80 m2.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren , verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.

2.7 onderlinge afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.9 zichtbaar vanaf de openbare ruimte:

Vergunningsplichtig daar waar het zichtbaar is vanaf de openbare (of publieke) ruimte houdt in vanaf een oogpunt van 1,60 meter hoogte, staande op welke plaats dan ook in de publieke ruimte. Dat wat zichtbaar is, is vergunningsplichtig in de context van de gehele gevel.

2.10 onderlinge afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat daarvan zijn uitgezonderd:
    • 1. kwekerijen van bomen, heesters en andere houtgewassen,
    • 2. intensieve veehouderijen;
    • 3. paardenhouderijen;
  • b. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • c. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden;
  • d. bescherming van aardkundige waarden;
  • e. watergangen en -lopen en oevers met natuurwaarden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. andere bouwwerken, niet zijnde:
  • 1. bouwwerken voor mestopslag en silo's,
  • 2. hoge boogkassen, en
  • 3. windmolens.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval ook het gebruik of het in gebruik geven van gronden als bedoeld in lid 3.1 voor:

  • a. lage boogkassen;
  • b. de opslag van hooirollen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

3.4.1 Vergunningplicht
  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- of uitritten, tot een oppervlakte van 60 m²;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • f. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai.
3.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
3.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in de voorgaande leden, zijn niet toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in voorgaande leden bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen-, water- en speelvoorzieningen;
  • b. inritten, wandel- en fietspaden;
  • c. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en beeldende kunst mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen, met dien verstande dat aangetoond is dat er in de omgeving onvoldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn;
  • b. lid 4.1 ten behoeve van de woonfunctie en een daarbij behorende tuin, met dien verstande dat:
    • 1. indien de gronden grenzen aan de bestemmingen Wonen - Aaneengesloten of Wonen aan de bestemming Tuin, het bepaalde in deze bestemming van overeenkomstige toepassing is;
    • 2. voldaan dient te worden aan het bepaalde uit de Wet geluidhinder.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. parkeervoorzieningen en inritten, en;
  • c. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. erkers over maximaal tweederde van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en er minimaal een 1 m diepe tuin overblijft, met dien verstande dat de afstand van een aangebouwde hoekerker ten minste:
    • 1. 2,5 m tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens bedraagt;
    • 2. 1 m tot de grens van de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Groen bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de onder a genoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die een verbinding vormen tussen woningen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. overkappingen mogen slechts worden gerealiseerd achter de voorgevelrooilijn, met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeers- en verblijfsactiviteiten;
  • b. ondergrondse infrastructuur en nutsvoorzieningen, waaronder tevens wordt begrepen ondergrondse opslag van huisvuil en glas en daarmee vergelijkbare afvalstoffen;
  • c. groen, water en speelvoorzieningen;
  • d. calamiteitenroutes ter plaatse van de aanduiding 'calamiteitenroute'.
6.2 Bouwregels
6.2.1 gebouwen

Ten behoeve van de onder 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van de bestemming mag maximaal 20 m² bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 8,5 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding, watergangen en waterpartijen;
  • b. bruggen, duikers, dammen en andere kunstwerken, met de daarbij behorende oeverstroken, beschoeiingen en taluds;
  • c. openluchtrecreatie;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. ontsluitingswegen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd zoals bruggen, duikers, dammen, steigers en beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen boven het waterpeil, behoudens lichtmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen boven het waterpeil.

7.3 Specifieke gebruiksregel

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 7.1 als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoonverblijven en andere drijvende woongelegenheden.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep of internetwinkel;
  • b. tuinen;
  • c. erven;
  • d. parkeervoorzieningen en inritten;

met daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. werken, geen bouwwerk zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat

  • d. de afstand van bouwwerken tot de bestemming Water ten minste 2 m bedraagt.
8.2.2 hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, in dit geval in de vorm van woningen, gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen deze bestemming bedraagt maximaal 36;
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd in de vorm van maximaal twee aaneengebouwde, niet-gestapelde, en vrijstaande woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' dat maximum aantal aan woningen is toegestaan;
  • c. de voorgevel van een woning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd;
  • d. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' het gehele bouwvlak bebouwd mag worden;
  • e. de goothoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • f. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • g. de dakhelling bedraagt ten minste 35° en ten hoogste 55° (met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt) of, indien een mansarde-kap of een daarvan afgeleide kapvorm wordt gebouwd, mag de dakhelling niet minder dan 20° en niet meer dan 80° zijn;
  • h. in afwijking van het bepaalde in lid g, mag een hoofdgebouw ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' geheel plat worden afgedekt;
  • i. de afstand tussen twee niet aaneengebouwde woningen binnen een bouwvlak tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
8.2.3 aan-, uit- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen dienen ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder d;
  • c. bijgebouwen dienen ten minste 5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b. zijn vóór de voorgevel toegestaan: erkers over maximaal tweederde van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en er minimaal een 1 m diepe tuin overblijft, met dien verstande dat de afstand van een aangebouwde hoekerker ten minste:
    • 1. 2,5 m tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens bedraagt;
    • 2. 1 m tot de grens van de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Groen bedraagt;
  • e. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
  • f. de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in sublid 7.2.2 alsmede in 5.2.1 onverminderd van kracht blijft;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een niet-gestapelde woning mag niet meer bedragen dan 85 m², met dien verstande dat de oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich op gronden aan de achterzijde van de woning binnen de maximale diepte van de woning vanaf de voorgevel bevinden, voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • h. de bij een niet-gestapelde woning behorende gronden mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning binnen het bouwvlak daarbij niet worden meegerekend;
  • i. de goothoogte van een aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
  • j. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen met een of meer eigen wanden mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
8.2.4 overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. sublid 8.2.2 sub b ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de woning niet meer bedraagt dan 12 m;
    • 2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens in geval van de niet aaneengebouwde zijde van een twee-aaneengesloten woning ten minste 1 m bedraagt;
    • 4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van woningen;
    • 5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • b. sublid 8.2.2 onder c, ten behoeve van het bouwen van de voorgevel van een woning tot maximaal 2 m achter de aanduiding 'gevellijn';
  • c. sublid 8.2.2 onder d, ten behoeve van het bouwen van een woning met een diepte groter dan 12 m;
  • d. sublid 8.2.2 onder e, ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de in dat sublid toegestane goothoogte;
  • e. sublid 8.2.2 onder f, ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de in dat sublid toegestane bouwhoogte;
  • f. sublid 8.2.3 sub f ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
    • 1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal 10 m diep;
    • 2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
    • 4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • g. sublid 8.2.3 sub i ten behoeve van een grotere goothoogte van naast de woning gelegen aan- of uitbouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
    • 3. de aan- of uitbouw qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- of uitbouw tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
  • h. sublid 8.2.3 sub g, indien het bouwperceel meer dan 1000 m² bedraagt, mag 10% van het bouwperceel worden bebouwd met een aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    • 2. de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 12 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • i. sublid 8.2.3, ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de hoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan/of uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan de privacy van omwonenden.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Woningen en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen mogen tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning en tot een maximum van 40 m² worden aangewend voor de uitoefening van een vrij beroep en internetwinkel.

8.4.1 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 8.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep en internetwinkel, in een woning en daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen, tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning met een maximum van 40 m² met dien verstande dat:

  • a. voor omgevingsvergunningplichtige- en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen omgevingsvergunning wordt verleend;
  • b. voor detailhandel slechts een omgevingsvergunning wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel - uitgezonderd vis- en visproducten - onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie van de woning gehandhaafd blijft;
  • c. voor horecabedrijven geen omgevingsvergunning wordt verleend;
  • d. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is;
  • e. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.

Artikel 9 Wonen - Aaneengesloten

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Aaneengesloten' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep of internetwinkel;
  • b. tuinen;
  • c. erven;
  • d. parkeervoorzieningen en inritten;

met daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. werken, geen bouwwerk zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat

  • d. de afstand van bouwwerken tot de bestemming Water ten minste 2 m bedraagt.
9.2.2 hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen deze bestemming bedraagt maximaal 36;
  • b. de woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd in de vorm van een aaneengesloten woning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' dat maximum aantal woningen is toegestaan;
  • c. een rij aaneengebouwde woningen bestaat uit minimaal 3 aaneengebouwde woningen;
  • d. de voorgevel van een woning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd;
  • e. de diepte van een woning mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • f. de goothoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • g. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • h. de dakhelling bedraagt ten minste 35° en ten hoogste 55° (met dien verstande dat een woning over ten hoogste 25% van de oppervlakte plat mag worden afgedekt) of, indien een mansarde-kap of een daarvan afgeleide kapvorm wordt gebouwd, mag de dakhelling niet minder dan 20° en niet meer dan 80° zijn;
9.2.3 aan-, uit- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen dienen ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder d;
  • c. bijgebouwen dienen ten minste 5 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b. zijn vóór de voorgevel toegestaan: erkers over maximaal tweederde van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en er minimaal een 1 m diepe tuin overblijft, met dien verstande dat de afstand van een aangebouwde hoekerker ten minste:
    • 1. 2,5 m tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens bedraagt;
    • 2. 1 m tot de grens van de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Groen bedraagt;
  • e. aansluitend aan de achtergevel van de woning dient te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 6 m;
  • f. de diepte van de woning, inclusief aan de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, mag over één laag met kap tot een diepte van ten hoogste 12 m worden vergroot, met dien verstande dat het bepaalde in sublid 9.2.2 alsmede in sublid 5.2.1 onverminderd van kracht blijft;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een niet-gestapelde woning mag niet meer bedragen dan 85 m², met dien verstande dat de oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die zich op gronden aan de achterzijde van de woning binnen de maximale diepte van de woning vanaf de voorgevel bevinden, voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
  • h. de bij een niet-gestapelde woning behorende gronden mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning binnen het bouwvlak daarbij niet worden meegerekend;
  • i. de goothoogte van een aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag waaraan wordt gebouwd;
  • j. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen met een of meer eigen wanden mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
9.2.4 overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's en overkappingen met een open constructie bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen vlaggenmasten zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. sublid 9.2.2 sub b ten behoeve van het uitbreiden van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de woning niet meer bedraagt dan 12 m;
    • 2. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal de helft van de achtergevelbreedte en een diepte van minimaal 10 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens in geval van hoekwoningen ten minste 1 m bedraagt;
    • 4. er geen onderlinge verschillen mogen ontstaan tussen de diepte van aaneengebouwde woningen;
    • 5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • b. sublid 9.2.2 onder d, ten behoeve van het bouwen van de voorgevel van een woning tot maximaal 2 m achter de aanduiding 'gevellijn';
  • c. sublid 9.2.2 onder f, ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de in dat sublid toegestane goothoogte;
  • d. sublid 9.2.2 onder g, ten behoeve van het bouwen van een woning tot 1 m hoger dan de in dat sublid toegestane bouwhoogte;
  • e. sublid 9.2.3 sub f ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, inclusief de achterzijde daarvan aangebouwde aan- en uitbouwen, over één laag met kap tot ten hoogste 18 m, met dien verstande dat:
    • 1. aansluitend aan de achtergevel van de woning te allen tijde een niet te bebouwen ruimte over dient te blijven van minimaal 10 m diep;
    • 2. de bij een woning behorende gronden waarop aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan voor ten hoogste 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat de grond onder de woning alsmede de gronden aan de achterzijde van de woning tot een diepte van 18 m achter de voorgevelrooilijn daarbij niet worden meegerekend;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw, alsmede de oppervlakte van overkappingen, niet meer dan 85 m² mag bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die zich aan de achterzijde van de woning bevindt tot een diepte van ten hoogste 18 m achter de voorgevelrooilijn voor de berekening van die oppervlakte niet meetelt;
    • 4. er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
  • f. sublid 9.2.3 sub i ten behoeve van een grotere goothoogte van naast de woning gelegen aan- of uitbouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 2 m bedraagt;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige situatie van de omgeving;
    • 3. de aan- of uitbouw qua uiterlijke verschijning ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van de aan- of uitbouw tenminste 0,5 m lager is dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
  • g. sublid 9.2.3 sub f en g ten behoeve van de bouw van dakterrassen op aan- en uitbouwen naast of achter de woning, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer bedraagt dan 1,2 m boven de maximale goothoogte van de aan- of uitbouw en er bovendien geen onevenredige inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Woningen en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen mogen tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning en tot een maximum van 40 m² worden aangewend voor de uitoefening van een vrij beroep en internetwinkel.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 9.4 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een vrij beroep en internetwinkel, in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste 15% van de aanwezige vloeroppervlakte per woning met een maximum van 40 m², met dien verstande dat:

  • a. voor omgevingsvergunningplichtige- en meldingplichtige bedrijven ingevolge de Wet milieubeheer geen omgevingsvergunning wordt verleend;
  • b. voor detailhandel slechts omgevingsvergunning wordt verleend, indien het verkoop betreft van aan huis vervaardigde, vaak ambachtelijke producten die niet concurrerend zijn ten opzichte van de overige detailhandel - uitgezonderd vis- en visproducten - onder de voorwaarden dat de vestiging geen onevenredige aantasting van de woonsituatie en de verkeersveiligheid met zich meebrengt en de hoofdfunctie van de woning gehandhaafd blijft;
  • c. voor horecabedrijven geen omgevingsvergunning wordt verleend;
  • d. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is;
  • e. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich mag meebrengen.
9.6 wetgevingzone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn in verband met een andere inrichting van het wijzigingsgebied bevoegd op gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemmingen 'Tuin', Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen - Aaneengesloten' te wijzigen naar de bestemmingen:

  • Tuin,
  • Verkeer - Verblijfsgebied,
  • Wonen - Aaneengesloten.

met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen mag niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonheden' aantal wooneenheden bedragen;
  • b. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid van de nieuw te bouwen woningen dient bij wijziging te zijn aangetoond;
  • e. op geen van de gevels van de woning, mag bij voltooiing, de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder worden overschreden;
  • f. het te ontwikkelen woongebied dient op een verantwoorde wijze te worden ontsloten;
  • g. er dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.

Artikel 10 Leiding - Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse drinkwaterleiding met een diameter van ten hoogste 900 mm. met een veiligheidsstrook ter breedte van 10 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding;
  • b. bij de dubbelbestemming behorende overige bouwwerken.
10.2 Bouwregels

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - water' mogen overige bouwwerken worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:

  • de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

11.2.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 11.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 200 cm en de oppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt ook gerekend het aanbrengen van hei- of funderingspalen, mits de palendichtheid minder is dan 5% van het te bebouwen oppervlak.
11.2.3 Verlening vergunning

Het bevoegd gezag verleent de onder 11.2.1 bedoelde vergunning indien naar zijn oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
11.2.4 Voorwaarden verlenen vergunning

De volgende genoemde voorwaarden kunnen door het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen en;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
11.2.5 Weigering

De onder 11.2.3 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 200 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 200 cm;
    • 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 200 cm bedraagt;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 200 cm;
  • b. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in sub a legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • c. de in sub b beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet:
    • 1. indien op voorhand is vastgesteld door het bevoegd gezag dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad;
    • 2. voor het aanleggen van graven;
  • d. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld in sub b genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
    • 2. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
  • e. de volgende in sub d genoemde voorwaarden kunnen door het bevoegd gezag aan de vergunning verbonden worden zoals:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen en;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • f. de in sub a bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:

  • a. ten behoeve van een seksinrichting,
  • b. stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

13.2 Parkeren

Het bouwen en gebruiken op grond van de regels in hoofdstuk 2 is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat daarvoor in het plangebied in voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt voorzien. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan de actueel geldende parkeerregels van de gemeente Bunschoten.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 10%-regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

14.2 Meetverschillen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 1,00 m mogen bedragen.

14.3 Nutsvoorziening

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale bouwhoogte en inhoud van respectievelijk 3,5 m en 50 m³.

14.4 Huishouden
14.4.1 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de huisvesting van meer dan vier personen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het gebruik van een woning in strijd met het begrip wonen ten behoeve van de huisvesting buiten het verband van een huishouden met meer dan vier personen, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal personen voor huisvesting buiten het verband van een huishouden bedraagt per woning niet meer dan 6;
  • b. binnen een straal van 50 meter (hemelsbreed gemeten vanaf de hoofdtoegang van de betreffende woning/woongebouw), mag geen andere woning zijn gelegen, waarin al meer dan 4 personen zijn of mogen worden gehuisvest buiten het verband van een huishouden;
  • c. de in de woning beschikbare gebruiksoppervlakte dient bij 1 extra persoon minimaal 120 m² en bij twee extra personen minimaal 160 m² per woning te bedragen;
  • d. er dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein waarbij een parkeernorm geldt van 1 parkeerplaats extra ten opzichte van de situatie dat de woning werd opgeleverd (of het nu gaat om 1 dan wel 2 extra personen boven het rechtstreeks toegestane maximum aantal van 4 personen);
  • e. burgemeester en wethouders kunnen aanvullende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor bewoners en omwonenden te garanderen.
14.4.2 Beleidsregel volgordesysteem afwijkingsbevoegdheid
  • a. Over het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 14.4.1 geldt de beleidsregel "Volgordesysteem afwijkingsbevoegdheid Planregels wonen", zoals door burgemeester en wethouders is vastgesteld op 7 januari 2020.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, dient te worden getoetst aan een gewijzigde beleidsregel, indien de beleidsregel, zoals bedoeld onder a, is gewijzigd.
14.5 Gebruik van een woning ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 1.50 dat een woning voor de huisvesting van slechts één afzonderlijk huishouden mag worden gebruikt, in het geval er sprake is van een zorgrelatie tussen de bewoners, met dien verstande dat:

  • a. de voorziening in één gebouw, met één hoofdtoegang gerealiseerd dient te worden en er intern een doorgang aanwezig dient te zijn, waarbij de eventuele aanbouw/uitbreiding qua uitstraling ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • b. in het geval de zorg-relatie is beëindigd, de woning binnen een redelijke periode dient te worden gebracht in de situatie van bewoning door één huishouden.
14.6 Bed and Breakfast

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gebruik van de woning ten behoeve van bed and breakfast waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. er mogen maximaal 2 kamers met in totaal maximaal 4 slaapplaatsen van de woning worden gebruikt, tot een maximum van 30% van de vloeroppervlakte van de woning;
  • b. het parkeren van auto's van gasten dient op eigen erf te geschieden;
  • c. de activiteit mag door visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, niet leiden tot een karakterverandering van het perceel dan wel de woning. De omgevingsvergunning wordt slecht verleend indien met de vestiging geen onevenredige overlast (niet meer dan 1 gezin kan veroorzaken) wordt veroorzaakt.
14.7 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodat bestemmingsgrenzen in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden aangepast, met dien verstande dat de bij de wijziging betrokken bestemmingen met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 16 Overgangsrecht gebruik

16.1 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Eemdijk-Oost.