Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Jochem Janszplantsoen Odijk
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0312.bpODKjjplantsoen-on01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Jochem Janszplantsoen Odijk’ van de gemeente Bunnik.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0312.bpODKjjplantsoen-on01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
 
1.6 aan huis verbonden beroep
het uitoefenen van een beroep aan huis of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 archeologisch deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bedrijfsactiviteiten aan huis
het in een woning op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.12 begane grond
de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kan bevinden.
 
1.13 bestaande bebouwing, inhoud, [...], hoogte
bebouwing, inhoud, [...], hoogte, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een (omgevings)vergunning voor bouwen, met uitzondering van bebouwing, inhoud, [...], hoogte, die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
 
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen/aan- en uitbouwen/ overkappingen)
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping.
 
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren (danwel soortgelijke transacties) en/of leveren van goederen, aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.26 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
 
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat (ten minste) twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
 
1.29 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.30 incidentele standplaats
het vanaf een plaats, die eenmalig en voor een vooraf bepaalde beperkte duur van maximaal drie maanden op één of meerdere dagen in de week wordt ingenomen voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
 
1.31 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een wand.
 
1.32 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
 
1.33 peil
  1. bij gebouwen: de bovenkant van de afgewerkte vloer op de begane grond;
  2. bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
 
1.34 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.35 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.36 sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.
 
1.37 staat van bedrijfsactiviteiten aan huis
een lijst waarin bedrijven zijn gecategoriseerd op bedrijfstypen en milieubelasting, waarnaar in de regels wordt verwezen en die daarom deel uit maakt van deze regels.
 
1.38 straatmeubilair
de bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals abri´s, afvalbakken, (ondergrondse) afvalcontainers, alarmeringsinstallaties met bijbehorende antennes, bloemen- of plantenbakken, brandkranen, draagconstructies voor reclame, fietsenrekken, gedenktekens, lichtmasten, parkeermeters, pinboxen, schakelkasten, speeltoestellen, straatverlichting, telefooncellen met bijbehorende antennes, urinoirs, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeerslichten, informatieborden, voorwerpen van beeldende kunst, wegbewijzering. Onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen.
1.39 standplaats
het vanaf een plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
 
1.40 twee aaneen
een woning is twee aaneen gebouwd als het hoofdgebouw van deze woning aangebouwd is aan het hoofdgebouw van één andere woning, en niet is aan te merken als een gestapelde woning.
 
1.41 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
 
1.42 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond.
 
1.43 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
 
1.44 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
 
1.45 wadi
een waterbergende voorziening in de vorm van een laagte waarin hemelwater wordt verzameld en in de bodem kan infiltreren.
 
1.46 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
 
1.47 zijgevel
een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwdiepte
vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, liftschachten, hemelwaterafvoeren, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, lichtkappen/-koepels, balkons, bordessen, (brand)trappen, balkonhekken en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2.8 peil
  • voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, mag het peil niet hoger worden gesitueerd dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, mag het peil niet hoger worden gesitueerd dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
  • 2 Bestemmingsregels
     
    Artikel 3 Groen
     
    3.1 Bestemmingsomschrijving
     
    De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. plantsoenen;
    2. groenvoorzieningen;
    3. beplantingen;
    4. objecten van beeldende kunst;
    5. fiets- en voetpaden;
    6. toegangswegen en -paden naar percelen;
    7. water en waterberging;
    8. speelvoorzieningen, speelveldjes;
    9. ondergrondse vuilcontainers en bijbehorende verhardingen en toegangspaden.
    3.2 Bouwregels
     
    Op de voor Groen aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan, met een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte voor speeltoestellen maximaal 4 meter mag bedragen.
    3.3 Nadere eisen
     
    Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de stedenbouwkundige, landschappelijke inpassing en ligging van bouwwerken ter bescherming van de in lid 3.1 genoemde landschapswaarden.
     
    3.4 Afwijken van de bouwregels
     
    Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor speeltoestellen en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter, mits het gebruik op de aangrenzende bestemmingen daardoor niet onevenredig wordt gehinderd.
     
    3.5 Specifieke gebruiksregels
     
    Voor het gebruik gelden de volgende regels:
    1. de voor Groen aangewezen gronden mogen niet voor parkeren worden gebruikt.
    Artikel 4 Verkeer
     
    4.1 Bestemmingsomschrijving
     
    De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. wegen, straten, en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie;
    2. fiets- en voetpaden;
    3. parkeervoorzieningen;
    4. groenvoorzieningen;
    5. bermen en beplantingen, waaronder begrepen water en waterberging;
    6. straatmeubilair, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst;
    7. terrassen;
    8. ondergrondse vuilcontainers en bijbehorende verhardingen en toegangspaden.
    alsmede voor daarbij behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het openbaar vervoer.
     
    4.2 Bouwregels
     
    Op de voor Verkeer aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan, met een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte voor speeltoestellen maximaal 4 meter mag bedragen.
    4.3 Afwijken van de bouwregels
     
    Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, voor speeltoestellen en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter, mits:
    1. de verkeersveiligheid daardoor niet wordt belemmerd;
    2. het gebruik van de aangrenzende bestemmingen daardoor niet onevenredig wordt gehinderd.
    Artikel 5 Wonen
     
    5.1 Bestemmingsomschrijving
     
    De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijfsactiviteiten aan huis;
    2. erven en tuinen.
    5.2 Bouwregels
     
    Voor het bouwen gelden de volgende regels:
     
    5.2.1 Algemeen
    1. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
    2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met inachtneming van de overige bouwregels in artikel 5.2;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
    5. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen', mogen uitsluitend half-vrijstaande woningen worden gebouwd.
    5.2.2 Hoofdgebouwen
    1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte’
    5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
    1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    2. bijbehorende bouwwerken, dienen op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 25 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw liggen;
    4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 meter bedragen;
    5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3,3 meter bedragen;
    6. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
    7. buiten het bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 50 m2;
    8. in aanvulling op het bepaalde onder g geldt dat de gronden buiten het bouwvlak per bouwperceel voor niet meer dan 50% mogen worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken.
    9. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
    5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen
    1. de bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    2. de bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 8 meter;
    3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, mag voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw niet meer dan 1 meter bedragen en achter de voorgevellijn niet meer dan 2 meter;
    4. in afwijking van het bepaalde onder c. mag de hoogte van een terreinafscheiding in de vorm van een poort maximaal 2,5 meter bedragen.
    5.3 Afwijken van de bouwregels
     
    Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.4
    onder c, ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn van
    een hoofdgebouw tot een hoogte van 2 meter, mits:
    1. de erf- of terreinafscheiding een open constructie is voor klimbeplanting;
    2. de erfafscheiding met gesloten constructie niet naast een zijgevel wordt geplaatst en de erf- of terreinafscheiding kwalitatief hoogwaardig is. Dit ter beoordeling aan de welstandscommissie;
    3. de erf- of terreinafscheiding met gesloten constructie naast één of meer zijgevels wordt geplaatst met een maximum lengte van 20 meter, en de erf- of terreinafscheiding kwalitatief hoogwaardig is. Dit is ter beoordeling aan de welstandscommissie.
    5.4 Specifieke gebruiksregels
     
    Voor het gebruik gelden de volgende regels:
     
    5.4.1 Sociale huurwoningen
    Een woning mag uitsluitend worden gebruikt als sociale huurwoning.
     
    5.4.2 Aan huis verbonden beroep of bedrijfsactiviteiten aan huis
    Een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of
    bedrijfsactiviteiten aan huis, mits:
    1. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen daarvoor wordt aangewend met een maximum van 60 m2;
    2. het beroep of bedrijf aan huis door de bewoner zelf wordt uitgeoefend;
    3. het gebruik geen invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt;
    4. uitsluitend bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis, dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in de Staat genoemde activiteiten;
    5. er geen detailhandel plaatsvindt;
    6. per beroeps- of bedrijfsuitoefening maximaal 1 reclamebord aan de gevel of op het bouwperceel is toegestaan van maximaal 0,25 m2;
    7. er geen buitenopslag plaatsvindt.
    5.4.3 Strijdig gebruik
    Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van een
    woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden.
     
    5.4.4 Voorwaardelijke verplichting
    1. aan een omgevingsvergunning gericht op (bouw)werkzaamheden zoals bedoeld in 5.2.2 wordt de voorwaarde verbonden dat nieuwe hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden gebruikt indien binnen een termijn van 2 maanden na oplevering van de laatste woning een wadi voor het infiltreren van water is gerealiseerd en wordt gehandhaafd  binnen de bestemming ‘Groen’;
    2. de wadi zoals bedoeld onder a. heeft een waterbergende capaciteit van minimaal 100 m3 en een maximale diepte van 0,3 m ten opzichte van het omliggende maaiveld.
    Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3
     
    6.1 Bestemmingsomschrijving
     
    De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
    voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van gronden met een
    archeologische waarde, waarbij de bestemming Waarde - Archeologie - 3 voorrang heeft op de
    andere daar voorkomende bestemming(en).
     
    6.2 Bouwregels
     
    Voor het bouwen gelden de volgende regels:
     
    6.2.1 Verbod
    Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie - 3 mede
    bestemde gronden.
     
    6.2.2 Uitzonderingen
    Het onder artikel 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing als aan één van de onderstaande
    voorwaarden wordt voldaan:
    1. bebouwing waarbij de bodem tot maximaal 0,50 meter onder het bestaande maaiveld wordt geroerd en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
    2. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
      1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
      2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
    3. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de waardevolle archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een archeologisch deskundige.
    6.3 Afwijken van de bouwregels
     
    6.3.1 Afwijken
    Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van
    het bepaalde in artikel 6.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende
    bestemming(en), mits:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
    3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 6.3.2 aan de vergunning.
    6.3.2 Beperkingen
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 onder beperkingen
    verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
    6.3.3 Advies
    Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in
    artikel 6.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door
    het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke
    voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
     
    6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
    van werkzaamheden
     
    6.4.1 Verbod
    Het is verboden om op de voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden de volgende
    werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een
    omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:
    1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
    2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
    3. het scheuren van grasland;
    4. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
    5. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
    6. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
    7. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    8. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
    9. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
    10. het uitvoeren van ondergrondse sloopwerkzaamheden, waaronder begrepen het uittrekken en verwijderen van heipalen.
    6.4.2 Uitzonderingen
    Het onder artikel 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing als aan één van de onderstaande
    voorwaarden wordt voldaan:
    1. het werken of werkzaamheden betreft waarbij de bodem tot maximaal 0,50 meter onder het bestaande maaiveld wordt geroerd;
    2. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud betreffen;
    3. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    4. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    5. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen;
    6. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de waardevolle archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een archeologisch deskundige.
    6.4.3 Toetsingscriteria
    De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
    3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 6.4.4 aan de vergunning.
    6.4.4 Voorwaarden
    Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 onder beperkingen verlenen en
    de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
    6.4.5 Advies
    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1
    wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het
    verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke
    voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
     
    6.5 Wijzigingsbevoegdheid
     
    6.5.1 Verwijderen bestemming
    Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie -
    3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is
    gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet
    langer aanwezig zijn, of als gronden ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn
    beschermd.
     
    6.5.2 Wijziging naar Waarde - Archeologie - 2
    Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie -
    3 geheel of gedeeltelijk veranderen in Waarde - Archeologie - 2 voor gronden die op basis van
    nader archeologisch onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de
    gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn
    bevonden (positief selectiebesluit).
    3 Algemene regels
     
    Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
     
    Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
    uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
    bouwplannen buiten beschouwing.
    Artikel 8 Algemene bouwregels
     
    8.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
    1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een (omgevings)vergunning voor het bouwen.
    2. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
    3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.
    8.2 Ondergronds bouwen
     
    Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals voorzieningen voor ventilatie en daglichttoetreding, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
    2. de bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b voor een bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk van maximaal 10 meter, mits uit een onderzoeksrapport is gebleken dat hydrologische belangen niet worden geschaad en de waterbeheerder hierover heeft geadviseerd.
    8.3 Parkeervoorzieningen
    1. Bij de realisering van nieuwe bebouwing of de uitbreiding van bestaande bebouwing binnen de in het plan opgenomen bestemmingen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de beoogde ontwikkeling, conform de geldende Nota parkeernormen;
    2. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, indien is aangetoond dat elders wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.
    Artikel 9 Algemene gebruiksregels
     
    9.1 Verboden gebruik
     
    Onder het verbod op gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1,
    onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
    1. het (laten) gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning als zelfstandige wooneenheid;
    2. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
    3. het (laten) plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
    4. het (laten) storten en/of (laten) lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    5. het (laten) gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
    6. (raam)prostitutie;
    7. andere doeleinden dan waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning heeft verleend.
    9.2 Toegelaten gebruik
     
    De in dit plan begrepen gronden mogen worden gebruikt voor incidentele standplaatsen zoals
    beschreven in artikel 1.30.
    Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
     
    Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van
    het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding voor:
    1. het toestaan van een bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aan huis, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten;
    2. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
    3. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits:
      1. deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden, en;
      2. maximaal 10% overschrijding van de maximale goothoogte en hoogte van gebouwen, alleen wordt toegestaan indien deze afwijking noodzakelijk is om de voorgeschreven verdiepingshoogte uit het bouwbesluit te kunnen realiseren of om, in geval van een aanbouw, aan te kunnen sluiten op de reeds bestaande plafondhoogte of (goot)hoogte;
      3. maximaal 10% overschrijding van de maximale hoogte van een woning, alleen wordt toegestaan als de dakhelling maximaal 50 graden bedraagt en de nok niet wordt afgeplat;
      4. maximaal 10% overschrijding van de maximale hoogte van carports en pergola's alleen wordt toegestaan om aan te kunnen sluiten bij de bestaande (goot)hoogte van een woning of van een bijbehorend bouwwerk.
    4. het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk behorend bij een woning als afhankelijke woonruimte (mantelzorg), mits:
      1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
      2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende bouwregels inzake bijgebouwen bij woningen wordt ingepast, met dien verstande dat de maximale oppervlakte die voor mantelzorg mag worden gebruikt niet meer dan 60 m2 mag bedragen;
      3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
      4. een en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
    5. de bouw van een tijdelijk bouwwerk bij een woning ten behoeve van het verlenen van mantelzorg, mits:
      1. de oppervlakte van het tijdelijke bouwwerk niet meer dan 20 m2 bedraagt (bovenop de vierkante meters bijbehorende bouwwerken die bij een woning zijn toegestaan;
      2. de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 meter bedraagt;
      3. het tijdelijke bouwwerk tenminste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd;
    één en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
    1. het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), mits:
      1. de omzetting niet leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu;
      2. de omzetting geen onevenredige negatieve invloed heeft op de verkeersintensiteit en - afwikkeling en op de parkeerbalans in de omgeving.
    2. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m;
    3. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie tot vanaf peil een hoogte van 40 m, mits:
      1. in geval van bouwen op een gebouw, dat gebouw ten minste 12 m hoog is, geen beschermd monument is, en geen woongebouw is;
      2. in geval van bouwen anders dan op een gebouw, situering plaatsvindt op een locatie in een stedelijke omgeving, op een bedrijfsterrein, achter de achtergevelrooilijn van hoofdgebouwen, of nabij hoofdwegen, aansluitend aan infrastructurele werken;
      3. per geval vaststaat dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie en/of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, windturbines, reclamezuilen, wegportalen, lichtmasten en/of hoogspanningsmasten.
    Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
     
    11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
     
    Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken,
    bouwvlakken en aanduidingen wijzigen zodanig dat:
    1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en;
    2. geen van de grenzen met meer dan 10 meter wordt verschoven.
    4 Overgangs- en slotregels
    Artikel 12 Overgangsrecht
     
    12.1 Overgangsrecht bouwwerken
    1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
      1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
    2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
    3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
    13.2 Overgangsrecht gebruik
    1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
    2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
    3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
    4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
    Artikel 13 Slotregel
     
    Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Jochem Janszplantsoen
    Odijk'.