1.1 Aanleiding
De eigenaren van de gronden en opstallen aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b en de Achterdijk 66b te Werkhoven hebben het plan opgevat om na grondruil een woning te realiseren aan de Achterdijk 66b te Werkhoven. De begrenzing van het bestaande bouwvlak aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b wordt aangepast zodat het gehele bouwvlak functioneel te gebruiken is voor de ponyhouderij ‘Oostromshoeve’. Ten behoeve van deze voorgenomen ontwikkeling en teneinde gebruik te kunnen maken van de ruimte-voor-ruimte regeling zullen op beide locaties sloopmeters worden ingebracht en op de locatie Schoudermantel 62 te Odijk wordt een agrarisch bouwvlak, waar de bebouwing al gesaneerd is, planologisch juridisch verwijderd.
Het college van de gemeente Bunnik heeft op 5 juni 2018 aangegeven positief aan te kijken tegen de plannen gezien voorliggend initiatief een verbetering van de landschappelijke kwaliteit voorziet op twee percelen in het buitengebied door de sloop van een aantal verouderde agrarische bedrijfsgebouwen. Bovendien wordt oneigenlijk gebruik van de opstallen tegengegaan en verbetert de verkeersveiligheid met de sloop van de schuur aan Oostromsdijkje 3a. Op 28 juni 2018 is het initiatief besproken in het Open Huis van de gemeente Bunnik. Tijdens het Open Huis is gebleken dat er bij de gemeenteraad een overwegend positieve grondhouding ten aanzien van het plan is.
De beoogde ontwikkeling is volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Daarom dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Plangebied
De plangebieden van voorliggend bestemmingsplan betreffen het perceel aan de Achterdijk 66b , de percelen aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b te Werkhoven en de locatie Schoudermantel 62 te Odijk. De percelen in Werkhoven zijn gelegen ten noordwesten van de kern Werkhoven. Het betreft de kadastrale percelen 331, sectie E, gemeente Werkhoven (Achterdijk 66b) en 101, 102, 103, 514 en 456, sectie E, gemeente Werkhoven (Oostromsdijkje 3, 3a en 3b). De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied in Werkhoven weer.
Globale ligging plangebieden (bron: Google Earth)
Globale begrenzing locatie Achterdijk 66b (bron: Google Earth)
Globale begrenzing locatie Oostromsdijkje 3, 3a en 3b (bron: Google Earth)
De locatie Schoudermantel 62 te Odijk is gelegen ten zuiden van de A12 direct aan de N229. Op locatie was een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit bedrijf is aangekocht door de gemeente Bunnik t.b.v. de uitbreiding van de kern Odijk. De agrarische bebouwing is inmiddels gesaneerd. De onderstaande afbeelding geeft de locatie weer.
Globale begrenzing locatie Schoudermantel 62 (bron: Google Earth)
1.3 Geldend bestemmingsplan
De plangebieden zijn in Werkhoven gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'. Dit bestemmingsplan is op 24 november 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. De locatie in Odijk is gelegen binnen het bestemmingsplan Vinkenburg. Dit bestemmingsplan is op 12 september 2013 vastgesteld.
Achterdijk 66b
De gronden in het plangebied ter plaatse van de Achterdijk 66b hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap’. Ter hoogte van de bestaande erfbebouwing is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaande schuur of stal' gelegen. Er is geen bouwvlak op het perceel aanwezig. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is toegestaan: grondgeboden agrarische bedrijvigheid in een reëel agrarisch bedrijf; voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, een standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten, de instandhouding en ontwikkeling van het oeverwallenlandschap en de bijbehorende kernkwaliteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Verder gelden de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - half open landschap' en 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek verkavelingspatroon'.
Ten slotte is voor een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' van toepassing. Het is verboden op deze gronden te bouwen wanneer de bodem tot meer 0,50 m onder het bestaande maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte meer dan 500 m² bedraagt.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied Bunnik 2011’ Achterdijk 66b
Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
De gronden in het plangebied ter plaatse van het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch’. Ter hoogte van de bestaande erfbebouwing aan het Oostromsdijkje 3 is een bouwvlak gelegen met de aanduiding 'paardenhouderij', waarbij er plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnenrijbaan' één binnenrijbaan is toegestaan met een maximale oppervlakte van 800 m². Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn mogelijk: grondgebonden agrarische bedrijvigheid in een reëel agrarisch bedrijf, één bedrijfswoning, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, een standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' is een gebruiksgerichte paardenhouderij toegestaan. De drie opstallen aan het Oostromsdijkje 3a en 3b zijn voorzien van een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaande schuur of stal'.
Vanwege de aanduiding ‘landschapstype stroomgordel’ is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: bodemreliëf (afwisseling hoge en lage delen), landschapselementen, (half) open landschapsbeeld en plaatselijk weidevogelgebied.
Een deel van het plangebied (noordwestzijde) heeft de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’. Het is verboden op deze gronden te bouwen wanneer de bodem tot meer 0,50 m onder het bestaande maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte meer dan 100 m² bedraagt. Voor het overige deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Het is verboden op deze gronden te bouwen wanneer de bodem tot meer 1,00 m onder het bestaande maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied Bunnik 2011’ Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
Schoudermantel 62
De locatie aan de Schoudermantel is gelegen binnen het bestemmingsplan Vinkenburg. Hierin heeft de locatie de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap. Voor de locatie is een agrarisch bouwvlak opgenomen.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
Uitsnede bestemmingsplan ‘Vinkenburg' Schoudermantel 62
Ruimte voor ruimte
Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' bevat een wijzigingsbevoegdheid voor een wijziging naar de bestemming 'Wonen' met de realisatie van één extra vrijstaande woning (ruimte-voor-ruimte regeling). Een van de voorwaarden hierbij is dat binnen een voormalig agrarisch bouwvlak één extra vrijstaande woning is toegestaan mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak de overige voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde monumenten of MIP-panden, worden gesloopt met een minimum van 1.000 m².
Hieraan wordt, vanwege het ontbreken van een agrarisch bouwvlak aan de Achterdijk 66b, bij het voorgenomen plan niet voldaan. De wijzigingsbevoegdheid kan daarmee niet toegepast worden.
Artikel 4.7 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat regels voor nieuwe functies op vrijkomende percelen. Daarbij worden standaardsituaties onderscheiden, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regeling waarin staat dat een woning mag worden gebouwd op de kavel, wanneer alle bedrijfsbebouwing met een minimum van 1.000 m² wordt gesloopt. Ook is er ruimte voor maatwerk: het is mogelijk om af te wijken van de getallen en maten die in de PRV genoemd zijn als daar aanvullende ruimtelijke kwaliteit tegenover staat. Het gestelde in de PRV vormt de basis voor onderhavig initiatief.
De gewenste ontwikkeling is volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' niet toegestaan. De gewenste ontwikkeling betreft niet alleen de realisatie van een woning aan de Achterdijk 66b (in het kader van de ruimte voor ruimte regeling), maar ook de wijziging van het bestaande bouwvlak behorende bij Oostromsdijkje 3 zodat het gehele bouwvlak functioneel te gebruiken is voor de ponyhouderij en het weghalen van het agrarisch bouwvlak aan de Schoudermantel. Om die reden is er een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' en bestemmingsplan 'Vinkenburg' opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een herziening van beide plannen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Achterdijk 66b
Het perceel aan de Achterdijk 66b is een agrarisch perceel. Aan de voorzijde is een oude schuur aanwezig evenals kuilplaten. Ten zuidoosten van de schuur bevindt zich een paardenbak. Het overige deel van het perceel is een weiland. Het perceel is niet in gebruik voor (agrarische) bedrijfsvoering. Het perceel is direct ontsloten op de Achterdijk. De Achterdijk is gelegen tussen de kernen Houten en Odijk en loopt van Werkhoven naar Bunnik.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van het plangebied aan de Achterdijk 66b.
Impressie huidige situatie plangebied (Bron: google streetview)
Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
De percelen behorende bij Oostromsdijkje 3 zijn voorzien van diverse opstallen die in gebruik worden genomen voor de ponyboerderij Oostromshoeve: aan de voorzijde bevindt zich een bedrijfswoning, daarachter bevinden zich diverse opstallen, stallen en paardenbakken. Eén van de stallen bevindt zich achter de oude agrarische bebouwing ten noordwesten van het perceel. Ten noordoosten van het perceel bevindt zich een weiland met oefenparcours behorende bij de ponyboerderij.
Op de percelen behorende bij het Oostromsdijkje 3a en 3b bevinden zich een drietal oude agrarische, leegstaande gebouwen. Eén van de bouwwerken (Oostromsdijkje 3a) is direct op de perceelsgrens aan het Oostromsdijkje gebouwd, die een belemmering vormt voor de verkeersveiligheid.
De percelen van het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b kennen een tweetal in- en uitritten: één bij de opstallen aan het Oostromsdijkje 3a en 3b en één bij het perceel Oostromsdijkje 3, behorende bij de ponyboerderij. Ter hoogte van het plangebied zijn diverse verkeersmaatregelen genomen teneinde de verkeerssnelheid te verlagen: er zijn een tweetal verkeersheuvels op het Oostromsdijkje aanwezig en er zijn wegmarkeringen toegepast.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b.
Impressie huidige situatie plangebied Oostromsdijkje 3a en 3b (Bron: google streetview)
Impressie huidige situatie plangebied Oostromsdijkje 3 - Ponyboerderij (Bron: google streetview)
Schoudermantel 62
Het perceel aan de Schoudermantel 62 is een voormalige agrarisch bedrijfslocatie. Deze locatie is aangekocht in het kader van de aanstaande woningbouw. De agrarische bebouwing is reeds geamoveerd. Op locatie is alleen nog de verharding aanwezig behorende bij de voormalige bedrijfsvoering
Impressie huidige situatie plangebied Schoudermantel (Bron: google streetview)
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemers zijn voornemens enkele oude, agrarische opstallen op de percelen Achterdijk 66b en Oostromsdijkje 3a en 3b te verwijderen. In het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling zal, na sloop van de overbodige agrarische opstallen op beide locaties, een vrijstaande schuurwoning worden gerealiseerd op het perceel Achterdijk 66b. Voorts zal de begrenzing van het bestaande bouwvlak aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b worden aangepast zodat het gehele bouwvlak functioneel te gebruiken is voor de ponyhouderij 'Oostromshoeve'. Beide locaties worden landschappelijk ingepast (zie
toelichting paragraaf 2.3).
De navolgende afbeeldingen en tabel geven een overzicht van de bebouwing in de huidige situatie en de in te brengen sloopmeters:
Huidige situatie Achterdijk 66b (sloopmeters weergeven)
Bouwwerken huidige situatie Oostromsdijkje 3a en 3b (sloopmeters binnen de rode omkadering) en ponyhouderij Oostromsdijkje 3 met opstallen en gronden (blauwe kader)
Adres | Te verwijderen | Oppervlakte in m² |
1. Oostromsdijkje 3a | oude agrarische schuur | 118 |
2. Oostromsdijkje 3a | oude agrarische schuur | 166 |
3. Oostromsdijkje 3b | oude agrarische schuur | 380 |
4. Achterdijk 66b | oude agrarische schuur | 98 |
5. Achterdijk 66b | bijgebouw | 17 |
6. Achterdijk 66b | kuilplaat | 200 |
| Totaal | 979 |
Het plan ziet op de sloop van 779 m2 aan bebouwing. Daarnaast wordt een kuilplaat van 200 m2 gesloopt. Voor beide locatie geldt dat het betreft bebouwing die niet ‘gekoppeld’ is aan een actieve agrarische bedrijfsvoering en in het bestemmingsplan een passende ‘veldschuur regeling’ hebben gekregen. De regeling maakt het mogelijk 10% extra bebouwing op te richten, in totaal dus 857 m2 aan bebouwing.
Striktgenomen wordt echter 221 m2 te weinig aan gebouwen gesloopt om een woning te mogen realiseren. Afwijken van de vereiste sloopoppervlakten is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan:
- herstel van landschapselementen;
- versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur;
- realisering van extra natuur binnen de Groene contour;
- oplossingen voor de wateropgave;
- realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
- verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern;
- sanering van niet-grondgebonden veehouderij uit de nabijheid van een natuurgebied (NNN).
- 200 m2 aan kuilplaten worden opgeruimd;
- 1 paardenbak wordt opgeruimd;
- 2 locaties waar veldschuren, zonder agrarische relatie, zijn toegestaan komen te vervallen;
- de verkeersveiligheid op het Oostromsdijkje verbetert;
- een probleemlocatie komt te vervallen;
- een hoogstamboomgaard wordt opgericht;
De extra kwaliteitsverbetering die gerealiseerd wordt heeft zijn invloed op de Achterdijk als ook aan het Oostromsdijkje. Aan de Achterdijk vindt een afname plaats van de hoeveelheid bebouwing en verharding. Daarnaast wordt ook een solitair gelegen paardenbak opgeruimd. Op locatie worden nieuwe landschapselementen toegevoegd om de landschappelijke structuur verder te benadrukken. Zo worden er knotwilgen en een houtsingel geplant die de lijnen in het landschap verder versterken. In aansluiting op de doorgaande weg wordt een nieuwe hoogstamboomgaard gerealiseerd die het agrarisch karakter verder benadrukt. Het achterliggende land wordt ingezet als schapenweide. Daarmee blijft het gebied een agrarisch karakter behouden.
Voor het Oostromsdijkje geldt dat de bestaande schuren, die in agrarische onbruik waren geraakt, in het verleden veel aanleiding hebben gegeven tot politie optreden. De betreffende schuren zijn meerdere keren in gebruik genomen door huurders die de schuren gebruikten t.b.v. de teelt van wiet. Mede deze situatie is aanleiding geweest voor de gemeente Bunnik om, in overleg met o.a. de provincie Utrecht, actief op zoek te gaan naar een oplossing. Hierin heeft de huidige eigenaar ook een actieve rol gehad door de schuren, voor meer dan een agrarische prijs, in eigendom te verkrijgen t.b.v. het voorliggende ruimte voor ruimte plan. Met de voorgenomen ontwikkeling is een structurele oplossing gevonden voor dit probleem.
In aanvulling op het voorgaande speelt ook mee dat één schuur direct op de weg is gesitueerd. De situering van de schuur zo dicht op de weg geeft een zeer verkeersonveilige situatie. Direct ten oosten van deze schuur is de uitweg van het naastgelegen agrarisch bedrijf gelegen. Autoverkeer, die vanuit westelijk richting naar het oosten rijdt, heeft geen zicht op deze uitrit. Met de sloop van de schuur ontstaat er dus ook winst op het gebied van verkeersveiligheid. Een ander pluspunt is erin gelegen dat het zicht op de karakteristieke boerderij wordt herstelt.
Resumerend heeft het plan de volgende kwaliteitsverbeteringen in zich:
- 779 m2 aan gebouwen worden gesloopt;
- 2 landschapselementen (knotwilgenrij en houtsingel) worden toegevoegd.
Met deze toevoegingen wordt het gebrek aan sloopmeters in afdoende mate gecompenseerd. Met de inbreng van het agrarisch bouwvlak aan de Schoudermantel 62 van het reeds beëindigde bedrijf wordt voldaan worden aan de eis uit het provinciale beleid dat ook een agrarische bedrijfsvoering in planologisch opzicht beëindigd wordt. Op locatie wordt het bestaande agrarische bouwvlak juridisch planologisch verwijderd. Het inbrengen van de reeds in het verleden gesloopte meters op deze locatie is niet aan de orde. Voorgaande laat onverlet dat in ruimtelijk opzicht ook aan de Schoudermantel er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden.
Schuurwoning
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige schuurwoning weer aan de Achterdijk 66b. De woning zal uitgevoerd worden in een landelijk moderne vorm. De goot- en bouwhoogte van de woning bedragen maximaal 4,5 m en 9 m. Het streven is een energiezuinige woning te bouwen welke gasloos wordt uitgevoerd conform de Wet Voortgang energietransitie. Waar mogelijk zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Voorts zal de ontwikkeling in elk geval conform het Bouwbesluit worden gerealiseerd. Naast de te treffen maatregelen is met dit initiatief sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In
toelichting paragraaf 2.3 wordt de nadere invulling van het perceel weergeven.
Impressie toekomstige schuurwoning Achterdijk 66b (bron: HDK architecten)
De navolgende afbeelding geeft een impressie weer van het toekomstige bouwvlak aan het Oostromsdijkje 3.
Impressie bouwvlak toekomstige situatie (rode omkadering) Oostromsdijkje 3
Het bouwvlak op Oostromsdijkje 3 wordt aangepast conform voorgaande afbeelding, maar behoudt de bestaande oppervlakte. Door het aanpassen van het bouwvlak op Oostromsdijkje 3 zoals in voorgaande afbeelding weergeven, ontstaat er voor de ponyboerderij een optimaal te gebruiken terrein. Binnen dit bouwvlak worden de benodigde kuilplaten, parkeerplaatsen, binnenrijbaan, paardenboxen en agrarische opslag gesitueerd. Met het maximaal toestaan van 1600 m² agrarische bedrijfsbebouwing, waarbij een binnenrijbaan van 800 m² is inbegrepen, heeft de ponyboerderij voldoende ruimte om richting de toekomst een rendabele bedrijfsvoering te kunnen houden. Aan de andere kant is er de zekerheid dat de hoeveelheid bebouwing niet verder toeneemt.
2.3 Landschappelijke inpassing
Voorliggend initiatief voorziet in een verbetering van de landschappelijke kwaliteit op twee percelen in het buitengebied door de sloop van 779 m² verouderde agrarische bedrijfsgebouwen en het verwijderen van 200 m² kuilplaten.
De Stuurgroep Kromme Rijnlandschap heeft landschappelijke uitgangspunten voor de betreffende locaties opgesteld en dit verwoord in een advies voor landschappelijke inpassing (Landschappelijke uitgangspunten Achterdijk 66b en Oostromsdijkje 3, 3a en 3b te Werkhoven, Stuurgroep Kromme Rijnlandschap, 1 november 2018). In de voorliggende paragraaf wordt allereerst ingegaan op de kansen en landschappelijke kwaliteiten van de locaties en de uitgangspunten voor landschappelijke inpassing. Vervolgens wordt voor beide percelen de ontwikkeling geschetst aan de hand van advies voor landschappelijke inpassing van de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap.
Kansen
Aan de Achterdijk kan vergroening worden gerealiseerd door opheffen van de paardenbak en verwijderen verharding. Daarnaast kunnen landschapselementen worden toegevoegd die naast een erfstructuur ook de landschapsstructuur versterkt en zo ook de kwaliteit versterkt / verhoogt. Een gebouw met passend materiaalgebruik en een landelijke uitstraling voegt kwaliteit toe.
Aan het Oostromsdijkje zitten op erfniveau kansen in het ontstenen van het erf. Een aantal schuren gaan weg en de inrit kan volgens normale proporties worden aangelegd. De boerderijsetting ten opzichte van de weg wordt verbeterd doordat de schuur die tegen de weg ligt wordt verwijderd. Het erf krijgt wat meer 'ruimte'. Parkeren vindt nu naast de boerderij plaats. Dit kan in de toekomstige situatie op het erf plaatsvinden. Landschappelijk kan de structuur en de ruimtelijke kwaliteit worden versterkt door toevoegen van landschapselementen passend in de streek.
Kwaliteiten
De kwaliteiten op de Achterdijk 66b bestaan uit een verzorgde veldschuur met paardenbak, weilanden en knip- en scheerheg, De uitstraling van de veldschuur als zodanig kan fors worden verbeterd.
Kwaliteiten van het erf op Oostromsdijkje 3, 3a en 3b zijn met name het herkenbare erfensemble met boerderij, stallen en schuren aan het lint. En de ruimte om op eigen erf meer ruimtelijke kwaliteit te halen. De plaats van het erf direct aan het lint van de weg in het onderliggend landschap, en de open structuur van de omgeving worden als principes voor de landschappelijke uitgangspunten gebruikt, waarbij toevoeging van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op beide locaties mogelijk is. Daarbij geldt dat landschapsrichting, erfherkenning en plaats in het landschap belangrijk zijn.
Uitgangspunten algemeen
- Uitgaan van bestaande kwaliteiten en deze aanvullen en versterken.
- Gebruik maken van componenten en elementen die in de streek gebruikelijk zijn en genoemd worden in het Beeldkwaliteitplan Krommerijngebied+ en de Kwaliteitsgids van de provincie, katern Rivierengebied.
- Dichter bij het erf meer cultuurlijk, verder van het erf af meer landschappelijk / natuurlijk.
Achterdijk 66b
Principes en uitgangspunten landschappelijke inpassing Achterdijk 66b
- Landschappelijke structuren en richting van het landschap behouden en benadrukken.
- Landschapsbeeld moet herkenbaar zijn met landschapselementen die horen in dit landschap.
- Compact erf aan het lint, in de zone waarbinnen de gebouwen aan de Achterdijk nu ook staan, rekening houdend met voldoende afstand tot omliggende agrarische bedrijven.
- Gebouw moet met noklijn de landschapsrichting volgen.
- Ondergeschikte uitstraling van gebouw met schuurachtige sfeer in materiaal en verschijningsvorm.
- Openheid achterland behouden.
- Functionele, en eenvoudige uitstraling bij verharding.
Op basis van de landschappelijke uitgangspunten is de navolgende landschappelijke inpassingsschets opgesteld.
Landschappelijke inpassingsschets Achterdijk 66b (Bron: Stuurgroep Kromme Rijnlandschap, 1 november 2018)
Uitwerking mogelijke invulling landschappelijke inpassing Achterdijk 66b
- Knotbomen langs de sloot, bijvoorbeeld knotwilg.
- Hoogstamfruit, uit appel, pruim, peer gemengd of per soort met streekrassen, daaronder gras.
- Landschappelijke heg van bijvoorbeeld meidoorn, haagbeuk of veldesdoorn.
- Losse boom, bijvoorbeeld walnoot, linde of iep.
- Houtsingel gemengd met streeksoorten als zwarte els, boswilg, hondsroos, vlier, hazelaar, Gelderse roos, sleedoorn. Dat breekt het zicht en voegt biodiversiteit toe.
- Omhegd weitje is de tuin die dan van buitenaf niet opvalt en ruimte biedt voor de bewoners om daar hun leefruimte te maken.
- Verharding functioneel en niet opzichtig in kleur.
Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
Principes en uitgangspunten landschappelijke inpassing Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
- Boerderij ensemble herkenbaar in het landschap.
- Minder bebouwing ten behoeve van erf is een verbetering in maat- en schaal.
- Van parkeren naast de boerderij in het zicht tegen de weg aan naar parkeren op het erf.
- Aanbrengen landschapselementen voor erfbegrenzing en –verzachting van het erf in het landschap.
- Waarbij het vergroenen de harmonie tussen het erf en het omliggend landschap vergroot.
Op basis van de landschappelijke uitgangspunten is de navolgende landschappelijke inpassingsschets opgesteld.
Landschappelijke inpassingsschets Oostromsdijkje 3, 3a en 3b(Bron: Stuurgroep Kromme Rijnlandschap, 1 november 2018)
Uitwerking mogelijke invulling landschappelijke inpassing Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
- Bomen langs de erfgrens; dit kunnen hoogstamfruitbomen zijn, maar ook gewone bomen bijvoorbeeld linde.
- Landschappelijke knip-en scheerheg van bijvoorbeeld meidoorn, haagbeuk of veldesdoorn.
- Losse boom: bijvoorbeeld walnoot, linde of iep. Breekt het zicht en voegt biodiversiteit toe.
- Omhegde (moes)tuin met knip en scheerheg. Bijv liguster, haagbeuk, veldesdoorn.
- Deels omhegde paardenbak. Soorten als meidoorn, haagbeuk of veldesdoorn.
- Verharding functioneel en niet opzichtig in kleur. Door afbreken schuren zijn er minder inritten nodig en erf kan nu centraal ontsloten worden met duidelijke veilige uitrit. Terreinverharding voor toegang en parkeren.
- Opslag hooibalen binnen bouwblok en terrein kan worden verzacht door toepassen van grasbetonkeien.
- Overloop parkeren in grasbetonkeien.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavig initiatief betreft de realisatie van één vrijstaande woning aan de Achterdijk 66b en het aanpassen van het bouwvlak aan het Oostromsdijkje 3 ten behoeve van de ponyboerderij. Daarmee is de ontwikkeling niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling vindt plaats op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling, waarbij sloopmeters worden ingebracht, de percelen landschappelijk worden ingepast en er verkeerskundige en sociale verbeteringen plaatsvinden.
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, die tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
Duurzame leefomgeving
- Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
- Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
- Ruimte voor duurzame energiebronnen.
- Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
- Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Landelijk gebied met kwaliteit
- Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
- Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
- Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
- Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
- Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Planspecifiek
De plangebieden zijn gelegen in het landelijk gebied. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van stedelijke functies in het landelijk gebied.
De voorgenomen ontwikkeling betreft (a) de sloop van verouderde agrarische opstallen aan de Achterdijk 66b en het Oostromsdijkje 3a en 3b, (b) de realisatie van een vrijstaande woning aan de Achterdijk 66b, (c) het planologisch wijzigen van het bouwvlak aan het Oostromsdijkje 3, waarbij de bestaande oppervlakte behouden blijft en (d) het planologisch juridisch weghalen van het agrarisch bouwvlak aan de Schoudermantel waar de bedrijfsvoering al gestopt is en de bebouwing gesloopt is.
Als gevolg van de ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op alle drie de planlocaties, enerzijds wegens de sloop van de oude opstallen, anderzijds omdat beide percelen landschappelijk worden ingepast (zie
toelichting paragraaf 2.3) en omdat het bouwvlak aan de Schoudermantel verwijderd wordt. Het plan is met de ponyboerderij gerelateerd aan het behoud van de vrijetijdsbesteding in de regio en draagt bij aan een toekomstbestendige en rendabele bedrijfsvoering. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld. De Correctie 2017 Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (Herijking 2016) is op 12 ligt voor. De correctie heeft betrekking op het onderwerp Kantoren.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
Verstedelijking
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Met betrekking tot verstedelijking van het landelijk gebied stelt artikel 3.2 van de PRV dat verstedelijking niet is toegestaan, tenzij in de verordening anders is bepaald. In het voorliggende geval is artikel 3.11 van toepassing als uitzondering op dit verstedelijkingsverbod.
Artikel 3.11 betreft de functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar een woonfunctie met extra woningen ('ruimte voor ruimte'). In artikel 3.11 is bepaald dat op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen is toegestaan. Daarbij dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:
- het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
- alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1.000 m² tot 2.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m² tot 4.000 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m² of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m² aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
- de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
- de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Ad a)
Aan de Schoudermantel is een agrarisch bouwvlak aanwezig. De bedrijfsvoering op locatie is al enige tijd terug beëindigd. Het opnieuw inzetten van de locatie en de omliggende gronden voor een agrarische bedrijfsvoering is niet wenselijk gezien de woningbouwplannen van de gemeente Bunnik. Het bedrijf en de bijbehorende agrarische gronden zijn daarom door de gemeente Bunnik in eigendom verkregen. Het gebied is hiermee niet meer optimaal gesitueerd voor een agrarische bedrijfsvoering.
Het perceel aan de Achterdijk 66b is van een dermate kleine omvang dat deze niet geschikt is voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf. Deze bestemming hebben de gronden dan ook niet gekregen en volstaan is met het toekennen van een aanduiding 'vrijstaande schuur of stal'. Bovendien bevinden zich ten westen van het plangebied enkele percelen met de bestemming 'Bos'. Daarmee is het westelijk gelegen achtergebied van de Achterdijk reeds versnipperd, waardoor het gebied niet optimaal gesitueerd is voor grondgebonden landbouw.
Ad b)
In totaal wordt op de percelen Achterdijk 66b en Oostromsdijkje 3a en 3b 779 m² aan bebouwing gesloopt en 200 m² aan kuilplaten verwijderd. Daarvoor in de plaats wordt aan de Achterdijk 66b één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een afwijking van de genoemde maatvoering (1.000 m² te slopen bebouwing voor één woning). In
toelichting paragraaf 2.3 is toegelicht dat de ontwikkeling leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit op de percelen Achterdijk 66b en Oostromsdijkje 3, 3a en 3b. Daarbij is sprake van herstel van landschapselementen en wordt de cultuurhistorische hoofdstructuur versterkt. Bovendien leidt de ontwikkeling tot een verbetering van de verkeersveiligheid aan het Oostromsdijkje en een verbetering van de sociale veiligheid (zie ook
toelichting paragraaf 2.2).
Ad c)
Aan de Achterdijk 66b bevindt zich geen boerderij of bedrijfswoning. De nieuwe woning wordt daarmee niet op een perceel gerealiseerd bij een te handhaven boerderij of bedrijfswoning. Wel wordt de woning zo veel als mogelijk ter hoogte van de bestaande schuur aan de Achterdijk 66b gesitueerd. Bovendien is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waaruit volgt dat de ontwikkeling leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit (zie
toelichting paragraaf 2.3). De verhoging van de ruimtelijke kwaliteit komt aan de Achterdijk met name tot uitdrukking in de nieuwe inrichting van het perceel met een compact erf aan het lint en in het herkenbare landschapsbeeld. Aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b vindt met name een verbetering plaats ten aanzien van de bebouwing op het erf, die in maat- en schaal passender is, en de herkenbaarheid van het boerderij ensemble in het landschap met toepassing van landschapselementen voor erfbegrenzing en-verzachting van het erf. Met een voorwaardelijke verplichting in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan zijn de landschappelijke inpassingen van de percelen en daarmee de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit geborgd.
Ad d)
Cultuurhistorische hoofdstructuur
De plangebieden maken onderdeel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), specifiek voor het aspect archeologie. In
toelichting paragraaf 4.5 en
toelichting paragraaf 4.6 worden de aspecten archeologie en cultuurhistorie toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen archeologische en cultuurhistorische waarden verloren gaan als gevolg van het voorgenomen plan.
Landschap Rivierengebied
Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het landschap 'Rivierengebied'. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Kromme Rijn'. De plangebieden zijn gelegen in het buitengebied. Beide locaties zijn landschappelijk ingepast (zie
toelichting paragraaf 2.3). De kwaliteitsgids Nationaal landschap, katern Rivierengebied vormt één van de beleidsdocumenten waarop de landschappelijke uitgangspunten zijn gebaseerd. Daarmee worden geen kernkwaliteiten aangetast.
Conclusie
Uit de raadpleging van verschillende kaarten, zoals weergegeven in de PRV, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van woningbouw niet strijdig is met de PRV.
3.3.1 Omgevingsvisie Kromme Rijngebied
De Omgevingsvisie Kromme Rijngebied ‘Vanuit kwaliteit verder werken (natuurlijk)’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Bunnik op 30 maart 2017 en is opgesteld door een samenwerkingsverband van de gemeenten Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede. Deze omgevingsvisie is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten en is juridisch gezien vastgesteld als structuurvisie onder de Wro. Het strategische beleid voor het fysieke domein is gevat in de omgevingsvisie, zodat de burger, ondernemers en ontwikkelaar weten waar ze aan toe zijn en zij de positie van hun initiatief goed kunnen inschatten.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie geven de samenwerkende gemeenten aan dat innovatieve ideeën extra ruimte in de regelgeving krijgen. In het buitengebied is er meer ruimte voor de realisatie van sommige innovatieve ideeën dan in de stad. Daarnaast nodigt men uit innovatief om te gaan met andere ontwikkelingen, zoals (het benutten van) vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen ten aanzien van een wijziging naar een woonfunctie. Initiatieven worden aangemoedigd en versneld als ze aansluiten op de omgevingsvisie, ook als dit aanpassingen in de fysieke leefomgeving teweeg brengt. De ruimte voor maatwerk die de omgevingsvisie biedt maakt het mogelijk dat het bouwvlak aan het Oostromsdijkje kan worden gewijzigd en een vrijstaande woning kan worden gerealiseerd aan de Achterdijk, waarbij de percelen landschappelijk worden ingepast en sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit omdat de oude, overbodige agrarische opstallen verwijderd worden. Daarmee blijft de locatie aan het Oostromsdijkje geschikt voor de bedrijfsvoering van de ponyboerderij. Ook de locatie aan de Achterdijk 66b is geschikt voor de realisatie van een vrijstaande woning ter plaatse van de huidige vervallen schuur. Het wegnemen van een onveilige verkeerssituatie, onjuist gebruik van oude agrarische gebouwen en bovenal het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit is de insteek, conform het gestelde in de omgevingsvisie en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (zie ook
toelichting paragraaf 2.3).
Landbouwgebied van de oeverwallen
Het plangebied is gelegen in het ‘landbouwgebied van de oeverwallen’, een agrarisch gebied met veel dynamiek. Enkele kwaliteiten van dit gebied zijn grote open ruimtes, bochtige wegen, licht glooiende oeverwallen, natuurlijke waterlopen en boomgaarden. Het doel van het betreffende initiatief is om ruimtelijke kwaliteit toe te voegen. Overleg met de landschapscoördinator van het Kromme Rijngebied is hierbij van waarde geweest voor optimalisering van het plan en heeft geresulteerd in een landschappelijke inpassing (zie
toelichting paragraaf 2.2). Daarmee wordt aangesloten bij de ambitie om het ‘landbouwgebied van de oeverwallen’ dynamisch te ontwikkelen met een breed pallet aan functies, waarbij ontwikkeling en vernieuwing is gewenst en aandacht is voor het effect op het landschapsbeeld.
Vrijkomende agrarische gebouwen
Eén van de belangrijkste vraagstukken bij vrijkomende agrarische bebouwing is hoe bij nieuwe dynamiek ook kwaliteit kan worden gerealiseerd. Reeds is er een regeling voor vrijkomende agrarische gebouwen die uitgaat van sloop en beperkte nieuwbouw. Naast deze regeling wordt in de omgevingsvisie gericht op de toevoeging van ruimtelijke en functionele kwaliteit. Hoewel het loskoppelen van locaties van sloop en nieuwbouw in de praktijk gecompliceerd is, wordt een variant voorgesteld op een sloopregeling: een initiatiefnemer kan een andere locatie meenemen in de inhoudelijke afweging.
In onderhavige situatie is er in de huidige situatie sprake van een in onbruik geraakt agrarisch perceel met daarop een oude schuur (Achterdijk 66b) en een ponyboerderij waarnaast enkele oude agrarische opstallen zijn gesitueerd (Oostromsdijkje 3). Met de sloop van de schuur aan Oostromsdijkje 3a ontstaat er vrij zicht richting beide kanten van de weg, waardoor de verkeersveiligheid sterk verbeterd. Bovendien is in het recente verleden één van de te slopen schuren oneigenlijk gebruikt door derden, wat heeft geleid tot een ingreep van de politie. Omdat de veldschuren haar agrarische functie al langere tijd hebben verloren wordt met de voorgenomen sloop oneigenlijk gebruik in de toekomst voorkomen.
De gemeenten in het Kromme Rijngebied richten zich steeds meer op het toevoegen van ruimtelijke en functionele kwaliteit. De beoogde ontwikkeling voorziet daarin. In het voorliggende plan wordt 779 m² aan bebouwing en 200 m² kuilplaten verwijderd, terwijl een vrijstaande woning wordt mogelijk gemaakt evenals de aanpassing van het bouwvlak aan het Oostromsdijkje. Beide percelen worden landschappelijk ingepast. De beoogde kwaliteitsverbetering op beide percelen staan in verhouding tot de impact van de realisatie van de vrijstaande woning.
Beeldkwaliteitsbeleid
In de omgevingsvisie wordt bij de nieuwbouw van een woning buiten de bestemmingsplanruimte voorgesteld een Ro-afweging te maken. Een beeldkwaliteitsdiscussie maakt deel uit van deze afweging. Dit traject is bij de totstandkoming van het plan doorlopen en heeft geleid tot de landschappelijke uitgangspunten die zijn opgesteld door de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap (zie
toelichting paragraaf 2.3).
3.3.2 Strategische Agenda
Op 23 juni 2016 heeft de Gemeenteraad van Bunnik de strategische agenda van Bunnik vastgesteld. Dat is een agenda voor de lange termijn, waarin de strategische keuzes van de gemeente op weg naar een goede toekomst voor inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bezoekers zijn weergegeven.
De kern van de strategische agenda betreft drie strategische keuzes die richting geven aan Bunnikse kwaliteit:
- Regionaal Denken, Lokaal Doen.
- Focus op de Bunnikse kwaliteit - Bunnik richt zich op wonen voor gezinnen, (internationale) kenniswerkers, tweeverdieners en ouderen die kiezen voor groen, rust en ruimte met basisvoorzieningen dichtbij. In een dorpse omgeving verwelkomen wij economische bedrijvigheid die past bij onze schaal, onze innovatieve samenleving, als spin-off van het Science Park (life sciences, health en duurzaamheid).
- Ruimte voor talent - Bunnik is een gemeente met veel menselijk kapitaal. Wij geven initiatieven van onze inwoners en ondernemers de ruimte, zoeken verbindingen waar mogelijk, kiezen voor innovatieve oplossingen en verliezen daarbij de kwetsbare medebewoners niet uit het oog.
Vanuit deze strategische keuzes zijn de rode draden uit het gesprek met de samenleving vertaald in de 4 pijlers van Bunnikse kwaliteit. Per pijler zijn de kernwaarden van Bunnikse kwaliteit benoemd en worden keuzes gemaakt om die kernwaarden verder te kunnen versterken:
- Gelukkig Bunnik Kernwaarden: menselijke maat; met en voor elkaar; goede voorzieningen; dorpse bebouwing; behoud van het open en groene buitengebied.
- Gezond Bunnik Kernwaarden: vitaal functioneren in de samenleving voor jong en oud; naar eigen wens en met eigen regie; op eigen kracht, en met ondersteuning en zorg indien nodig.
- Dynamisch Bunnik Kernwaarden: Bunnikse kracht in de regio, gefaseerde groei, groen-gezond-slim, in verbinding met het Utrecht Science Park en met veel ruimte voor innovatie en duurzaamheid.
- Behendig Bunnik Kernwaarden: open en flexibel, op slimme manier kwaliteiten en behoeften van gemeente, samenleving en regio verbinden.
Planspecifiek
Het initiatief vertoont samenhang met de Strategische Agenda en de Collegeagenda 2014 - 2018. Navolgend wordt hierop ingegaan.
Dynamisch Bunnik
De gemeente Bunnik wenst bij het borgen van landschappelijke kwaliteiten en het beheer van het buitengebied gebruik te maken van creatieve oplossingen. Bedrijven die hun agrarische functie verliezen en waarbij leegstand optreedt vragen om een andere invulling. Bij ontwikkelingen in het buitengebied en het beheer van het buitengebied kiest de gemeente voor het bewaken van de landschappelijke kwaliteiten (open en groen). Bij het voorgenomen plan blijven de aanwezige landschappelijke kwaliteiten intact. De oude agrarische bebouwing wordt opgeruimd, de openheid van het landschap blijft behouden en de nieuwe invulling van de percelen met behulp van de landschappelijke uitgangspunten zorgen voor een toevoeging van ruimtelijke en functionele kwaliteit. Daarmee is sprake van een passende ontwikkeling.
Behendig Bunnik
De gemeente Bunnik stelt zich open en flexibel op ten opzichte van haar partners (o.a. inwoners en ondernemers) om een samenleving te creëren waarin eenieder wil wonen en tot zijn of haar recht kan komen. Initiatieven van inwoners en ondernemers die een positieve bijdrage leveren aan de gemeente kunnen rekenen op een open houding. Het betreffende initiatief draagt met de sloop van de oude, leegstaande agrarische opstallen bij aan de verkeersveiligheid en oneigenlijk gebruik van de schuren in de toekomst. Bovendien is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waaruit volgt dat de ontwikkeling leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit op de percelen aan de Achterdijk 66b en Oostromsdijkje 3, 3a en 3b. Hierdoor betreft de ontwikkeling een specifieke opgave. Het bieden van flexibiliteit door medewerking te verlenen aan het initiatief sluit hierop aan.
4.1.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Met de sloop van de oude agrarische opstallen nemen deze mogelijkheden juist af. De sloop van de oude agrarische opstallen, de planologische wijziging van het bouwvlak aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b en de realisatie van één woning aan de Achterdijk 66b betreft daarmee een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden niet of nauwelijks toe, omdat de gronden reeds voor een ponyboerderij (Oostromsdijkje) en agrarische doeleinden (Achterdijk 66b) zijn bestemd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.1.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
Vanwege de geplande nieuwbouw van een woning is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Achterdijk 66b (Inventerra, 15 oktober 2018, zie bijlage). Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
- De zandige bovengrond met bijmengingen van bodemvreemde materialen (0,0 – 0,5 m-mv, MM1) is licht verontreinigd met zink, kwik en PAK.
- De klei met bijmengingen van bodemvreemde materialen onder de paardenbak (0,3 – 0,6 m-mv, MM2) is licht verontreinigd met PAK.
- In de kleiige bovengrond ter plaatse van het weiland (0,0 – 0,5 m-mv, MM3) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
- De kleiige ondergrond (0,5 – 1,0 m-mv, MM4) is licht verontreinigd met nikkel.
- In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 05) is een licht verhoogde concentratie barium vastgesteld.
- Bij het uitgevoerde asbestonderzoek is visueel geen asbest waargenomen. In mengmonster MM03 is analytisch een geringe hoeveelheid asbest aangetoond. In beide andere mengmonsters is analytisch geen asbest aangetoond.
De hypothese ‘verdachte locatie’ is (strikt genomen) bevestigd vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
De hypothese ‘verdachte locatie’ voor asbest dient eveneens aangenomen te worden, aangezien in mengmonster MM03 een geringe hoeveelheid asbest is vastgesteld. Het gehalte bevindt zich echter ruim onder de grens van 50 mg/kgds waarboven de uitvoering van een nader onderzoek noodzakelijk is.
Geconcludeerd wordt dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Oostromsdijkje 3
Aan het Oostromsdijkje 3 treden er nagenoeg geen veranderingen op ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Enkel het bouwvlak zal worden gewijzigd. De enkelbestemming blijft 'Agrarisch'. Daarmee is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Schoudermantel
Op locatie treedt geen fysieke verandering op. Op termijn gaat de bestemming transformeren. In dat kader zal nader onderzoek plaatsvinden naar de bodemkwaliteit.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het aspect bodem.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
De Wgh heeft betrekking op de bescherming van geluidsgevoelige objecten. Het initiatief voorziet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object, namelijk een woning aan de Achterdijk 66b. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Van der Boom, 30 oktober 2018, zie bijlage). Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Achterdijk ten hoofste 50 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet realistisch omdat slechts een zeer korte weglengte van stil asfalt hoeft te worden voorzien. Dit is volgens de beleidsregel van de gemeente Bunnik niet wenselijk vanuit beheers- en onderhoudsoverwegingen. Volgens de beleidsregel van de gemeente hoeft ook het plaatsen van schermen voor kleine woningbouwprojecten niet uitgebreid te worden onderzocht. Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 50 dB voor wegverkeer op de Achterdijk.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De noordoostgevel van de woning ondervindt een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevel zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 55 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt dan GA;k 22 dB.
Oostromsdijkje 3
Aan het Oostromsdijkje 3 treden er nagenoeg geen veranderingen op ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Het voorliggende bestemmingsplan maakt op deze locatie geen geluidsgevoelig object mogelijk. Enkel het bouwvlak zal worden gewijzigd. De enkelbestemming blijft Agrarisch. Daarmee is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Schoudermantel
Op locatie worden bestaande bouwmogelijkheden weggenomen. De enkelbestemming blijft Agrarisch met waarden - Landschap. Daarmee is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het aspect geluid.
4.1.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 µg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Uit
toelichting paragraaf 4.3.1 blijkt dat het voorgenomen plan ten opzichte van de huidige planologische situatie niet leidt tot een toename van voertuigbewegingen. Daarmee draagt de ontwikkeling ‘niet in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Om te bepalen of de luchtkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening voldoet aan de wettelijke eisen is voor beide locaties de NSL-monitoringstool geraadpleegd.
Achterdijk 66b
De achtergrondconcentratie NO2 bedraagt ter plaatse van de planlocatie (rekenpunt 191230) in het jaar 2016 maximaal 16,5 μg/m³. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) bedraagt dit respectievelijk maximaal 18,3 μg/m³ en 11,5 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke eisen.
Oostromsdijkje 3
De achtergrondconcentratie NO2 bedraagt ter plaatse van de planlocatie (rekenpunt 192541) in het jaar 2016 maximaal 17,3 μg/m³. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) bedraagt dit respectievelijk maximaal 18,4 μg/m³ en 11,5 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke eisen.
Schoudermantel
Aan de Schoudermantel is, na de planologische wijziging, geen gevoelig object meer mogelijk. De luchtkwaliteit op locatie is voor een goede ruimtelijke ordening daarmee niet relevant.
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
De navolgende tabel geeft de relevante bedrijven en inrichtingen weer die in de omgeving van het plangebied zijn gesitueerd.
Adres | Inrichting / functie | SBI-2008 | Milieu-categorie | Minimale afstand tot plangebied | Werkelijke afstand tot plangebied |
Achterdijk 43 | Melkveebedrijf H.J.A. Dorresteijn | 0421, 0142 | 3.2 | 100 m (1) | 50 m |
Achterdijk 62 | Tuincentrum Werkhoven BV | 4752 | 2 | 30 m | 285 m |
Achterdijk 66 | Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' met bouwvlak | - | 3.2 | 100 m (2) | 25 m |
Achterdijk 68 | Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' met bouwvlak | - | 3.2 | 100 m | 140 m |
(1) Achterdijk 43
Veehouderijen vallen sinds 1 januari 2013 van rechtswege onder het Activiteitenbesluit. Voor buiten de bebouwde kom is bepaald dat bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor in principe 50 m afstand moeten houden tot geurgevoelige objecten. Het bouwvlak binnen de nieuwe woonbestemming van voorliggend bestemmingsplan is op minimaal 50 m afstand tot het agrarische bedrijf gepositioneerd. Daarmee wordt het agrarisch bedrijf niet in zijn bedrijfsmogelijkheden gehinderd en wordt voor de woning voldaan aan de richtafstand waardoor gesteld kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
(2) Achterdijk 66
Er is geen KVK inschrijving bekend. Uitgaande van de planologische situatie is hier een agrarisch bedrijf toegestaan. Voor buiten de bebouwde kom is bepaald dat bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor in principe 50 m afstand moeten houden tot geurgevoelige objecten. De nieuw te realiseren woning is binnen de 50 meter contour gelegen van het zuidelijk gelegen perceel (Achterdijk 66). Daarom is een geuronderzoek uitgevoerd. Tevens wordt een geurverordening gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld waarbij de afstand van 50 m verkleind wordt tot 25 m. Daarmee is de afstand van de woning tot de agrarische bestemming acceptabel en kan gesteld worden dat ook voor de Achterdijk 66 geen belemmering aanwezig is voor eventueel toekomstige bedrijfsvoering. In
toelichting paragraaf 4.1.7 is het aspect geur nader toegelicht.
Wanneer uit zou worden gegaan van een paardenfokkerij (SBI-2008: 0143) als bedrijfsactiviteit geldt naast geur een richtafstand van 30 m voor de aspecten geluid en stof.
Het beschermingsniveau tegen geluidhinder is geregeld in Afdeling 2.8 Geluidhinder. Het Activiteitenbesluit biedt onder andere aan woningen becherming en geeft doelvoorschriften voor geluid. In algemene zin biedt het Activiteitenbesluit bescherming tegen het geluid veroorzaakt door de:
- in de inrichting aanwezige installaties en toestellen;
- in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en
- laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.
In de schuur aan de Achterdijk 66 zijn geen installaties en toestellen aanwezig. Voorts is het erf dusdanig ingericht dat er geen bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden ten noordwesten van de schuur. De in- en uitrit bevindt zich aan de Achterdijk (circa 45 m afstand tot de woning) en laden en lossen aan de noordoostzijde van de schuur (minimaal 40 m afstand tot de woning). De paardenbak ten zuidwesten van de schuur bevindt zich op minimaal 31 m afstand tot het bouwvlak. Daarmee is de woning dermate gepositioneerd dat er vanuit het aspect 'geluid' geen belemmeringen te verwachten zijn.
Fijnstof bij paardenhouderijen komt voornamelijk door emissie van huid-, mest, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen. In 2007 is een melding Besluit landbouw gedaan voor 6 paarden voor de locatie Achterdijk 66. In het geuronderzoek (zie
toelichting paragraaf 4.1.7) is van een worst-case situatie uitgegaan waarbij de bestaande paardenstal op het perceel Achterdijk 66 volledig benut is. Dit betreffen maximaal 23 paarden. De afstand van het bouwvlak (de uiterste grens van de woning) tot de stal is minimaal 39 m. Daarmee is voldoende afstand (< 30 m) tot de stal aanwezig en zal het aspect fijnstof geen belemmering zijn.
Aanvullend daarop kan worden gesteld dat voor agrarische bedrijven een OBM voor fijnstof (artikel 2.2a lid 4 onder a Bor) alléén noodzakelijk als er naast paarden en pony's ook dieren van een andere hoofdcategorie worden gehouden én het totaal aantal dieren 500 of meer is, waarbij gespeende biggen en pluimvee niet meetellen. Daarmee kan gesteld worden dat, ook uitgaande van een worst-case situatie met 23 paarden, de bedrijvigheid van een dermate beperkte omvang is en de stallen op dermate afstand zijn gelegen tot de nieuwe woning, dat geen onevenredige mate van fijnstof aanwezig is op locatie.
Voor het overige zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woning. De woning ligt op voldoende afstand tot deze inrichtingen. Bovendien bevinden zich reeds andere woonbestemmingen op kortere afstand tot deze bedrijven / inrichtingen, waarmee deze woningen maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven of inrichtingen. Daarmee vormt de nieuwe woning andersom geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de bedrijven of inrichtingen die op grotere afstand zijn gelegen.
Oostromsdijkje 3
Aan het Oostromsdijkje 3 treden er nagenoeg geen veranderingen op ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Enkel het bouwvlak zal worden gewijzigd. De enkelbestemming blijft 'Agrarisch' en functioneel blijft het plangebied geschikt voor een ponyboerderij. Daarmee treden er geen wijzigingen op ten aanzien van de activiteiten op het perceel. De meest nabijgelegen woning (Achterdijk 45) ligt op minimaal 90 m afstand. De ponyboerderij is reeds passend in de omgeving. Ook in de toekomstige situatie vormt de ponyboerderij geen belemmering voor omliggende gevoelige functies.
De bestaande bedrijfswoning zal in de toekomstige situatie gelijk aan de bestaande situatie als bedrijfswoning fungeren. Deze bedrijfswoning geniet geen bescherming ten opzichte van het bedrijf. Verder blijft de afstand tussen de bedrijfswoning en milieubelastende activiteiten buiten het plangebied gelijk. Daarmee zal geen verslechtering optreden ten opzichte van de bestaande planologische situatie en dient aangenomen te worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden bedrijven in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
4.1.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De ponyboerderij aan het Oostromsdijkje betreft geen risicovolle inrichting. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object toegevoegd. Daarmee zijn de wettelijke eisen ten aanzien van externe veiligheid niet relevant.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt navolgend toegelicht welke risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in de nabijheid van het plangebied. Om te kunnen bepalen of in de nabijheid van de plangebieden risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart:
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (Achterdijk 66b: blauwe ster; Oostromsdijkje 3: groene ster)
De N229 is een transportroute voor gevaarlijke stoffen en is gelegen ten oosten van de plangebied. Deze weg heeft een risicocontour (PR 10-6) van 0 m. De afstand tot deze weg van het Oostromsdijkje 3 is circa 420 m. Vanaf de Achterdijk 66b is de afstand ruim 1,1 km. Gezien de relatief grote afstand worden geen belemmeringen verwacht.
Ten noorden van de plangebieden is een aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding heeft een risicocontour (PR 10-6) van 0 m. Omdat het aantal personen in het plangebied nauwelijks toeneemt vergeleken met de bestaande planologische situatie en de afstand voor beide percelen ruim 1,5 km betreft, zal geen verslechtering ten aanzien van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico optreden en worden er geen belemmeringen verwacht.
In de directe nabijheid van beide percelen bevinden zich verder geen inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Daarmee zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
4.1.7 Geur
Sinds januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De Wgv vormt het exclusieve toetsingskader voor de beoordeling van geur afkomstig van veehouderijbedrijven. Voor het aspect geur wordt op grond van deze Wet, middels een wettelijk vastgelegd berekeningsprogramma, de geurbelasting van een veehouderijbedrijf op zijn omgeving berekend. Dit geldt voor bedrijven die dieren houden waarvoor een geurnorm is vastgesteld. Er zijn ook bedrijven waar extensieve diersoorten worden gehouden zoals bijvoorbeeld paarden en melkkoeien, voor dergelijke bedrijven gelden vaste afstandsnormen op grond van de Wgv.
Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid voor gemeenten om af te wijken van de wettelijk vastgestelde geurnormen. Deze afwijkende normen moeten vastgesteld worden in een geurverordening die voorzien is van een ruimtelijke onderbouwing.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
Op de locatie Achterdijk 66b is in het kader van de Ruimte voor ruimte regeling een nieuwe burgerwoning gesitueerd. Op het naastgelegen perceel Achterdijk 66 is op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011 nog aangeven dat het perceel bestemd is als een agrarisch bedrijf. Op dit moment is er echter gedurende een lange periode geen sprake meer van een gevestigd agrarisch bedrijf. Het perceel waarop de bebouwing nog wel aanwezig is inclusief een voormalig bedrijfswoning is van dusdanige omvang dat er geen bebouwingsmogelijkheden aanwezig zijn om ter plaatse nog een nieuw volwaardig agrarisch bedrijf op te kunnen starten. Een volwaardig agrarisch bedrijf die volledig voldoet aan de moderne eisen voor een agrarisch bedrijf is niet aannemelijk. Er is al een groot gedeelte van de bebouwing gesloopt en thans is er nog een oppervlakte van 200 m² aanwezig. Ook zijn er geen uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden meer om een volwaardig agrarisch bedrijf te kunnen starten. De kans dat er zich dan ook opnieuw een agrarisch bedrijf zal kunnen vestigen dat aan de huidige eisen voldoet is te verwaarlozen. Daar komt nog bij dat d.d. 15 september 2020 telefonisch is geïnformeerd voor het perceel Achterdijk 66 om de agrarische bestemming om te zetten in wonen waarbij de voormalig bedrijfswoning als burgerwoning gebruikt zal worden. Het bestemmingsplan Buitengebied biedt de mogelijkheid voor deze functiewijziging middels een wijzigingsplan. Het agrarisch bouwperceel komt hierbij te vervallen.
Vanwege deze redenen is het volgens het college gerechtvaardigd om de huidige afstandsnorm van 25 meter te respecteren (landelijke afstandsnorm geur betreft 50 meter) en dat er bij deze afstand sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening (immers er is geen agrarisch bedrijf aanwezig en de kans is zeer klein dat deze alsnog zal worden gevestigd). Vanwege deze huidige situatie is dan ook besloten om geen specifiek geurbeleid op te stellen voor onderhavige locatie maar om de huidige situatie te accepteren waarbij er sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening. Bestaande functies worden door het toevoegen van onderhavige burgerwoning niet in onevenredige mate geschaad. Daarnaast is er geen sprake van een concentratiegebied. Met betrekking tot de overige in het gebied liggende bedrijven wordt aan de afstandseis voldaan. In het bestemmingsplan voor het desbetreffende perceel wordt in ruime mate aangeven dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de volledig beschrijving wordt verwezen naar het bestemmingsplan.
Oostromsdijkje 3
Omdat er enkel een planologische wijziging plaatsvindt - de aanpassing van het bouwvlak waarbij de oppervlakte gelijk blijft aan de huidige situatie - en er geen geurgevoelig object mogelijk gemaakt wordt, is toetsing aan het aspect geur niet aan de orde voor deze locatie.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt het Hoogheemraadschap samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven.
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
4.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van de ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van de watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Volgens de 'Beleidsregels op grond van de Keur' van het Hoogheemraadschap dient een toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied in de vorm van open water of berging op eigen terrein te worden gecompenseerd. Het minimaal benodigd oppervlak open water bedraagt 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak.
Oostromsdijkje 3
Met onderhavig initiatief worden een drietal oude agrarische opstallen gesloopt met een totale oppervlakte van 664 m². Het initiatief heeft verder enkel betrekking op het planologisch aanpassen van het bouwvlak, waarbij de totale oppervlakte gelijk blijft aan de huidige situatie. Dit betreft enkel een planologische wijziging. Daarmee is er geen toename aan verharding van meer dan 1.000 m² verwacht. Watercompensatie is niet noodzakelijk. De afvoer van afval- en hemelwater blijft gelijk aan de huidige situatie.
Achterdijk 66b
In de bestaande situatie is circa 315 m² dakoppervlak en verharding aanwezig. Dit wordt in zijn geheel gesloopt / verwijderd. In de toekomstige situatie wordt een vrijstaande woning gerealiseerd met de bijbehorende bijgebouwen en erfverhardingen. Verder wordt het perceel landschappelijk ingepast. Daarmee is er geen toename aan verharding te verwachten van meer dan 1.000 m². Watercompensatie is niet aan de orde.
De afvoer van afval- en hemelwater zal ontkoppeld worden. Het afvalwater wordt afgevoerd via het riool. Hemelwater infiltreert in de bodem of wordt via het oppervlaktewater (plas) afgevoerd. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Vanuit het aspect water zijn er met inachtneming van het bovenstaande geen belemmeringen voor het initiatief.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.3.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
In de huidige situatie heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch'. In de toekomstige situatie wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Conform de CROW, publicatie 317 geldt voor een vrijstaande woning (buitengebied, niet stedelijk) een verkeersgeneratie van 7,8 - 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De Achterdijk beschikt over voldoende capaciteit deze verkeersbewegingen op te vangen.
Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
De ontwikkeling aan het Oostromsdijkje betreft enkel de planologische wijziging van het bouwvlak, waarbij de oppervlakte gelijk blijft aan de huidige situatie. Voorts worden enkele oude schuren gesloopt op deze locatie. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die invloed hebben op de verkeersgeneratie. Deze zal gelijk blijven aan de huidige situatie. De ontwikkeling zal wel een verbetering van de verkeersveiligheid tot gevolg hebben. Met de sloop van de schuur die direct aan het Oostromsdijkje is gelegen zal er meer zicht ontstaan voor de verkeersdeelnemers vanaf de ponyboerderij.
4.3.2 Parkeren
In 2008 is de Nota Parkeernormen Bunnik opgesteld. De toepassing van de ASVV-systematiek heeft geleid tot een toekenning van de volgende drie verschillende zones in de gemeente Bunnik:
- zone 1: centrum Bunnik, stationsgebied Bunnik, centrum Odijk, centrum Werkhoven;
- zone 2: Bunnik en Odijk, de zone is bepaald door uit te gaan van een maximale loopafstand van 150 meter vanuit zone 1;
- het overige deel van de bebouwde kom van Bunnik, Odijk en Werkhoven, tezamen met het buitengebied van gemeente Bunnik.
In de ASVV 2004 is per zone, voor elke functie (wonen, werken, voorzieningen, etc.) een minimum en een maximum parkeerkencijfer bepaald. Om te komen tot een op de gemeente Bunnik afgestemde parkeernorm is de volgende rekenmethode toegepast: Van de in de ASVV aangegeven minimum en maximum parkeerkencijfers, ingedeeld per zone is het gemiddelde genomen. Dit gemiddelde wordt vermeerderd met 15%, hetgeen resulteert in een parkeernorm voor alle voorkomende functies, ingedeeld per zone (zie tabel II in de Parkeernota). Deze vermeerdering met 15% van het gemiddelde parkeerkencijfer vloeit voort uit de constatering van het bovengemiddeld hoge autobezit in gemeente Bunnik.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
Conform de Nota Parkeernormen gemeente Bunnik geldt voor dure woningen (zone 3, rest bebouwde kom en buitengebied) een parkeernorm van 2,2 per woning, inclusief bezoekersparkeren. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Daarmee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Oostromsdijkje 3, 3a en 3b
De ontwikkeling aan het Oostromsdijkje betreft enkel de planologische wijziging van het bouwvlak, waarbij de oppervlakte gelijk blijft aan de huidige situatie. Voorts worden enkele oude schuren gesloopt op deze locatie. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die invloed hebben op de parkeerbehoefte. Deze zal gelijk blijven aan de huidige situatie. Op het perceel is voldoende ruimte voor het parkeren van auto's.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Zowel aan de Achterdijk 66b als aan het Oostromsdijkje 3a en 3b wordt bebouwing gesloopt. Daarom is voor beide percelen een quickscan ecologie uitgevoerd (Blom Ecologie, 26 oktober 2018, zie bijlage 5 en bijlage 6).
Gebiedsbescherming
De planlocaties maken geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Van externe werking is geen sprake. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Op de planlocaties zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.
Soortenbescherming
Achterdijk 66b
Uit de quickscan volgt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen (tijdens schemerperiode) en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
Geconcludeerd wordt dat het saneren van de voormalige paardenstal met aanbouw, het verwijderen van kuilplaten en de realisatie van een vrijstaande woning aan de Achterdijk 66b te Werkhoven uitvoerbaar is conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Oostromsdijkje 3
Uit de quickscan volgt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Een van de te slopen schuren biedt mogelijk een rustplaats voor kerkuilen. Ten aanzien van deze soort dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
De werkzaamheden leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient middels aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor kerkuilen, middels drie gerichte veldbezoeken tussen februari en half oktober. Mogelijk dient in het verlengde hiervan een ontheffing te worden aangevraagd. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen (tijdens schemerperiode) en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
Geconcludeerd wordt dat gezien het voorgaande onderzoek er geen reden is om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. Het saneren van de drietal schuren aan de Oostromsdijkje 3a en 3b te Werkhoven is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Maatregelen
De volgende te treffen maatregelen worden in de rapportages benoemd:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
- Specifiek voor het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b geldt dat ten aanzien van kerkuilen aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden middels drie gerichte veldbezoeken in de periode februari – half oktober. Geschikte omstandigheden zijn gedurende voldoende warme, droge en windstille avonden en nachten.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Achterdijk 66b
De voorzijde van het perceel is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’. Bij bodemingrepen groter dan 500 m² of dieper dan 50 cm – mv is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Omdat slechts één vrijstaande woning wordt mogelijk gemaakt vinden er geen bodemingrepen plaats met een oppervlakte groter dan 500 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' blijft op het perceel van kracht. Eventuele archeologische waarden zijn daarmee beschermd.
Oostromsdijkje 3
Voor de locatie aan het Oostromsdijkje geldt aan de noordzijde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m² of dieper dan 50 cm -mv. De achterzijde van het perceel kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² of dieper dan 1,0 m -mv. De ontwikkeling betreft hier enkel de sloop van de huidige opstallen en het planologisch wijzigen van het bouwvlak. Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
4.6 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
In of nabij de plangebieden bevinden zich geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle elementen. Ook van een cultuurhistorisch waardevol landschap is ter plaatse van de planlocatie geen sprake. Daarmee zullen als gevolg van het voorgenomen plan geen cultuurhistorische waarden verloren gaan. Wel zal rekening worden gehouden met de karakteristiek van het landschap. Dit komt tot zijn recht in het landschappelijk inpassingsplan (zie
toelichting paragraaf 2.3).
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Artikelsgewijze toelichting
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Voor het perceel aan het Oostromsdijkje 3, 3a en 3b is net als in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Binnen deze bestemming is grondgebonden agrarische bedrijvigheid in een reel agrarisch bedrijf toegestaan alsmede een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'. Binnen het bouwvlak is een maximale bebouwingsoppervlak van 1.600 m² toegestaan, inclusief binnenrijbaan. De oppervlakte van de binnenrijbaan bedraagt maximaal 800 m². Voor de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bestemming 'Agrarisch' komt grotendeels overeen met de bestemming 'Agrarisch' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap
Op de locatie aan de Schoudermantel verdwijnt het bouwvlak. Daarmee krijgen de gronden een agrarische bestemming zonder verdere bouwmogelijkheden, behoudens erfafscheidingen. Het artikel is in lijn met het geldende bestemmingsplan. De mutatie ziet primair op het wegnemen van alle bebouwings- en ontwikkelingsmogelijkheden.
Artikel 5 Wonen
Een deel van het perceel aan de Achterdijk 66b wordt voorzien van een woonbestemming. Om te voldoen aan de geurcontouren van de nabij gelegen agrarische percelen is binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak opgenomen waar maximaal 1 woning is toegestaan. De maximale omvang van een woning is beperkt tot 600 m³. Daarnaast is per woning nog maximaal 70 m² bijgebouwen toegestaan. De bijgebouwen mogen niet verder dan 30 meter van de woning afstaan. De woning en bijgebouwen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. De bouw van een woning is toegestaan nadat de daartoe aangewezen agrarische opstallen en kuilplaten zijn gesloopt en/of verwijderd. Dit is geregeld middels een voorwaardelijke verplichting. Voor de landschappelijke inpassing is eveneens een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Artikel 6 'Waarde - Archeologie 2'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' komt volledig overeen met het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' en de standaarden van de gemeente Bunnik. Een nadere toelichting hierop is daarom overbodig.
Artikel 7 'Waarde - Archeologie 3'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' komt volledig overeen met het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' en de standaarden van de gemeente Bunnik. Een nadere toelichting hierop is daarom overbodig.
Artikel 8 'Waarde - Archeologie 4'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' komt volledig overeen met het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' en de standaarden van de gemeente Bunnik. Een nadere toelichting hierop is daarom overbodig.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor de instandhouding van het ter plekke aanwezige landschapstype.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en aanduidingen - onder voorwaarden - te wijzigen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 16 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkelingen van de locaties zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemers. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente. De kosten voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend. Verder is voorafgaand aan de planologische procedure een anterieure overeenkomst en planschadeovereenkomst afgesloten tussen de gemeente Bunnik en de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemer heeft zijn plannen voorgelegd aan de eigenaren/bewoners van Achterdijk 66 en 43. Deze percelen zijn het meest nabij het plangebied gesitueerd. Beide buurtgenoten zijn positief over de plannen.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het conceptontwerp bestemmingsplan aan diverse vooroverlegpartners toegestuurd. De provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben aanleiding gezien te reageren op het plan.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft aangegeven dat de ontwikkelingen van dit maatwerkplan weinig effecten heben op het waterbeheer. De toename van de verharding is kleiner dan 1.000 m² en er wordt veel verhard oppervlak verwijderd. Opgemerkt wordt dat bij het planten van bomen langs een tertiaire watergang altijd rekening gehouden dient te worden dat het onderhoud van de watergang nog kan worden uitgevoerd. Verder zijn er vanuit het waterschap geen opmerkingen op het plan.
Provincie Utrecht
De provincie Utrecht heeft, in het kader van het vooroverleg, aangegeven dat de ontwikkeling niet past binnen de vigerende provinciale ruimtelijke structuurvisie (PRS) en de provinciale verordening (PRV). Met de provincie Utrecht heeft vervolgens een constructief overleg plaatsgevonden. In dit overleg is de achtergrond van het dossier geschetst. Vervolgens is gezamelijk gezocht naar een passende oplossing. Deze oplossing is erin gevonden het bouwvlak aan de Schoudermantel 62 te laten vervallen en deze locatie integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Met het laten vervallen van het bouwvlak aan de Schoudermantel in combinatie met de sloop van opstallen op de andere twee locaties ontstaat er in totaliteit een ruimtelijke kwaliteitsverbetering die de bouw van één extra woning in het buitengebied rechtvaardigd.
6.2.3 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.