1.1 Aanleiding
Ruim 70 jaar is het loonwerkersbedrijf A.N. van Impelen & Zn Werkhoven BV gevestigd op het perceel Herenstraat 44 in Werkhoven. De werkzaamheden van het bedrijf bestaan uit de verhuur van en het uitvoeren van werkzaamheden met grondverzet- en landbouwmachines. Wanneer de machines niet in gebruik zijn staan deze gestald op het perceel aan de Herenstraat. Daarnaast vindt op dit perceel kleinschalig onderhoud en de administratie plaats. Tevens is op het perceel een bedrijfswoning aanwezig.
In het verleden lag het perceel Herenstraat 44 aan de buitenzijde van het dorp. Door de nieuwbouw van plan Pelikaan (jaren tachtig) is het perceel echter centraal in het dorp komen te liggen. Zowel voor het bedrijf als voor het dorp Werkhoven is de centrale ligging van het bedrijf in de kern een ongewenste situatie. Het bedrijf kan onmogelijk doorgroeien op de locatie en de verkeersbewegingen en bedrijfsmatige activiteiten zijn niet meer passend binnen de kern van Werkhoven. Al geruime tijd, circa 30 jaar, is het bedrijf op zoek naar een nieuwe locatie in het buitengebied van de regio Werkhoven. Op dit moment is een perceel beschikbaar dat aan de meeste eisen voldoet. Het betreft het perceel Schadewijkerweg 2a in Odijk. Dit perceel heeft een passende niet agrarische bestemming, de locatie is centraal gelegen in het werkgebied van het loonwerkersbedrijf en goed ontsloten.
Om de gewenste grootte van het loonwerkersbedrijf op de nieuwe locatie te bereiken is een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Bunnik kan hiermee akkoord gaan indien wordt zekergesteld dat het bedrijf ook daadwerkelijk uit de kern van Werkhoven vertrekt en er geen nieuw bedrijf wordt gevestigd op het perceel aan de Herenstraat 44. Om dit planologisch te borgen worden beide locaties in één bestemmingsplan opgenomen. Hiermee is zowel de vestiging op de nieuwe locatie alsmede het vervallen van de bedrijfsbestemming op de vertreklocatie planologisch geborgd. In dit bestemmingsplan zijn dus zowel het perceel Schadewijkerweg 2a als het perceel Herenstraat 44 opgenomen.
1.2 Plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit twee locaties in de gemeente Bunnik. Op de volgende afbeelding is de ligging van de twee locaties weergegeven.
Ligging locaties plangebied
Herenstraat 44, Werkhoven
De huidige locatie van het loonwerkersbedrijf ligt in de kern Werkhoven en wordt in zijn geheel omringd door woningen. Op de locatie is momenteel circa 2.830 m² aan bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning van circa 130 m² aanwezig. De volgende afbeelding toont de begrenzing van de locatie.
Begrenzing locatie Herenstraat 44
Schadewijkerweg 2a, Odijk
De beoogde locatie voor het loonwerkersbedrijf ligt in het buitengebied van Bunnik, circa 500 meter ten zuidwesten van de kern Odijk. Op het terrein was in het verleden reeds een loonwerkersbedrijf aanwezig. De bedrijfsactiviteiten van het loonwerkersbedrijf zijn enkele jaren geleden echter gestaakt. Momenteel vindt op de locatie kleinschalige bedrijvigheid en caravanstalling plaats. Op het terrein is momenteel 1.156 m² aan bebouwing aanwezig (bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning). De volgende afbeelding toont de begrenzing van de locatie.
Begrenzing locatie Schadewijkerweg 2a
1.3 Geldend bestemmingsplan
Herenstraat 44
De locatie Herenstraat 44 ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Dorp Werkhoven 2012'. Dit bestemmingsplan is op 3 oktober 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. De volgende afbeelding toont een fragment van dit bestemmingsplan
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Dorp Werkhoven 2012'
In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf'. Omdat het niet gewenst is dat na de bedrijfsverplaatsing van het loonwerkersbedrijf zich een ander bedrijf op het perceel gaat vestigen, moet de bedrijfsbestemming van het perceel af.
Schadewijkerweg 2a
De locatie Schadewijkerweg 2a ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'. Dit bestemmingsplan is op 24 november 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'
In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie deels een agrarische bestemming en deels een bedrijfsbestemming met de nadere aanduiding 'loonbedrijf'. Omdat met de verplaatsing echter een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden en het bestemmingsvlak gewenst zijn, is de ontwikkeling niet passend binnen het geldende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Achtergrond
Ruim 70 jaar is loonwerkersbedrijf A.N. van Impelen & Zn Werkhoven BV gevestigd op de Herenstraat 44 in Werkhoven. Het bedrijf is nu in bezit van de derde generatie. Het perceel op Herenstraat 44 is gelegen in het hart van het dorp Werkhoven. In het verleden zat het bedrijf aan de buitenzijde van het dorp, maar door de nieuwbouw van plan Pelikaan is het bedrijf centraal in het dorp komen te liggen. Sinds begin 2017 is het loonwerkersbedrijf A.N. van Impelen & Zn Werkhoven BV (verder: Van Impelen) gevestigd op 2 locaties binnen de gemeente Bunnik. Aan de Schadewijkerweg is een 2e locatie verworven waar het bedrijf in de toekomst verder wil uitgroeien.
Het loonwerkersbedrijf kenmerkt zich door het inzetten van grote landbouw- en grondverzetmachines. Voertuigen/machines die steeds groter, omvangrijker en complexer worden. Het bedrijf bevindt zich verder in een groeifase qua omzet en materieel. Het gevolg is dat het bedrijf letterlijk vast loopt op de huidige locatie, vooral op de piekmomenten aan het einde van de middag. Dit levert onveilige verkeerssituaties op, veroorzaakt door de infrastructuur van de omliggende woonstraten en de beperkte rangeermogelijkheden op eigen terrein. De infrastructuur van Werkhoven is, door middel van bijvoorbeeld drempels en versmallingen, namelijk aangepast op de bewoners. Dit heeft een positieve invloed op de snelheid van personenvoertuigen, maar een negatief effect op de doorgang van landbouw- en grondverzetmachines. Vaak lopen de machines vast in de obstakels, of worden zij beperkt in hun doorgang. De meest voorkomende verkeersveiligheidsproblemen zijn:
- route doorkruist schoolgaand verkeer;
- door de ligging van de supermarkt naast het bedrijf zijn er veel verkeersbewegingen die de transportbewegingen van het loonwerkersbedrijf doorkruisen;
- de breedte van de weg is beperkt door de aanwezigheid van parkeerstroken;
- voertuigen rangeren en wachten op de openbare weg; er is geen overzicht met voetgangers;
- machines creëren trillingen, met name in de oude kern van het dorp en bij drempels;
- het aanleveren van diesel is een bestaand probleem waar geen passende oplossing voor bestaat. De betreffende leverancier kan niet parkeren op het terrein in verband met de omvang van het voertuig en de te kleine oprit richting het bedrijf;
- het leveren van groot materiaal op diepladers is slecht mogelijk wat tot gevolg heeft dat men in de omgeving buiten het dorp of bij de Katholieke Kerk voertuigen lost en door het hart van het dorp naar de locatie rijdt.
Als nieuwe locatie voor het loonwerkersbedrijf is gezocht naar een locatie, met de juiste bestemming, die goed bereikbaar is voor zwaar en langzaam verkeer. De locatie moet centraal gelegen zijn in het werkgebied. Het bedrijf wil zich daarom vestigen zo kort mogelijk binnen de cirkel van het dorp Werkhoven, zodat zij haar opdrachtgevers binnen deze cirkel efficiënter kan bedienen. Landelijk is circa 90% van de loonwerkersbedrijven gevestigd in het buitengebied. Bedrijfsterreinen zijn door afstand, bereikbaarheid en kostprijs zelden geschikt voor een loonbedrijf. In het kader van de schaalvergroting binnen de landbouw is er steeds meer de wens om loonwerkers in te schakelen om de agrarische bedrijfsvoering te ondersteunen. Deze beweging komt ook terug in de omzet van het agrarische aandeel bij Van Impelen. Deze is in de afgelopen 3 jaar gestegen met 50%.
Momenteel is de situatie zo dat op beide locaties een loonwerkbedrijf mogelijk is. In Werkhoven is momenteel 2.700 m2 aanwezig aan de Schadewijkerweg is 1.156 m2 aanwezig.
De huisvesting in Werkhoven en de daarbij behorende verkeersveiligheidsproblemen zijn aanleiding geweest om uit te kijken naar een nieuwe locatie. Met voorgaande in het achterhoofd zijn verschillende locaties onderzocht op geschiktheid voor het loonwerkersbedrijf. Op deze locatiestudie wordt in de volgende paragraaf ingegaan.
2.2 Locatiestudie
Binnen het buitengebied van Bunnik staat de nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf op gespannen voet met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2017). Hergebruik van bestaande agrarische bebouwing voor een niet-agrarische bedrijfsvoering is geen mogelijkheid, dit omdat op grond van de Provinciale Verordening dan minimaal 50% van de aanwezige agrarische bebouwing gesloopt moet worden (artikel 4.7 van de Verordening). Een locatie met een niet-agrarische bedrijfsbestemming heeft daarom de voorkeur. Daarnaast geniet, gezien de lokale binding van het Loonbedrijf Van Impelen, een locatie binnen de gemeente Bunnik de voorkeur. Tevens is het voor de bedrijfsvoering en het zicht op het machinepark gewenst dat bij het bedrijf gewoond kan worden.
In de afgelopen jaren heeft het Loonbedrijf Van Impelen voor verschillende locaties onderzocht of deze locaties een alternatief zouden kunnen zijn voor de bedrijfsvoering van Van Impelen. Onder andere de volgende locaties zijn besproken en overlegd met de gemeente Bunnik:
- Achterdijk 78;
- Oostromsdijkje 2;
- Provincialeweg (Oskam);
- Leemkolkweg 1a;
- Leemkolkweg 14;
- MOB-complex aan de Burgweg.
Al deze locaties zijn om verschillende redenen door de gemeente Bunnik niet akkoord bevonden. Naast deze locaties is ook, in samenspraak met het ambtelijk apparaat, onderzocht of op de bestaande bedrijventerreinen alternatieve vestigingslocaties zijn. Uit dit onderzoek is gebleken dat op bestaande bedrijventerreinen geen alternatieven voorhanden zijn welke passend zijn voor het bedrijf Van Impelen. Ook is onderzocht of de vestiging op een nieuw bedrijventerrein langs de A12 tot de mogelijkheden behoort. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is echter een regionaal programma voor bedrijventerreinen opgenomen. Een nieuw bedrijventerrein in de oksel van de op- en afrit van de A12 bij Bunnik, zoals aangeduid in de gemeentelijke Structuurvisie, is hierin niet opgenomen. Op 12 december 2016 is een herijking van de PRS vastgesteld. De zienswijze van de gemeente Bunnik hierop ten aanzien van het stedelijk programma voor bedrijventerreinen heeft niet geleid tot aanpassing van de PRS op dit onderdeel. Gelet op voorgaande is de kans op realisering van een nieuw bedrijventerrein langs de A12 op korte termijn nihil.
Uiteindelijk is het Loonbedrijf Van Impelen terechtgekomen bij de locatie aan de Schadewijkerweg. Deze locatie heeft reeds een niet-agrarische bestemming en daarmee is het conflict met het provinciale beleid beperkt en leidt de beoogde bedrijfsverplaatsing niet tot een toename van het aantal niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Daarnaast is op de locatie reeds een woning aanwezig, welke ingezet kan worden als bedrijfswoning bij het loonbedrijf.
Sinds begin 2017 is het loonwerkersbedrijf gevestigd op 2 locaties binnen de gemeente Bunnik. De wens is uiteindelijk de nieuw verworven locatie aan de Schadewijkerweg te verruimen waarmee de locatie in Werkhoven kan worden verlaten. Door de aanstaande planvorming worden de twee bedrijfslocaties samengevoegd tot 1 locatie. Er is sprake van een afname van het aantal bedrijfslocaties. In totaal is er nu circa 3.850 m2 voor de bedrijfsvoering in gebruik op 2 locaties. In de nieuwe situatie is aan de de Schadewijkerweg circa 3.370 m2 aan bebouwing aanwezig. Door deze nieuwe bebouwing te concentreren in één gebouw is een efficientieslag mogelijk en kan een afname van circa 500 m2 aan bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden.
Bedrijfseconomische voordelen
De vestiging op 2 locaties en de decentrale ligging van de locatie in Werkhoven is inefficiënt. Hierdoor vinden meer verkeersbewegingen plaats. Daarnaast heeft één locatie tot voordeel dat er sprake is van efficiënter ruimtegebruik en efficiënter werken. Hiermee ontstaat ook een duidelijk bedrijfseconomisch voordeel en is een gezonde bedrijfsvoering duurzaam geborgd. Hierbij speelt mee de de concentratie van locaties en bebouwing, ondanks de afname van bebouwing, de mogelijkheid biedt tot een schaalvergroting van het bedrijf. Hierin schuilt de bedrijfseconomische noodzaak van het plan.
De gewenste uitbreiding op de Schadewijkerweg brengt mogelijkheden met zich mee voor het doorvoeren van innovatie en duurzaamheid in de bedrijfsvoering. Zo wordt op de nieuwe locatie regenwater opgevangen en gebufferd welke gebruikt wordt voor het schoonmaken van het machinepark. Hiervoor wordt een helofytenfilter aangelegd, Ook zijn er op de nieuwe locatie meer kansen op duurzame energie op te weken middels zonnepanelen.
De bebouwing wordt vormgegeven in lijn met agrarische bedrijfsopstallen daarmee is het geen gebiedsvreemde bebouwing die ontstaat. De situering van de nieuwe loods is zo gedaan dat deze en bufferfunctie heeft met de naast gelegen woning. Per saldo treedt hier dus een verbetering op van de geluidsbelasting.
2.3 Herenstraat 44
Alle bedrijfsactiviteiten op de huidige locatie van het loonwerkersbedrijf zullen gestaakt worden en de huidige bedrijfsbebouwing zal door de eigenaar gesloopt worden. Het voornemen van eigenaar is om de locatie daarna te herontwikkelen naar woningbouw. De planvorming hiervoor moet nog plaatsvinden. Voor de herontwikkeling is met de gemeente Bunnik wel een intentieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn de randvoorwaarden opgenomen waarbinnen de verdere planuitwerking haar beslag kan krijgen. In de navolgende opsomming zijn de randvoorwaarden weergegeven:
- Het aantal te realiseren woningen zal voor tenminste 30% bestaan uit sociale huurwoningen.
- De woonbebouwing dient aan te sluiten bij de maat en schaal van de omliggende bebouwing.
- De ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Bunnik het maximaal aantal te realiseren woningen bepaald.
- Uitgangspunt voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen is de geldende Nota Parkeernormen van de gemeente Bunnik.
Voorgaande randvoorwaarden zijn als uitwerkingsvoorwaarden binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen. Hierbij is voor het maximaal aantal woningen een bandbreedte opgenomen, namelijk minimaal 21 woningen en maximaal 30 woningen. Deze bandbreedte is noodzakelijk ten einde voldoende rechtszekerheid te bieden. Om te bepalen waaruit het programma kan bestaan is er een eerste voorlopige schetsverkaveling opgesteld. Op basis van deze schetsverkaveling is globaal het aantal woningen bepaald. In overleg met de gemeente Bunnik is een bandbreedte bepaald. Deze bandbreedte maakt het mogelijk voor de ontwikkelende partij tot een andere verkaveling te komen. De onderstaande afbeelding geeft de voorlopige schetsverkaveling weer. Bij de verdere planuitwerking is het denkbaar dat tot een andere invulling gekomen wordt.
S
chetsverkaveling voor 21 woningen (uiteindelijke planinvulling kan afwijken)
2.4 Schadewijkerweg 2a
Het loonwerkersbedrijf is voornemens zich te gaan vestigen op het perceel aan de Schadewijkerweg 2a. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het reeds mogelijk om een loonwerkersbedrijf te realiseren op het perceel. Echter, de bebouwingsmogelijkheden op het perceel zijn te beperkt om het loonwerkersbedrijf uit te voeren in de vorm zoals dat nu gedaan wordt op de huidige locatie.
De activiteiten van het loonwerkersbedrijf zijn uiteenlopend: verhuren van grondverzetmachines en gespecialiseerd in het faciliteren van landbouwmachines. In het kader van de toekomstige bedrijfsvoering zal de bestaande bedrijfsbebouwing gefaseerd gesloopt worden. In plaats daarvan zal nieuwe bedrijfsbebouwing met een bebouwingsoppervlakte van 2.690 m² worden gerealiseerd. De nieuwe bebouwing bestaat uit een bedrijfshal, een werkplaats, een wasplaats en kantoorruimte. Tevens wordt een uitbreidingsmogelijkheid van 408 m² opgenomen. Naast voorgaande bebouwing zal een overdekte tankplaats van 80 m² gerealiseerd worden. De huidige bedrijfswoning op het perceel zal als bedrijfswoning worden behouden.
Situering bebouwing
Voor de situering van de nieuwe bebouwing op het perceel is een studie uitgevoerd, zie bijlage
1. Op basis van deze studie wordt de navolgende inrichting van het plangebied voorgesteld. Verder is een bezonningsstudie uitgevoerd, zie bijlage
2.
De navolgende afbeelding geeft aanzichten van het plangebied in de zomer- en winterperiode weer.
Aanzichten bestaande situatie
In overleg met de landschapscoördinator Stuurgroep Kromme Rijnlandschap is op basis van de volgende uitgangspunten een landschappelijk inpassingsplan (zie navolgende afbeelding) opgesteld:
- agrarisch erf in het buitengebied;
- inrichting landelijk en functioneel in maat en materiaal;
- dicht bij de gebouwen meer cultuurrijk, verder weg meer landschappelijk;
- soortgebruik dat past in de streek.
De navolgende afbeelding geeft weer hoe de bebouwing en het erf landschappelijk worden ingepast. Hierop is te zien dat de voorzijde van het perceel groen wordt ingericht en de parkeerplaatsen afgeschermd worden door een haag. De bestaande fruitbomen rondom de naastgelegen woning blijven gehandhaafd. Aan de west- en zuidzijde van de bebouwing wordt groen toegevoegd. Tezamen met de bomen aan de noord- en oostzijde van het perceel wordt daarmee een groene rand rondom de bebouwing gecreëerd.
Landschappelijke inpassing
Beeldkwaliteit
De materialisering van de toekomstige bedrijfsbebouwing zal zodanig zijn dat deze zo min mogelijk opvalt in de omgeving. De wanden van de bedrijfsbebouwing zullen grotendeels bestaan uit een betonnen plint met donkergrijze beplating. De voorzijde (het kantoor) van de bedrijfsbebouwing zal bestaan uit rood baksteen. De dakbedekking van de bebouwing zal een (donker)grijze kleur hebben waarmee het wegvalt tegen de lucht.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen op het perceel. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor het plan getoetst moet worden aan de ladder.
Op dit moment is het nog niet duidelijk hoeveel woningen er precies gerealiseerd gaan worden. Wel is duidelijk dat het om een kleinschalige woningbouwlocatie gaat. Het aantal woningen zal naar verwachting variëren van 21 woningen tot circa 30 woningen. Een dergelijke uitbreiding wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet dus getoetst worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Op basis van de bevolkingsprognose van Primos (2016) blijkt dat er in de periode tot 2027 in de gemeente Bunnik een toename is van het aantal huishoudens en daarmee een woningvraag voor de komende tien jaar (2017-2027) van circa 1015 woningen. Om de daadwerkelijke woningvraag te bepalen moet nog het aanbod in harde plannen in mindering worden gebracht op dit aantal. Uit het woningbouwprogramma 2017 van de gemeente Bunnik blijkt dat binnen de harde plancapaciteit zo'n 105 woningen mogelijk zijn. Geconfronteerd met de woningvraag resteer dit in een kwantitatieve woningbehoefte van circa 910 woningen.
Hiervan geeft 70 tot 80% van de huishoudens die een woning zoekt in Bunnik de voorkeur aan de meer groene, dorpse en landelijke woonmilieus. De voorgenomen ontwikkeling, waarin voorzien wordt in een dorps woonmilieu, kan dus zeker zijn functie hebben binnen de Bunnikse woningmarkt om zowel kwantitatief als kwalitatief in behoeften te voorzien.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van herstructurering, waarbij een bedrijfslocatie aan de markt wordt onttrokken en wordt gesaneerd en vervangen door nieuwe woningen.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Schadewijkerweg 2a
De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van een loonwerkersbedrijf van de Herenstraat 44 in Werkhoven naar de Schadewijkerweg 2a in Odijk. De verplaatsing van het loonwerkersbedrijf heeft niet tot gevolg dat het werkgebied van het bedrijf verplaatst. Wel is er door de bedrijfsverplaatsing sprake van een uitbreiding van het bedrijf op de locatie Schadewijkerweg 2a, waardoor er sprake moet zijn van een actuele regionale behoefte.
Uit de planbeschrijving (zie
toelichting hoofdstuk 2) blijkt dat de aanwezigheid van het loonbedrijf in de kern Werkhoven onwenselijk is en dat daarom gekeken is naar een verplaatsing van het bedrijf. Na een uitgebreide locatiestudie (zie
toelichting paragraaf 2.2) blijkt dat de locatie aan de Schadewijkerweg 2a de meest geschikte locatie is om het bedrijf naar toe te verplaatsen. Voor de verplaatsing is het wel noodzakelijk dat het Loonbedrijf op de nieuwe locatie in ieder geval de huidige bedrijfsomvang plus een uitbreiding om ook toekomstbestending te zijn, heeft. Doordat het bedrijf deze wens/noodzaak heeft kan gesteld worden dat de behoefte naar een bedrijf met een dergelijke omvang aanwezig is.
3.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
Duurzame leefomgeving
- Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
- Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
- Ruimte voor duurzame energiebronnen.
- Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
- Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Landelijk gebied met kwaliteit
- Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
- Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
- Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
- Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
- Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De locatie ligt in binnen de rode contour. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen deze contour. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten. Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt sluit de ontwikkeling van woningen op de locatie goed aan bij deze visie van de provincie. Daarnaast is er sprake van een forse verbetering van de leefbaarheid in de kern doordat het loonwerkersbedrijf verplaatst wordt.
Schadewijkerweg 2a
De locatie ligt in het landelijk gebied. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van stedelijke functies in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van een loonwerkersbedrijf naar de locatie aan de Schadewijkerweg. Deze locatie heeft reeds een niet-agrarische bedrijfsbestemming op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011. . De ontwikkeling heeft daardoor niet tot gevolg dat het aantal niet-agrarische bedrijven in het buitengebied toeneemt.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De locatie ligt in het stedelijk gebied. Met betrekking tot dit stedelijk gebied stelt artikel 3.1 lid 2 van de PRV dat verstedelijking, en dus woningbouw, mogelijk is.
Schadewijkerweg 2a
De locatie ligt in het landelijk gebied. Met betrekking tot verstedelijking van het landelijk gebied stelt artikel 4.2 lid 2 van de PRV dat verstedelijking niet is toegestaan, tenzij de ontwikkeling betrekking heeft op en in overeenstemming is met een aantal nader genoemde artikelen van de PRV. Eén van deze nader genoemde artikelen is artikel 4.6 over bestaande niet-agrarische bedrijven. Artikel 4.6 stelt het volgende:
- 'Als ‘Bestaande niet-agrarische bedrijven’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landelijk gebied.
- Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat percelen bestemd voor specifieke niet-agrarische bedrijven een andere niet-agrarische bedrijfsbestemming krijgen onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving.
- Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande niet-agrarische bedrijven worden uitgebreid met maximaal 20% van de bestaande bebouwing. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak.
- De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing die aantoont dat de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is. Indien de uitbreiding groter is dan 20% wordt tevens onderbouwd dat die uitbreiding noodzakelijk is voor de voortzetting van het niet-agrarische bedrijf.'
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het reeds mogelijk dat een loonwerkersbedrijf zich op de locatie gaat vestigen. De huidige omvang van het bedrijfsperceel en de huidige bebouwingsmogelijkheden (max. 1.188 m² inclusief bedrijfswoning) zijn echter te beperkt voor het loonwerkersbedrijf, waardoor uitbreiding van het bedrijfsperceel en de bouwmogelijkheden noodzakelijk zijn.
Op de huidige locatie aan de Herenstraat 44 beschikt het loonwerkersbedrijf over circa 2.700 m² aan bedrijfsbebouwing. Om de bedrijfsvoering op de nieuwe locatie voort te kunnen zetten is in ieder geval het bestaande oppervlak aan bebouwing noodzakelijk. Om ook in de toekomst een gezonde bedrijfsvoering te hebben wil men daarnaast ook de mogelijkheid hebben om het bedrijf verder uit te bouwen. De visie van het bedrijf is, een totaal leverancier te zijn voor grondwerk en landbouwbewerking, met een brede kennis van het product, om op deze wijze de uitdaging in het veld van de opdrachtgever efficiënter op te lossen, zowel bedrijfseconomisch als duurzaam. Voor een dergelijk bedrijf wil men in eerste instantie 2.690 m² aan bebouwing en een overkapping van 80 m² ten behoeve van de tankplaats realiseren. Op termijn wil men daarnaast nog een uitbreidingsmogelijkheid hebben van 408 m² om het bedrijf de mogelijkheid te geven om te groeien. De totale toekomstige bedrijfsbebouwingsmogelijkheden bedragen dan 3.178 m² exclusief bedrijfswoning.
De toekomstige bebouwingsmogelijkheden bedragen meer dan de huidige bebouwingsmogelijkheden en de uitbreidingsmogelijkheid van 20%. De provincie heeft echter aangegeven voor dit specifieke geval af te willen wijken en op het perceel ruimere bebouwingsmogelijkheden toe te staan. De verplaatsing van het bedrijf levert namelijk op de locatie aan de Herenstraat een forse verbetering op doordat het bedrijf uit de kern verdwijnt. Daarnaast kan het bedrijf op de nieuwe locatie investeren om op een duurzamere manier te werken. Het doel van het bedrijf is om maximaal zelfvoorzienend te worden.
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + (2009)
Het Landschapsontwikkelingsplan voor het Kromme Rijngebied is een intergemeentelijke visie waarin de ambities op het gebied van landschap zijn vastgelegd. De deelnemende gemeenten zijn De Bilt, Zeist, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Houten en Wijk bij Duurstede. Het landschapsontwikkelingsplan bestaat uit een inventarisatie, een visie(natuurvisie en landschapsvisie) en een uitvoeringsplan. In het algemeen staat het landschapsontwikkelingsplan een versterking van de identiteit van de verschillende landschapstypen voor. Dit kan enerzijds worden bereikt door middel van het stimuleren van de aanleg van passende landschapselementen (bosschages, kavelgrensbeplantingen, hoogstamboomgaarden, oeverzones e.d.). Daarbij wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe functiecombinaties van landbouw, natuur, recreatie en waterberging. Anderzijds wordt gestreefd naar een betere toegankelijkheid van de verschillende delen van het landschap voor met name recreanten in de vorm van aanleg van fiets- en voetpaden. Ten aanzien van de agrarische sector wordt een vitaal landelijk gebied voorgestaan waarin schaalvergroting als een randvoorwaarde voor instandhouding van de sector wordt gezien. Van belang is dan wel dat bij de inpassing van grotere schuren en stallen de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn voor vormgeving, situering, materiaalgebruik en kleurgebruik.
Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het Kromme Rijngebied in te delen in een aantal deelgebieden, zie de volgende afbeelding.
Indeling in deelgebieden
Planspecifiek
Het landschapsontwikkelingsplan is met name van toepassing op het landelijk gebied, in onderhavig geval de locatie Schadewijkerweg 2a. Deze locatie ligt in het deelgebied Kromme Rijngebied. De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
- agrarisch gebied met veel laagstamfruitboomgaarden, welke het patroon van de oeverwallen min of meer volgen;
- overwegend weidebouw in de kommen;
- kleinschalige dorpen langs de Kromme Rijn en verspreide bebouwing langs gaffelvormig wegenpatroon op de oeverwallen;
- aanwezige Limes, noordgrens van het Romeinse rijk met hoge archeologische verwachtingswaarden.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Schadewijkerweg doet geen afbreuk aan deze kernkwaliteiten van het gebied. Een verdere uitwerking van het landschapsontwikkelingsplan wordt gegeven in het 'Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +', zie
toelichting paragraaf 3.3.2.
3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +
In november 2010 heeft het college van gemeente Bunnik het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ vastgesteld. Gemeente Bunnik heeft dit plan opgesteld samen met de Kromme Rijngemeenten De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. De welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het Beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap. Naast het rapport hebben de gemeenten verschillende folders ontwikkeld waarin per landschapstype beknopte informatie wordt gegeven over de gewenste beeldkwaliteit.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het Kromme Rijngebied in het deelgebied 'Oeverwallen en kommen Kromme Rijn'. Met betrekking tot de inpassing van bedrijven in de landschappelijke structuur worden voor dit gebied de volgende richtlijnen gegeven:
- Nieuwbouw vraagt om een evenwichtig beeld van woon- en werkgebouwen, passend in de reeds aanwezige stedenbouwkundige en landschappelijke structuur.
- Wit/lichtgrijs weerkaatst het zonlicht en vangt daarmee de aandacht. Gebruik donkere sobere kleuren voor de wanden en daken. Een aandachtspunt hierbij is dat de kleuren van de wanden en daken op elkaar afgestemd dienen te zijn.
- Laat de hoogte en vorm van de bebouwing aansluiten bij het landschap, door een naar het landschap aflopende hoogte in te voeren of gebruik van schuine daken zoals van stallen. Een breed, plat dak is storend in het buitengebied en niet aan te bevelen. Afstemming en samenhang tussen dakvlakken is gewenst.
- Onderbreek grote vlakken, dit kan ook met behulp van beplanting. Kies hierbij de juiste soorten, die enige maat hebben en streekeigen zijn. Let op voldoende afstand tussen bebouwing en beplanting.
Bij de situering en het ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met de ligging in het landschap. De verschijningsvorm van de bebouwing is groot, maar niet vreemd in het landschap. Daarnaast zorgt de reeds aanwezige beplanting, die zo veel mogelijk behouden blijft, er voor dat het gebouw aan het oog onttrokken wordt.
3.4.1 Structuurplan gemeente Bunnik
Op 31 januari 2008 is het 'Structuurplan gemeente Bunnik 2007-2015' vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. Het structuurplan geeft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode 2007-2015. Rondom de centrale thema's wonen, werken, landschap en natuur, landbouw en infrastructuur is de visie op de toekomst van Bunnik uitgewerkt. De uitgangspunten voor de verschillende thema's zijn verbeeld op de Structuurplankaart. De centrale insteek van het structuurplan is het bevorderen van de leefbare kernen met goede voorzieningen voor kinderen en ouderen.
Ten aanzien van woningbouw wordt er in de gemeente Bunnik substantiële woningbouw beoogd om de kernen te versterken. Het coalitieakkoord ging uit van een woningbouwprogramma van in totaal 1.600 woningen tot 2015. In het structuurplan is dat bijgesteld tot 1.450 woningen: 1.000 woningen in Odijk, 300 woningen in Werkhoven en 150 woningen in de kern Bunnik. Dit aantal komt bovenop de nu bekende inbreidingslocaties. Eventuele herstructurering/vernieuwing van de bestaande woongebieden blijven buiten de besluitvorming van het Structuurplan. Bij woningbouw richt de gemeente zich op de doelgroepen ouderen, starters, maar ook gezinnen met kinderen.
Planspecifiek
De huidige locatie van het loonwerkersbedrijf ligt tussen de woningen in de kern Werkhoven. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en veiligheid is het niet gewenst dat een bedrijf met een dergelijke omvang als het loonwerkersbedrijf in een woonkern aanwezig is. Met het verdwijnen van het bedrijf uit de kern en de herontwikkeling van de locatie naar woningen zal de leefbaarheid van en de veiligheid in de kern dan ook fors toenemen. Daarnaast is de invloed van het loonwerkersbedrijf op het landelijk gebied op de nieuwe locatie beperkt. In de huidige situatie heeft deze locatie namelijk al een niet-agrarische bedrijfsbestemming.
3.4.2 Strategische Agenda
Op 23 juni 2016 heeft de Gemeenteraad van Bunnik de strategische agenda van Bunnik vastgesteld. Dat is een agenda voor de lange termijn, waarin de strategische keuzes van de gemeente op weg naar een goede toekomst voor inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bezoekers zijn weergegeven.
De kern van de strategische agenda betreft drie strategische keuzes die richting geven aan Bunnikse kwaliteit:
- Regionaal Denken, Lokaal Doen.
- Focus op de Bunnikse kwaliteit - Bunnik richt zich op wonen voor gezinnen, (internationale) kenniswerkers, tweeverdieners en ouderen die kiezen voor groen, rust en ruimte met basisvoorzieningen dichtbij. In een dorpse omgeving verwelkomen wij economische bedrijvigheid die past bij onze schaal, onze innovatieve samenleving, als spin-off van het Science Park (life sciences, health en duurzaamheid).
- Ruimte voor talent - Bunnik is een gemeente met veel menselijk kapitaal. Wij geven initiatieven van onze inwoners en ondernemers de ruimte, zoeken verbindingen waar mogelijk, kiezen voor innovatieve oplossingen en verliezen daarbij de kwetsbare medebewoners niet uit het oog.
Vanuit deze strategische keuzes zijn de rode draden uit het gesprek met de samenleving vertaald in de 4 pijlers van Bunnikse kwaliteit. Per pijler zijn de kernwaarden van Bunnikse kwaliteit benoemd en worden keuzes gemaakt om die kernwaarden verder te kunnen versterken:
- Gelukkig Bunnik Kernwaarden: menselijke maat; met en voor elkaar; goede voorzieningen; dorpse bebouwing; behoud van het open en groene buitengebied.
- Gezond Bunnik Kernwaarden: vitaal functioneren in de samenleving voor jong en oud; naar eigen wens en met eigen regie; op eigen kracht, en met ondersteuning en zorg indien nodig.
- Dynamisch Bunnik Kernwaarden: Bunnikse kracht in de regio, gefaseerde groei, groen-gezond-slim, in verbinding met het Utrecht Science Park en met veel ruimte voor innovatie en duurzaamheid.
- Behendig Bunnik Kernwaarden: open en flexibel, op slimme manier kwaliteiten en behoeften van gemeente, samenleving en regio verbinden.
Planspecifiek
Wat betreft woningbouw heeft Bunnik een groeiopgave. In de strategische agenda is opgenomen dat Bunnik groei wil faciliteren door uitbreiding van de woningvoorraad, waarbij de lat hoog wordt gelegd wat betreft duurzaamheidscriteria die passen bij de gemeentelijke ambities (energieneutraal bouwen). Die uitbreiding geldt dan met name voor woningen voor (jonge) gezinnen, tweeverdieners en ouderen. (Internationale) kenniswerkers zijn daarbij welkom. En ook de maatschappelijke opgave voor huisvesting van toegelaten asielzoeker en andere kwetsbare bewoners wordt niet verzaakt. Door transformatie en intensiveren van functies (bijv. omzetten van bedrijfspanden in woningen) in de centra van de dorpskernen kan ruimtelijke kwaliteit aan de dorpen toegevoegd worden. De voorgenomen ontwikkeling aan de Herenstraat 44 in Werkhoven betreft een dergelijke transformatieontwikkeling. Daarnaast worden in het plangebied woningen gerealiseerd die aansluiten bij de uitbreidingsopgave.
Wat betreft het buitengebied koestert men de kwaliteiten van het open en groene buitengebied en probeert men grootschalige uitbreiding tot een minimum te beperken. Voor de ontwikkeling aan de Schadewijkerweg 2a is daarom bij de situering en het ontwerp van de bebouwing rekening gehouden met de ligging in het buitengebied. Omdat het perceel in de huidige situatie al grotendeels omsingeld wordt door bomen is de impact van de ontwikkeling op de openheid van het buitengebied beperkt. Het perceel is in de huidige situatie al gesloten.
3.4.3 Woonvisie 2017-2021
Gemeente Bunnik streeft naar een gevarieerde woningvoorraad met voor alle inwoners van Bunnik een (zorg)geschikte woning, afgestemd op woonwensen, levensfase en financiële mogelijkheden. Dit is wat de gemeente de komende jaren wil bereiken op het gebied van het wonen. De Woonvisie is door de raad vastgesteld op 25 januari 2018.
Voor wie
De gemeente is verantwoordelijk voor alle inwoners van Bunnik. Een groot deel van de inwoners van Bunnik is prima in staat om hun woonwensen waar te maken. Er is voldoende aanbod en men heeft voldoende middelen. Ook zijn projectontwikkelaars bereid om voor deze mensen nieuw te bouwen. Er zijn echter ook inwoners voor wie het niet vanzelfsprekend is: voor wie er geen aanbod is dat geschikt en/of betaalbaar is. Het gaat met name om deze inwoners waar ingrijpen van de gemeente noodzakelijk is. Er is in Bunnik niet voldoende en betaalbaar aanbod voor de huishoudens met een laag inkomen en huishoudens met een middeninkomen. Daarnaast kent Bunnik vergrijzing en is het noodzakelijk om voldoende zorg geschikte woningen te hebben. Ook mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening moeten komende jaren op zichzelf gaan wonen in plaats van in beschermde woonzorginstellingen.
Er zijn sowieso méér woningen nodig
De bevolking van Bunnik groeit nog steeds en ook huishoudensverdunning zorgt ervoor dat er meer woningen nodig zijn voor deze groei. Er zijn tot 2030 zo'n 1.390 extra woningen nodig om de eigen bevolking de kans te bieden om in de eigen gemeente te blijven wonen. Naast extra woningen voor de groei van de eigen bevolking, heeft Bunnik de ambitie om nog meer extra woningen te bouwen voor instroom vanuit de regio.
Er zijn locaties nodig om deze extra woningen te kunnen realiseren
Voor de extra woningen die nodig zijn voor de autonome groei is ruimte nodig. Met behoud van de identiteit van Bunnik is het mogelijk om in- en uitbreidingslocaties hiervoor in te zetten. Dát de kernen veranderen, is duidelijk. De manier waarop is het samenspel tussen ruimtelijke, programmatische en financiële kaders. De Visie op wonen is hierbij het programmatisch kader. Duidelijkheid en een vastgesteld kader is daarbij essentieel voor een goede samenwerking en een optimaal resultaat.
De Visie op wonen als sturingsinstrument voor het gewenste woningbouwprogramma
Een Visie is noodzakelijk om duidelijk te maken wát de gemeente wil bereiken. Het is een sturingsinstrument waarmee gestuurd wordt op het woningbouwprogramma en de ingrepen in de bestaande woningvoorraad.
Ambities
De Visie op wonen is ingestoken vanuit de lokale context. Hoewel een groot deel van de inwoners van Bunnik goed in staat is hun woonwensen waar te maken, zijn er ook inwoners waarvoor dit minder vanzelfsprekend is. Voor hen is er geen of weinig geschikt of betaalbaar aanbod. De Visie op wonen richt zich met name op deze inwoners.
Er ligt een opgave om méér woningen te bouwen. Om sturing te geven op dit woningbouwprogramma en de bestaande woningvoorraad zijn de volgende ambities geformuleerd in de Visie op wonen:
- Beschikbaarheid sociale huurwoningen vergroten.
- Doorstroming bevorderen en verminderen van scheef wonen.
- Inzetten op de combinatie wonen/zorg en woningen voor kwetsbare doelgroepen.
- Duurzaamheid in wonen: nieuwbouwwoningen worden energieneutraal en gasloos en in de bestaande bouw ligt de focus op verduurzaming.
- Leefbaarheid en de schaal van Bunnik: nieuwbouw is passend in de sfeer en het karakter van de drie dorpen en komt tegemoet aan de eisen van de doelgroepen van beleid.
PlanspecifiekHet woningbouwprogramma voor de locatie Herenstraat 44 is nog niet uitgewerkt. De planvorming hiervoor moet nog plaatsvinden. In dit bestemmingsplan is vastgelegd dat maximaal 30 woningen op de locatie gebouwd kunnen worden. Randvoorwaarde voor de planuitwerking is onder meer dat het woningbouwprogramma voor tenminste 30% uit sociale huurwoningen bestaat. Daarnaast dient de woonbebouwing aan te sluiten bij de maat en schaal van de omliggende bebouwing. Deze randvoorwaarden sluiten aan bij de Visie op wonen.
3.4.4 Duurzaamheidsprogramma Bunnik Duurzaam
Op 18 december 2014 heeft de raad van de gemeente Bunnik het Duurzaamheidsprogramma Bunnik Duurzaam vastgesteld. Het programma is doelgericht, concreet, ontdaan van overbodige ‘ballast' en gaat uit van bestaande initiatieven op het gebied van duurzaamheid in de gemeente. Daarbij gaat het niet om bindende beleidsregels maar om een actieprogramma dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.
In het duurzaamheidsprogramma zijn de volgende ambities en doelen opgenomen:
- Minder CO2 uitstoot in eigen gemeentelijke organisatie: oppakken met eerste focus op inzicht in verbruik en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Opwekking van duurzame energie is alleen mogelijk zonder eigen investering.
- Minder CO2 uitstoot op Bunniks grondgebied: focus op besparing bij bestaande woningvoorraad door aan te sluiten bij landelijke ontwikkelingen vanuit Energieakkoord.
- Meer mensen in een duurzame leefomgeving: beperkte inzet want kwaliteit van leven nu in Bunniks is relatief goed. Focus meer op effecten van eigen handelen voor elders in de wereld, inzet op preventie.
- Meer bedrijven zijn maatschappelijk verantwoord bezig: oppakken met focus op energiebesparing.
- Inwoners en bedrijven zijn zich beter bewust van hun verbruik en de besparingsmogelijkheden.
- Meer mensen kiezen voor duurzame vormen van mobiliteit.
Daarnaast zijn de volgende operationele doelen opgenomen (doelen die gehaald moeten worden):
- In 3 jaar gaat de uitstoot van de gemeentelijke organisatie omlaag met 20% en is de ambtelijke organisatie zich bewust van haar rol en bijdrage aan het streven naar duurzame ontwikkeling.
- De uitstoot van woningen is gedaald met 10% ten opzichte van 2012.
- Het merendeel van de Bunnikse bedrijven is actief bezig met maatschappelijk verantwoord ondernemen en/of energiebesparing.
- Het merendeel van de Bunnikers kent het Platform Duurzaam Bunnik.
Planspecifiek
3.4.5 Nota Parkeernormen
In 2008 is de Nota Parkeernormen Bunnik opgesteld. De toepassing van de ASVV-systematiek heeft geleid tot een toekenning van de volgende drie verschillende zones in de gemeente Bunnik:
- zone 1: centrum Bunnik, stationsgebied Bunnik, centrum Odijk, centrum Werkhoven;
- zone 2: Bunnik en Odijk, de zone is bepaald door uit te gaan van een maximale loopafstand van 150 meter vanuit zone 1;
- het overige deel van de bebouwde kom van Bunnik, Odijk en Werkhoven, tezamen met het buitengebied van gemeente Bunnik.
In de ASVV 2004 is per zone, voor elke functie (wonen, werken, voorzieningen etc) een minimum en een maximum parkeerkencijfer bepaald. Om te komen tot een op de gemeente Bunnik afgestemde parkeernorm is de volgende rekenmethode toegepast: Van de in de ASVV aangegeven minimum en maximum parkeerkencijfers, ingedeeld per zone is het gemiddelde genomen. Dit gemiddelde wordt vermeerderd met 15%, hetgeen resulteert in een parkeernorm voor alle voorkomende functies, ingedeeld per zone (zie tabel II in de Parkeernota). Deze vermeerdering met 15% van het gemiddelde parkeerkencijfer vloeit voort uit de constatering van het bovengemiddeld hoge autobezit in gemeente Bunnik.
De per functie aangeduide parkeernorm betreft te allen tijde het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein. De bepaalde parkeernormen zijn inclusief de vereiste parkeerplaatsen voor bezoekers, welke eveneens op
eigen terrein gerealiseerd moeten worden. In de nota wordt ten aanzien van de parkeernormen uitgebreid ingegaan op specifieke thema’s en speciale doelgroepen. Hiermee wordt gedoeld op de interpretatie en toepassing van parkeernormen voor bijvoorbeeld parkeeraanbod op eigen erf, de realisatie van mindervalide parkeerplaatsen, verschillende woonvormen voor specifieke doelgroepen, arbeidsplaatsen etc. In bepaalde specifieke gevallen kan besloten worden om af te wijken van de in deze nota bepaalde parkeernorm. Deze keuze is echter te allen tijde ter beoordeling van het college van Burgemeester en Wethouders. Het college van B&W kán in uitzonderingsgevallen besluiten om aan een initiatief vrijstelling te verlenen van de vereiste parkeernorm. Om tot een afgewogen besluit te komen betreffende het verlenen van een vrijstelling van de parkeernorm zijn voorwaarden en alternatieve oplossingsrichtingen opgenomen.
Planspecifiek
4.1.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De voorgenomen ontwikkeling betreft de wijziging van het perceel van bedrijf naar wonen. Een dergelijke wijziging houdt een strenger bodemgebruik in. Ten aanzien van de woonfunctie gelden namelijk hogere eisen met betrekking tot de bodemkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied zal derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De verplichting om een dergelijk onderzoek uit te voeren is opgenomen als uitwerkingsvoorwaarden binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken'.
Er is een vooronderzoek conform NEN 5725 en een terreininspectie uitgevoerd. In het verleden zijn diverse onder- en bovengrondse brandstoftanks aanwezig geweest. Deze zijn geen van allen meer aanwezig, met uitzondering van de een bovengrondse dubbelwandige brandstoftank (boven een lekbak).
Op de locatie zijn in het verleden (1994 en 1996) diverse onderzoeken zijn uitgevoerd. Tevens is een beoordeling van de provincie Utrecht beschikbaar met betrekking tot deze rapporten (kenmerk 2009INT239287, d.d. 11 maart 2009). Bij de eerder uitgevoerde onderzoeken is vastgesteld dat op de locatie sprake is van een ernstige (niet-spoedeisende) verontreiniging met minerale olie (grond en grondwater). Geconcludeerd werd dat nader onderzoek nodig is, maar dat dit later in samenloop met andere werkzaamheden kan worden uitgevoerd.
Volgens informatie van de eigenaar van het perceel is een deel van de verontreiniging met minerale olie afkomstig van de belendende percelen (nr. 46 voormalige fietsenmaker en nr. 50 voormalig garagebedrijf).
Verder is de locatie gelegen in een gebied waar vroeger sprake was van boomgaarden. Volgens historisch kaartmateriaal is rond 1960 een sloot gedempt, die was gelegen op de perceelsgrens oostelijk van de huidige loodsen. De lengte bedraagt circa 70 meter.
Op basis van het vooronderzoek is een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit. Aangezien als uitwerkingsregel is opgenomen dat de bodemkwaliteit voldoende moet zijn is een nadere onderzoeksverplichting in de planregels vastgelegd.
Schadewijkerweg 2a
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
3. Uit de resultaten van dit bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- de bovengrond met bijmengingen aan bodemvreemde materialen (MM1), ter plaatse van het weiland en de mogelijke demping (E en F), is licht verontreinigd met enkele zware metalen en PAK;
- in de overige onderzochte grondmengmonsters van de boven- en ondergrond van het weiland (E) (MM2 t/m MM4) zijn geen verontreinigingen vastgesteld;
- in de mengmonsters van de bovengrond (MM5) en ondergrond (MM6) ter plaatse van het woonperceel (C) zijn lichte verontreinigingen met enkele zware metalen vastgesteld;
- de boven- en ondergrond met bodemvreemde materialen ter plaatse van het bedrijfsterrein (D) (MM7, MM8 en 208-2) is licht verontreinigd met zware metalen, PCB, minerale olie en/of PAK;
- in de ondergrond ter plaatse van het bedrijfsterrein (D) (MM9) zijn geen verontreinigingen aangetoond;
- ter plaatse van de voormalige tanks, de tank-/wasplaats en olieopslag in de werkplaats (A en B) zijn geen verontreinigingen met olie in de grond aangetoond;
- het grondwater op de locatie is overwegend licht verontreinigd met enkele zware metalen en naftaleen. In de peilbuizen 401, 601 en 602 is sprake van een matig verhoogde concentratie barium.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese 'verdachte locatie' voor het de voormalige tanks en tankplaats, olieopslag en het mogelijke gebruik van bestrijdingsmiddelen dient verworpen te worden aangezien geen verontreinigingen met olieproducten respectievelijk OCB zijn aangetoond. De hypothese verdachte locatie ter plaatse van het bedrijfsterrein dient (strikt genomen) geaccepteerd te worden wegens de aangetoonde lichte verontreinigingen. De hypothese 'verdachte locatie' voor het woonperceel en weiland dient (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater.
De lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en PCB in de grond staan naar verwachting in verband met de aangetroffen bodemvreemde materialen (puin, baksteen en/of koolas) in combinatie met een diffuse historische bodembelasting. De lichte verontreinigingen met minerale olie in de bovengrond ter plaatse van het bedrijfsterrein worden op basis van de olie GC-chromatogrammen toegeschreven aan beïnvloeding van het analyseresultaat door de aangetoonde PAK-verbindingen. De licht tot matig verhoogde concentraties barium en de licht verhoogde gehalten van enkele overige metalen en naftaleen in het grondwater worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.
De matig puinhoudende grond ter plaatse van de boringen 206 en 208 en de sterk puinhoudende bovengrond ter plaatse van de boring 201 is niet onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Strikt gezien is de grond die puinhoudend is volgens de gewijzigde NEN-normen verdacht op de aanwezigheid van asbest. Met aanvullend onderzoek dient aangetoond te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit onderzoek zal na de sloop van de bestaande bebouwing uitgevoerd worden in het kader van de omgevingsvergunning.
De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat verder aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen ons inziens niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
4.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt, in het kader van de Wet geluidhinder, gezien als een geluidsgevoelige bestemming. Voor het toevoegen van geluidsgevoelige bestemmingen binnen een onderzoekszone van een (spoor)weg moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden.
Het plangebied ligt in de kern Werkhoven, omgeven door enkel 30 km/h-wegen. Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder is rondom dergelijke wegen geen geluidszone aanwezig en hoeft de geluidbelasting op de woningen derhalve niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel gekeken worden of ten gevolge van het wegverkeer sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de locatie.
De volgende afbeelding toont een fragment van de geluidbelastingkaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht.
Geluidbelastingkaart Omgevingsdienst Regio Utrecht
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat bijna het gehele plangebied een geluidbelasting heeft lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Derhalve kan gesteld worden dat voor het grootste deel van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Slecht het meest oostelijke deel van het plangebied heeft een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. Het plangebied wordt echter enkel omgeven door 30 km/h-wegen. Voor dergelijke wegen is het niet mogelijk een hogere waarde aan te vragen op basis van de Wet geluidhinder. In het kader van de bouwaanvraag zal te zijner tijd worden onderzocht wat de minimaal benodigde gevelisolatie is om te voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit (binnenniveau max. 33 dB; geluidsisolatie gevel min. 20 dB).
Schadewijkerweg 2a
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie betreft de vestiging van een loonwerkersbedrijf met bijbehorende bedrijfsgebouwen. Een loonwerkersbedrijf wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet gezien als een geluidsgevoelige bestemming. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeer is derhalve niet noodzakelijk.
4.1.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit
Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 μg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De realisatie van woningen op de locatie kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeelding zijn de achtergrondconcentraties over 2014 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weegegeven. Uit de afbeelding blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.

Concentraties fijnstof en stikstofdioxide (2014)
Schadewijkerweg 2a
Met behulp van de NIBM-tool is gekeken of de voorgenomen ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De volgende afbeelding toont de ingevulde NIBM-tool. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens uit
toelichting paragraaf 4.3.1. Standaard gaat de NIBM-tool uit van een rekenpunt op 5 meter van de wegrand. Op basis van de 'Handreiking Reken aan luchtkwaliteit, Actualisatie 2011' mag echter worden gerekend met een afstand van het rekenpunt tot de wegrand van 10 meter. Bij het invullen van de tool is dan ook een afstand van 10 meter gehanteerd.
Ingevulde NIBM-tool
Uit de ingevulde NIBM-tool blijkt dat het extra verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate is. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt een loonwerkersbedrijf in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de realisatie van woningen. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van de locatie. Uit een korte inventarisatie, op basis van het geldende bestemmingsplan, blijkt dat in de omgeving van het plangebied twee bedrijven aanwezig zijn, zie de volgende tabel.
Locatie | Milieucategorie | Richtafstand | Afstand tot plangebied |
Zwaanweg 17 (supermarkt) | 1 | 10 meter | 0 meter |
Zwaanweg 50 | 2 | 30 meter | 50 meter |
Op het perceel Zwaanweg 50 is momenteel geen bedrijf aanwezig. In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie echter nog wel een aanduiding waardoor bedrijvigheid tot en met categorie 2 op het perceel is toegestaan. Uit voorgaande tabel blijkt echter dat aan de richtafstand van de garage wordt voldaan.
De supermarkt op de Zwaanweg 17 grenst direct aan het plangebied. Voor dit bedrijf wordt niet voldaan aan de richtafstand. Omdat op dit moment de toekomstige inrichting van de locatie nog niet duidelijk is, is op de verbeelding van voorliggend plan de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen voor een zone van 10 m rondom de supermarkt. In de bijbehorende regels is bepaald dat woningen ter plaatse van deze aanduiding mogelijk zijn indien uit nader onderzoek blijkt dat deze woningen geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omliggende bedrijven hebben.
Schadewijkerweg 2a
De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van een loonwerkersbedrijf naar de locatie Schadewijkerweg 2a. In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie deels al een bedrijfsbestemming met de aanduiding 'loonbedrijf'. De omvang van de huidige bedrijfsbestemming is echter ontoereikend. Met voorliggend bestemmingsplan wordt derhalve het bedrijfsbestemmingsvlak vergroot. Omdat het bestemmingsvlak wordt vergroot moet nader in worden gegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering.
Een loonwerkersbedrijf wordt in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering gezien als een bedrijf met milieucategorie 3.1. Voor een dergelijk bedrijf geldt een richtafstand van 50 meter tussen het bedrijf en milieugevoelige bestemmingen.
Direct ten oosten van het plangebied is een woning aanwezig (Schadewijkerweg 2). De afstand tussen de woning en het bedrijf bedraagt minder dan 50 meter. Er wordt daarmee niet aan de richtafstand voldaan. Om te bepalen of ter plaatse van de woning al dan niet sprake is van een goed woon- en leefklimaat en voldaan kan worden aan de eisen van het Activiteitenbesluit, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
4. In dit onderzoek is onderzocht welke bedrijfssituatie maximaal inpasbaar is in relatie tot de naastgelegen woning. Daarmee is niet de beoogde representatieve bedrijfssituatie onderzocht. Deze zal in praktijk veel lager uitvallen.
Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat in de maximaal representatieve bedrijfssituatie de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voldoen aan de maximale grenswaarden die de VNG-publicatie stelt, alsmede aan de geluideisen zoals die in het Activiteitenbesluit zijn opgenomen. De in de VNG-publicatie genoemde 65 dB(A) etmaalwaarde aangaande het maximaal geluidniveau (LAmax) wordt overschreden. Het betreft echter aan de bedrijfsvoering inherente maximale geluidniveaus (LAmax) die – binnen alle redelijkheid – niet kunnen worden beperkt. Daarbij wordt de in het Activiteitenbesluit opgenomen grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde niet overschreden. De geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de inrichting voldoet eveneens aan het gestelde toetsingskader.
Gezien voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en is de beoogde uitbreiding van het loonwerkersbedrijf in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid
Herenstraat 44
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van de locatie geen risicovolle inrichting en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N229. De afstand tussen de locatie en de weg bedraagt circa 500 meter. Gezien deze ruime afstand vormt de transportroute geen belemmering voor de realisatie van woningen op het perceel. Daarnaast blijkt uit de gegevens op de website
www.antenneregister.nl dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Schadewijkerweg 2a
In de directe omgeving van de locatie zijn geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor aanwezig. Daarnaast blijkt uit de gegevens op de website
www.antenneregister.nl dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Wel liggen direct ten noorden van de locatie twee leidingen van de Gasunie, zie de volgende tabel.
| A-510 | W-506-05 |
Diameter | 36" | 8" |
Ontwerpdruk | 67 | 40 |
Belemmerde strook | 5 meter | 4 meter |
1% Letaliteitsgrens (9,8 kW/m² contour) | 430 meter | 95 meter |
100% Letaliteitsgrens (35 kW/m² contour) | 180 meter | 50 meter |
De locatie ligt op een afstand van circa 30 meter van de leidingen. De locatie ligt daarmee buiten de belemmerde strook, maar binnen de 1% en 100% Letaliteitsgrens. Gezien de ligging nabij de gasleiding moet op grond van de artikelen 11 en 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen getoetst worden of wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en moet het groepsrisico worden berekend en indien nodig verantwoord. In dit kader is ten behoeve van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd.
Plaatsgebonden risico
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geeft de analyse aan dat enkel voor een gedeelte van de leiding A-510 sprake is van een veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar die groter is dan 0 meter. Binnen deze contour zijn verschillende verspreid liggende agrarische woningen gelegen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare. De betreffende woningen worden daarom beschouwd als beperkt kwetsbare objecten. Omdat het voor zowel de woningen als de aardgasleiding om een bestaande situatie gaat, is dit toelaatbaar. Met de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal en de locatie van de woningen in het gebied niet wijzigen. Derhalve kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het berekende groepsrisico voor de leidingen A-510 en W-506-05 is kleiner dan 1% van de oriënterende waarde. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal personen dat in het plangebied verblijft (en daarmee het groepsrisico) niet noemenswaardig toenemen. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in eht waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel Samen werken een een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettie leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt het Hoogheemraadschap samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven.
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, ind e toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
4.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van de ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van de watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Volgens de 'Beleidsregels op grond van de Keur' van het Hoogheemraadschap dient een toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied in de vorm van open water of berging op eigen terrein te worden gecompenseerd. Het minimaal benodigd oppervlak open water bedraagt 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak.
Herenstraat 44
Het perceel Herenstraat 44 heeft een oppervlakte van 4615 m². In de huidige situatie is hiervan circa 2.960 m² bebouwd. Het overige deel van het perceel is bijna geheel verhard. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie zal de huidige bebouwing gesloopt worden. Op basis van de schetsverkaveling uit
toelichting paragraaf 2.3 is een indicatie gemaakt van de toekomstige verhardingssituatie van het plangebied.
| Toekomstige situatie |
Verharding (bebouwing) | 1.125 m² |
Verharding (bestrating + 20% tuin) | 1.520 m² |
Onverhard (groen + 80% tuin) | 1.970 m² |
Water | - |
Totaal | 4.615 m² |
Ten opzichte van de huidige situatie, waarin het plangebied geheel verhard is, zal het verhard oppervlak van het plangebied afnemen met 1.970 m².
Planspecifiek Schadewijkerweg 2a
In de volgende tabel is de huidige en toekomstige verhardingssituatie van het perceel weergegeven.
| Huidige situatie | Toekomstige situatie |
Verharding (bebouwing) | 1.156 m² | 3.373 m² |
Verharding (bestrating) | 3.760 m² | 5.170 m² |
Onverhard | 14.464 m² | 10.837 m² |
Totaal | 19.380 m² | 19.380 m² |
Uit voorgaande tabel blijkt dat er, als gevolg van de van de voorgenomen ontwikkeling, een toename aan verharding is op de locatie. Deze toename bedraagt (3.373+5.170) - (1.156+3.760) = 3.627 m². Volgens de regels van het waterschap moet deze toename aan verharding gecompenseerd worden in de vorm van open water.
Zoals hiervoor aangegeven is op de locatie Herenweg 44 sprake van een afname aan verhard oppervlak van 1.970 m². Voor de bepaling van de netto toename aan verharding als gevolg van de ontwikkeling wordt deze oppervlakte in mindering gebracht op de toename aan verhard oppervlak op de locatie Schadewijkerweg 2a. De netto toename van het verhard oppervlak bedraag dan (3.627-1.970) = 1.657 m². Op basis van deze oppervlakte bedraagt de benodigde compensatie 15% van 1.657 = 248 m².
Voor de locatie aan de Schadewijkerweg wordt het hemelwater op eigen erf vastgehouden. Hierbij is het de bedoeling het watersysteem niet te belasten met een versnelde afvoer. Het hemelwater van de bedrijfsbebouwing zal afgevoerd worden naar een helofytenfilter achter op het terrein. Na zuivering in dit filter zal het water als 'schoon' water terechtkomen in de bestaande vijver die al op het terrein aanwezig is. Het water uit deze vijver zal gebruikt worden voor het wassen van de auto's. Alleen bij een zeer grote stortbui zal de overstort tussen de vijver en het omliggende watersysteem in gebruik zijn.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.3.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De aanwezigheid van het loonwerkersbedrijf in de kern van Werkhoven levert onveilige verkeerssituaties op. De infrastructuur van Werkhoven is aangepast op de bewoners, door middel van bijvoorbeeld drempels en versmallingen. Dit heeft een positieve invloed op de snelheid van personenvoertuigen, maar een negatief effect op de doorgang van landbouw- en grondverzetmachines. Vaak lopen de machines vast in deze obstakels, of worden zij beperkt in hun doorgang.
Wat betreft het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie vinden de verkeersbewegingen voornamelijk op maandag tot en met vrijdag plaats. Op maandag vertrekken tussen de 8 en 11 voertuigen naar een klus. Daarvan komen circa 6 voertuigen aan het eind van de dag terug. De overige voertuigen blijven bij de klant staan. Op vrijdag komen de voertuigen weer terug. Overdag zijn er op de locatie relatief weinig verkeersbewegingen. Slechts enkele leveranciers leveren wat goederen.
In de toekomstige situatie worden maximaal 30 woningen op de locatie gerealiseerd. Om de verkeersbewegingen van deze nieuwe woningen te bepalen is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW. Voor woningen in het woonmilieu 'Centrum-dorps' is dit kencijfer 6,3 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Voor maximaal 30 woningen komt dit neer op maximaal 189 voertuigbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de huidige situatie is dit een toename van het aantal verkeersbewegingen van circa 100 ritten. De omliggende wegen hebben echter voldoende capaciteit om deze toename aan verkeersbewegingen op te vangen.
De verkeersintensiteit binnen de bebouwde kom van Werkhoven varieert per straat, maar ligt op de drukkere wegen binnen de kom rond de 1.000-1.100 motorvoertuigen per etmaal (tellingen Herenstraat en Pelikaanweg 2013). Ook met de verwachte toename van personenauto’s door dit plan blijft het aantal ritten per etmaal ruim beneden intensiteiten die voor 30 km-wegen (wat hier het geval is) aanvaardbaar wordt geacht. Daarnaast zullen de verkeersbewegingen van zwaar landbouwverkeer, die verhoudingsgewijs veel overlast veroorzaken, uit de kern van Werkhoven verdwijnen. De leefbaarheid en de verkeersveiligheid in de kern neemt hiermee toe.
Schadewijkerweg 2a
In de huidige situatie hebben zich drie gebruikers/huurders gevestigd op het perceel. Het gaat om een verhuur van kampeervoertuigen, een stalling van landbouwvoertuigen en een opslag van een slijterij. De nu gevestigde bedrijven hebben verkeersbewegingen tot gevolg. Om deze verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW. Hierbij is uitgegaan van een arbeidsextensief en een bezoekersextensief bedrijf. Voor een dergelijk bedrijf is de verkeersgeneratie 4,8 motorvoertuigbewegingen per 100 m²/etmaal. Uitgaande van de oppervlakte van de huidige bebouwing van 1.156 m² is de totale verkeersgeneratie in de huidige situatie 55 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een Loonwerkersbedrijf. Als gevolg van het loonwerkersbedrijf zullen er ook verkeersbewegingen plaatsvinden. In het akoestisch onderzoek is onderzocht wat de maximale invulling kan zijn binnen de vereisten van het Activiteitenbesluit, zie de volgende tabel.
| Aantal voertuigbewegingen | Totaal aantal voertuigbewegingen per etmaal |
| dag | avond | nacht |
Tractoren/mobiele werktuigen ri. westen | 24 | 6 | 6 | 36 |
Tractoren/mobiele werktuigen ri. oosten | 56 | 14 | 14 | 84 |
Vrachtwagens ri. oosten | 4 | - | - | 4 |
Personenwagens ri. oosten | 56 | 14 | 14 | 84 |
Personenwagens ri. westen | 24 | 6 | 6 | 36 |
| | | | 244 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat het totaal aantal voertuigbewegingen als gevolg van de ontwikkeling maximaal 244 bewegingen per etmaal zal zijn. Ten opzichte van de huidige situatie is dit een toename van 190 bewegingen. Hierbij moet dus expliciet de kanttekening gemaakt worden dat het hier de maximale invulling binnen de vereisten van het Activiteitenbesluit betreft. Dit is daarmee een ruime overschatting van de representatieve bedrijfssituatie. Wanneer de huidige bedrijfssituatie in Werkhoven als representatieve situatie wordt genomen is het aantal verkeersbewegingen per etmaal circa 15 tot 20 .
De Burgweg, waar de doodlopende Schadewijkerweg op aansluit, heeft de functie van 'erftoegangsweg'. Voor dergelijke wegen wordt verkeerskundig een bovengrens van 6.000 motorvoertuigen per etmaal gehanteerd (Handboek Wegontwerp, CROW). Volgens cijfers van de provincie Utrecht is de intensiteit op de Burgweg momenteel 2760 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De weg heeft daarmee voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.
Stand van zaken fietspad N410 (Burgweg)
De provincie Utrecht en de gemeenten Houten en Bunnik werken samen in een studie naar maatregelen voor het buitengebied Bunnik-Houten, die de verkeersveiligheid en leefbaarheid moeten verbeteren. De drie partijen staan op het standpunt dat langs of parallel aan de N410 een vrijliggend fietspad gewenst is. Een besluit over de uitvoering daarvan wordt eind 2017 verwacht.
4.3.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Op basis van de uitgave van het CROW heeft de gemeente Bunnik op 23 december 2008 haar eigen parkeernormen vastgesteld. Bij de verdere planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met deze normen. Dit is primair voor de locatie in Werkhoven voor belang. Omdat de koppeling van parkeernormen via de bouwverordening is komen te vervallen is in de planregels van dit bestemmingsplan een koppeling gemaakt met de parkeernormen zoals vastgesteld op 23 december 2008 .
Planspecifiek
Herenstraat 44
Op dit moment is de toekomstige inrichting van de locatie, en daarmee de parkeerbehoefte en -oplossing, nog onduidelijk. Om te waarborgen dat in de toekomstige situatie voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden is als uitwerkingsvoorwaarde binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' de voorwaarde opgenomen dat het plan moet voldoen aan de geldende parkeernormen. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het benodigde aantal parkeerplaatsen volgens de parkeernorm op eigen terrein gerealiseerd wordt.
Schadewijkerweg 2a
In de Nota Parkeernormen van de gemeente Bunnik ligt de locatie aan de Schadewijkerweg in 'zone 3 - bebouwde kom/buitengebied'. De norm voor een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf in deze zone bedraagt 0,9 parkeerplaats per 100 m² bvo. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijfsgebouw van 3.275 m². Op basis van de parkeernorm moeten ten behoeve van het bedrijf derhalve 25,65 (26) parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Rondom de nieuwe bedrijfsbebouwing is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar. Het parkeren kan daarmee volledig op eigen terrein opgelost worden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Herenstraat 44
De locatie ligt niet in een zogenaamd beschermd natuurgebied. Wel ligt de locatie op korte afstand (circa 50 m) van het NNN, namelijk waterloop de Achter Rijn met bijbehorende (natuurvriendelijke) oevers. Gezien de aard van de ontwikkeling en de aanwezigheid van woonbebouwing tussen de locatie en de ecologische hoofdstructuur is het niet de verwachting dat de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed heeft op de ecologische hoofdstructuur. Wat betreft de soortenbestemming is het op basis van de huidige inrichting van de locatie en de activiteiten op de locatie uit te sluiten dat beschermde soorten op de locatie aanwezig zijn. In de huidige situatie is de locatie namelijk grotendeels bebouwd en volledig verhard en wordt het terrein intensief gebruikt ten behoeve van het loonwerkersbedrijf.
In de uitwerkingsregels is opgenomen dat de herontwikkeling van Herenstraat 44 geen negatieve effecten mag hebben op de aanwezige flora en fauna. Ten tijde van het vaststellen van het uitwerkingsplan dient ecologisch onderzoek uitgevoerd te zijn.
Schadewijkerweg 2a
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage
5. Uit dit onderzoek volgt dat op de locatie of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. De locatie heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de bomen langs de weide. Het terrein rondom de gebouwen wordt mogelijk incidenteel gebruikt door algemene (licht beschermde) amfibieën en zoogdieren, een essentiële functie is echter uitgesloten. De struiken en bomen zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
De locatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Ecologische Hoofdstructuur. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de energiezuinige(re) woningen is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Voor de thans licht beschermde soorten geldt vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Onder de Wet natuurbescherming (per 1 januari 2017) geldt dat het aantasten van het leefgebied van deze soorten ontheffingsplichtig is. Voor deze 'overige soorten' geldt dat op provinciaal niveau mag worden bepaald in welke mate een soort beschermd moet worden. Naar verwachting worden voor deze algemene soorten nieuwe vrijstellingsbesluiten opgesteld.
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
De sloop en herontwikkeling van de bedrijfsbebouwing aan de Schadewijkerweg 2a te Odijk is mogelijk. Tijdens de uitvoering kunnen negatieve effecten optreden voor vleermuizen en broedvogels. Mits de juiste maatregelen worden getroffen zijn effecten echter uitgesloten. De mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten vormen dan ook geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente Bunnik een archeologische beleidskaart laten ontwikkeling. Deze kaart is op 13 oktober 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische monumenten en verwachtingszones aangegeven die de basis vormen voor de bescherming van de archeologische waarden.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Bunnik.
Fragment archeologische beleidskaart gemeente Bunnik
Herenstraat 44
De locatie ligt op de archeologische beleidskaart deels in een gebied met hoge archeologische waarde en deels in een gebied van archeologische waarde. In dergelijke gebieden is bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m -mv en groter dan respectievelijk 500 m² en 100 m² het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze oppervlakten worden met de voorgenomen ontwikkeling overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk. In de huidige situatie is het plangebied echter nog grotendeels bebouwd en volledig verhard waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek lastig is. Dit onderzoek zal daarom pas uitgevoerd worden als de bebouwing gesloopt is. Om te waarborgen dat het onderzoek daadwerkelijk uitgevoerd wordt, is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Schadewijkerweg 2a
Volgens de archeologische beleidskaart ligt deze locatie in een gebied of terrein met een lage of geen archeologische verwachting. Dit zijn gebieden waar het bodemprofiel zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.6 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Herenstraat 44
Binnen de plangrenzen van deze locatie zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarnaast zijn in de directe omgeving van de locatie eveneens geen monumenten aanwezig. Wel ligt de locatie op korte afstand van het beschermd dorpsgezicht Werkhoven. De waarde van dit dorpsgezicht wordt voornamelijk bepaald door het ensemble, waarbij ook de inrichting van de openbare ruimte een grote rol speelt. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op deze waarden van het dorpsgezicht.
Schadewijkerweg 2a
Binnen de plangrenzen van deze locatie zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarnaast zijn in de directe omgeving van de locatie eveneens geen monumenten aanwezig. Ook ligt de locatie niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden aantast.
4.7 Duurzaamheid
Wettelijk kader
De wettelijke eisen wat betreft duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit. Op dit moment gelden de volgende eisen:
- Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
- Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;
- Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen geldt een EPC van 0,4;
- Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m².
Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m².
Om te voldoen aan de eerste drie punten dient er een EPC-berekening aangeleverd te worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel Bouwen. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw.
Provinciaal beleid
In de Provinciale ruimtelijke verordening is in artikel 3.1 lid 3 als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen, beheers verordeningen, of uitgebreide afwijking hiervan via omgevingsvergunning.
Planspecifiek
Herenstraat 44
Het loonwerkbedrijf op de locatie is CO2-niveau 3 gecertificeerd. Investeringen t.a.v. milieu en duurzaamheid op de huidige locatie zijn ondoelmatig. Wanneer de bedrijfspanden gesloopt worden en de locatie herontwikkeld wordt naar woningenbouw gelden de duurzaamheidsambities zoals deze nu zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Bij de verdere planuitwerking zal contact opgenomen worden met de duurzaamheidsmakelaar.
Schadewijkerweg 2a
Bij het betrekken van de nieuwe bedrijfslocatie is het doel dat het loonwerkersbedrijf maximaal zelfvoorzienend wordt. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld de volgende maatregelen:
- het dak op het bedrijfspand zal in de toekomst van energieopwekkende middelen worden voorzien;
- hergebruik van hemelwater voor het wassen van voertuigen d.m.v. een helofytenfilter;
- overwogen wordt een chips/palletkachel te plaatsen die wordt gevoed met lokaal snoeiafval;
- elektronische cv-installatie.
Voorgaande maatregelen zullen tijdens de verdere planvorming nader uitgewerkt worden.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard voor enerzijds plannen in het buitengebied (locatie Schadewijkerweg 2a) en anderzijds plannen binnen bestaand stedelijk gebied (locatie Herenstraat 44). Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Artikelgewijze toelichting
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Voor de locatie aan de Schadewijkerweg 2a is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Binnen deze bestemming is aangeduid dat de locatie specifiek bestemd is voor een loonwerkersbedrijf met een maximum aan bedrijfsbebouwing van 3.373 m².
Artikel 4 Wonen - Uit te werken
Omdat op dit moment de toekomstige inrichting van de locatie aan de Herenstraat 44 nog onduidelijk is, is voor deze locatie de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen. Met deze bestemming is de indeling van de locatie nog flexibel. Wel zijn in de uitwerkingsregels voorwaarden opgenomen waaraan een toekomstige uitwerking van het plan moet voldoen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 en artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden op de locatie aan de Herenstraat 4 zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Vanwege deze dubbelbestemmingen geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden die de bodem dieper dan 0,50 meter en meer dan respectievelijk 100 m² en 500 m² verstoren.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor de instandhouding van het ter plekke aanwezige landschapstype.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en aanduidingen - onder voorwaarden - te wijzigen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Beide projecten worden op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkelingen van de locaties zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemers. Dit gebeurt door het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente. De kosten voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend.
Intentieovereenkomst
Gemeente Bunnik en initiatiefnemers hebben als eerste stap een intentieovereenkomst afgesloten (juni 2017). In deze overeenkomst nemen partijen een gezamenlijke inspanningsverbintenis op zich om enerzijds de bedrijfsverplaatsing vanuit Werkhoven naar de Schadewijkerweg 2a in Odijk te realiseren. En anderzijds de herontwikkeling van de achterblijvende locatie in Werkhoven tot woningbouwlocatie te realiseren. Daartoe worden in goed onderling overleg de noodzakelijk stappen gezet.
De gronden binnen beide projecten zijn in eigendom van de initiatiefnemers.
De herontwikkeling van de locatie in Werkhoven kan uitsluitend gerealiseerd worden op basis van een door burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan. In dat kader worden nadere afspraken gemaakt over onder andere de exploitatiebijdrage en vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar.
In de intentieovereenkomst is tevens vastgelegd dat eventuele planschade die samenhangt met de ontwikkeling van beide locaties voor rekening en risico van de initiatiefnemers is.
Met inachtneming van het bepaalde in de overeenkomst is het kostenverhaal voor de gemeente in de zin van afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en wordt afgezien van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Veiligheidsregio Utrecht, LTO en Woonadviescommissie VAC Bunnik. De vooroverlegreacties zijn in de nota vooroverleg samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie, zie bijlage
6.
6.2.3 Verslag zienswijzen
In een separate bijlage worden, te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
- 1. Verplaatsen Loonbedrijf A.N. van Impelen van de Herenstraat 44 Werkhoven naar Schadewijkerweg 2a te Odijk, Van der Zee Architecten, Projectnummer: 1585, 4 februari 2016
- 2. Bezonningsstudie, Van der Zee Architecten, Projectnummer: 1585, 12 januari 2018
- 3. Verkennend bodemonderzoek Schadewijkersweg 2a te Odijk, Inventerra Comon Services bv, Rapportnummer: 16-2318-R01AvH, 10 januari 2017
- 4. Akoestisch onderzoek in het kader van een melding Activiteitenbesluit voor Loonwerkersbedrijf A.N. van Impelen BV te Werkhoven, M-tech Nederland BV, rapportnummer: Lvi.Wer.16.AO AB-04, 5 september 2017
- 5. Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Schadewijkerweg 2a te Odijk, Blom Ecologie, Kenmerk: BE/2016/213/r, 7 juli 2016
- 6. Vooroverlegreacties ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening behorend bij het Bestemmingsplan ‘BP Schadewijkerweg 2a (Odijk) en Herenstraat 44 (Werkhoven)’, gemeente Bunnik, januari 2018