direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eemdijk-Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.1501-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten oosten van Eemdijk is een plan ontwikkeld dat toeziet op de bouw van maximaal 72 woningen. Het gaat om rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Het plan ligt aan de oostzijde van het dorp achter de woningen aan het Kerkepad. Omdat sprake is van een geheel nieuwe ontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitplan opgesteld. In het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige structuur en woonklimaat van het dorp.

Het huidige bestemmingsplan staat de bouw van de nieuwe woningen niet toe. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is het creëren van een nieuw planologisch kader waarbinnen woningbouw gerealiseerd kan worden. Met het nieuwe bestemmingsplan beschikt de gemeente Bunschoten over een doelmatig en passend planologisch regime, dat aan de inwoners en toekomstige (andere) gebruikers voldoende rechtszekerheid biedt over hun rechten en plichten.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Eemdijk is gelegen langs de Eem en ligt ten westen van Bunschoten-Spakenburg. Eemdijk is gelegen op de gemeentegrens van Bunschoten. Ten westen van Eemdijk is de kern Eemnes gelegen. Aan de oostzijde van Eemdijk ligt het buitengebied. Het plangebied ligt ten oosten van de kern Eemdijk. Momenteel is het plangebied in agrarisch gebruik. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop het plangebied te zien is. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het overgrote deel van het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 maart 1985 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 5 augustus 1986. Tevens is er een Koninklijk Besluit genomen op 1 september 1988.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1e herziening' (bron: gemeente Bunschoten)

De betreffende gronden hebben ingevolge het 'Landelijk gebied 1e herziening' de bestemming 'Agrarisch gebied zonder bebouwing met landschappelijke waarde'. Uit bovenstaande figuren kan afgeleid worden dat de gronden bestemd zijn voor agrarische doeleinden. De ontwikkeling van woningen past niet binnen deze bestemming. Om de woningbouw mogelijk te plaatsen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Eemdijk-Oost' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0313.1501-0201);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Geschiedenis Eemdijk

De kern Eemdijk is relatief laat ontstaan, omdat het voortdurend oprukkende water van de Zuiderzee menselijke nederzettingen aan de monding van de Eem bedreigde. Weliswaar werd omstreeks 1400 ter bescherming van het land de Eemdijk aangelegd, maar hierdoor was het gevaar nog niet geweken. De waaien (dijkdoorbraakkolken), die men nu nog langs de Eem aantreft vormen hier het tastbare bewijs van. De waaien kunnen beschouwd worden als littekens van de strijd tegen het water.

Pas in de 19e eeuw ontstond er langs de Eemdijk een buurtschap nabij een waai van de Eem. Dit buurtschap ('Dijkhuizen' genaamd) bestond uit wat huizen, een haventje ('Het Haventje'), een sluis (de 'Bikkers Sluis') en een vaart (de Bikkersvaart).

In een later stadium werd langs de Bikkersvaart de Vaartweg aangelegd. Tevens werd de waai afgesneden en de Vaartweg doorgetrokken. Zo ontstond de Ringweg als restant van de oorspronkelijke bocht in de Eemdijk (rond de waai). In de loop der jaren is vervolgens de bebouwing langs de aanwezige wegen verdicht tot de kern, die er momenteel is.

In de vorige eeuw is een aanvang gemaakt met twee kleinschalige uitbreidingen:

  • door opvulling van de ruimte langs de Ringweg in het huidige hart van het dorp;
  • de uitbreiding langs het Kerkepad (Ringweg - Noord).

Begin jaren '90 is de gemeente begonnen met een geleidelijke uitbreiding ten noordoosten van Eemdijk (Ringweg - Noord). Aan de Eemdijk is naast de Christelijk gereformeerde kerk aan de Eemdijk (nr. 47) een doorsteek gemaakt naar het buitengebied. Vanaf hier is geleidelijk een nieuwe buurt gebouwd die tussen de basisschool 'De school met de Bijbel' en de kerk aansluiting vindt bij de Vaartweg.

Aan de noord-, oost- en zuidzijde wordt Eemdijk omgeven door het landelijk gebied. Direct aansluitend op de bestaande woningbouw wordt ten oosten van Eemdijk woningbouw ontwikkeld.

2.2 Ruimtelijke structuur Eemdijk

Bebouwing

De woningen aan de rand van Eemdijk grenzen aan landelijk gebied. Deze woningen liggen aan de Vaartweg en het Kerkepad. De bebouwing langs de plangrens van de nieuwe woningbouwlocatie betreffen vooral vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen, waarvan de meeste horen bij de laatste uitbreiding van Eemdijk. De woningen hebben zowel één-laag-met-kap (vooral oostelijke en noordelijke woningen) als twee-lagen-met-kap. De meeste woningen zijn de afgelopen 15-20 jaar gebouwd. Alle vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen hebben een eigen oprit.

De woningen aan het zuidelijke deel van het Kerkepad zijn van nog recentere datum en zijn vrij uniform van karakter: allemaal twee-laag-met-schilddak en met (deels dezelfde) 'jaren 30' - kenmerken. De woningen aan de noord- en oostzijde betreffen twee-onder-één-kap en vrijstaand-geschakelde woningen met eigen oprit en garage en de woningen aan de westzijde betreffen rijwoningen in rijen van vier tot zes woningen. In het dorp zijn géén rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats ter hoogte van de woning Vaartweg 23. Langs de Vaartweg is sprake van onregelmatig verkavelde lintbebouwing. Deze lintbebouwing bevindt zich bij de 'entree' tot Eemdijk nog overwegend op enige afstand van de weg. De ruimtelijke kwaliteit wordt voorts positief beïnvloed door de aanwezigheid van de Bikkersvaart die ten zuiden van het plangebied ligt (langs de Vaartweg). Hoewel deze watergang haar transportfunctie heeft verloren, is het ruimtelijk gezien een fraai element, dat zowel op grond van de functie in het waterbeheersysteem als de landschappelijke kwaliteit het behouden waard is.

Verkeer en parkeren

De verkeersstructuur van Eemdijk is vrij helder. Het dorp kent twee ontwikkelingsassen, de Eemdijk volgt de Eem en de Vaartweg verbindt het dorp met Bunschoten-Spakenburg. Waar de wegen kruisen aan de Eem is een aanlegplaats voor de veerpont; aan de overzijde kan men via de Wiggertsweg zijn weg vervolgen richting Eemnes. Alle wegen in de kom zijn aangewezen als 30 km-zone. Op een aantal plaatsen, waaronder de dorpsentrees, zijn verkeersremmende maatregelen getroffen.

Een groot deel van de woningen in Eemdijk is vrijstaand of halfvrijstaand. Hier kunnen bewoners parkeren op eigen erf. In het geval van de rijtjeswoningen zijn er niet of nauwelijks parkeermogelijkheden op eigen erf. In de buurt van deze woningen zijn openbare parkeergelegenheden gecreëerd. Voor zover bekend doen zich binnen het dorp geen specifieke parkeerproblemen voor.

Groen

In het 'oude' dorp zijn geen grote groenvoorzieningen aanwezig. Enkele verspreid liggende groenstrookjes en de groene taluds langs de watergangen vormen de belangrijkste dragers voor het openbaar groen. De beperkte groenvoorzieningen in het dorp zelf worden echter ruimschoots gecompenseerd door het 'groen' van het buitengebied. Het buitengebied is middels diverse doorzichten in het dorp nadrukkelijk aanwezig en ervaarbaar. Ook de dijk, de openheid van voormalige agrarische erven en de diepe tuinen, (met name langs de Eemdijk) dragen bij aan het groene landelijke karakter.

2.3 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn de gronden van het plangebied onbebouwd en hebben een agrarische functie. Naast de weilanden vormen ook de sloten onderdeel van de huidige ruimtelijke structuur van de onbebouwde gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie Eemdijk-Oost vanaf de Vaartweg (bron: Google Streetview)

2.4 Toekomstige situatie

In aansluiting op de bestaande woningen in Eemdijk ontwikkelt initiatiefnemer aan de oostzijde van Eemdijk een woonwijk met maximaal 72 woningen, waarvan minimaal 36 rijwoningen, 18 twee-onder-één-kappers en 18 vrijstaande woningen (waarvan 2 riante villa's). In figuur 2.2 en Bijlage 1 is de stedenbouwkundige schets van het plan weergegegeven.

In het plan is rekening gehouden met een juiste aansluiting op de bestaande bebouwing en een goede afronding richting het landelijk gebied. De bebouwing die direct grenst aan de bestaande bebouwing aan het Kerkepad zal plaatsvinden in de vorm van vrijstaande en twee onder één kap woningen. In die zin wordt zo veel mogelijk getracht de bestaande stedenbouwkundige zichtlijnen en woningbouwtypologie in het plan Eemdijk-Oost te respecteren. Vanuit stedenbouwkundige oogpunt sluit Eemdijk-Oost dan ook goed aan op de bestaande bebouwing aan het Kerkepad. Daarnaast is er een zeer brede watergang opgenomen tussen de bestaande woningen en het plan Eemdijk-Oost, waardoor de percelen (tuinen) van de nieuwe woningen op afstand van de bestaande percelen aan het Kerkepad af komen te liggen. De (beeld)kwaliteiten die gekozen zijn, houden verband met de ruimtelijke structuur, water- en groenstructuur en de functionele structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0005.png"

Figuur 2.2: stedenbouwkundigplan Eemdijk-Oost (bron: Building Design Architectuur)

Wonen

Het grootste deel van het plangebied heeft de functie wonen. In aansluiting op de bestaande bebouwing is gekozen voor een ruime variatie in de woningtypologie. Rijwoningen (minimaal 36) voor starters en gezinnen, grotere en kleinere dubbele woningen voor mensen die wat ruimer willen wonen, vrijstaande woningen en enkele riante villa's voor mensen die aan de rand van het dorp willen wonen. De onderverdeling van de 36 rijwoningen is als volgt: 12 sociale huurwoningen, 20 betaalbare koopwoningen en 4 dure koopwoningen.

Het plan kent volgens het beeldkwaliteitplan (Bijlage 1) vier bebouwingsgebieden: lintbebouwing en middengebied, overgangsgebied landschap, de randbebouwing en het villagebied.

  • Lintbebouwing en binnengebied: De lintbebouwing is gesitueerd langs de toegangsweg van het plangebied. De eerste woning van het lint ligt in de lijn van de woning Vaartweg 23. In het middengebied zijn de woningen gesitueerd die omgeven worden door de woningen aan de buitenzijde. Het gaat veelal om rijwoningen. De woningen hebben maximaal 2 lagen met een kap, waarbij de kaprichting haaks op en/of parallel aan de woning staat. De kap wordt vormgegeven door middel van een zadeldak, een schilddak of een mansardedak.
  • Overgangsgebied landschap: Aan de noordzijde van het plangebied zijn vrijstaande woningen geprojecteerd. Deze kijken vanuit de achtertuin richting het landelijk gebied. Door gebruik te maken van de juiste materialen wordt de overgang tussen het landelijk/open gebied en het stedelijk gebied op een verantwoorde wijze ingevuld. De hoofdmassa betreft 1 tot 1,5 laag met kap, waarbij de kap haaks op/aan de weg is gericht. De kap betreft een zadeldak.
  • Overgangsgebied watergang/randbebouwing: Deze bebouwing is zoals al wordt aangegeven, aan de rand van het plangebied geprojecteerd. Deze rand sluit aan op de bebouwing die bijdraagt aan de overgang van het landschap en de rijwoningen. De woningen in dit gebied hebben maximaal 2 lagen met een kap. De kaprichting staat haaks of parallel aan de weg. Een zadeldak of een schilddak is de kapvorm.
  • Vrije ruime kavels: Twee grote kavels zijn aan de buitenzijde van de Polderstraat gelegen. Op deze kavels kunnen ruime vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen hebben 1 tot 2 lagen met eventueel een kap. Wanneer een kap geplaatst wordt, dient deze gericht te zijn naar het open landschap. De woning kan voorzien worden van een zadeldak of een schilddak. Ook kan de woning plat afgedekt worden. Voor de verschillende bebouwingsgebieden zijn aparte kwaliteitscriteria opgesteld. Deze zijn in het beeldkwaliteitplan beschreven, zodat hier kan worden volstaan met een verwijzing naar dat plan (Bijlage 1). Hiervoor is aangegeven dat de raad het nieuwe beeldkwaliteitplan zal vaststellen, waardoor er een nieuw formeel toetsingskader ontstaat voor aanvragen om een omgevingsvergunning. Dit betreft een afzonderlijke procedure. De stedenbouwkundige opzet zijn weergegeven in onderstaande figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0006.png"

Figuur 2.3: Massa compositie (bron: Beeldkwaliteitplan 'Uitbreidingsplan Eemdijk-Oost)

Aan- uit en bijgebouwen

Bijbehorende bouwwerken (zoals aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen) zullen moeten passen bij de architectuur van de woning. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij de woningen langs het open veld bijgebouwen een beperkte goothoogte hebben. De goot- en bouwhoogte voor bijgebouwen is respectievelijk vastgelegd op 3 m en 5 m. De maximale oppervlakte aan aan- uit en bijgebouwen bedraagt bij recht 85 m².

Tuinen

De gronden voor de voorgevel van de woningen maken geen onderdeel uit van de woonbestemming, maar worden als 'tuin' bestemd. Voor de voorgevel mogen geen gebouwen worden gerealiseerd en mogen erfafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 meter worden opgericht. Conform het beeldkwaliteitsplan wordt aan de voorzijde van de woningen gestreefd naar groene erfafscheidingen in de vorm van hagen.

De privé tuinen van de woningen zijn zoveel mogelijk op het zuiden gericht. De locatie van de bebouwing en het parkeren op de kavel is hier op afgestemd. Zon in de tuin bevordert een goed woon- en leefklimaat en hiermee de kwaliteit van het plan. Het parkeren gebeurt zo veel mogelijk op eigen terrein.

Hoofdontsluiting

De hoofdontsluiting van de nieuwe woonbuurt zal aan de zuidzijde van het plangebied, via een nieuw aan te leggen rotonde met geleiders, aansluiten op de bestaande Vaartweg. Er wordt een nieuwe openbare weg aangelegd aan de buitenzijde van de woonbuurt richting het landschap zodat de randen bepaald kunnen worden. Hierdoor wordt het zicht vanuit het landschap en vanuit de woningen op een positieve manier gewaarborgd. Vanaf het Kerkepad zullen twee langzaamverkeersroutes (en calamiteitenroutes) het gebied inlopen. Eén ter hoogte van Kerkepad nummer 55 en één ter hoogte van de percelen Kerkepad 17 en Kerkepad 19.

Water

Door het gebied loopt een grote watertransportleiding van Vitens. Deze heeft een zonering van 10 meter aan beide zijden waar in het stedenbouwkundig ontwerp rekening mee moet worden gehouden. De grond waar de leiding ligt wordt niet uitgegeven en de bruggen worden hier niet op geplaatst. Boven de leiding wordt voornamelijk weg en openbaar groen gepland. De zonering loopt wel gedeeltelijk over tuinen, de bebouwing is bewust uit deze zonering gelaten.

De omgeving bestaat uit een open weidegebied met vergezichten waarin water een belangrijke rol vervuld. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt het water opgepakt als hoofdstructuur. Hierdoor ontstaan er schiereilanden met bebouwing.

Vanwege de realisatie van de nieuwe woonwijk en de toename van verharding zal de oppervlakte verharding in het plangebied toenemen. Dit wordt ruimschoots gecompenseerd.

In het plan is ruim 5.000 m² voor water bestemd. De sloten aan de randen van het plangebied worden verbreed. De overige sloten worden verlegd zodat er ruimte ontstaat voor een realiseerbare inpassing van woningen.

Verkeer

De openbare (open) ruimten, te weten wegen -en soortgelijke verkeers- en verblijfsruimten-, water en groen zijn zoveel mogelijk als zodanig bestemd. Binnen de diverse bestemmingen zijn verscheidene mogelijkheden opgenomen voor het uitvoeren van ondergeschikte aanpassingen in de bestaande inrichting (bijvoorbeeld verkeersremmende maatregelen, nutsvoorzieningen e.d.).

De woonbuurt zal een nieuwe rand van het dorp worden. De ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt wordt versterkt door bomenrijen die het zicht richting het buitengebied begeleiden. Iedere straat heeft een zichtrelatie met de polder. De slagenstructuur van het water, die duidelijk zichtbaar is in het buitengebied, is opgenomen in de woonbuurt. De woonbuurt wordt op deze manier ook ruimtelijk verbonden en landschappelijk ingepast. Door deze slagen zijn ook bijna alle woningen aan water gesitueerd.

Iedere straat heeft een zichtrelatie met de polder. Ze hebben ieder een eigen identiteit maar blijven ook een eenheid. De eenheid zit bijvoorbeeld in de bestrating. Deze zal bij alle straten gelijk zijn. De identiteit wordt gevormd door het straatprofiel en de beplanting. In figuur 2.3 zijn de betreffende straten genummerd weergegeven. De namen van de wegen binnen het plangebied moeten nog voorgelegd en vastgesteld worden door de stratencommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0007.png"

Figuur 2.3: Straten in het plangebied (bron: Beeldkwaliteitplan 'Uitbreidingsplan Eemdijk, Kerkepad)

  • Straat nummer 1 - De Polderstraat: De weg wordt begeleid door water. Langs de waterlijn aan de oostzijde van de straat staan bij de polder passende bomen. Het voetpad ligt aan de zijde van de woningen. Er wordt niet in de straat geparkeerd. De woningen hebben een garage met ruimte voor deze garage om één of meerdere auto's te kunnen parkeren. Overig bezoekersparkeren is gerealiseerd in een parkeerkoffer verderop in de wijk.
  • Straat nummer 2: De Landschapsstraat: De sfeer van deze straat verwijst naar het natte omliggende landschap. Daarom wordt er gekozen voor een loofboom die past in een waterrijk gebied en dus hoge grondwaterstanden kan verdragen.
  • Straat nummer 3: De Eilandstraat: Deze straat 'eindigt' nabij het natuureiland. Er wordt gekozen voor een boomsoort met mooie herfstkleuren. De uitstraling van de straat mag contrasteren met het meer natuurlijk vormgegeven eiland. Om het contrast te versterken wordt gedacht aan een boom met een duidelijk boomkroon.
  • Straat nummer 4: Verlenging Kerkepad: Deze straat ligt in het verlengde van het Kerkepad. Ze worden verbonden door een voet-/fietspad. De wegen in het plangebied zijn geen doorgaande wegen. Het is hierom dat de wegen, inclusief het parkeren in de openbare ruimte, voetpaden en groen bestemd zijn als 'Verkeer- Verblijfsgebied'. De aansluiting op de Vaartweg vindt plaats via een rotonde. Ter vergroting van de verkeersveiligheid worden op de Vaartweg geleiders aangebracht, waardoor de rijrichtingen duidelijker in beeld worden gebracht.

Langzaamverkeer kan via ontsluitingen tussen Kerkepad 17 en 19 en ter hoogte van Kerkepad nummer 55 richting de Eemdijk. Tussen de percelen Kerkepad 17 en 19 heeft de langzaamverkeerverbinding ook de functie van calamiteitenroute. De ontsluiting ter hoogte van Kerkepad nummer 55 heeft een tijdelijk karakter voor autoverkeer en hulpverleningsdiensten. Nadat deze ontsluiting niet meer nodig is, zal deze ingericht worden als langzaamverkeersroute. Bij calamiteiten kan deze ontsluiting geschikt gemaakt worden voor hulpverleningsdientsen en autoverkeer.

De hoofdontsluiting van het plangebied vindt plaats via straat nummer 1, zoals weergegeven in figuur 2.3. Ter plaatse van de aansluiting op de Vaartweg wordt een rotonde met geleiders aangelegd. Door gebruik te maken van de verkeersgeleiders ontstaat er een verkeersveilige situatie.

Groen

Het groen in de openbare ruimte is beschreven in het beeldkwaliteitplan. Onder verwijzing naar dat plan, Bijlage 1, van deze toelichting, wordt hierna kort ingegaan op de groene inrichting van de ontwikkeling.

De structuur wordt versterkt door groen. Daarbij wordt gedacht aan laanbeplanting. Dit versterkt ter plaatse, maar ook vanuit het landschap de oriëntatie. Binnen het plangebied worden twee speelterreinen aangelegd. Beide speelterreinen grenzen aan het landelijk gebied, waardoor er een weids uitzicht mogelijk is. Het bestaande speelveld aan de zuid/zuidwestzijde van het plangebied wordt gedeeltelijk uitgebreid. Het speelveld is toegankelijk vanaf een voetpad uit het plangebied.

De wegen in het plangebied worden begeleid door bomen. Dit geeft de straat een kwaliteit en identiteit. Voor de invulling van de straat spelen we in op deze identiteit door bomen te kiezen die passen binnen de natte polder, maar ook goed werken als straatboom binnen de woonbuurt. In het beeldkwaliteitplan wordt ervan uitgegaan dat in iedere straat een boomsoort wordt toegekend die past binnen de in het beeldkwaliteitsplan beschreven thematisering. Dit betekent dat in:

  • Straat 1: Salix alba, geknot (schietwilg)
  • Straat 2: Alnus spaethii 'Spaeth' (Els)
  • Straat 3: Liquidambar styraciflua (Amberboom)
  • Straat 4: Fraxinus angustifolia 'Raywood' worden gepland (Es)

of soortgelijke bomen worden geplant.

Zoals beschreven zijn ook drie speelplekken in of nabij het plangebied opgenomen. Een van de speelplekken betreft het bestaande speelveld (trapveld). Nabij dit veld komt een minder strakke indeling van beplanting om ook de ruimte 'speels' te houden.

Ten zuiden van de twee villa's is ook een speelveld geprojecteerd. Deze locatie wordt in het plan aangemerkt als 'Natuureiland'. Rondom het eiland worden natuurlijke oevers ontworpen. Het eiland is een speeleiland met een observatiepunt. Aan de noordzijde van het plangebied is eveneens ruimte gereserveerd voor een groen doorzicht. Op deze plek is een mooie zichtlocatie aanwezig tussen de doorgaande weg en de polder. Deze plek leent zich ook om een zitgelegenheid te creëren. Gras en enkele bomen vormen de aankleding van deze plek.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 72 nieuwe woningen. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten, regio en provincies. In paragaaf 3.4.2, 3.3.1 en 3.2.3 wordt de realisatie van de nieuwe woningen getoetst aan het provinciale-, regionale- en gemeentelijk woonbeleid. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Door Bureau Stedelijke Planning is een Ladderonderbouwing voor Eemdijk-Oost opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 3. Vanwege een planwijziging is als aanvulling op deze Ladderonderbouwing een oplegnotitie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 4. De belangrijkste bevindingen (kwantitatieve en kwalitatieve behoefte) uit de Ladderonderbouwing worden onderstaand toegelicht.

Kwantitatieve woningbehoefte

Op basis van de verwachte huishoudensgroei en het harde planaanbod is de behoefte aan woningen berekend.

  • De kwantitatieve behoefte in de gemeente Bunschoten is door het omvangrijke plan Rengerswetering voor de periode 2022-2032 licht negatief. Rengerswetering (uitbreidingswijk Bunschoten) wordt echter gebouwd om in de regionale behoefte te voorzien en niet enkel voor de gemeentelijke behoefte (zie ook onderstaand kader voor uitgebreide toelichting). De regionale behoefte is groter dan waarin Rengerswetering kan voorzien.
  • In de regio is daarmee ruim voldoende behoefte voor de ontwikkeling van 72 woningen in Eemdijk-Oost. Bovenop de toekomstige huishoudensgroei is in de regio Amersfoort momenteel al sprake van een tekort van 4.200 woningen.

Ruim voldoende behoefte op lange termijn

De gemeentelijke Ladderruimte is beperkt door het omvangrijke plan voor Rengerswetering (uitbreidingswijk Bunschoten).

  • De aard en omvang van het plan Rengerswetering voorziet in de regionale vraag. Het uitgangspunt van Rengerswetering is om te bouwen voor de regionale behoefte, omdat het aantrekken van mensen van buiten de gemeente Bunschoten bij kan dragen aan meer beweging in het woningbestand en de instandhouding van voorzieningen.
  • In het programma voor Rengerswetering zijn diverse woningtypologieën opgenomen die aansluiten op de regionale behoefte.
  • Rengerswetering heeft een langere looptijd (tot 2040) en is aangewezen als versnellingslocatie in de Woondeal om de regionale woningbouwopgave te realiseren.
  • Rengerswetering is regionaal ontsloten via de Oostelijke Randweg en Amersfoortseweg.
  • De locatie, die bovendien ook een kleinstedelijk woonmilieu heeft, is daardoor duidelijk regionaal georiënteerd in tegenstelling tot Eemdijk-Oost dat zich als kleinschaliger dorps plan richt op de lokale behoefte.
  • Gelet op de lange looptijd zal een deel pas na 2032 tot ontwikkeling komen. In de periode 2032-2042 is zowel in de gemeente Bunschoten als in de regio voldoende Ladderruimte voor de ontwikkeling van Eemdijk-Oost en Rengerswetering. Zie onderstaande tabel.


 
Vraag o.b.v. huishoudens-groei 2032-2042   Hard planaanbod 2032-2042   Kwantitatieve behoefte
2032-2042  
Gemeente Bunschoten   +1.055   +585   +470  
Regio Amersfoort   +10.235   +585   +9.650  

Kwalitatieve woningbehoefte

Aan de hand van de woonvoorkeuren afgeleid uit het woonwensenonderzoek WoON2018, de verwachte huishoudensontwikkeling en het geplande woningaanbod is de behoefte aan dorps/landelijke woonmilieus berekend.

  • In de gemeente Bunschoten bestaat een aanzienlijke behoefte aan dorps/landelijke woonmilieus dat bijna niet bediend wordt in het geplande aanbod (zie onderstaande tabel). Daardoor is binnen de gemeente tot 2032 een kwalitatieve behoefte aan 245 woningen in een dorps/landelijk woonmilieu.
  • In de regio Amersfoort is een forse behoefte aan dorps/landelijke woonmilieus zoals het plan Eemdijk-Oost. Tot 2032 is in de regio een kwalitatieve behoefte aan 2.765 woningen in een dorps/landelijk woonmilieu.

Onderzoeksgebied   Vraag o.b.v. voorkeur   Gepland aanbod   Kwalitatieve Behoefte  
Gemeente Bunschoten   250   5   +245  
Regio Amersfoort   4.325   1.560   +2.765  

Conclusie kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

  • De ontwikkeling van Eemdijk-Oost sluit aan op het beleid rondom kleine kernen en biedt perspectief voor de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp.
  • Het huidige woningtekort van 4.200 woningen in de regio biedt al een stevig fundament voor het realiseren van 72 woningen op Eemdijk-Oost.
  • Kijkend naar de toekomst is binnen regio Amersfoort meer dan voldoende kwantitatieve Ladderruimte voor Eemdijk-Oost (+7.715 woningen).
  • Zowel in de gemeente Bunschoten als in de regio Amersfoort is meer dan voldoende kwalitatieve Ladderruimte in dorps/landelijke woonmilieus voor de ontwikkeling van Eemdijk-Oost.

De verhoging van het aantal woningen is relatief beperkt, zeker gelet op het oplopende huidige woningtekort. Voor het gewijzigde plan met 72 woningen in een dorp/landelijk woonmilieu op Eemdijk-Oost is op basis van de vereisten van de Ladder voldoende regionale kwantitatieve en kwalitatieve Ladderruimte. Daarmee past de ontwikkeling binnen de vereisten van de Ladder en is sprake van een zorvuldige ruimtelijke ordening.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied biedt ruimte voor de ontwikkeling van 72 woningen in een dorps/landelijk woonmilieu. Een dergelijk woonmilieu is uniek binnen de gemeente Bunschoten. Verder worden in een gemeente alleen woningen in kleinstedelijke woonmilieus voorzien. Een ontwikkeling elders in de regio draagt niet bij aan het bieden van perspectief voor de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp Eemdijk.

Het gewijzigde woningbouwplan voor Eemdijk-Oost bestaande uit 72 woningen voldoet aan de eisen van de Ladder. De geplande ontwikkeling is daarmee gebaseerd op een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

3.1.3 Woondeal Addendum Regio Amersfoort

Het ministerie, de provincies Utrecht en Gelderland en de regio Amersfoort sluiten samen een woondeal om met elkaar te werken aan de groei en de ontwikkeling. De doelen van deze woondeal zijn het (I) functioneren van de woningmarkt in de regio Amersfoort structureel te verbeteren, (II) de bouwproductie met oog voor circulariteit en duurzaamheid te versnellen én op niveau te brengen, en (III) de leefbaarheid te vergroten.

In de Woondeal Addendum Regio Amersfoort leggen het ministerie, de provincies en de regio hun wederzijdse verantwoordelijkheden en inspanningen vast en erkennen zij wederzijds de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven van deze woondeal. De woondeal is het startpunt van een langjarig partnerschap tussen de regio, provincies en het ministerie, in nauwe samenwerking met woningcorporaties, marktpartijen en maatschappelijke partners.

De woondeal werkt aan vijf opgaven tegelijk:

  • 1. Woningbouw en woningmarkt: Kwantitatief en kwalitatief voldoende woningaanbod.
  • 2. Bereikbaarheid en multimodaliteit: Infrastructuur voorbereiden op de toekomstige verkeersstromen.
  • 3. Aandachtsgroepen: Voldoende (financieel) passend aanbod voor aandachtsgroepen.
  • 4. Vitale wijken: Terugbrengen van grote leefbaarheidsverschillen tussen buurten.
  • 5. Duurzaam, groen en circulair: Versnellen van de transitie naar een duurzame, circulaire en groene regio.

De opgaven worden in het kort behandelend.

Opgave 1: Woningbouw en woningmarkt

De regio Amersfoort kent een forse woningbouwopgave voor de komende jaren. In totaal moeten er tot 2030 ongeveer 23.000 woningen gebouwd worden. Het grootste deel moet in de periode tot 2025 al opgeleverd worden.

Opgave 2: Multimodale bereikbaarheid van de regio

De woningbouwopgave gaat hand in hand met het werken aan een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en vitale kernen. De nationale, bovenregionale en regionale netwerken moeten aansluiten op het toekomstige gebruik ervan. Alleen zo kan de regio zowel per spoor, OV, auto als de fiets (of ander niet gemotoriseerd vervoer) bereikbaar blijven.

Opgave 3: Aandachtsgroepen

De komende jaren zijn er meer woningen nodig voor aandachtsgroepen. Het gaat om woningen voor jongeren die uitstromen uit jeugdzorg en maatschappelijke opvang en woningen voor (kwetsbare) ouderen, daklozen en statushouders.

Opgave 4: Vitale wijken

Het terugbrengen van grote, oplopende verschillen in buurten. De inzet is gericht op onder meer eenzaamheid terugdringen, meer participatie, investeren in de fysieke leefomgeving via bijvoorbeeld groen, het verhogen van veiligheid, bevorderen van brede welvaart, vergroten van werkgelegenheid en werken aan een goede gezondheid.

Opgave 5: Duurzaam, groen en circulair

Bouwen kan niet zonder de thema’s duurzame mobiliteit, de energietransitie, gezond leven en een circulaire economie. Ook klimaatadaptatie krijgt hierin een plaats. Vanuit de woondeal wordt ingezet op het versnellen van de regionale transitie door in te zetten op regio specifieke uitdagingen die er liggen.

Toets

In de Woondeal Addendum Regio Amersfoort wordt Eemdijk specifiek genoemd in bijlage 4 'Wijken, buurten en complexen waar de leefbaarheidssituatie onder druk staat (opgave 4)'. In Eemdijk staat de leefbaarheid onder druk, met name omdat het om een kleine kern gaat. Voor dergelijke plaatsen wordt sociale/fysieke wijkvernieuwing gekoppeld aan nieuwbouw en verduurzaming. De woningbouwopgave van Eemdijk-Oost kan een bijdrage leveren aan het verbeteren van de leefbaarheid in Eemdijk. Er is een gevarieerd woningbouwprogramma beoogd voor verschillende doelgroepen. Daarmee kunnen inwoners blijven wonen in het dorp en komt de doorstroming in het dorp op gang. Ook ontstaat er op deze manier draagvlak om voorzieningen overeind te houden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie legt de provincie Utrecht de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit.

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bestaat uit de volgende zeven beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. Duurzame energie;
  • 4. Vitale steden en dorpen;
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Voor voorliggend bestemmingsplan is met name beleidsthema 4 relevant:

Thema 4: Vitale steden en dorpen

De regio U16 en de regio Amersfoort behoren tot de meest gespannen woningmarktregio’s in Nederland. Door het toenemend aantal huishoudens houdt de druk op de woning-markt aan. Tot 2050 zijn 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de volledige behoefte te voldoen (bron: Primos 2020). Voor de periode tot 2040 (de scope voor programmeren in de Ontwerp Omgevingsvisie) is de opgave 133.200 tot 165.700 woningen. Voor kleinere kernen speelt het vraagstuk hoe deze kernen vitaal te houden.

De provincie Utrecht hanteert de basisprincipes voor locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijskte infrastructurele corridors.

In aanvulling hierop wil de provincie Utrecht onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk). Om het wonen in onze provincie voor iedereen betaalbaar te houden, willen we dat ten minste de helft van de nieuw te bouwen woningen behoort tot het sociale of middeldure segment. Naast de omvangrijke opgave krijgen kleinere steden en dorpen zo mogelijk passende ontwikkelruimte om te bouwen ten behoeve van lokale vitaliteit.

Voor woningbouw is er een regionale woningmarkt die vraagt om regionale programmering en afstemming. Het gaat om een aanbod dat op regionaal niveau in kwantitatieve en kwalitatieve zin is afgestemd op de (toekomstige) behoefte en de vraag van alle woningzoekenden, qua woningtype en woonmilieu en qua betaalbaarheid. Voor Eemdijk is dat Regio Amersfoort.

Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Hiervan zijn er 31.000 voorzien in de Regio Amersfoort. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, is het noodzakelijk om de woningbouwproductie te versnellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0008.png"

Figuur 3.1: woningbouwbehoefte in de provincie Utrecht uitgesplitst naar regio (bron: provincie Utrecht)

In een aantal kernen in de provincie Utrecht staat de vitaliteit onder druk: er is sprake van vergrijzing en gezinsverdunning. Hierdoor dreigt het draagvlak voor voorzieningen en het verenigingsleven weg te vallen. Door middel van woningbouw voor specifieke doelgroepen willen gemeenten de vitaliteit van een aantal kernen behouden en versterken. Voor deze kernen geldt echter evenzeer dat primair wordt ingezet op binnenstedelijke (binnendorpse) ontwikkeling waarbij compacter en innovatiever zal moeten worden gebouwd dan tot nu toe gebruikelijk. Daar waar geen binnendorpse mogelijkheden meer zijn faciliteert de provincie Utrecht deze gemeentelijke ambities door een eenmalige kleinschalige uitbreiding per kern ten behoeve van de lokale vitaliteit tot 50 woningen zonder regionale afweging mogelijk te maken. De provincie Utrecht vindt het belangrijk dat de uitbreiding past bij het karakter van het dorp en dat de ontwikkeling geen onevenredige afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van het landschap. Voor een aantal kleinere kernen kan een uitbreiding met maximaal 50 woningen uitkomst bieden, voor andere en grotere kernen is soms een grotere uitbreiding vanuit lokaal perspectief gewenst.

Voor het toekennen van plannen gaat de provincie Utrecht uit van een gezamenlijke regionale programmering. Samen met gemeenten onderzoekt en overlegt de provincie Utrecht in regionaal verband welke woonlocaties op welk moment ontwikkeld kunnen worden om tegemoet te komen aan de vraag.

Toets

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 72 woningen mogelijk aan de rand van Eemdijk. De provincie Utrecht wil onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk). Woningbouwplannen moeten regionaal worden afgestemd Voor Eemdijk is dat de regio Amersfoort. Voor de regio Amersfoort is de woningbouwbehoefte berekent op 31.000 woningen. De afstemming van de woningprogrammering is opgenomen in Bijlage 5. Hier is het plan voor Eemdijk-Oost (tenminste 64 woningen) ook al gereserveerd. Door een planwijziging is het aantal woningen aangepast naar 72 woningen. In paragraaf 3.1.2 is het plan voor 72 woningen getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er kwantiatieve en kwalitatieve behoefte is aan voorliggende ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Utrecht

Artikel 9.13 Instructieregel uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken of is opgenomen in de bijlage 18 Wonen en werken;
    • b. de woningbouw vindt plaats in aansluiting op het stedelijk gebied;
    • c. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
    • d. de woningbouw wordt in samenhang ontwikkeld met lokale en regionale groenontwikkeling waarbij de omvang van de woningbouw in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen natuur en recreatie; en
    • e. de realisatie van natuur en recreatie en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd, en
    • f. de woningbouw draagt bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone.
  • 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Toelichting artikel 9.13

Gehele artikel: Conform het Besluit ruimtelijke ordening moet de 'duurzame verstedelijkingsladder' worden toegepast.

Eerste lid, onder a: Het provinciaal programma Wonen en werken bevat de hoofdlijnen van de gezamenlijke regionale programmeringsafspraken van gemeenten en provincie. In deze regionale programmering:

  • worden de basisprincipes voor verstedelijking gevolgd, te weten:
    • 1. zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
    • 2. daarnaast in overig stedelijk gebied;
    • 3. eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors);
  • worden afspraken vastgelegd om te borgen dat binnen het programma tenminste 50% van de te bouwen woningen in het sociale en middensegment plaatsvindt; en
  • worden afspraken gemaakt over energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw, evenredige groenontwikkeling en efficiënt ruimtegebruik.

Eerste lid, onder b: Door aan te sluiten bij het stedelijk gebied, wordt het creëren van nieuwe kernen uitgesloten.

Tweede lid: Onderbouwd moet worden hoe lokale en regionale groenontwikkeling (natuur en recreatie) wordt gerealiseerd. Daarbij moet de verhouding tussen de aanwezigheid van “rood” en “groen” in verhouding zijn. Het in samenhang ontwikkelen van groen en woningbouw leent zich bij uitstek voor regionale afstemming. Wanneer het gaat om kleinschalige uitbreidingen (tot 50 woningen) kan deze onderbouwing achterwege blijven. De provincie heeft taken op het gebied van bereikbaarheid. Voorkomen moet worden dat een ontwikkeling leidt tot (grote) knelpunten op het gebied van bereikbaarheid. Eerst wordt een mobiliteitsscan gevraagd. Als hieruit blijkt dat er mogelijk geen sprake meer is van een ‘goede bereikbaarheid’, moet een mobiliteitstoets worden uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen uitgewerkt (zie bijlage Mobiliteitstoets).

Toets

De planlocatie ligt aan de oostkant van Eemdijk. De projectlocatie behoort tot de kernrandzone van het dorp. Daarmee voldoet het plan aan de eisen van de provincie dat een ontwikkeling moet aansluiten op bestaand stedelijk gebied en bijdraagt aan een goede kwaliteit van de kernrandzone. Door aan te sluiten bij het stedelijk gebied, wordt het creëren van nieuwe kernen uitgesloten. Aangezien het gaat om een ontwikkeling met meer dan 50 woningen moet er ook een mobiliteitstoets opgesteld worden. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 20.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0009.png" Figuur 3.2: Wonen, werken en recreëren kaart 1 (bron: provincie Utrecht)

3.2.3 Provinciaal programma wonen en werken 2021

Op 5 oktober 2021 heeft de Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht het 'Provinciaal programma wonen en werken 2021' vastgesteld. Voor voorliggend bestemmingsplan is alleen het onderdeel 'wonen' relevant. Het onderdeel 'wonen' betreft een nadere uitwerking van het beleidsthema 'vitale steden en dorpen' uit de Omgevingsvisie behandeld in paragraaf 3.2.1. Hiervoor is een onderscheid gemaakt in het kwantitatieve en kwalitatieve programma. Dit is vervolgens onderverdeeld in de verschillende subregio's.

Kwantitatieve woningbouwprogramma

Het voor de regio Amersfoort opgenomen realisatiedeel van het programma voor wonen betreft voornamelijk de reeds bekende, binnenstedelijke plannen. Het kwantitatieve programma is opgenomen in figuur 3.3. Een meer gedetailleerd overzicht van alle plannen in de regio Amersfoort is opgenomen in Bijlage 5. In deze bijlage is het woningbouwplan Eemdijk-Oost (64 woningen) ook genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0010.png" Figuur 3.3: Wonen, werken en recreëren kaart 1 (bron: provincie Utrecht)

Kleine woningbouwontwikkelingen in het landelijk gebied zijn via het ‘kwaliteitsinstrumentarium’ voor het landelijk gebied via de Interim Omgevingsverordening rechtstreeks, dus zonder dat zij dienen te zijn opgenomen in het realisatiedeel van een provinciaal programma, mogelijk, bv. transformatie bestaande bebouwing, rood voor groen, ruimte voor ruimte of kernrandzonebeleid. Deze plannen worden niet beschouwd als uitbreidingslocaties, maar zijn veelal vanwege hun kwantitatieve bijdrage aan het programma wel opgenomen in het realisatiedeel.

Kwalitatieve afspraken

Naast voldoende woningen is het zaak dat er ook woningen van goede kwaliteit worden gebouwd. Bij kwaliteit gaat het om de woning en de woonomgeving, en over zowel belevingswaarde, gebruikswaarde als toekomstwaarde. De (relevante) ambitie is als volgt:

1: Streven naar een goede stedelijke kwaliteit: vitale en levendige kernen en wijken

Dit betekent dat:

  • primair inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling, ontwikkeling bij knooppuntlocaties en op efficiënt ruimtegebruik;
  • streven naar functiemenging, passend bij de lokale situatie en woonmilieus;
  • aandacht hebben voor een gezonde inrichting van de openbare ruimte in het stedelijk gebied met voldoende groen en water.
  • zorgdragen voor een goede bereikbaarheid die past bij de aard en functie van de ontwikkeling en we bezien wonen, werken en bereikbaarheid in samenhang en als onderdeel van de integrale opgave van de regio.
  • aandacht hebben voor energieneutraliteit, klimaatadaptatie en circulariteit.

Eenmalige kleinschalige uitbreidingen tot 50 woningen per kern worden rechtstreeks mogelijk gemaakt via de provinciale Interim Omgevingsverordening. Deze kleinschalige uitbreidingen worden wel opgenomen in het regionale programma, zodat dit een zo compleet mogelijk beeld bevat. Veel kernen hebben naar aard en omvang behoefte aan een grotere uitbreiding. Deze uitbreidingen worden in dit regionaal programma afgewogen, waarbij het lokale belang, maar ook de provinciale belangen in de afweging worden betrokken.

Toets

Het plan in Eemdijk-Oost voorziet in 72 woningen aan de rand van het dorp. Daarmee wordt de grens van kleinschalige uitbreiding (tot 50 woningen) overschreden. Uitbreidingen groter dan 50 woningen moeten in het regionaal programma worden afgewogen. Voorliggend plan (met 64 woningen) is meegenomen in het regionale overzicht woningbouwplannen tot en met 2024 (zie Bijlage 5). De eerste afweging is derhalve al gedaan. Vanwege een planwijziging zijn het aantal woningen opgehoogd naar 72 woningen. Deze planwijziging is getoetst in paragraaf 3.1.2 aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er kwantiatieve en kwalitatieve behoefte is aan voorliggende ontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelbeeld Regio Amersfoort 2030-2040

Op 21 september 2021 heeft de Regio Amersfoort gezamenlijk met de provincie Utrecht het beleidsdocument 'Regio Amersfoort Centraal, ontwikkelbeeld en strategie 2030-2040' vastgesteld.

Provincie Utrecht en Regio Amersfoort (de Utrechtse gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest, Woudenberg en de Gelderse gemeenten Barneveld en Nijkerk) hebben dit Ontwikkelbeeld voor de periode 2030-2040 opgesteld om op basis hiervan afspraken te maken over de te ontwikkelen woon- en werklocaties, bereikbaarheid en het meegroeien van groen. Provincie Utrecht en Regio Amersfoort streven samen naar een aantrekkelijke regio waarin het goed leven is, met een gezonde woning- en arbeidsmarkt en waar de bereikbaarheid en leefbaarheid op orde is.

In paragraaf 4.3 van het beleidsstuk wordt ingegaan op de de gezamenlijke pijlers en strategie voor wonen en werken. De regio Amersfoort wil vooral inspelen op aantrekkelijke woon- en werklocaties nabij OV-knooppunten. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de versterking van de agglomeratiekracht van de Regio Amersfoort en daarmee ook van het groeivermogen van het Stedelijk Netwerk Nederland als geheel. Meer mensen en arbeidsplaatsen binnen bepaalde reistijd. Dit geldt vooral voor Amersfoort, Barneveld en Nijkerk. Voor andere kernen wordt ingezet op het in stand houden van de vitaliteit. Wat hiervoor nodig is moet per kern bekeken worden. Dit is maatwerk tussen gemeente en provincie, met waar nodig afstemming in regioverband. Het kan gaan om woningen, maar ook om werkgelegeheid, voorzieningen of sociale structuren/ verenigingsleven.

Gezamenlijk leidt dit tot een potentieel van 17.685 woningen in de periode 2030-2040, bovenop de 23.000 woningen tot 2030. Er wordt een verscheidenheid van milieus aangeboden van centrumstedelijk tot landelijk/dorps, afgestemd op de locatie. Dit brede aanbod sluit aan bij de vraag in de regio. Het gaat hierbij om gemengde milieus met wonen en werken. Voor de woningbouwontwikkeling in Bunschoten liggen de eigen ambitie en de strategie in elkaars verlengde. Inzet van de gemeente is dat tenminste bouwen voor eigen behoefte en werken in de nabijheid van de kern mogelijk moet zijn.

Toets

Het plan in Eemdijk-Oost voorziet in 72 woningen aan de rand van het dorp. Daarmee wordt de grens van kleinschalige uitbreiding (tot 50 woningen) overschreden. Uitbreidingen groter dan 50 woningen moeten in het regionaal programma worden afgewogen. Voorliggend plan (met 64 woningen) is meegenomen in het regionale overzicht woningbouwplannen tot en met 2024 (zie Bijlage 5). De eerste afweging is derhalve al gedaan. Vanwege een planwijziging zijn het aantal woningen opgehoogd naar 72 woningen. Deze planwijziging is getoetst in paragraaf 3.1.2 aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er kwantiatieve en kwalitatieve behoefte is aan voorliggende ontwikkeling. Het plan levert een bijdrage aan de gezamenlijke woningbouwopgave van de regio Amersfoort.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Bunschoten 2025

De Toekomstvisie 2025 heeft als doel om richting te geven aan het beleid en het handelen van de gemeente en maakt heldere keuzes voor de toekomst. De visie dient als inspiratiebron en helpt inwoners, politici, bestuurders en medewerkers van de gemeente bij hun afwegingen in discussies over de rol, taken en beleidskeuzes van de gemeente. De toekomstvisie is tot stand gekomen in samenspraak met bestuurders, bewoners, organisaties, bedrijven en verenigingen. De toekomstvisie is op 11 juli 2013 door de gemeenteraad van Bunschoten vastgesteld. Belangrijkste aandachtspunten voor wonen zijn:

Voor het wonen binnen de gemeente, is beschreven dat trends en ontwikkelingen van invloed zijn op de variatie en prijzen van het aanbod van woningen. De gemeente Bunschoten kiest daarom voor een gevarieerd woningaanbod van betaalbare woningen en appartementen voor jonge gezinnen en ouderen tot exclusieve woonvormen. Inwoners kunnen bij woningbouwplannen betrokken worden.

In de gemeente Bunschoten is tot 2025 voldoende ruimte voor woningbouw voor handen. Die ruimte is er zowel voor inbreiding (bouwen binnen bestaande wijken, bijvoorbeeld op vrijgekomen grond) als voor uitbreiding (het uitbreiden van de gemeente, bijvoorbeeld via de aanleg van nieuwbouwwijken). De gemeente Bunschoten wil gevarieerd en voor de regionale behoefte bouwen.

Toets

De uitbreiding van Eemdijk met 72 woningen past binnen de doelstellingen van de gemeente Bunschoten. Het gevarieerde aanbod in dit uitbreidingsplan biedt mogelijkheden om het woningbestand in beweging te brengen. Het plan biedt de mogelijkheid dat inwoners van Eemdijk een passende woning kunnen vinden in eigen kern. Ook draagt dit bij aan het in stand houden van bestaande voorzieningen. Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de beleidsuitgangspunten uit de Toekomstvisie Bunschoten 2025.

3.4.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeente Bunschoten heeft in de 'Woonvisie 2020-2025' het meest recente woonbeleid opgenomen. De woonvisie 2020-2025 is een uitwerking van het resultaat van het woonbehoefteonderzoek 2019 ”Bijzonder wonen in Bunschoten” opgewerkt naar de laatste inzichten uit PRIMOS 2020. Het doel van de nieuwe Woonvisie voor Bunschoten is dat het voor iedereen goed wonen is in Bunschoten en de woonwensen en woningbehoefte van alle inwoners zoveel mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk te maken. De belangrijkste aandachtpunten uit de woonvisie zijn samengevat.

Gemeente Bunschoten blijft groeien

Het aantal huishoudens neemt tot 2030 toe met bijna 1.200 (Primos 2020). In de tien jaar erna groeit het aantal huishoudens met ruim 700. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 dus om een extra behoefte van ruim 1.900 woningen (+23%).

In Bunschoten is er nog een aanzienlijke extra behoefte aan woningen. Woningbouw is nodig om te kunnen voorzien in de huishoudensgroei: de komende 20 jaar groeit het aantal huishoudens in gemeente Bunschoten met circa 23%. Er zijn op dit moment in kwantitatieve zin voldoende woningbouwplannen om te kunnen voldoen aan de vraag die de komende 20 jaar wordt verwacht. De gemeente blijft inzetten op levensloopbestendige bouw op binnenstedelijke locaties, waarbij voldoende (maatschappelijk) groen behouden blijft.

Kwalitatieve toevoeging

De gemeente kiest voor nieuwbouw die kwalitatief verrijkend is voor Bunschoten. Dit betekent dat bij nieuwbouw circa 50% van de woningen zal vallen in de sociale huur, middenhuur en/of sociale koop. Circa 60% van de nieuwbouw wordt levensloopbestendig. De grootste tekorten zitten in het levensloopgeschikte nultreden- en/of appartementensegment. De opgave zit verspreid over het sociale huur-, middenhuur- en koopsegment. Daarnaast is er veel behoefte aan (betaalbare) grondgebonden koopwoningen. Doorstroming van ouderen die dit soort woningen in de bestaande voorraad bewonen kan een deel van de opgave oplossen, maar bijbouwen is nog steeds nodig om in de grote vraag te kunnen voorzien.

Eemdijk

In Eemdijk ziet de gemeente de laatste jaren een vertrekoverschot (meer inwoners vertrekken, dan er bij komen). Met name oudere huishoudens vertrekken uit de kern. Dit heeft voor een deel te maken met een beter aansluitend woningaanbod in Bunschoten-Spakenburg. Er zijn in Eemdijk op dit moment onvoldoende levensloopbestendige woningen die kunnen voorzien in de behoefte van de vergrijzende bevolking van de kern (hierover meer in hoofdstuk 5). Het hogere aanbod (zorg)voorzieningen en nabijheid van het openbaar vervoer in Bunschoten-Spakenburg zijn daarbij redenen voor ouderen om Eemdijk te verlaten.

De gemeente Bunschoten blijft zich optimaal inzetten op behoud van een vitaal Eemdijk. Eenmalige toevoeging van circa 50 woningen behoort onder andere tot de mogelijkheden. Aandachtspunt hierbij is de onderbouwing van nut en noodzaak conform rijksregelgeving. Er is voor iedere kern eenmalig uitbreidingsruimte van 50 woningen tot 2040 ten behoeve van de vitaliteit van de kernen. Deze uitbreidingen maken deel uit van de regionale programmering, maar hoeven niet nader (regionaal, provinciaal) te worden afgestemd, behoudens enkele uitgangspunten zoals de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

Concreet is het volgende actiepunt benoemd voor Eemdijk:

  • In Eemdijk zal beperkt worden ontwikkeld. De Eemdijkse woningmarkt hangt sterk samen met Bunschoten. Voor wat betreft woningbouw staan we open voor de kansen die zich er voordoen. Onderbouwing van nut en noodzaak conform rijksregels is hierbij een aandachtspunt.

Toets

In de gemeente Bunschoten is een totale woningbehoefte van ruim 1.900 woningen in de periode 2020-2040. Voor Eemdijk is aangesloten op het provinciaal beleid. Hier wordt gesproken over het toevoegen van 50 woningen. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 72 woningen. Hierover zal regionale afstemming moeten plaatsvinden. Voorliggend plan (met 64 woningen) is meegenomen in het regionale overzicht woningbouwplannen tot en met 2024 (zie Bijlage 5). De eerste afweging is derhalve al gedaan. Vanwege een planwijziging zijn het aantal woningen opgehoogd naar 72 woningen. Deze planwijziging is getoetst in paragraaf 3.1.2 aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er kwantiatieve en kwalitatieve behoefte is aan voorliggende ontwikkeling. Het plan kan daarmee een bijdrage leveren aan de woningbouwbehoefte in Eemdijk.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 72 nieuwe woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De aanmeldnotitie is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt aan de rand van Eemdijk, in het buitengebied van de gemeente Bunschoten-Spakenburg. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend woonfuncties aanwezig. Gesteld kan worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming danwel nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies zijn drie maatschappelijke bestemmingen en een bedrijfsbestemming.

De maatschappelijke bestemmingen betreffen Basischool met de Bijbel aan de Vaartweg 5 op circa 95 meter afstand, Vaartkerk (PKN Gereformeerd) aan de Vaartweg 3 op circa 90 meter afstand en de CGK kerk Eeemdijk aan de Eemdijk 47 op circa 95 meter afstand.

Voor de categorie 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De basisschool ligt op circa 95 meter afstand. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Voor de categorie 'Kerkgebouwen e.d.' geldt eveneeens milieucategorie 2 met richtafstand van 30 meter. De twee kerken liggen op respectievelijk circa 90 en 95 meter afstand. Ook aan deze richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.

De bedrijfsbestemming betreft een loon- en verhuurbedrijf aan de Eemdijk 29B op circa 80 meter afstand. Voor de categorie 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²' geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Het loonbedrijf ligt op circa 80 meter afstand. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Tot slot staan aan op het perceel Eemdijk 35a diverse bedrijfsgebouwen. In het vigerende bestemmingsplan heeft dit perceel de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'opslag' voor de loods. Het plan kent tevens een wijzigingsbevoegdheid, waarbij deze bevoegdheid niet kan leiden tot een bedrijfsbestemming. Het betreffende gebied kan gewijzigd worden naar de functies wonen, tuin en/of verkeer - verblijfsgebied. Opslaggebouwen hebben volgens de hiervoor genoemde VNG-uitgave een milieucategorie 2 met de daarbij behorende afstand van 30 m voor geluid. De afstand van de aanduiding 'opslag' tot het plangebied bedraagt circa 35 meter, waardoor de er geen belemmering voor de te bouwen woningen bestaat.

Conclusie

Het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen in het plan Eemdijk-Oost is gelet op het vorenstaande voldoende gewaarborgd. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijbedrijven. De wettelijke afstand die gehanteerd dient te worden tussen een woning in de bebouwde kom en een veehouderijbedrijf met alleen maar rundvee, bedraagt in principe 100 meter. Voor intensieve veehouderijbedrijven dient rekening te worden gehouden met rekeneenheid Odour per m³. Intensieve veehouderijbedrijven zijn niet in de directe omgeving van het plangebied aanwezig.

Daarnaast bevinden zich geen bedrijventerreinen of andere geurrelevante bedrijven in de buurt van het plangebied die het woon- en leefklimaat kunnen beinvloeden.

Conclusie

Voor het aspect 'geur' is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [BO13213] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Dit onderzoek komt uit september 2013.

Sinds 2013 is het bestaande agrarische gebruik van het plangebied voortgezet. Het is niet te verwachten dat door dit gebruik als grasland de kwaliteit van de bodem van het plangebied is gewijzigd. Wel is het laatst bekende onderzoek ouder dan 5 jaar en om die reden wordt dat onderzoek geactualiseerd. Het geactualiseerde bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

Hierbij is gezien het gelijksoortig en extensief gebruik de onderzoekslocatie als grootschalige onverdachte locatie aangemerkt en voor de NEN5740 als zodanig onderzocht. Gedurende het onderzoek in 2013 zijn in het tracé van de twee gedempte sloten geen waarnemingen gedaan die kunnen veronderstellen dat de voormalige sloten met ander materiaal dan gebiedseigen grond zijn gedempt. Gedurende onderhavig onderzoek wordt bij de projectie van enkele diepe boringen (opnieuw) rekening gehouden met deze tracés maar worden deze niet als separate deellocaties onderzocht. Wel wordt de ondergrond separaat in analyse gezet om de aanname te staven. De resultaten zijn als volgt.

Resultaten bodemonderzoek 2022

Gedurende onderhavig onderzoek zijn overwegend lichte verontreinigingen aangetroffen aan kobalt en nikkel in zowel de boven- (klei) als de ondergrond (veen). Met name nikkel werd ook in 2013 in de grond in lichte mate aangetroffen

Lokaal (ter hoogte van boring 331) is in de bovengrond een matige bijmenging aan baksteen aangetroffen. Dit bodemtype is licht verontreinigd met lood, zink en PAK. Mogelijk dat deze verhogingen aan het voorkomen van het baksteen kunnen worden gerelateerd. Een eenduidige bijmenging met baksteen wordt niet als asbestverdacht beschouwd en vormt geen aanleiding om deze grond aanvullend op asbest te onderzoeken.

Het grondwater is lokaal licht verontreinigd met koper. Verder komen in het grondwater lichte verhogingen aan barium voor. Barium werd op basis van het vooronderzoek in het grondwater verwacht en komt regionaal vaker in deze mate voor.

De hypothese ‘onverdacht’ komt met deze resultaten te vervallen. Echter, gezien de lichte verhogingen in grond en grondwater is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk. Wel dient u bij ontwikkeling rekening te houden met het feit dat de toepassing van licht verontreinigde grond aan beperkingen onderhevig is. Mocht gedurende de ontwikkeling grond vrijkomen en niet op de onderzoekslocatie worden verwerkt, dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit, dan wel te worden aangeboden aan een erkende verwerker. In dat geval dient de grond tevens te worden onderzocht op PFAS in navolging van het handelingskader.

Rekening houdend met bovenstaande zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.

Onderzoek puinverharding

In verband met een aanwezig puinpad in het plangebied is dat puinpad onderzocht op de aanwezigheid van asbest. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 2 december 2014 (projectcode BO13213). Het onderzoek is als Bijlage 8 aan de toelichting van dit plan gekoppeld.

In geen van de onderzochte monsters is asbest boven de detectiegrens gemeten. De onderzoekshypothese dat de locatie asbestverdacht is, wordt hiermee verworpen. Op basis van de resultaten van onderhavig asbestonderzoek en het in 2013 uitgevoerde verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 zijn er geen milieutechnische beperkingen voor de geplande nieuwbouw op de locatie.

Conclusie

Op basis van de bevindingen van de onderzoeken wordt geconcludeerd dat er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn die de woningbouwontwikkeling en de afgifte van omgevingsvergunningen in de weg staan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Op basis van de Wgh zijn alleen de wegen relevant waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur of meer geldt. Voor 30 kilometer zones hoeft conform artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht. Net zoals in Eemdijk, zullen de wegen in het plangebied ook een maximale snelheid van 30 km/uur krijgen.

De Vaartweg, die buiten het plangebied ligt, is de toegangsweg voor Eemdijk en kent een maximale snelheid van 30 km/u binnen de (verkeerskundige) bebouwde kom. Binnen het plangebied is één woning aan de Vaartweg gesitueerd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen, ondanks het uitgangspunt van alleen 30 km/uur wegen, wel akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Door Bijvoets bouw- en geluidsadvisering is een akoestisch onderzoek verricht naar wegverkeerslawaai (d.d. 8 februari 2023; werknummer: 22.001). Deze is opgenomen in Bijlage 9. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg en per woning.

Voor wegverkeerslawaai is vooral de Vaartweg relevant. De Vaartweg buiten de bebouwde kom heeft een geluidzone van 250 m, het deel binnen de bebouwde kom waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt heeft geen geluidzone. In artikel 75 van lid 3 de Wgh is bepaald: “Aan de uiteinden van een weg loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de weg. De zone loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de wegas. Zij behoudt de breedte die zij had ter hoogte van het einde van de weg.” Bovenstaande houdt in dat een aantal geplande woningen nog binnen de geluidzone van de Vaartweg liggen omdat aan het einde van het wegdeel met 60 km/uur de zone nog 250 m doorloopt.

De geluidbelasting LDEN t.g.v. de Vaartweg op de zuidgevel van het bouwvlak bedraagt maximaal 46 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. De geluidbelasting LDEN t.g.v. de ontsluitingsweg is met maximaal 48 dB gelijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor alle overige nieuwe woningen is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde en voor het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Daarnaast is door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek verricht in verband met de aanleg van de rotonde. Deze is opgenomen in Bijlage 10 (d.d. 8 februari 2023; werknummer: 22.001b).

Uit dit onderzoek volgt dat de toename van de geluidbelasting LDEN in het maatgevende punt 1 maximaal 1.80 dB is en na afronding kleiner dan 2 dB. Hiermee is geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Bovendien is de geluidbelasting incl. 5 dB aftrek gelijk aan de voorkeursgrenswaarde. Er is i.v.m. de aanleg van de rotonde geen procedure voor een hogere waarde noodzakelijk.

Voor het aspect wegverkeerslawaai is voor het plangebied sprake van een goede ruimtelijke ordening. Derhalve geldt dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

Vanwege het ontbreken van een spoorweg en een geluidgezoneerd bedrijventerrein in de omgevings van het plangebied geldt dat de aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Onderhavig plan betreft de realisatie van 72 woningen. Het gaat om een mix van verschillende woningtypen (rijwoningen, twee-kappers en vrijstaand). Het betreffen zowel woningen in de koop- als huursector. Voor het berekenen van het totaal aantal verkeersbewegingen is aangesloten bij de mobiliteitstoets van Royal Haskoning. Deze is opgenomen in Bijlage 20 en Bijlage 21. Hiervan uitgaande kan het aantal verkeersbewegingen op 591 worden gesteld. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 591 voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0012.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0013.png" Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Wel duidt de arcering op de aanwezigheid van een buitendijksgebied. Dit is een gebied die bij een overstroming onder water komt te staan. Ook laat de risicokaart zien hoe hoog het water in het ergste geval dan komt.

Dijkringen

Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Het gebied binnen een dijkring is het dijkringgebied. Een dijkring is onderverdeeld in vakken, kunstwerken, dijkvakken en duinvakken, die min of meer even hoog zijn.

Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering. Het plangebied ligt buiten de dijkring en loopt derhalve geen risico ten aanzien van het aspect overstroming.

Calamiteitenroute

In het plan zijn twee calamiteitenroutes opgenomen. Een ter plaatse van de percelen Kerkepad 17 en 19 en één ter hoogte van Kerkepad nummer 55. Deze routes kunnen tevens gebruikt worden door langzaamverkeer, maar bij calamiteiten is deze route ook toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.8.1 Watersysteem

Het watersysteem omvat het grondwater en het oppervlaktewater, inclusief oevers en waterbodems. Eemdijk ligt in het noordoostelijk deel van het deelstroomgebied Eemland. Dit (regionale) watersysteem betreft het stroomdal van de Eem vanaf Amersfoort en de diverse polders tussen Eemnes en de Laak en wordt in het zuiden begrensd door de hogere gronden van Soest en Baarn. Het gebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe.

Waterhuishouding

Het dorp Eemdijk ontstond oorspronkelijk op en langs de waterkering Eemdijk. De hoogte van de verbeterde dijk bedraagt in het dorp circa + 2,04 m N.A.P. Het merendeel van het huidige dorp ligt ten oosten van de dijk, in de Bikkerspolder. Hier is het maaiveld ten gevolge van de ontwatering geleidelijk gedaald tot -0,3 m N.A.P. Het waterpeil van de polder ligt, seizoensvariaties uitgezonderd ongeveer een halve meter lager.

Oppervlaktewater

Eemdijk maakt deel uit van het deelstroomgebied Eemland. De Eem (en stroomopwaarts van Amersfoort het Vallei kanaal) is binnen dit stroomgebied de centrale ader waarlangs water wordt af- en aangevoerd. Door bodemdaling als gevolg van ontwatering, is de Eem in loop der eeuwen boven het omliggende land komen te liggen. Deze van oorsprong natuurlijke rivier stroomt van zuid naar noord en watert vrij af op het Eemmeer. Het Eemmeer heeft een gemiddeld zomerpeil van -0,2 m NAP en een gemiddeld winterpeil van -0,4 m NAP. Het Eem peil wisselt sterk door windinvloed. Bij opstuwing vanuit het Eemmeer kan de afvoer tijdelijk stagneren. De Bikkersvaart vormt een belangrijke schakel voor de waterafvoer naar het Randmeer (via de Noorderwetering) en de waterinlaat in de polder vanaf de rivier de Eem.

Tegengaan wateroverlast

Door de snelle afvoer van regenwater in het stedelijk gebied komt het water snel in de riolering terecht. Het Waterschap Vallei & Veluwe en de gemeente nemen waar mogelijk maatregelen om in bestaand en nieuw te ontwikkelen gebied wateroverlast te voorkomen en vuil- en schoonwater te scheiden.

Verbeteren waterkwaliteit

De belangrijkste doelstellingen van het stedelijk waterbeheer in Eemdijk liggen op het gebied van het verbeteren van het beheer van primaire en tertiaire watergangen, het beheren van de waterkwaliteit en het beperken van de afvoer van schoon water naar de rioolwaterzuivering. Het beleid van het Waterschap en de gemeente is er dan ook op gericht om, waar mogelijk en haalbaar, schoon hemelwater direct naar het oppervlaktewater af te voeren. Bij reconstructies van wegen wordt bezien of afkoppeling van verhard oppervlak kan plaatsvinden.

Beheer watergangen en oevers

Het Waterschap Vallei en Veluwe is primair verantwoordelijk voor het waterbeheer en gaat na of iedereen zich aan de regels houdt. De Keur is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van A- of B-waterlopen niet zonder toestemming van het waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd, dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.8.2 Beleidskaders

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan (2016 - 2021)

Het Tweede Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze insteek is meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.

In het 'Bodem- Water- en Milieuplan 2016-2021' richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het noodzakelijk een balans te vinden tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds. Ook inspelen op de gevolgen van klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe om voorzieningen te treffen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en water vast te houden om droge periodes te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag worden benut, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld omdat anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

Blauwe Omgevingsvisie 2050

Met de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI) zet het waterschap koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving, op een manier die aansluit bij de Omgevingswet. In de BOVI staat het nieuwe waterdenken centraal. De BOVI is de input van het waterschap voor omgevingsvisies en -plannen in het kader van de Omgevingswet.

De BOVI 2050 bestaat uit drie waterprincipes, te weten:

  • 4 thema's:
    • 1. waardevolle leefomgeving
    • 2. klimaatverandering
    • 3. circulaire economie en
    • 4. energietransitie.
  • 7 verhalen:
    • 1. Vitale blauwe motor;
    • 2. Dynamische bronlandschappen op de flank;
    • 3. Robuust en natuurlijk oppervlaktewatersysteem van bron tot monding
    • 4. Kringlooplandschappen op levende bodems;
    • 5. Waterinclusieve bebouwde omgeving;
    • 6. Lokale waterfabrieken en grondstoffen- en energiehubs
    • 7. Veilige dijken en dynamisch buitenwater
  • 3 gebieden: 
    • 1. Gelderse Vallei en Eemland
    • 2. Noord-Veluwe
    • 3. IJsselvallei en Oostflank van de Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0014.png"

Figuur 4.4: de waterprincipes BOVI 2050 (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Voor voorliggend bestemmingsplan is het deelgebied 'Gelderse vallei en Eemland' relevant. Het deelgebied van de Gelderse Vallei en Eemland is het stroomgebied tussen de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug, dat afwatert op het randmeer.

Het stroomgebied van de Gelderse Vallei en Eemland is een karakteristieke doorsnede van de hoge gronden van de Veluwe naar de Utrechtse Heuvelrug, met de Gelderse Vallei daartussen. De Veluwe herbergt een grote, strategische grondwatervoorraad van nationaal belang. Dit grondwater wordt aangevuld met regenwater, dat hier kan infiltreren. Landbouw, waaronder een groot aandeel intensieve veehouderij, heeft in de Gelderse Vallei een plek gevonden.

Voor de Gelderse Vallei en Eemland is de volgende visiekaart ontwikkeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0015.png"

Figuur 4.5: Visiekaart BOVI 2050 (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Het plangebied ligt binnen de categorie 'vernatting'. Voor de ontwikkeling in Eemdijk-Oost is met name het thema: 'Waterinclusieve bebouwde omgeving' relevant.

Waterinclusieve bebouwde omgeving

Stedelijke in- en uitbreiding, ten behoeve van de groeiende bevolking, moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt enorme kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Overal waar wordt gebouwd, wordt rekening gehouden met het aspect water (waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd: de stad als spons.

Groenblauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting. Afwegingen over eventuele nieuwe, stedelijke uitbreidingen worden gemaakt vanuit de ondergrond, met het oog op de waterhuishouding en altijd klimaatadaptief.

Concreet betekent dit:

  • Stedelijke ontwikkeling koppelen aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven;
  • Circulair en CO2 neutraal ontwerpen;
  • Meer groen en biodiversiteit in steden en dorpen;
  • Vergroten zichtbaarheid en beleving water in stad en dorp;
  • Benutten energie uit oppervlaktewater en rioolwater (TEO/TEA)

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

In het Blauwe Omgevingsprogramma 2022-2027 geeft waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in het plangebied. Voor voorliggende ontwikkeling is de Gebiedsopgave Eemland relevant.

Gebiedsopgave Eemland

Het waterschap bouwt in dit deelgebied samen met partners aan een veilig en meer natuurlijk Eemland, met balans tussen verstedelijking, landbouw, beschermen en aanvullen van de grondwatervoorraad, recreatie, natuur en water.

Langs de Eem en randmeerkust streeft het waterschap naar een goede zonering van landbouw en natuur en de ontwikkeling van een groen en recreatief lint met veilige dijken en dynamisch buitenwater. Mogelijk kunnen het Valleikanaal en de Eem worden benut voor de winning van thermische energie. Het waterschap staat open om samen met de beheerders te participeren in een onderzoek naar de mogelijkheden om met herinrichting en oeverbeplanting de waterkwaliteit van het Eemmeer te verbeteren.

In het poldergebied Eemland en Arkemheen onderzoekt het waterschap maatregelen voor het remmen van bodemdaling in combinatie met kringlooplandbouw en natuur, energie, de ontwikkeling van een recreatief lint langs de Eem en het Eemmeer en de verbetering van de waterkwaliteit in het lokale systeem.

4.8.3 Watertoets

Het plangebied is gelegen in een veengebied dat kwetsbaar is voor oxidatie. In de PRS is vermeld dat er bij voorkeur geen nieuwe bouwlocaties worden aangewezen in veengebieden. Mocht bouwen toch nodig zijn, dan is het in deze gebieden extra belangrijk rekening te houden met de eisen die de eigenschappen van het bodem- en watersysteem ter plaatse stellen. Oxidatie en inklinking van een veenlaag vindt plaats indien die veenlaag, door een verlaging van de grondwaterstand tot een niveau lager dan het niveau van het veen, wordt ontwaterd.

Naar de gevolgen van de ontwikkeling op het bodem- en watersysteem is onderzoek gedaan, getuige het 'Geotechnisch bodemonderzoek' d.d. 9 januari 2013 van IJB Geotechniek B.V. en het naar aanleiding hiervan opgestelde rapport d.d. 23 oktober 2014 van Geoconsult Noord B.V., die als Bijlage 11 en Bijlage 12 aan de toelichting zijn gehecht. Verder is door J en L Datamanagement V.O.F. een Waterstructuurplan opgestelt voor de in het voorliggende plan beschreven ontwikkeling. De uitkomst van deze toets is beschreven in een waterparagraaf welke als Bijlage 13 en Bijlage 14 aan deze toelichting gekoppeld. De samenvatting en conclusie van het waterstructuurplan is als volgt:

Door realisatie van het uitbreidingsplan zal een deel van de Bikkerspolder een andere functie krijgen. De oppervlakte stedelijk gebied neemt toe; er kan minder regenwater in de bodem infiltreren en regenwater zal sneller afstromen naar het oppervlaktewater.

Bij de uitwerking van het plan is echter voldoende rekening gehouden met deze aspecten: er is ruim voldoende ruimte voor water en de wijk heeft een ‘groen’ karkater.

Het beleid van gemeente Bunschoten sluit aan bij het principe dat voorkomen moet worden dat teveel verharding wordt aangelegd rond woningen. Door het afdwingen dat regenwater van daken via spuwers wordt geloosd, blijven waterstromen zichtbaar en wordt voorkomen dat verontreinigingen optreden.

Waterpartijen en watergangen worden aangelegd volgens de uitgangspunten van het waterschap, zodat ook beheer- en onderhoud- en veiligheidsaspecten voldoende aan bod komen.

Door de uitbreiding van het aantal woningen wijzigt het aantal inwoners in het plangebied en zal het afvoerend verhard oppervlak toenemen. De wijzigingen zijn klein en hebben geen negatief effect op het functioneren van het systeem. Het plan voldoet aan de eisen en uitgangspunten die gesteld worden nieuwbouwplannen volgens het beleid van gemeente en waterschap. Het plan krijgt dan ook een positief wateradvies voor de bestemmingsplanwijziging van het waterschap Vallei en Veluwe.

Dempen watergang Eemdijk

Als gevolg van de planontwikkeling is nadrukkelijk de waterhuishouding betrokken. Ook het onderhoud en controle op het water en duikers is hierin meegenomen. De waterpartijen in het plangebied staan met een watergang en een duiker in verbinding met de Bikkersvaart. Deze watergang zal gedempt worden en vervangen worden door een ondergrondse buis.

In verband met deze keuze is door Wiertsema en Partners onderzocht wat de gevolgen kunnen zijn van die demping. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 5 december 2014 (documentnummer R32732). Onder verwijzing naar die rapportage (Bijlage 15) wordt hierna de conclusie aangehaald. Vanwege planwijzigingen heeft Wiertsema & Partners een oplegnotitie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 16. De conclusies zijn als volgt:

In ons rapport uit 2014 is geadviseerd om de betreffende sloot te vervangen door een duiker met infiltrerende werking. Deze duiker zou fungeren als een “begraven sloot”. Via deze “begraven sloot zou moeten kunnen worden ingelaten vanuit de Bikkersvaart in het stedelijk watersysteem. De beheersing van het grondwaterpeil in het stedelijk watersysteem is belangrijk om schade aan de woningen te voorkomen.

Door de verhoging van het stedelijk peil met circa 20 cm, het onder stedelijk peil brengen van het gehele nieuwbouwplan en de toename van het aantal geplande woningen (8 extra) is het bergend vermogen van het oppervlaktewatersysteem verkleind. Voor het via vrij verval afwateren op het omringende poldersysteem heeft dit geen gevolgen.

De afstand tussen de oudere kern van Eemdijk en de older wordt groter door het uitbreidingsplan. Het stedelijk waterpeil in het gehele uitbreidingsplan zorgt voor een extra buffer met het omringende lagere polderpeil. Hierdoor neemt het risico op zettingsschade van oudere woningen verder af.

Op basis van bovenstaande kan worden vastgesteld dat het advies uit 2014 niet hoeft te worden aangepast, omdat:

  • de aanpassingen geen invloed hebben op de afwatering naar het aangrenzende poldersysteem (met een lager polderpeil);
  • er eerder een positief effect is door de grotere bufferzone tussen de oudere kern van Eemdijk het aangrenzende poldersysteem (met een lager polderpeil).

Conclusie:

De ontwikkeling voldoet aan de gestelde randvoorwaarden die gemeente en waterschap stellen aan nieuwe ontwikkelingen binnen het beheergebied. Er is voldoende ruimte voor water. Door het ontwerp worden tevens goede voorwaarden geschapen voor natuurontwikkeling en ecologie. De ontwikkeling schaadt de waterkwaliteit niet.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [kenmerk: 4024, versie 1.0, rapportdatum 24-1-2022; geactualiseerd op 3-2-2023] van Natuurbank Overijssel, zie ook Bijlage 17. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 20 januari 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, Weidevogelgebied en Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Weidevogelkerngebied of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten Natuurnetwerk Nederland en Weidevogelkerngebied is verdere toetsing aan beleidsregels voor de bescherming van deze gebieden niet aan de orde. Met uitzondering van het aspect stikstof, kan een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied, op voorhand uitgesloten worden. Een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied is niet aannemelijk, gelet op de aard van de ontwikkeling en de afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, maar een stikstofberekening kan antwoord geven op de vraag, of realisatie van het voorgenomen plan tot verhoogde depositie van stikstof in Natura 2000-gebied leidt.

Stikstofberekening

Voor de voorgenomen ontwikkeling is door Ad Fontem heeft een stikstofberekening opgesteld. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 18. De conclusies zijn als volgt:

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit zowel in de aanleg- als gebruiksfase niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. De emissie in beide fasen ligt dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Vermoedelijk nestelen er jaarlijks vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een vaste winterrust- en voortplantingsplaats en behoort het mogelijk tot functioneel leefgebied van een beschermde vissoort.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor het beschadigen/vernielen van de rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling, maar deze vrijstelling geldt niet voor het doden van beschermde dieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, mogen ze verjaagd of weggevangen worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren (opzettelijk) gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Tevens vormt het plangebied functioneel leefgebied van beschermde amfibieën en mogelijk vormt het functioneel leefgebied van een beschermde vis. Beschermde dieren mogen niet (opzettelijk) gedood worden, maar voor het beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats van algemene amfibieënsoorten geldt een vrijstelling. Deze vrijstelling geldt niet voor heikikkers, poelkikkers en grote modderkruipers. Er zijn geen aanwijzingen dat voorgenoemde soorten een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, of dat deze dieren gedood worden als gevolg van de voorgenomen activiteiten, maar dat kan niet geheel uitgesloten worden. Om de functie van het plangebied voor heikikkers, poelkikkers en grote modderkruipers vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

Wettelijke consequenties samengevat:

  • Terrein bouwrijp maken buiten voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde dieren doden;
  • Nader onderzoek uitvoeren naar de functie van het plangebied voor poelkikker, heikikker en grote modderkruiper;

Voor de poelkikker, heikikker en grote modderkruiper moet nader onderzoek uitgevoerd worden. Dit onderzoek is inmiddels uitgezet. Verder vormt het aspect 'ecologie' geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie Eemdijk-Oost

Het plangebied Eemdijk-Oost behoort tot het vanaf de 12 de eeuw ontgonnen gebied Bunschoten te Velde (het land ten oosten van de Eem). Vanwege de uiterst natte omstandigheden was deze regio op dat moment mogelijk al honderden jaren onbewoond, tot er enkele boerderijen ter hoogte van de huidige dijk werden gebouwd. Het gehucht Dijkhuizen, het huidige Eemdijk, vormde de voorkade van de ontginning en Bunschoten (Veenestraat, Dorpsstraat etc.) de achterkade. De bewoning lijkt zich sinds de ontginningen altijd op en aan de dijk geconcentreerd te hebben. Achter de dijk lag mogelijk, parallel aan de Eem, een ontginningsgracht die het zure veenwater moest afvoeren.

In de Prehistorie en dan met name in de Midden-Steentijd (Mesolithicum, 8800-4900 v. Chr.), leefden er ook al mensen in dit gebied. Tijdens archeologisch onderzoek in de nabijheid van het plangebied zijn vuurstenen objecten en resten van haardvuren van jagers-verzamelaars teruggevonden. Hun tijdelijke kampementen lagen op de iets hoger gelegen delen in het landschap. Het natte moerasland er omheen leende zich uitstekend voor jacht en visvangst. Door stijgend grondwater en overstromingen zijn deze hogere plekken in de loop der eeuwen onder een pakket veen en klei verdwenen, waardoor ze tegenwoordig nauwelijks meer opvallen. Ten oosten van het plangebied zijn voor het geoefende oog nog enkele van deze dekzandruggen zichtbaar in het landschap.

Archeologische beleidskaart

De gemeente Bunschoten heeft een Archeologische Beleidskaart vastgesteld in 2011 waar zij mee werkt. Hierop is te zien welke gebieden binnen de gemeente archeologisch belangrijk zijn; zoals de oude kernen, langs oude wegen en de hoger gelegen plekken in de gemeente. Overigens is deze archeologische beleidskaart slechts een momentopname. Ook voortschrijdende inzichten moeten worden meegenomen. De kaart is in 2015 geactualiseerd. Tijdens deze actualisatie zijn de resultaten van het hieronder beschreven RAAP-onderzoek verwerkt in de geactualiseerde versie van de kaart.

Gelet op de omvang van het plangebied, bijna 4 hectare, is door Raap Archeologisch Adviesbureau een bureau en inventariserend veldonderzoek verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat een vervolg onderzoek nodig is. Dit onderzoek is eveneens door Raap Archeologische Adviesbureau uitgevoerd. De onderzoeken zijn in maart 2014 uitgevoerd.

In februari 2022 heeft er contact plaatsgevonden met Raap Archeologische Adviesbureau met betrekking tot de bruikbaarheid van het archeologisch onderzoek. Raap komt tot de volgende conclusies. Er zijn sinds 2014 geen nieuwe vondstmeldingen of archeologische terreinen in de omgeving bij gekomen. Er is aan de Eemdijk ten zuidwesten van het plangebied 1 extra onderzoek (in 2016) bij gekomen, uitgevoerd door RAAP (Notitie 5450). Dit onderzoek heeft een vergelijkbare bodemopbouw vastgesteld, maar dan met afzettingen in een nat en slecht bewoonbaar milieu en dus een lage archeologische verwachting. Dit in tegenstelling tot in het plangebied waar wel archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Er is ook geen sprake van bouwkundige waarden in het plangebied (wel vlak daarbij, maar niet erin)

Raap stelt dat de rapportage uit 2014 inhoudelijk nog steeds up to date is en gebruikt kan worden ter onderbouwing van een besluit over de eventueel te nemen vervolgstappen. De conclusies van het onderzoek worden onderstaand beschreven.

Conclusies onderzoeken

De bevindingen van beide onderzoeken zijn beschreven in de rapportage van 5 maart 2014 (projectcode BUEE/BUEE2, Bijlage 19. Onder verwijzing naar de rapportage wordt hierna volstaan met de conclusies en de aanbevelingen.

Voor het plangebied golden voorafgaand aan het verkennend veldonderzoek onderstaande archeologische verwachtingen:

  • een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum - Neolithicum. Eventuele resten bevinden zich in de top van de pleistocene afzettingen, op een diepte van circa 3,0 tot 4,0 m -Mv;
  • een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Bronstijd-Vroege Middeleeuwen. Eventuele resten kunnen op verschillende dieptes in het veen aanwezig zijn;
  • een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd, samenhangend met het ontginningslint langs de Eem. Op het geraadpleegde historisch kaartmateriaal staat geen bebouwing in het plangebied weergegeven.

In het plangebied zelf waren geen archeologische vindplaatsen bekend. Wel was een (ver)melding van een middeleeuwse wetering, die door Vervloet ter hoogte van het plangebied wordt verondersteld (VERVLOET & VAN DEN BERGH, 2007). Het zou gaan om de westelijke begrenzing van het ontginningsblok ‘Wtwik’ (Uitwijk), de voorganger van Bunschoten.

Met het verkennend onderzoek is de globale bodemopbouw in het plangebied in kaart gebracht. Hieruit kwam naar voren dat er sprake is van een dekzandrug, afgedekt met een dik pakket veen waarop enkele decimeters ‘Eemklei’ zijn afgezet. Het dekzand is aangetroffen tussen 2,5 en 4,0 m -Mv (ca. 3,2 tot 4,6 m -NAP). Aan de hand van deze diepteligging wordt aangenomen dat het dekzandlandschap rond 5.000 jaar geleden (d.w.z. gedurende het Laat-Neolithicum) verdronk en veranderde in een uitgebreid veengebied. Op basis van de uitkomsten van het verkennend onderzoek is (m.n. hoogteligging, reliëf en bodemvorming) is in het noordelijk deel van het plangebied een karterend vervolgonderzoek uitgevoerd.

Uit de resultaten van het karterend booronderzoek blijkt dat het laat-pleistocene landschap zo goed als intact is; het dekzand is overal afgedekt met veen er is geen sprake van erosie. Op de dekzandrug zelf was in vrijwel alle boringen sprake van een duidelijk ontwikkelde (humus-)podzol, hetgeen eveneens wijst op een intact laat-pleistoceen/vroeg-holoceen landschap.

Verder heeft het karterend onderzoek in een groot aantal boringen archeologische indicatoren opgeleverd (houtskool, vuursteen, knappersteen en visresten). Ook gaat het niet om indicatoren waarvan ondubbelzinnig gesteld is dat het antropogeen materiaal betreft. Het fragmentje vuursteen (aangetroffen in boring 102) heeft mogelijk een antropogene herkomst. Verder was in vrijwel alle boringen houtskool aanwezig, er was echter geen sprake van (duidelijke) concentraties/clustering van boringen met veel houtskool is echter geen sprake.

Op basis van het ontbreken van de ‘zekere’ archeologische indicatoren (zoals verbrand bot, aardewerk of bewerkt vuursteen) alsmede het gehanteerde boorgrid en de bemonsteringsstrategie kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen (middel)grote nederzettingsterreinen (ca. > 750 m²) met een matige/hoge vondstdichtheid aanwezig zijn. Aanwezigheid van vindplaatsen met een geringere omvang of een lagere vondstdichtheid kan niet worden uitgesloten, zeker gelet op de intactheid en het reliëf van het pleistocene landschap.

Ten aanzien van de veronderstelde wetering geldt dat twee van de vier mogelijke tracés die op luchtfoto’s herkend waren, verklaard kunnen worden door de ligging van een waterleiding ter plekke. Ter hoogte van beide overgebleven tracés (de door Vervloet geopperde varianten) zijn twee boorraaien gezet. In de westelijke boorraai (raai I) is een gedempte watergang/sloot aangeboord; deze sloot is ook zichtbaar op een aantal van de luchtfoto’s. Of dit ook daadwerkelijk de ‘ontginningsgracht’ is, blijkt hier evenwel niet uit. In de oostelijke boorraai (raai II) zijn geen aanwijzingen voor aanwezigheid van een (middeleeuwse) wetering.

Aanbevelingen

Op basis van de resultaten van het verkennend en karterend onderzoek wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen aanbevolen om:

  • zone A geheel vrij te geven voor bodemingrepen;
  • in zone B geen graafwerkzaamheden uit te voeren die dieper reiken dan 2,0 m -Mv (m.u.v. dus van het plaatsen van hei- of funderingspalen, mits de palendichtheid minder is dan 5% van het te bebouwen oppervlak).

Dit betekent dat zone A op de verbeelding geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' krijgt, maar zone B wel. Voor zone B gelden dan ook de regels zoals beschreven in Artikel 11, waarin niet alleen is bepaald dat zonder archeologische toets niet dieper dan 200 cm mag worden gegraven, maar dat ook een ondergrens van 50 m² is vastgelegd. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Conclusie

De gemeente Bunschoten (regioarcheoloog) heeft te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de uitkomsten van het archeologisch onderzoek. In de regels (Waarde - Archeologie, Artikel 11) wordt opgenomen dat een archeologietoets nodig is bij verstoringen groter dan 50 m² en dieper dan 200 cm. Dit geldt voor zone B dat op de verbeelding wordt vastgelegd. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Monumenten

In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig die nader beschouwd dienen te worden.

Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Daarin is in artikel 3.1.6 onder 4 bepaald dat de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Met deze procesvereiste wordt getracht eventuele cultuurhistorische waarden eerder in het proces van ruimtelijke ordening in te brengen. Met cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

Ontstaansgeschiedenis

Het gebied Arkemheen-Eemland is van oorsprong een kustgebied. Het betreft een veengebied dat vanaf de dertiende eeuw stapsgewijs is ontgonnen in de vorm van diepe optrekkende percelen vanuit bebouwingslinten zoals Eemnes en Bunschoten (zie figuur 4.6). Tot 75 jaar geleden stond het gebied echter nog onder invloed van de Zuiderzee. De strijd tegen de zee is één van de oorzaken voor de extreme openheid. De invloed van de zee is onder andere te herkennen aan de dijken, terpen, oude kreken en ook aan de jonge buitendijkse aanwas. De geschiedenis van de oude bebouwingskernen, zoals Spakenburg, is rechtstreeks met de Zuiderzee verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0016.png" Figuur 4.6: Fragment historische landschapselementen Arkemheem-Eemland (bron: compendium voor de leefomgeving)

Verkavelingspatroon

Binnen het Eemlandse deel van het gebied is er sprake van een klassieke slagenverkaveling, bestaande uit lange stroken land, gescheiden door sloten. De rivier de Eem is daarbij cultuurhistorisch gezien van belang, omdat de ontginning plaatsvond vanaf de Eem richting Bunschoten (de achterkade). Deze structuur in het landschap is ook in het plangebied goed terug te zien, zie hiervoor figuur 4.7 . Vanaf de dertiende eeuw werd het stroomgebied van de Eem stapsgewijs ontgonnen, dit ontginningspatroon is nog goed in het landschap terug te zien. Later werd het gebied rond de Eem te nat, waardoor de bebouwing verplaatst werd naar de achterkade. Ook het Arkemheense deel heeft een specifieke ontginningsverkaveling. Kreken en riviertjes hebben geleid tot een onregelmatig verkavelingspatroon. In dit gebied zijn de boerderijen oorspronkelijk gebouwd op kleine terpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0017.png"

Figuur 4.7: Schematische weergave hoofdstructuur ter plaatse plangebied (bron: Beeldkwaliteitplan 'Uitbreidingsplan Eemdijk-Oost)

Bebouwing

Het karakter van het gebied kenmerkt zich behalve door het verkavelingspatroon door bebouwingslinten. Dit is nu nog goed herkenbaar aan bijvoorbeeld de Wakkerendijk en de Zevenhuizerstraat. De ontginning vond plaats vanuit de bewoonde gebieden. Dit zijn de cultuurhistorisch belangrijke woonkernen, zoals Eemnes en Bunschoten. De kern Eemdijk zelf is relatief laat ontstaan, omdat het voortdurend oprukkende water van de Zuiderzee menselijke nederzettingen aan de monding van de Eem bedreigde. Pas in de 19e eeuw ontstond er langs de Eemdijk een buurtschap nabij een waai van de Eem. Dit buurtschap, 'Dijkhuizen' genaamd, bestond uit wat huizen, een haventje ('Het Haventje'), een sluis (de 'Bikkers Sluis') en een vaart (de Bikkersvaart). Zie voor de ontwikkeling van Eemdijk ook paragraaf 2.1.

Extreme openheid

Arkemheen-Eemland is door het vrijwel ontbreken van bosjes, lijnvormige beplanting en van bebouwing buiten de dorpskernen, een van de meest open nationale landschappen. Ruim de helft van het gebied is als zeer open gebied te beschouwen. De open gebieden rond dorpen en op de overgang naar kleinschalige en besloten gebieden binnen of juist buiten het nationale landschap worden visueel beïnvloed door bebouwing of opgaande begroeiing.

Veenweidekarakter

Het veenweidekarakter van het nationale landschap wordt behalve door bovengenoemde kenmerken ook bepaald door het veenpakket en het gebruik als grasland. Eemland is van nature zeer nat en het laagveenpakket is van natuurhistorisch belang en kenmerkend voor laag-Nederland. Wat rest van het oorspronkelijke veenpakket dat enkele meters dikker was, dreigt nog verder te oxideren als gevolg van ontwatering van het veen.

Grebbelinie 

Eemland was vanaf de 18e eeuw een onderdeel van de Grebbelinie, die Utrecht en Holland moest beschermen tegen vijandige aanvallen. Binnen het nationale landschap liggen nog enkele historische landschapselementen van dit stelsel van dijken, kaden, inundatievelden en verdedigingswerken dat tussen Spakenburg en de Grebbeberg ligt. Sporen zijn te vinden ten oosten van Spakenbrug (tankversperring) en ten noordwesten van Amersfoort (Werk bij Krachtwijk, Vuijkdijk, Grebbeliniedijk en Coelhorsterkade). Een deel van de Grebbelinie is in figuur 4.8 weergegeven. Het plangebied ligt binnen de oranje cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0018.png"

Figuur 4.8: Fragment cultuurhistorische kaart Utrecht (bron: www.provincie-utrecht.nl)

De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de 'Pantherstellung' deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. Dit reguleren vond plaats middels de liniewal waar het water aan de oostzijde tegenaan kon worden gezet (bij het Binnenveld was dit de natuurlijke verhoging van de Grebbeberg en in de Eempolder de Eemdijk). De Eemdijk vormt een kenmerkend landschappelijk element in het open polderlandschap en verleend deze het gevoel van een liniedijk.

Situatie Eemdijk

Eemdijk is een Kerkdorp in de gemeente Bunschoten. In het dorp mondt de Bikkersvaart uit in de Eem. Het centrum van het dorp heette vroeger de Bikkershaven. De bebouwing van het huidige dorp is op de dijkbebouwing van Dijkhuizen pas na de jaren dertig van de vorige eeuw gebouwd. Sindsdien hebben er bij het dorp een drietal (kleinschalige) uitbreidingen plaatsgevonden. De laatste uitbreiding heeft plaatsgevonden van begin jaren '90 van de vorige eeuw tot begin deze eeuw. De gemeente heeft het dorp destijds geleidelijke uitgebreid ten noordoosten van Eemdijk (Ringweg - Noord). Daarbij is aan de Eemdijk, naast de Christelijk gereformeerde kerk (nr. 47), een doorsteek gemaakt naar het buitengebied. Vanaf hier is geleidelijk een nieuwe buurt gebouwd die tussen de basisschool 'De school met de Bijbel' en de kerk aansluiting vindt bij de Vaartweg.

Door de geleidelijke uitbreidingen van het dorp is er qua bebouwingskarakteristiek sprake van de nodige diversiteit. De bebouwing uit de dertiger jaren is zeer divers van karakter, zowel in de situering aan de dijk als in de omvang en detaillering. Ook de nieuwbouw in het lint is zeer gevarieerd. De bebouwing rond het Kerkepad is planmatiger van opzet. Ook deze woningbouw is divers van karakter maar hier en daar bepaalt de seriebouw het karakter.

Situatie plangebied

Qua stedenbouwkundige opzet sluit het plangebied naadloos aan op de bestaande bebouwing van Eemdijk. Een uitbreiding richting het westen is niet mogelijk door natuurlijke grens die wordt gevormd door de Eem. Gezien de bovengenoemde gebiedskenmerken is een uitbreiding van de linten aan de noord- en zuidzijde van Eemdijk niet wenselijk. Het plangebied grenst daarom aan de oostzijde van Eemdijk, bij de laatste uitbreidingswijk (Kerkepad) en de bestaande bebouwing aan de Vaartweg. Door de bestaande bebouwing was het zicht vanaf de belangrijke toegangswegen (Eemdijk en de Vaartweg) op het plangebied al 'stedelijk'. De gekozen begrenzing van het plangebied is daarom gebaseerd op de vorm van de bestaande bebouwing van Eemdijk en valt binnen de 'oksel' van de laatste uitbreiding van Eemdijk. Vanuit cultuurhistorisch perspectief wordt zo aansluiting gevonden bij de relatief jonge historische ontwikkeling van de kern Eemdijk, terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de kenmerkende openheid van het landschap en de klassieke slagenverkaveling.

In aansluiting op de woningtypen van het bestaande dijkdorp uit de dertiger jaren is gekozen voor een ruime variatie in de woningtypologie. In de ruimtelijke karakteristiek levert dit een zeer afwisselend beeld op en sluit dit goed aan op het beeld van het bestaande dorp. Ook voor de beeldkwaliteit van de toekomstige woningen is aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing in Eemdijk, en voor de overgang van bebouwd gebied naar landelijk gebied. Zie Bijlage 1 voor een nadere beschrijving en motivering van de vereiste beeldkwaliteit.

De Eemdijk als zodanig blijft buiten de invloed van het plan. Een groot deel van de gronden die binnen de Grebbelinie liggen, blijven onbebouwd. Er vindt een gedeeltelijke aantasting van de cultuurhistorische waarde ter plaatse van de Grebbelinie plaats. Deze aantasting is gelet op de ligging van het plangebied in relatie tot alternatieve locaties aanvaardbaar.

Conclusie

Bij voorliggend plan is op basis van de cultuurhistorische waarden in én grenzend aan Eemdijk gezocht naar een optimale situering en vormgeving van het plangebied. Door de landschappelijke structuren daarbij zoveel mogelijk intact te laten en aansluiting te zoeken bij de jonge ontstaansgeschiedenis en bebouwingskarakteristiek van Eemdijk zijn deze cultuurhistorische waarden op een positieve wijze betrokken in de planvorming. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Door Royal Haskoning is een mobiliteitstoets uitgevoerd. In deze toets wordt ingegaan op de mobiliteitsaspecten van het plan: hoeveel verkeer genereert het plan en op welke wijze kan dit worden afgewikkeld. Kunnen de bestaande wegen en kruispunten het extra verkeer verwerken of zijn extra maatregelen noodzakelijk? Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 20. Vanwege de planwijziging naar 72 woningen is door Royal Haskoning een oplegnotitie gemaakt. Deze is opgenomen in Bijlage 21. De belangrijkste resultaten en conclusies zijn als volgt:

Verkeersgeneratie

Het plan Eemdijk oost voorziet in de bouw van 72 woningen met de volgende verdeling:

  • Koopwoningen, vrijstaand: 18 woningen
  • Koopwoningen, twee-onder-een-kap: 18 woningen
  • Koopwoningen, tussen/hoek: 24 woningen
  • Huurwoningen, sociale huur: 12 woningen
  • Totaal: 72 woningen

Voor de berekening van de verkeersgeneratie van deze woningen zijn de kengetallen van CROW volgens publicatie 381 gehanteerd. Daarbij gaan wij uit van de stedelijkheidsgraad “niet stedelijk” en van de situatie “rest bebouwde kom”; Hierbij wordt uitgegaan van gemiddelde waarden. Dit leidt tot de verkeersgeneratie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0019.png"

Figuur 4.9: verkeersgeneratie plan Eemdijk-Oost voor een gemiddelde werkdag (bron: Royal Haskoning)

Per saldo resulteert nu dus een verkeergeneratie van 591 (+61) verplaatsingen per etmaal. Wanneer wij ervan uitgaan dat 10% daarvan in het spitsuur plaatsheeft, dan genereert het plan dus 60 (+7) verplaatsingen per uur in zowel de ochtend- als de avondspits: dit is te beschouwen als een worst-casesituatie. Verder veronderstellen wij, opnieuw als worst case, dat deze 60 verplaatsingen volledig het plan uitgaan en in de avondspits weer ingaan. Tenslotte gaan wij ervan uit dat er vanuit het plan 30 motorvoertuigen (+3) de Vaartweg linksaf richting Bunschoten oprijden en eveneens 30 motorvoertuigen (+3) rechtsaf richting de aansluiting A1 bij Baarn. In de avondspits rijden deze voertuigen dan in de tegengestelde richting.

Consequenties voor de kruispunten Vaartweg-Eemdijk en Bisschopsweg-Eemdijk/Zuidereind

Capaciteitsberekening kruispunt

Aan de hand van de nieuw berekende toekomstige intensiteiten is nagegaan of de kruispunten Vaartweg-Eemdijk en Bisschopsweg-Eemdijk/Zuidereind in de bestaande vormgeving voldoende capaciteit hebben om het nu geprognosticeerde verkeersaanbod te kunnen verwerken. En of met de bestaande regeling een voldoende veilige en vlotte afwikkeling zal optreden.

In de huidige situatie is voor het kruispunt van de Vaartweg met de Eemdijk sprake van een gelijkwaardig kruispunt, waar voorrang van rechts geldt; dit punt is gelegen binnen een 30 km/uur-zone. De berekeningen zijn ook nu uitgevoerd met het in de verkeerskunde veel gehanteerde softwarepakket Capacito. Hierbij is de methode Harders toegepast.

De berekeningen leren dat ook nu de wachttijden op het kruispunt Vaartweg-Eemdijk zowel in de ochtendspits als in de avondspits ver onder de 15 seconden blijven: er is dus ook in de toekomst sprake van een veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer zonder oversteekproblemen voor voetgangers.

Op het kruispunt Bisschopsweg-Eemdijk/Zuidereind is ook nu in de ochtendspits voor alle richtingen sprake van wachttijden beneden de 15 seconden: dus is sprake van een vlotte en veilige verkeersafwikkeling. In de avondspits loopt de wachttijd ook nu voor het verkeer uit de richting Zuidereind op tot 20 seconden: dit betekent dat nog steeds sprake is van een acceptabele wachttijd, zodat ook in dit geval geen aanvullende maatregelen op het kruispunt noodzakelijk zijn.

Voor beide kruispunten geldt dus dat ook in de nieuwe toekomstige situatie na realisatie van het plan Eemdijk oost sprake is van een vlotte en veilige verkeersafwikkeling op de wegen, waarvan het verkeer gebruik zal maken.

Conclusie

Ook bij de nieuw berekende verkeersintensiteiten geldt dat deze alle op de huidige wegprofielen goed te verwerken zijn en passen binnen de veelal gehanteerde criteria voor een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Immers de onderhavige wegen hebben alle een profiel van meer dan 5,50 meter breed. Volgens de principes van Duurzaam Veilig is de aanbevolen wegbreedte voor een erftoegangsweg die in twee richtingen wordt bereden, minimaal 4,80 meter en idealiter 5,80 meter.

Ten aanzien van de kruising van de Vaartweg met de Eemdijk doen zich bij de huidige vormgeving geen afwikkelingsproblemen voor als gevolg van de komst van de nieuwbouw in Eemdijk oost. Ook ten aanzien van het kruispunt van de Bisschopsweg met de Eemdijk/Zuidereind geldt dat bij de huidige configuratie de optredende intensiteiten goed kunnen worden verwerkt en er treden geen wachttijden op, die nopen tot het nemen van verdere maatregelen. Per saldo is dus sprake van een goede verkeersontsluiting van de toekomstige wijk Eemdijk oost.

Parkeren

Bij de woningen is rekening gehouden met minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. Bij meeste woningen (niet de rijwoningen) zijn twee parkeerplaatsen op eigen terrein beoogd. Op de gronden met de bestemming 'Wonen – Aaneengesloten' mogen maximaal 36 aaneengesloten woningen worden gebouwd. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen maximaal 36 twee-onder-een-kap, danwel vrijstaande niet-gestapelde woningen worden gebouwd.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat ingevolge de toepasselijke 'Beleidsregel Parkeernormen' d.d. 14 januari 2014 wordt gekenmerkt als 'Rest bebouwde kom'. De beleidsregel is opgenomen in Bijlage 22. Voor dit gebied gelden de volgende kencijfers:

  • sociale huurwoning: 1,1 – 1,9 per woning;
  • tussen-/hoekwoning: 1,4 – 2,2 per woning;
  • een twee-onder-een-kapwoning (koop): 1,6 – 2,4 per woning;
  • een vrijstaande woning (koop): 1,7 – 2,5 per woning.

Uitgaande van een maximale invulling van het plangebied en met inachtneming van een maximale parkeernorm betekent dit voor het plangebied dat er maximaal:

  • sociale huurwoning: 1,9 x 12 = 22,8;
  • tussen-/hoekwoning: 2,2 x 24 = 52,8;
  • vrijstaande (hogere norm dan bij een twee-onder-een-kap) woning: 2,5 x 36 = 90;

Oftewel in totaal 165,6 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit is een gemiddelde van 2,3 parkeerplaatsen per woning. In onderstaande figuur 4.10 en op pagina 41 van het 'Beeldkwaliteitsplan Eemdijk-Oost' d.d. 31-01-2023 (hierna: beeldkwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 1) is de 'Themakaart parkeren' afgebeeld. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied voorziet in de realisatie van 165 parkeerplaatsen voor maximaal 72 woningen, oftewel gemiddeld 2,29 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte (2,30 parkeerplaatsen) is daarmee afgerond gelijk aan het aantal parkeerplaatsen die gerealiseerd worden (2,29 parkeerplaatsen). Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.1501-0201_0020.png"

Figuur 4.10: parkeersituatie Eemdijk-Oost (bron: Building Design Architectuur)

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Agrarisch met waarden

Een perceel grond naast Kerkepad nummer 55 maakt geen onderdeel uit van de woningbouwontwikkeling. De agrarische bestemming op dat perceel grond blijft daarom gehandhaafd. De regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn op maat gemaakt voor het onderhavige perceel. Dit betekent dat vanwege het ontbreken van een agrarisch bouwblok geen gebouwen mogelijk zijn. De gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf, niet zijnde boomkwekerij, intensieve veehouderij en paardenhouderij. Verder zijn de gronden ook bestemd voor o.a. watergangen en -lopen en oevers met natuurwaarden.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals perceelafscheiden zijn toegestaan. De hoogte bedraagt niet meer dan 1 m.

  • Groen

De groenstroken die van belang zijn voor de uitstraling van de woonwijk hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' gekregen. Het betreft hier enkele gebieden langs de wegen, de speelterreinen aan de Ringvaart, Kerkepad en Vaartweg. Kleinere groene gebieden en stroken, zoals de bermen langs wegen en het zogenaamde snippergroen, worden betrokken binnen de verkeersbestemmingen. Binnen de bestemming 'Groen' zijn ook voetpaden, speelvoorzieningen en ondergrondse nutsvoorzieningen toegestaan evenals waterpartijen.

  • Tuin

De bestemming 'Tuin' ligt aan de voorzijde van de in het plangebied te bouwen woningen. Binnen deze bestemming zijn in principe geen gebouwen toegestaan. Uitzondering hierop vormt de gemeentelijke standaard regeling voor erkers en ingangspartijen.

  • Verkeer - Verblijfsgebied

In het plangebied zijn de wegen, (ondergeschikte) groenvoorzieningen die onderdeel uitmaken van de infrastructuur en parkeerplaatsen bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied benadrukt het verblijfskarakter. Hiervoor is aangegeven dat de wegen in het plangebied begeleid worden door bomen. Hoewel deze bomen niet de bestemming 'Groen' hebben, zijn zij mede bepalend voor de kwaliteit van de openbare ruimte in het gebied.

  • Water

De belangrijkste waterlopen zijn bestemd als 'Water'. De betreffende 'gronden' zijn onder andere bestemd voor openluchtrecreatie en aanlegplaatsen. Verbindingen met de waterlopen/kavelsloten in het landelijk gebied worden ook gelegd door middel van duikers.

  • Wonen

Binnen het plangebied zijn maximaal 72 woningen toegestaan, waarbij de woningtypen gedeeltelijk zijn vastgelegd. Afhankelijk van het woningtype is dit een specifieke woonbestemming:

  • Wonen;
  • Wonen - Aaneengesloten.

Om in te kunnen spelen op de wensen vanuit de markt, is er voor gekozen een maximum aantal voor aaneengesloten woningen vast te leggen en de rest (twee-aan-een en vrijstaand) binnen een bredere woonbestemming mogelijk te maken. De variatie in woningen blijft wel gehandhaafd. Maar afhankelijk van de wensen, moet het mogelijk zijn de situering van de betreffende woningvarianten binnen het plangebied te kunnen realiseren.

Bouwregels

In de regels worden de goot- en bouwhoogte opgenomen. Op de verbeelding wordt tot uitdrukking gebracht waar de aaneengesloten woningen gebouwd mogen worden.

Bijgebouwen mogen uitsluitend 5 m achter de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd. Onder de voorgevelrooilijn wordt in dit verband verstaan: de voorgevel en het verlengde daarvan.

Tot slot zijn burgemeester en wethouder bevoegd om nadere eisen te stellen in de plaats en afmeting van aan- uit- en bijgebouwen, die hetzij op de erfafscheiding, hetzij binnen een afstand van 2 m hiervan worden gebouwd. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bouwregels.

Vrije beroepen aan huis

Binnen de woonbestemming is bij recht opgenomen dat het mogelijk is om een 'vrij beroep' aan huis uit te oefenen. Hier vallen beroepen onder, zoals huisarts en accountant. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een 'vrij beroep' aan huis mag niet meer bedragen dan 15% van de totale oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 40 m².

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is in de woonbestemming, door middel van een afwijking, geregeld dat in de woning of bijgebouwen in beperkte mate bedrijfsactiviteiten, anders dan 'vrije beroepen' kunnen worden uitgeoefend.

De afwijkingsregel is aan voorwaarden verbonden die er zorg voor moeten dragen dat het karakter van de omgeving zo veel mogelijk blijft gehandhaafd en dat er geen overlast voor de woonomgeving ontstaat. De activiteiten dienen bedrijfsmatige activiteiten te zijn die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben of die op grond van het Activiteitenbesluit slechts gemeld hoeven te worden. Daarnaast is bepaald dat het geen horeca mag betreffen. Detailhandel is zeer beperkt mogelijk en dient zich te beperken tot de verkoop van de thuis vervaardigde producten en niet concurrerend te zijn. Maximaal 15% van het totale vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteit met een maximum van 40 m². Ten aanzien van verkeers- en parkeerdruk wordt bepaald dat de bedrijfsactiviteit niet mag leiden tot een onevenredige vergroting daarvan in de omgeving.

Gebruik van woningen

Het gebruik van woningen wordt in eerste instantie voorbehouden aan reguliere huishoudens. In woningen groter dan 80 m² bvo mogen ook vier afzonderlijke personen (c.q. éénpersoonshuishoudens) worden gehuisvest. Onder voorwaarden kunnen burgemeester en wethouders toestaan dat in woningen groter dan 150 m² bvo meer dan vier afzonderlijke personen worden gehuisvest.

  • Leiding - Water

Binnen deze dubbelbestemming ligt de watertransportleiding van Vitens. Om te voorkomen dat de leiding beschadigd wordt, geldt er een beschermingszone van 20 m (10 m aan beide zijden van de leiding). Binnen de dubbelbestemming mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een hoogte van niet hoger dan 3 m.

  • Waarde - Archeologie

Op basis van een archeologisch onderzoek is naar voren gekomen dat een deel van het plangebied volledig vrijgegeven kan worden en dat een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient te krijgen. Met deze dubbelbestemming wordt het onbedoeld verstoren van het mogelijk waardevolle bodemarchief voorkomen. Afhankelijk van de aard en diepte van de werkzaamheden zal wel of niet nader aangetoond moeten worden in hoeverre eventuele resten worden verstoord.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Utrecht

Conform het door de provincie Utrecht gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie Utrecht. De provincie Utrecht heeft in haar reactie aangegeven dat het kan instemmen met het voorliggende plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Waterschap Vallei en Veluwe
Op 27 juli is het plan via de digitale watertoets en waterstructuurplan kenbaar gemaakt bij het waterschap Vallei en Veluwe. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterschap en krijgt een positief wateradvies voor de bestemmingsplanwijziging. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Veiligheidsregio Utrecht

Het plan is voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU). De VRU heeft positief geadviseerd op de plannen. Daarbij hebben ze drie aandachtspunten benoemd. Het betreft de beoordeling van de bereikbaarheid van de calamiteitenroute, de beoordeling van bluswatervoorzieningen en waterveiligheid (toegang tot droge verdieping). We nemen het advies van de VRU mee in de verdere uitwerking van het bestemmingsplan en bij de aanvraag van de omgevingsvergunningen.

7.2 Zienswijzen

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 juni 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen binnengekomen.

Daarnaast heeft er na de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan een planwijziging voorgedaan. Daarbij zijn het aantal woningen toegenomen van 64 woningen naar 72 woningen. In Bijlage 23 is de nota inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan 'Eemdijk-Oost' opgenomen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ... 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ... zienswijzen binnengekomen.