1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer, 'De Veldkeuken', is voornemens zijn productieruimte en een woning te verplaatsen van het koetshuis op landgoed Nieuw Amelisweerd naar de rijksmonumentale boerderij 't Goed ten Rhijn op landgoed Rhijnauwen. De productieruimte bestaat uit een bakkerij, (landgoed)keuken, werkruimte en bijbehorende voorzieningen. De huidige locatie is niet langer geschikt voor 'De Veldkeuken', omdat de ruimte beperkt is en de locatie minder geschikt is. Vanwege zijn binding met het landgoed wenst 'De Veldkeuken' zijn bedrijf activiteiten voort te zetten op het landgoed.
Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' staat de bedrijfsactiviteiten van 'De Veldkeuken' en een tweede woning niet toe op de nieuwe locatie (Rhijnauwenselaan 5) (zie
toelichting paragraaf 1.3). Om die reden dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het college van burgemeester en wethouders heeft in het collegebesluit d.d. 12 april 2016 besloten medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens is het initiatief besproken in het Open Huis van 9 juni 2016 met als doel om de raad een richtinggevende uitspraak te laten doen. Hierin is aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. De gemeente Bunnik heeft als voorwaarde gesteld dat het aantal woningen in het buitengebied niet toe mag nemen. Om die reden wordt de tweede woning uitgeruild met een woning die is toegestaan in koetshuis op landgoed Oud Amelisweerd (Koningslaan 11), maar niet aanwezig is. Het collegebesluit d.d. 9 mei 2017 heeft betrekking op deze uitruil. De overige voorwaarden die de gemeente Bunnik heeft gesteld zijn verwerkt in het plan en de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.
1.2 Plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit twee deellocaties in de gemeente Bunnik. Het betreft twee locaties op de landgoederen Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Deze locaties zijn gelegen zijn ten westen van de kern Bunnik en ten noorden van de A12 en nabij de Kromme Rijn. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van de twee deellocaties weergegeven.
Globale ligging deelgebieden (bron: bing.com/maps)
Koningslaan 9, 11 en 13
De deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 betreft het perceel waarop landhuis 'Oud Amelisweerd' en het naastgelegen koetshuis zijn gesitueerd. Dit betreft het kadastrale perceel 271, sectie C (deels). De navolgende afbeelding toont de globale begrenzing van de deellocatie aan de Koningslaan.
Globale begrenzing deellocatie Koningslaan
Rhijnauwenselaan 5
De deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 betreft het perceel waarop de rijksmonumentale boerderij 't Goed ten Rhijn is gesitueerd. Dit betreft het kadastrale perceel 84, sectie D (deels). De navolgende afbeelding toont de globale begrenzing van de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan.
Globale begrenzing deellocatie Rhijnauwenselaan.
1.3 Geldend bestemmingsplan
Beide deellocaties zijn gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'. Dit bestemmingsplan is op 24 november 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik.
Koningslaan 9, 11 en 13
De deellocatie aan de Koningslaan heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Groen - Landgoed'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' voor het noordelijk deel van de deellocatie. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'landschapstype kromme rijn en oeverwallen' zijn van kracht op de gehele deellocatie. Het landhuis en het koesthuis zijn aangeduid als respectievelijk rijksmonument en MIP-pand. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan voor de betreffende deellocatie.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' deellocatie Koningslaan (rode omkadering)
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 2', die geldt voor de hele deellocatie, zijn 2 woningen, waarvan 1 buiten het hoofdgebouw, toegestaan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt het toegestane aantal woningen teruggebracht naar 1, die zowel binnen als buiten het hoofdgebouw is toegestaan. De woning wordt uitgeruild met de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan.
Rhijnauwenselaan 5
De deellocatie aan de Rhijnauwenselaan heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' voor het zuidelijk deel van de deellocatie. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'landschapstype kromme rijn en oeverwallen' zijn van kracht op de gehele deellocatie. Het hoofgebouw is aangeduid als rijksmonument.
De deellocatie is aangeduid als wijzigingsgebied voor het wijzigen van de bestemming naar 'Maatschappelijk' met de volgende bestemmingsomschrijving: ecologische tuinderij en bloembinderij, catering, detailhandel in ter plaatse geproduceerde en streekeigen producten, natuur- en milieuvoorlichting en -educatie en soortgelijke activiteiten (...). De voorgenomen veranderingen passen niet volledig binnen de wijzigingsregels.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan voor de betreffende deellocatie.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' deellocatie Rhijnauwenselaan (witte omkadering)
Het voorgenomen plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gewenste bakkerij en landgoedkeuken is niet toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'. Verder is een tweede woning niet toegestaan. Het initiatief past niet volledig binnen de eerdergenoemde wijzigingsbevoegdheid. Om die reden dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Achtergrond
Het voorliggende initiatief heeft betrekking op 'De Veldkeuken': een bakkerij, keuken, restaurant en landgoedcafé waarin gebruikt gemaakt van biologische streekproducten die afkomstig zijn van landgoed Amelisweerd. De producten worden geleverd aan het eigen landgoedcafé en restaurant en aan winkels, restaurants en bedrijven in de omgeving. Daarnaast is er de mogelijkheid om bij 'De Veldkeuken' vergaderingen, workshops en/of presentaties te houden.
'De Veldkeuken' beschikt op landgoed Amelisweerd over twee locaties. Het restaurant, het landgoedcafé en de winkel zijn gevestigd in het koetshuis van landhuis Oud Amelisweerd (Koningslaan 11a). De productieruimte met keuken en bakkerij bevindt zich in het koetshuis van landhuis Nieuw Amelisweerd (buiten het plangebied). De ondernemers wonen naast de keuken/bakkerij op landgoed Nieuw Amelisweerd. De huidige productieruimte (81 m²) is te klein geworden en biedt te weinig ruimte om het diverse aanbod van de tuinderijen op het landgoed en de boeren uit de streek te kunnen verwerken. Verder stijgt de vraag naar biologisch streekproducten. De huidige locatie van de productieruimte is te bereiken via een zandpad door het bos en is slecht bereikbaar. Om die redenen wenst 'De Veldkeuken' zijn productieruimte te verplaatsen naar een geschiktere locatie.
'De Veldkeuken' is bij de zoektocht naar een nieuwe locatie uitgekomen bij de locatie aan de Rhijnauwenselaan 5 te Bunnik. De locatiekeuze is gebaseerd op het feit dat de locatie ook is gelegen op het landgoed. Daardoor blijft de samenwerking met de leveranciers gewaarborgd. Men is voornemens om de productieruimte inclusief de woning te verplaatsen van het koetshuis van Nieuw Amelisweerd naar boerderij ´t Goed ten Rhijn (Rhijnauwenselaan 5) op landgoed Rhijnauwen. In
toelichting paragraaf 2.2 en
toelichting paragraaf 2.3 wordt de huidige en toekomstige situatie op de nieuwe locatie voor de productieruimte en de woning, alsmede de locatie aan de Koningslaan 11, nader toegelicht.
2.2 Huidige situatie
Koningslaan 9, 11 en 13
De deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 bestaat uit het landhuis en het koetshuis van Oud Amelisweerd, met de omliggende tuinen en groenvoorzieningen. In het koetshuis is het restaurant, het landgoedcafé en de winkel van 'De Veldkeuken' gevestigd. In het landhuis is Museum Oud Amelisweerd gevestigd. Op de betreffende deellocatie is één woning aanwezig sinds de huidige functies hun intrek genomen hebben op de locatie.
Omdat er op deze deellocatie geen fysieke ingrepen plaatsvinden en de gebruiksmogelijkheden planologisch gezien slechts beperkt worden zijn (zie
toelichting paragraaf 2.3), is afgezien van een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie.
Rhijnauwenselaan 5
De deellocatie aan de Koningslaan betreft de rijksmonumentale boerderij 't Goed ten Rhijn'. Tot 2000 was een agrarisch bedrijf gevestigd op het perceel. Sindsdien staan de opstallen, met uitzondering van de woning, leeg.
De woning bevindt zich in de dwarshuisboerderij. Haaks op de dwarshuisboerderij zijn stallen aangebouwd. Deze stallen zijn bouwkundig gescheiden van de woning en verkeren nog grotendeels in hun oorspronkelijke staat. De stallen bestaan uit twee grotere stallen en twee kleinere stallen. Beiden zijn met elkaar verbonden middels een smalle doorgang. Verder zijn op het perceel een mestvaalt, een ingestorte kapschuur, een vervallen houten loods en een hooimijt gesitueerd. De ruimte tussen de opstallen is grotendeels verhard.
De navolgende afbeeldingen tonen tekeningen en een impressie van de huidige situatie.
Tekening (zuidgericht) bestaande situatie stallen begane grond (boven) en aanzicht noord-westgevel (onder)
Impressie huidige situatie
2.3 Toekomstige situatie
Koningslaan 9, 11 en 13
Ten opzichte van het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Bunnik 2011' wordt het aantal woningen dat is toegestaan op de deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 teruggebracht van 2 naar 1, omdat de tweede toegestane woning niet aanwezig is. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats op het perceel.
Omdat er op deze deellocatie geen fysieke ingrepen plaatsvinden en de gebruiksmogelijkheden planologisch gezien slechts beperkt worden zijn, is afgezien van een uitgebreide beschrijving van de toekomstige situatie.
Rhijnauwenselaan 5
Op de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 zullen ten aanzien van de bestaande boerderij 't Goed ten Rhijn enkele ingrepen plaatsvinden die het mogelijk maken dat de productieruimte van 'De Veldkeuken' zich in de boerderij kan vestigen. Daarnaast wordt er een tweede woning binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. De bestaande woning blijft ongewijzigd.
De vervallen houten schuur en de mestvaalt zullen gesloopt worden. De ingestorte kapschuur zal herbouwd worden en zal in de toekomstige situatie dienen als opslagruimte. Het dak van de hooimijt zal verhoogd en vastgezet worden op een hoogte van circa 2,5 m, waarbij de dakplaten worden hersteld en de staalkabels worden vervangen. De ruimte onder de hooimijt blijft open; er zullen geen wanden geplaatst worden.
De navolgende afbeelding toont een overzichtstekening van de toekomstige situatie, waarop ook de te slopen bouwwerken en de bestaande woning zijn aangegeven.
Overzichtstekening toekomstige situatie
De bakkerij en voorzieningen als een personeels-, opslagruimte zullen zich bevinden in de meest oostelijk gelegen stal, één van de grotere stallen. Tussen de grote stal en de naastgelegen kleinere stal zal bebouwing in de vorm van een spoelkeuken en een koel- en vriescel gerealiseerd worden. De al aanwezige verbinding zal vergroot worden. Deze ruimte tussen beide stallen zal ingericht worden als wasruimte voor het personeel.
De tweede grotere stal zal ingericht worden als keuken. In de twee (kleinere) stallen daar ten westen van zal de tweede woning gerealiseerd worden. Aan de westzijde van de boerderij zal een kweekkas aangebouwd worden.
De navolgende afbeeldingen toont een tekening van de toekomstige situatie.
Tekening (zuidgericht) toekomstige situatie stallen begane grond (boven) en aanzicht noord-westgevel (onder)
De eerste verdieping van de rijksmonumentale boerderij zal ingericht worden als ondergeschikte kantoorruimte, opslagruimte, kleedruimte en zolder bij de woning. In
toelichting paragraaf 4.6 wordt toegelicht hoe in het plan rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarde van het rijksmonument.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking en de status van rijksmonument, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan, terwijl in
toelichting paragraaf 4.6 aandacht is voor de cultuurhistorisch waarden van het rijksmonument.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Wat betreft de realisatie van de tweede woning is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat de woning wordt uitgeruild met de deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13. Daarmee wordt geen woning toegevoegd in het buitengebied van Bunnik.
Bij het mogelijk maken van productieruimte is ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat deze voorziening grotendeels voorzien is binnen de bestaande bebouwing. De bebouwing die wordt toegevoegd - bestaande uit de kas en verbinding tussen beide stallen - is zeer beperkt en kleiner dan de houten schuur die gesloopt wordt. Het voorgenomen plan voorziet verder in het tegengaan en het oplossen van leegstand door de al geruime tijd leegstaande stallen te benutten als productieruimte.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
Duurzame leefomgeving
- Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
- Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
- Ruimte voor duurzame energiebronnen.
- Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
- Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Landelijk gebied met kwaliteit
- Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
- Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
- Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
- Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
- Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Planspecifiek
Beide deellocaties liggen in het landelijk gebied. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van stedelijke functies in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van de productieruimte van 'De Veldkeuken' en een woning binnen het landelijk gebied. Het initiatief heeft een relatie met de recreatieve sector en draagt bij aan het behouden en versterken van recreatieve voorzieningen op het landgoed. Aangezien het initiatief is voorzien binnen de bestaande bebouwing is, blijft het groene karakter van het landgoed behouden. Verder draagt het plan bij aan de vitaliteit van het gebied, omdat gebruik wordt gemaakt van leegstaande en verouderde monumentale bebouwing.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
De deellocaties zijn gelegen in het landelijk gebied. Met betrekking tot verstedelijking van het landelijk gebied stelt artikel 3.2 van de PRV dat verstedelijking niet is toegestaan, tenzij de ontwikkeling betrekking heeft op en in overeenstemming is met een aantal nader genoemde artikelen van de PRV. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Ten aanzien van de tweede woning op de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 is vanwege de uitruil met de deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 geen sprake van vestiging of uitbreiding van een stedelijke functie.
De productieruimte van 'De Veldkeuken' betreft geen functie die door de intensiteit van de bebouwing en gebruik, door afhankelijkheid van geconcentreerde infrastructuur en door de intensieve wisselwerking met andere functies primair is aangewezen op of verbonden is met aaneengesloten bebouwd gebied. De functie van de productieruimte heeft juist een intensieve wisselwerking met het landgoed en het landelijk gebied. De functie is gezien zijn landelijke karakter gebaad bij een lage intensiteit van bebouwing en gebruik.
Het plangebied is gelegen binnen de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Ontwikkelingen hierbinnen mogen niet leiden tot onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden. De belangrijkste cultuurhistorische waarden ter plaatse van het plangebied (buitenplaatszone Amelisweerd, Rhijnauwen, Oud en Nieuw Amelisweerd) zijn de volgende:
- oude verkavelingslijnen met een staalkaart aan tuinstijlen;
- het rivierbos met de hoogste bomen van Nederland;
- aaneengeschakelde parkbossen langs de Kromme Rijn met half open uitzicht op de Koningslaan aan de zuidzijde, en door weiden met lanen en houtwallen aan de noordzijde.
De sloop van de houten schuur aan de rand van het perceel langs de Kromme Rijn zal de bestaande verkavelings- en zichtlijnen versterken. Daarmee wordt een positieve bijdrage geleverd aan de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden nabij het plangebied. De cultuurhistorische waarden van het rijksmonument 't Goed ten Rhijn in relatie tot het voorgenomen plan worden in
toelichting paragraaf 4.6 toegelicht.
De planlocatie ligt gedeeltelijk in de beschermingszone voor drinkwaterwinning. In dit gebied dient aandacht besteed te worden aan het feit of nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. De productieruimte van 'De Veldkeuken' is geen functie die een verontreinigingsrisico vormt voor het grond- en oppervlaktewater. De functie wordt uitsluitend inpandig uitgeoefend. Zoals in
toelichting paragraaf 4.1.4 is toegelicht wordt hierbij deugdelijk omgegaan met de afvoer van afval(water).
De begrenzing van de beschermingszone voor drinkwaterwinning valt samen met het 100-jaarsaandachtsgebied. Hiervoor geldt artikel 4 van Provinciale Milieu Verordening 2013 waarin de bijzondere zorgplicht grondwater wordt benoemd.
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + (2009)
Het Landschapsontwikkelingsplan voor het Kromme Rijngebied is een intergemeentelijke visie waarin de ambities op het gebied van landschap zijn vastgelegd. De deelnemende gemeenten zijn De Bilt, Zeist, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Houten en Wijk bij Duurstede. Het landschapsontwikkelingsplan bestaat uit een inventarisatie, een visie(natuurvisie en landschapsvisie) en een uitvoeringsplan. In het algemeen staat het landschapsontwikkelingsplan een versterking van de identiteit van de verschillende landschapstypen voor. Dit kan enerzijds worden bereikt door middel van het stimuleren van de aanleg van passende landschapselementen (bosschages, kavelgrensbeplantingen, hoogstamboomgaarden, oeverzones e.d.). Daarbij wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe functiecombinaties van landbouw, natuur, recreatie en waterberging. Anderzijds wordt gestreefd naar een betere toegankelijkheid van de verschillende delen van het landschap voor met name recreanten in de vorm van aanleg van fiets- en voetpaden. Ten aanzien van de agrarische sector wordt een vitaal landelijk gebied voorgestaan waarin schaalvergroting als een randvoorwaarde voor instandhouding van de sector wordt gezien. Van belang is dan wel dat bij de inpassing van grotere schuren en stallen de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn voor vormgeving, situering, materiaalgebruik en kleurgebruik.
Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het Kromme Rijngebied in te delen in een aantal deelgebieden, zie de volgende afbeelding.
Indeling in deelgebieden
Planspecifiek
Het landschapsontwikkelingsplan is met name van toepassing op het landelijk gebied. De twee deellocaties zijn gelegen in de deelgebieden Kromme Rijngebied en stadslandschap Utrecht. De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
- agrarisch gebied met veel laagstamfruitboomgaarden, welke het patroon van de oeverwallen min of meer volgen;
- overwegend weidebouw in de kommen;
- kleinschalige dorpen langs de Kromme Rijn en verspreide bebouwing langs gaffelvormig wegenpatroon op de oeverwallen;
- aanwezige Limes, noordgrens van het Romeinse rijk met hoge archeologische verwachtingswaarden;
- grote diversiteit aan landschappen;
- onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met een reeks van forten;
- diverse landgoederen, waaronder Amelisweerd en Rhijnauwen;
- Kromme Rijnzone reikt tot aan Utrecht;
- bewuste inrichting en ontwikkeling van aantrekkelijke gebieden als stedelijk uitloopgebied via de herinrichtingen Noorderpark en Groenraven Oost (en RAK).
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze kernkwaliteiten van het gebied. Er treedt immers een kwaliteitsverbetering op ten opzichte van de bestaande situatie. Een verdere uitwerking van het landschapsontwikkelingsplan wordt gegeven in het 'Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +' (zie
toelichting paragraaf 3.3.2).
3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +
In november 2010 heeft het college van gemeente Bunnik het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ vastgesteld. Gemeente Bunnik heeft dit plan opgesteld samen met de Kromme Rijngemeenten De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. De welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het Beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap. Naast het rapport hebben de gemeenten verschillende folders ontwikkeld waarin per landschapstype beknopte informatie wordt gegeven over de gewenste beeldkwaliteit.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het Kromme Rijngebied in het deelgebied 'Oeverwallen en kommen Kromme Rijn'. Voor het Kromme Rijngebied geldt een strategie om de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen en de bijbehorende karakteristieke beeldkenmerken te handhaven en waar mogelijk te versterken. Toekomstige ontwikkelingen dienen zich te voegen qua maat en schaal in de bestaande ruimtelijke structuur. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing voegt de ontwikkeling zich per definitie in de bestaande ruimtelijke structuur. Door meer bebouwing te slopen dan toe te voegen wordt de uitstraling van het gebied versterkt.
Bovendien wordt in het voorliggende bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschapstype kromme rijn en oeverwallen' opgenomen, gericht op de volgende kernkwaliteiten: bodemreliëf (afwisseling hoge en lage delen), kavelstructuur, landschapselementen, natuurlijke oevers en plaatselijk een kwetsbare waterhuishouding.
3.4.1 Toekomstvisie landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen
In 2012 is de Toekomstvisie 2011-2031 voor de landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen vastgesteld door de raad van de gemeente Utrecht. Burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik hebben op 17 mei 2011 ingestemd met de visie. In de Toekomstvisie staat hoe de gemeente de landgoederen wil behouden en herstellen. Ook wordt er aangegeven hoe men cultuurhistorie, ecologie en recreatie sterker wil maken.
De landgoederen zijn als één samenhangend geheel te beschouwen, maar hebben elk hun eigen geschiedenis, verschijningsvorm en gebruik. De drie landgoederen, Nieuw Amelisweerd, Oud Amelisweerd en Rhijnauwen, zijn daardoor onderscheidend en aanvullend ten opzichte van elkaar. Samen met de karakters van het Kromme Rijnlandschap waarin de landgoederen liggen en de naastgelegen Nieuwe Hollandse Waterlinie met Fort Rhijnauwen leveren ze een karakteristiek landschap op.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
De deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 is gelegen op landgoed Oud Amelisweerd. Het karakter van het landgoed is 'formeel landschappelijk'. De nadruk op het landgoed ligt op de cultuurhistorische ontwerpgeschiedenis. Kenmerkend daarbij is het lanenstelsel dat de hoofdstructuur van het landgoed vormt. Omdat op de betreffende deellocatie geen fysieke ingrepen plaatsvinden blijft de landschappelijke structuur gelijk aan de bestaande situatie.
Rhijnauwenselaan 5
Nieuwe functies of veranderingen ervan dienen aan te sluiten op het karakter van het landgoed waarop zij gevestigd zijn of worden. De voorwaarden bij nieuwe functies zijn:
- de nieuwe functie past bij het karakter van landgoederen en past specifiek binnen het karakter van het landgoed waar de functie wordt gerealiseerd;
- de nieuwe functie leidt niet tot een aantasting van de wezenlijke structuur en waarden van het landgoed;
- de nieuwe functie voegt zich in de aard en de historie van het landgoed;
- de nieuwe functie mag niet of nauwelijks tot extra autoverkeer op het landgoed leiden; eventuele extra parkeerdruk moet op de bestaande parkeerplaatsen opgevangen kunnen worden;
- de nieuwe functie mag geen onevenredig grote publieksaantrekkende werking hebben.
De deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 is gelegen op landgoed Rhijnauwen. Het karakter van het landgoed is 'formeel levendig' en het landgoed kenmerkt zich dan ook als levendig. De nadruk ligt dan ook op recreatie die levendig en formeel van aard is. Dit komt tot uitdrukking in de recreatieve functies die aanwezig zijn op een relatief klein oppervlak. De productieruimte van de 'De Veldkeuken' sluit aan bij de aanwezige recreatieve functies. De productieruimte vormt een ondersteunende functie bij het landgoedcafé en restaurant van 'De Veldkeuken' in het Koetshuis van Oud Amelisweerd (Koningslaan 11a) en heeft geen publieksaantrekkende werking. De aspecten parkeren en verkeer worden in
toelichting paragraaf 4.3.2 toegelicht.
De productieruimte van 'De Veldkeuken' draagt bij aan de verwevenheid tussen landschap, cultuurhistorie, recreatie en agrarische bedrijvigheid. Dit komt met name tot uitdrukking in het gebruik van het rijksmonument om de producten die op het landgoed en zijn omgeving geproduceerd worden te verwerken in streekgebonden voedsel. Vervolgens wordt het voedsel in het landgoedcafé en restaurant van 'De Veldkeuken' op Oud Amelisweerd verkocht, waarbij een duidelijke relatie is met de recreatieve functie van het landgoed. Verder heeft initiatief een positieve invloed op het behoud van ecologische waarden, omdat verloedering van de leegstaande bebouwing met negatieve gevolgen voor natuurwaarden wordt voorkomen.
3.4.2 Strategische Agenda
Op 23 juni 2016 heeft de Gemeenteraad van Bunnik de strategische agenda van Bunnik vastgesteld. Dat is een agenda voor de lange termijn, waarin de strategische keuzes van de gemeente op weg naar een goede toekomst voor inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bezoekers zijn weergegeven.
De kern van de strategische agenda betreft drie strategische keuzes die richting geven aan Bunnikse kwaliteit:
- Regionaal Denken, Lokaal Doen.
- Focus op de Bunnikse kwaliteit - Bunnik richt zich op wonen voor gezinnen, (internationale) kenniswerkers, tweeverdieners en ouderen die kiezen voor groen, rust en ruimte met basisvoorzieningen dichtbij. In een dorpse omgeving verwelkomen wij economische bedrijvigheid die past bij onze schaal, onze innovatieve samenleving, als spin-off van het Science Park (life sciences, health en duurzaamheid).
- Ruimte voor talent - Bunnik is een gemeente met veel menselijk kapitaal. Wij geven initiatieven van onze inwoners en ondernemers de ruimte, zoeken verbindingen waar mogelijk, kiezen voor innovatieve oplossingen en verliezen daarbij de kwetsbare medebewoners niet uit het oog.
Vanuit deze strategische keuzes zijn de rode draden uit het gesprek met de samenleving vertaald in de 4 pijlers van Bunnikse kwaliteit. Per pijler zijn de kernwaarden van Bunnikse kwaliteit benoemd en worden keuzes gemaakt om die kernwaarden verder te kunnen versterken:
- Gelukkig Bunnik Kernwaarden: menselijke maat; met en voor elkaar; goede voorzieningen; dorpse bebouwing; behoud van het open en groene buitengebied.
- Gezond Bunnik Kernwaarden: vitaal functioneren in de samenleving voor jong en oud; naar eigen wens en met eigen regie; op eigen kracht, en met ondersteuning en zorg indien nodig.
- Dynamisch Bunnik Kernwaarden: Bunnikse kracht in de regio, gefaseerde groei, groen-gezond-slim, in verbinding met het Utrecht Science Park en met veel ruimte voor innovatie en duurzaamheid.
- Behendig Bunnik Kernwaarden: open en flexibel, op slimme manier kwaliteiten en behoeften van gemeente, samenleving en regio verbinden.
Planspecifiek
Het initiatief draagt bij aan de Bunnikse kwaliteit doordat het bedrijvigheid en een initiatief van ondernemers mogelijk maakt. 'De Veldkeuken' betreft bedrijvigheid die past bij de schaal van de omgeving en de gemeente, omdat het redelijk kleinschalig is en de bestaande bebouwing benut. Het groene, rustige en ruimte karakter blijft daarmee behouden. 'De Veldkeuken' betreft een uniek concept, omdat het bedrijf zeer sterk gebonden is aan het landgoed en zowel de in- als verkoop in zijn directe omgeving plaatsvindt. Er worden duidelijk verbindingen met agrarische bedrijven, moestuinen en recreatieve voorzieningen in de omgeving gelegd. Het initiatief heeft daarmee betrekking op de pijlers Gelukkig Bunnik en Dynamisch Bunnik.
4.1.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
De voorgenomen ontwikkeling op de deellocatie aan de Koningslaan betreft geen wijziging van de bestemming. De bestemming 'Groen - Landgoed' blijft gehandhaafd, waarbij enkel een woning wordt wegbestemd. Het grondgebruik wijzigt niet naar een bodemgebruik waarvoor strengere eisen omtrent bodemkwaliteit gelden. De bodemkwaliteit is daarmee in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Rhijnauwenselaan 5
In het kader van de bestemmingsplanherziening is geen bodemonderzoek noodzakelijk, omdat de bestemming 'Wonen' gehandhaafd blijft. Het planologisch mogelijk maken van de productieruimte resulteert niet in een bodemgebruik waarvoor strengere eisen omtrent bodemkwaliteit gelden.
In het kader van de omgevingsvergunning is een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1: Van Dijk geo- en milieutechniek, nr. 152435, 6 juli 2017) uitgevoerd. Daaruit dient geconcludeerd te worden dat er milieuhygiënisch geen bezwaar is tegen het toevoegen van een woning binnen de bestaande bebouwing en de herbouw van de schuur. De planlocatie is geschikt voor het beoogde gebruik.
4.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
Op de betreffende deellocatie wordt er geen extra geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Het toegestane aantal woningen wordt verminderd van 2 naar 1. In het kader van de Wet geluidhinder zijn er daarom geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het plan op deze locatie.
Rhijnauwenselaan 5
Op het perceel aan de Rhijnauwenselaan 5 wordt ten opzichte van de huidige planologische situatie een woning toegevoegd. De meest nabij gelegen weg is de Rhijnauwenselaan. Dit betreft een weg met snelheidsregime van 30 km/uur. Deze weg is niet zoneringsplichtig in het kader van de Wgh.
De N411, een weg met twee rijstroken en een snelheidsregime van 80 km/uur, heeft een zonebreedte van 250 m. De afstand tot de woningen is met 370 m ruim voldoende. De deellocatie bevindt zich ook niet binnen de onderzoekszone van 400 m vanwege de ligging van de A12, omdat de minimale afstand tot de woningen 530 m bedraagt.
De afstand van de woningen tot de spoorlijn tussen Utrecht en Bunnik is minimaal 520 m en daarmee ruimschoots voldoende.
Overigens is een woning in het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan. De huidige woning is gesitueerd in het zuidoostelijke deel van de boerderij, terwijl de tweede woning is voorzien in het westelijke deel van de boerderij. De tweede woning kent daarmee een grotere afstand tot meest nabij gelegen weg, de Rhijnauwenselaan, dan de bestaande woning. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan daarom gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.1.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 µg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
Zoals in
toelichting paragraaf 4.3.1 is toegelicht leidt het voorgenomen plan ten opzichte van de huidige planologische situatie tot een afname van de verkeersgeneratie op de deellocatie aan de Koningslaan. Daarmee leidt het initiatief niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Rhijnauwenselaan 5
Uit
toelichting paragraaf 4.3.1 blijkt dat het voorgenomen plan ten opzichte van de huidige planologische situatie leidt tot een toename van 18,2 voertuigbewegingen per etmaal. Per week zal het plangebied gemiddeld aangedaan worden door 2 vrachtwagens (zie
toelichting paragraaf 4.1.4). Het aandeel vrachtverkeer bedraagt daarmee 4 van de 18,2 voertuigbewegingen. Dat komt overeen met circa 22,0 %.
Om te kunnen bepalen of de ontwikkeling 'niet in 'betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is de NIBM-tool (2016) (zie navolgende afbeelding) ingevuld. Daarbij is uitgegaan van een worst-case berekening.
NIBM-tool (2016)
Uit het invullen van de NIBM-tool blijkt dat het initiatief 'niet in 'betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstof over 2015 op de locatie bedragen respectievelijk 20 µg/m³, 12 µg/m³ en 25 µg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek bakkerij en keuken
In het kader van de Wet milieubeheer vallen de bakkerij en de keuken onder het Activiteitenbesluit milieubeheer als type B bedrijf. In de VNG-publicatie is de bakkerij een bedrijf met milieucategorie 2 (SBI code 4724, detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel). Gezien de huidige bedrijfsvoering en toekomstverwachting is aan te nemen dat het bedrijf ook in de nieuwe situatie onder dezelfde categorie blijft behoren. Door de mogelijke beperkte groei kan het bedrijf vallen onder 'broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen' (SBI code 1071, nummer 1 (v.c. < 7500 kg meel/week)) met tevens milieucategorie 2.
Milieugevoelige bestemmingen buiten het plangebied
De meest nabijgelegen woning (Koningslaan 17/19) is gelegen op een afstand van minimaal 165 m. Aan de richtafstand van 30 m in relatie tot milieugevoelige bestemmingen buiten het plangebied wordt daarmee voldaan.
Milieugevoelige bestemmingen binnen het plangebied
De richtafstand tot de woningen in het plangebied wordt niet gerespecteerd, omdat de bedrijfsactiviteiten aanpandig aan de woningen worden gerealiseerd. Er is een rapport opgesteld over de milieutechnische maatregelen met betrekking tot de bakkerij en de keuken (zie bijlage 2: TenBa, nr. 170630, 30 juni 2017). In dit rapport is rekening gehouden met 'broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen' (SBI code 1071, nummer 1), de meest milieubelastende variant. Navolgend worden de relevante milieuaspecten geur, geluid, stof en gevaar toegelicht.
Geur
In het activiteitenbesluit worden eisen gesteld ter voorkoming van geurhinder ten aanzien van de hoogte van de wasem- en bakdampafvoerkanalen. Deze dienen 2 m boven de hoogste daklijn van de binnen een straal van 25 m gelegen gebouwen uit te monden. Vanwege de rijksmonumentale status van het pand zijn deze afvoerkanalen zowel vanuit esthetisch als omgevingsperspectief niet gewenst. Het is op dit moment technisch uitvoerbaar een condensatieprincipe van bak- en wasemdampen toe te passen. Via dit systeem wordt voorkomen dat bak- en wasemdampen naar de buitenlucht afgevoerd worden. In plaats daarvan worden ze volledig binnen het pand verwerkt.
Geluid
Op de locatie zal door de bedrijfsvoering, machines en koeltechnische installaties geluid geproduceerd worden. De invloed van productiegeluiden naar de omgeving zal nihil zijn gezien de beperkte omvang van de bedrijfsvoering. Daarnaast zullen ramen en deuren zoveel mogelijk gesloten blijven, mede ook vanuit voedselveiligheidsprincipes. Er zal een 'good-housekeepingsbeleid' gevoerd worden. Op de wanden naar de aangrenzende woningen zullen extra akoestische maatregelen voor getroffen worden in de vorm van extra akoestische isolatie.
De compressors van de beoogde koelmotoren produceren geluid. Vandaar dat er uitgegaan wordt van een inpandige opstelling om geluidsoverdracht naar de omgeving te voorkomen. Deze worden tevens geluidsarm uitgevoerd en geplaatst op rubberen geluidsdemping. De condensators, die buiten geplaatst worden, worden eveneens geluidsarm uitgevoerd. Deze condensators hebben een geluidniveau van minder dan 40 dB(A) op 10 m afstand. De opstelling vindt plaats op de geplande uitbouw, bevindt zich volledig uit het zicht, is via de daken afgeschermd naar de omgeving en is door de plaatsing volledig van geluidsgevoelige objecten afgericht.
Binnen de onderneming wordt een actief beleid gevoerd op het feit dat medewerkers met de fiets of openbaar vervoer komen. Dit resulteert over de gehele dag in 5 tot maximaal 10 voertuigbewegingen, die in hoofdzakelijk de dagperiode plaatsvinden. Er worden met twee eigen bestelwagens producten getransporteerd naar de winkels en afnemers. Deze transportbewegingen vinden alléén plaats in de dagperiode (07.00 uur tot 19.00 uur). Transportbewegingen met vrachtwagens vinden ook alleen plaats in de dagperiode. Buiten deze tijdstippen worden laad- en losactiviteiten niet toegestaan. Het aantal vrachtbewegingen is overigens zeer beperkt. Doorgaans zullen tweemaal per week grondstoffen en verpakkingen aangevoerd worden.
Stof
Stuifgevoelige grondstoffen als bloem zullen niet merkbaar zijn. Buiten het pand komen geen installaties als silo’s, voor die stof kunnen produceren. Alle stuifgevoelige ingrediënten als meel en bloem zullen verpakt worden aangevoerd. Daarnaast geldt er in de bakkerijbranche, buiten de gestelde eisen in het Activiteitenbesluit, een Arboconvenant grondstofallergie. In dit Arboconvenant voor de maalindustrie en bakkerijgrondstoffensector is vastgelegd dat deze branches een actief beleid moeten voeren om de gezondheidsrisico’s van de blootstelling aan meelstof te minimaliseren. In de nieuwe situatie worden (technische) toepassingen, zoals filters op de ventilatiekanalen, aangebracht en zal de bedrijfsvoering zich richten op een ‘good-housekeepingsbeleid’ dat gebaseerd is tips, adviezen en maatregelen die genoemd zijn in de handreiking van dit convenant.
Gevaar
Er zijn op dit moment geen redenen te benoemen die gevaar voor de omgeving kunnen opleveren in dit type bedrijf. Desondanks worden navolgend de meest voorkomende onderdelen en de te nemen maatregelen beschreven.
Er zijn geen gevaarlijke stoffen aanwezig in het pand. Vandaar vind er ook geen opslag plaats van gevaarlijke stoffen. Ook zullen er geen boven- of ondergrondse opslagtanks geplaatst worden.
Er worden geen andere reinigingsmiddelen gebruikt die anders zijn dan bij huishoudelijk gebruik. De opslag is beperkt te noemen en zal naar verwachting maximaal 50 kg zijn. Deze zullen op een veilige locatie opgeslagen worden.
De gehele elektrische installatie zal worden aangelegd door een erkende installateur. Deze zal bij oplevering de gehele installatie controleren op NEN 1010. De hoofdaansluiting zal voldoen aan de eisen die het nutsbedrijf daaraan stelt.
De gehele gasinstallatie zal worden aangelegd door een erkende installateur. Deze zal bij oplevering de gehele installatie controleren en druk- en lektesten uitvoeren. De hoofdaansluiting zal voldoen aan de eisen die het nutsbedrijf daaraan stelt.
Conclusie
Door het kleinschalige en ambachtelijke karakter van de bedrijfsvoering, gecombineerd met (technische) maatregelen die reeds voorzien zijn, kan gesteld worden dat de bedrijfsvoering nagenoeg geen impact heeft op de directe omgeving. De voorgenomen ontwikkeling zal op basis van voorgaande alinea's vanuit de aspecten gevaar, geur, geluid en stof geen nadelige gevolgen hebben op de omgeving.
Planspecifiek overige milieubelastende activiteiten (buiten het plangebied)
Koningslaan 9, 11 en 13
Aangezien op de deellocatie een woning wordt wegbestemd en er geen milieugevoelige functie wordt toegevoegd, treedt er in geen geval een verslechtering ten opzichte van de huidige planologische situatie op. Het is dan ook niet noodzakelijk te toetsen of wordt voldaan aan de richtafstand van milieubelastende activiteiten in de omgeving.
Rhijnauwenselaan 5
Op de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 wordt een extra woning mogelijk gemaakt. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van de locatie. Uit een inventarisatie, op basis van het geldende bestemmingsplan, blijkt dat in de omgeving van het plangebied binnen een straal van 400 m de volgende milieubelastende activiteiten aanwezig zijn:
Locatie | Activiteit | SBI-code | Milieucategorie | Richtafstand (m) | Minimale afstand tot de woningen (m) |
Rhijnauwenselaan 7 en 14 | jeugdherberg met horeca, pension, hotel | 5510, 561 | 1 | 10 | 65 |
Rhijnauwenselaan 16 | horeca | 561 | 1 | 10 | 225 |
Rhijnauwenselaan 7b | jeugdherberg | 5510 | 1 | 10 | 125 |
Provinciale weg 114 | autohandel | 451, 452, 454 | 2 | 30 | 325 |
Rhijnauwenselaan (ter hoogte van nr. 5) | autoparkeerterrein | 5221 | 2 | 30 | 45 |
Rhijnauwenselaan (ter hoogte van nr. 16) | autoparkeerterrein | 5221 | 2 | 30 | 280 |
Rhijnauwenselaan 7a | beheerpost (kantoor) | 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | 2 | 30 | 110 |
Rhijnauwenselaan (ter hoogte van nr. 7b) | tennisbanen (met verlichting) | 931 | 3.1 | 50 | 160 |
De afstand van de woningen tot het bestemmingsvlak van de betreffende milieubelastende activiteit is bepaald aan de hand van het geldende bestemmingsplan. Uit de tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de relevante richtafstanden van milieubelastende activiteiten tot de woningen in het plangebied. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op een afstand van 300 m tot de deellocatie. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand ten aanzien van agrarische bedrijven en zal geen sprake zijn van noemenswaardige geurhinder. Geconcludeerd dient te worden dat aanwezige milieubelastende activiteiten in de omgeving geen beperking vormen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in het plangebied.
Omdat er wordt voldaan aan de relevante richtafstanden dient daarnaast gesteld te worden dat bedrijven in de omgeving niet beperkt of belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door het toevoegen van een woning in het plangebied.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Op de deellocatie op de Koningslaan 9, 11 en 13 wordt een woning wegbestemd. Daarmee is op deze locatie een kwetsbaar object minder toegestaan en treedt een verbetering op ten opzichte van de huidige planologische situatie
Op de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 wordt een kwetsbaar object extra mogelijk gemaakt. Daarnaast neemt het aantal personen op de locatie als gevolg van het initiatief toe. Om die reden is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied is zwart omcirkeld)
Ten zuiden van het plangebied is een lpg-station aanwezig. Deze risicovolle inrichting heeft een risicocontour PR 10-6 25 m en het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 150 m. De minimale afstand tot het plangebied is met 580 m ruim voldoende.
Ten zuiden van het plangebied is een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen. De risicocontour PR 10-6 bedraagt 0 m. De minimale afstand tot het plangebied bedraagt 510 m. Gezien de ruime afstand kan gesteld worden dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Verder zijn er aan de Rhijnauwenselaan woningen gesitueerd die een kleinere afstand tot de buisleiding hebben.
Geconcludeerd dient te worden dat er geen belemmeringen zijn wat betreft externe veiligheid en het plan uitvoerbaar is.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in eht waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel Samen werken een een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt het Hoogheemraadschap samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven.
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
4.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van de ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van de watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Volgens de 'Beleidsregels op grond van de Keur' van het Hoogheemraadschap dient een toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied in de vorm van open water of berging op eigen terrein te worden gecompenseerd. Het minimaal benodigd oppervlak open water bedraagt 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak.
Op de deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 vinden geen fysieke ingrepen plaats en wordt voldaan aan het 'standstill beginsel'.
Op de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 worden de houten schuur (90 m²) en de mestvaalt (40 m²) gesloopt. Er wordt bebouwing toegevoegd in de vorm van de kas (40 m²) en de verbinding tussen de stallen (24 m²). De afname van het oppervlak dat bebouwd is bedraagt 66 m². De ruimte op het erf tussen de bebouwing is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. Ten opzichte van de huidige situatie zal geen of nauwelijks verharding toegevoegd worden. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de norm van 1.000 m² verhardingstoename in landelijk gebied.
Op de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan is de afvoer van hemelwater ontkoppeld van de afvoer van afvalwater. Het hemelwater infiltreert in de bodem, terwijl het afvalwater via het gemeentelijk riool wordt afgevoerd.
Beide deellocaties zijn gelegen in de nabijheid van de Kromme Rijn. De sloop van de houten schuur en de bouw van de kas aan de Rhijnauwenselaan 5 leiden niet een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' uit het geldende bestemmingsplan wordt niet overgenomen, omdat het plangebied niet langer tot de waterkering behoort. Overleg met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft dit uitgewezen en bevestigd.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.3.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
Op de deellocatie wordt geen extra functie mogelijk maakt, maar slechts één woning wegbestemd. Daarmee is er sprake van een lagere verkeersgeneratie en treedt er een verbetering op ten opzichte van de huidige planologische situatie. Een nadere toelichting op de verkeersgeneratie op de locatie kan daarom achterwege blijven.
Rhijnauwenselaan 5
Bij een vrijstaande koopwoning in het buitengebied bedraagt de verkeersgeneratie 8,2 voertuigbewegingen per etmaal per woning. Bij 2 woningen bedraagt de verkeersgeneratie 16,4 voertuigbewegingen per etmaal. De verkeersgeneratie van de productieruimte bedraagt maximaal 10 voertuigbewegingen per etmaal (zie
toelichting paragraaf 4.1.4).
De totale verkeersgeneratie bedraagt 26,4 voertuigbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de bestaande situatie (één woning) treedt een toename van 18,2 voertuigbewegingen per etmaal op. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in de periode voor 2010, ten tijde van het agrarische bedrijf, sprake was van een hogere verkeersgeneratie. Daarom is het aannemelijk dat het verkeerssysteem berekend is op een hoger aantal voertuigbewegingen. Tegelijkertijd zullen de voertuigbewegingen op landgoed Nieuw Amelisweerd afnemen door de verplaatsing van de productieruimte, waardoor de feitelijke toename van het aantal voertuigbewegingen lager zal zijn dan 18,2 voertuigbewegingen per etmaal.
De bereikbaarheid van het perceel dient aangemerkt te worden als goed, omdat het perceel via de Rhijnauwenselaan in directe verbinding staat met de N411. Op het perceel is er voldoende ruimte om te laden en te lossen zonder dat het hinder voor de omgeving oplevert.
4.3.2 Parkeren
In 2008 is de Nota Parkeernormen Bunnik opgesteld. De toepassing van de ASVV-systematiek heeft geleid tot een toekenning van de volgende drie verschillende zones in de gemeente Bunnik:
- zone 1: centrum Bunnik, stationsgebied Bunnik, centrum Odijk, centrum Werkhoven;
- zone 2: Bunnik en Odijk, de zone is bepaald door uit te gaan van een maximale loopafstand van 150 meter vanuit zone 1;
- het overige deel van de bebouwde kom van Bunnik, Odijk en Werkhoven, tezamen met het buitengebied van gemeente Bunnik.
In de ASVV 2004 is per zone, voor elke functie (wonen, werken, voorzieningen etc) een minimum en een maximum parkeerkencijfer bepaald. Om te komen tot een op de gemeente Bunnik afgestemde parkeernorm is de volgende rekenmethode toegepast: Van de in de ASVV aangegeven minimum en maximum parkeerkencijfers, ingedeeld per zone is het gemiddelde genomen. Dit gemiddelde wordt vermeerderd met 15%, hetgeen resulteert in een parkeernorm voor alle voorkomende functies, ingedeeld per zone (zie tabel II in de Parkeernota). Deze vermeerdering met 15% van het gemiddelde parkeerkencijfer vloeit voort uit de constatering van het bovengemiddeld hoge autobezit in gemeente Bunnik.
De per functie aangeduide parkeernorm betreft te allen tijde het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein. De bepaalde parkeernormen zijn inclusief de vereiste parkeerplaatsen voor bezoekers, welke eveneens op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. In de nota wordt ten aanzien van de parkeernormen uitgebreid ingegaan op specifieke thema’s en speciale doelgroepen. Hiermee wordt gedoeld op de interpretatie en toepassing van parkeernormen voor bijvoorbeeld parkeeraanbod op eigen erf, de realisatie van mindervalide parkeerplaatsen, verschillende woonvormen voor specifieke doelgroepen, arbeidsplaatsen etc. In bepaalde specifieke gevallen kan besloten worden om af te wijken van de in deze nota bepaalde parkeernorm. Deze keuze is echter te allen tijde ter beoordeling van het college van Burgemeester en Wethouders. Het college van B&W kán in uitzonderingsgevallen besluiten om aan een initiatief vrijstelling te verlenen van de vereiste parkeernorm. Om tot een afgewogen besluit te komen betreffende het verlenen van een vrijstelling van de parkeernorm zijn voorwaarden en alternatieve oplossingsrichtingen opgenomen.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
Op de deellocatie wordt geen extra functie mogelijk maakt, maar slechts één woning wegbestemd. Daarmee is er sprake van een lagere parkeerbehoefte en treedt er een verbetering op ten opzichte van de huidige situatie. Een nadere toelichting op de parkeerbehoefte op de locatie kan daarom achterwege blijven.
Rhijnauwenselaan 5
In de Nota Parkeernormen van de gemeente Bunnik ligt de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan in 'zone 3 - bebouwde kom/buitengebied'. Bij woningen (> 60 m²) in de dure sector (koop > 236.000 euro) bedraagt de parkeernorm 2,2 parkeerplaatsen per woning. Bij 2 woningen bedraagt de parkeerbehoefte 4,4 parkeerplaatsen.
De parkeernorm van bedrijvigheid (arbeidsextensief/bezoekersextensief) bedraagt 0,9 per 100 m² bvo. De productieruimte is arbeidsextensief en bezoekersextensief, omdat er relatief weinig bezoekers en werknemers aanwezig zullen zijn in verhouding tot de oppervlakte van het bedrijfsoppervlak. De bezoekers zullen voornamelijk bestaan uit leveranciers en afnemers. De productieruimte heeft een oppervlak (totale vloeroppervlak van de boerderij - woonruimtes) van circa 600 m². De parkeerbehoefte van de productieruimte bedraagt 6 x 0,9 = 5,4.
De totale parkeerbehoefte bedraagt 9,8 parkeerplaatsen. Op het perceel is voorzien in de realisatie van 10 parkeerplaatsen (zie
toelichting paragraaf 2.3). Het parkeren kan daarmee volledig op eigen terrein opgelost worden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Op de deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 vinden geen fysieke ingrepen plaats. Daarmee is uitgesloten dat beschermde flora en fauna gehinderd worden of dat wettelijk beschermde natuurgebieden negatief worden beïnvloed.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in of in de omgeving van de Natura 2000-gebied. De oever van de Kromme Rijn behoort tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 is daarmee deels gelegen binnen het NNN. De te slopen en te realiseren bebouwing bevindt zich echter buiten het NNN (zie navolgende afbeelding). Verder vinden er geen fysieke ingrepen plaats binnen het NNN. Bij het NNN is er geen sprake van externe werking. Daarmee zijn er geen beperkingen wat betreft gebiedsbescherming. Navolgend wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Ligging NNN
Soortenbescherming
Voor de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 is een quickscan naar beschermde soorten (zie bijlage 3: Bureau Waardenburg, nr. 17-0062/17.01113, 16 februari 2017) uitgevoerd.
Algemeen voorkomende soorten
Voor de soorten huisspitsmuis, bosmuis, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling. Om invulling te geven aan de zorgplicht dienen de navolgende maatregelen (zie randvoorwaarden) voorafgaand en/of tijdens de sloop, renovatie en nieuwbouw te worden genomen.
Vleermuizen
De sloop, nieuwbouw en renovatie leiden niet tot effecten op vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen, omdat het plangebied die functies niet heeft. Wel kan de bestaande boerderij een functie hebben als vaste rust- en verblijfplaats. Bij de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de navolgende randvoorwaarden.
Vogels
Binnen het plangebied kunnen vogels tot broeden komen in de periode van maart tot augustus. Eventuele verstoring en/of vernietiging van nesten van de betreffende vogels is niet van invloed op de gunstige staat van instandhouding van betreffende soorten, omdat ze algemeen voorkomen en het plangebied een geringe oppervlakte beslaat. Overtreding van verbodsbepalingen is niet aan de orde (het betreft geen soorten met een jaarrond beschermd nest).
Randvoorwaarden
De volgende randvoorwaarden zijn opgesteld op basis van de resultaten van het onderzoek:
- Het nagaan van of vleermuizen gebruik maken van de boerderij middels een onderzoek conform het vleermuisprotocol (vier onderzoeksronden gedurende de periode van april tot september).
- Vanuit de zorgplicht wordt aanbevolen de beplanting te verwijderen en de werkzaamheden aan schuren en boerderij uit te voeren buiten de periode van maart tot augustus. Ook na het eventueel vóór het broedseizoen verwijderen van de begroeiing dient vervolgens buiten het broedseizoen gewerkt te worden, omdat zwaluwen en dergelijke evengoed dan broeden.
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan De sloop- en bouwactiviteiten in en rondom de boerderij zijn mogelijk. Tijdens de uitvoering kunnen negatieve effecten optreden voor vleermuizen en broedvogels. Mits de juiste maatregelen (zie randvoorwaarden) worden getroffen zijn effecten echter uitgesloten. De mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten vormen dan ook geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.
Vleermuizeninventarisatie
Er wordt een nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd. De tussenrapportage van de eerste en twee inventarisatie (zie bijlage 4: Ruimte voor Advies, 7 juli 2017) toont aan dat renovatie van de boerderij niet leidt tot verstoring of vernieling van zomer- of kraamverblijfplaatsen van vleermuizen. Er volgen nog twee veldbezoeken in de paarperiode, waarvan de laatste medio september zal plaatsvinden, om na te gaan of er in het plangebied paarverblijfplaatsen aanwezig zijn.
Indien een paarverblijf wordt aangetroffen dan zijn mitigerende maatregelen nodig om negatieve effecten zoveel mogelijk teniet te doen. Gezien de beperkte omvang van het project en het feit dat hooguit één (of bij uitzondering twee) paarverblijf kan worden aangetroffen brengt dit de haalbaarheid van de bestemmingsplanwijziging niet in gevaar. Paarverblijfplaatsen van de te verwachten soorten zijn namelijk relatief makkelijk te vervangen.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente Bunnik een archeologische beleidskaart laten ontwikkeling. Deze kaart is op 13 oktober 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische monumenten en verwachtingszones aangegeven die de basis vormen voor de bescherming van de archeologische waarden.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Bunnik.
Fragment archeologische beleidskaart gemeente Bunnik (plangebied is globaal zwart omcirkeld)
Op deellocatie aan de Koninglaan 9, 11 en 13 vinden geen bodemingrepen plaats. Daarom zal de bodem niet extra verstoord worden en zullen de aanwezig archeologische waarden behouden blijven.
De deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 is deels gelegen in een gebied met een hoge verwachting en deels in een gebied met een lage verwachting. In een gebied met een hoge archeologische waarde is bij bodemingrepen dieper dan 0,50 m -mv en groter dan respectievelijk 500 m² het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze norm komt overeen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' in het geldende bestemmingsplan. De bodemingrepen in dit gebied bestaan enkel uit graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van kas. Deze kas heeft een oppervlakte van circa 40 m². Archeologisch onderzoek is gezien deze beperkte oppervlakte niet vereist.
In het gebied met een lage archeologische verwachting wordt de vervallen schuur gesloopt. Bij de sloopwerkzaamheden wordt de bodem niet extra verstoord.
Geconcludeerd dient te worden dat er geen belemmeringen zijn wat betreft archeologie en het plan uitvoerbaar is.
4.6 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Koningslaan 9, 11 en 13
De bebouwing op deze deellocatie betreft respectievelijk een MIP-pand (koetshuis) en een rijksmonument (landhuis). Omdat er geen fysieke ingrepen plaatsvinden op het terrein is het uitgesloten dat cultuurhistorische waarden op deze locatie verloren gaan of worden aangetast.
Rhijnauwenselaan 5
De boerderij 't Goed ten Rhijn is aangemerkt als rijksmonument. De overige bebouwing heeft geen beschermde status. Navolgende afbeelding toont een historische foto van het perceel.
Historische foto
Om te bepalen of de cultuurhistorische waarden op het perceel behouden blijven zijn adviezen uitgebracht door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), de provincie Utrecht en de commissie ruimtelijk kwaliteit van de gemeente Bunnik (MooiSticht).
RCE
De RCE heeft d.d. 6 april 2017 een positief advies uitgebracht. Er is in het voorgenomen plan rekening gehouden met de monumentale waarden van de stallen en de benodigde ingrepen voegen zich hier goed naar. Bovendien is het plan op meerdere niveaus een goede herbestemming. Het draagt bij aan het hergebruik van leegstaande bebouwing en in toenemende mate leegkomend agrarisch vastgoed. Verder betreft de productieruimte een passende functie die ook bijdraagt aan het geheel van de buitenplaats. Bij het advies heeft de RCE de volgende relevante aandachtspunten:
- De aansluiting van de zuidwestgevel van de boerderij op de nieuw op te richten kas. Deze buitengevel kent nu drie stalramen. Het RCE geeft aan dat de kas zelfstandig kan functioneren met de daarin voorziene buitendeuren en zonder schuifpuien tussen de kas en de boerderij.
- Het toepassen van staande verticale dakramen in plaats van vierkante of horizontaal georiënteerde dakramen.
- Het uitvoeren van de nieuwe puien in een donkere kleur (grijs) te laten uitvoeren, zodat zoveel mogelijk het idee van een ‘gat’ benaderd wordt.
- Het intact laten of het afschermen van de bestaande stalvloer met grup onder de nieuw aan te brengen vloer, zodat deze als het ware ‘archeologisch’ wordt opgeborgen.
Naar aanleiding van het positieve advies d.d. 6 april 2017 heeft de RCE een vervolgadvies uitgebracht. Uit dit vervolgadvies komt naar voren dat de aanpassing van het plan in de door de RCE gewenste oplossingsrichting heeft plaatsgevonden. Hiermee is in voldoende mate tegemoet gekomen aan de gemaakte opmerkingen (zie eerdergenoemde punten).
Provincie Utrecht
De provincie Utrecht geeft in het advies d.d. 2 april 2017 aan zich te kunnen vinden in de hoofdopzet van de verbouwing en de nieuwbouw van de boerderij ten behoeve van de productieruimte. De provincie heeft als aandachtspunt om een lager aantal dakramen in een smalle, meer ondergeschikte variant uit te voeren. Verder verzoekt provincie de parkeerplaatsen niet aan te leggen in de nabijheid van de kazematten.
In een recent advies d.d. 6 juli 2017 geeft de provincie Utrecht aan dat het plan op een aantal punten is aangepast. Er is gekozen voor smallere, meer ondergeschikte ramen. De zijgevels van de voormalige schuur hebben andere, minder langwerpige ramen gekregen. Beide raampartijen passen meer bij het karakter van de monumentale boerderij.
De provincie beveelt aan om de ramen in de kapschuur aan de noordoost- en zuidwestzijde op een gelijke wijze vorm te geven. Daarnaast is het advies om de parkeerplaatsen uit het zicht vanaf het jaagpad en de entree te laten vallen en voldoende afstand tot de kazematten te houden. Met inachtneming van deze punten stemt de provincie Utrecht in met het plan.
Commissie ruimtelijke kwaliteit gemeente Bunnik
De commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Bunnik heeft d.d. 31 maart 2017 in een gecombineerd welstand- en monumentadvies positief geadviseerd over de sloop van de houten schuur en de herbouw van de kapschuur. De aandachtspunten van de commissie komen overeen met de punten van de RCE en de provincie Utrecht.
In aansluiting op het advies van 31 maart 2017 geeft de commissie d.d. 4 juli 2017 aan dat de parkeerplaatsen de toegang tot het naastgelegen agrarische perceel belemmeren. Daarom is het advies om de parkeerplaatsen te verplaatsen in de richting van de kazematten, maar hier wel los van te blijven. Het behoud van het zicht op de boerderij speelt bij de precieze plaatsing een belangrijke rol. Verder bevestigt de commissie dat het ontwerp op een juiste manier is aangepast aan de hand van eerdere opmerkingen (d.d. 31 maart 2017). Het uiteindelijke gecombineerde welstand- en monumentenadvies is positief. De nieuwe functies betekenen weliswaar enkele ingrepen in het monument, maar de monumentale waarden blijven voldoende intact en met de nieuwe functies blijft het monument behouden.
Conclusie
De positionering van de parkeerplaatsen (zie overzichtstekening in
toelichting paragraaf 2.3) komt niet volledig overeen met de adviezen van de RCE, de provincie Utrecht en de commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Bunnik. De gewenste positionering van de parkeerplaatsen is wel besproken met deze instanties en akkoord bevonden, maar niet geland in de adviezen. Het punt waarop de positionering van de parkeerplaatsen niet overeenkomt met de adviezen is dat geen afstand van één van de kazematten wordt gehouden. Hiervoor is gekozen omdat de parkeerplaatsen anders het (toekomstige) Bunkerpad, dat tussen de kazematten in het weiland slingert, in de weg zit. Verder is het vanuit ruimtelijk oogpunt niet gewenst om de parkeerplaatsen nabij de openbare parkeerplaats van het landgoed te positioneren, omdat dat resulteert in een grotere concentratie auto's, terwijl de bomengroep de openbare parkeerplaats nu passend afschermt. De aanbevelingen om afstand te houden tot zowel de entree, de boerderij als het jaagpad zijn wel verwerkt in het plan. De positionering van de parkeerplaatsen is gezien het voorgaande binnen de mogelijkheden op het perceel gerechtvaardigd.
Geconcludeerd dient te worden dat de opmerkingen van de RCE, de provincie Utrecht en de commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Bunnik zijn verwerkt in het voorgenomen plan. De cultuurhistorische waarden van het rijksmonument blijven daarmee in voldoende mate behouden.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Artikelsgewijze toelichting
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Landgoed
Voor de deellocatie aan de Koningslaan 9, 11 en 13 is de bestemming 'Groen - Landgoed' opgenomen. Deze bestemming komt, met uitzondering van het toegestane aantal woningen (1 in plaats van 2), volledig overeen met het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'.
Artikel 4 Wonen
Voor de deellocatie aan de Rhijnauwenselaan 5 is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn 2 woningen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bakkerij' een bakkerij, keuken, werkruimte en bijbehorende voorzieningen als een opslagruimte, spoelkeuken, personeelsruimte en koel- en vriescel toegestaan. Verder is ter plaatse van de aanduiding 'kas' een kas toegestaan.
Er is een maximum oppervlak van 110 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dit maximum oppervlak is gebaseerd op het gezamenlijke oppervlak van de kas (40 m²) en de her te bouwen kapschuur (70 m²). De hooiberg betreft een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omdat het niet met wanden omsloten is. Om die reden is het oppervlak van de hooiberg niet meegenomen in het maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 4' komen volledig overeen met het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' en de standaarden van de gemeente Bunnik. Een nadere toelichting hierop is daarom overbodig.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor de instandhouding van het ter plekke aanwezige landschapstype, rijksmonumenten en MIP-panden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en aanduidingen - onder voorwaarden - te wijzigen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkelingen van de locaties zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemers. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente. De kosten voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend. Verder is voorafgaand aan de planologische procedure een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst afgesloten tussen de gemeente Bunnik en de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Er heeft al vooroverleg plaatsgevonden met provincie Utrecht, Rijksdienst voor cultureel erfgoed (RCE) en de Omgevingsdienst regio Utrecht. De reacties van de genoemde partijen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
6.2.3 Participatie
Er is op 27 juni 2016 een overleg voor alle bewoners van buurtschap Vinkenbuurt georganiseerd. Bij dit overleg was één persoon aanwezig. De overige bewoners hebben geen bezwaar tegen het initiatief. De aanwezige persoon heeft twee aandachtspunten aangegeven. Ten eerste vraagt ze zich af of de tuinkas niet voor andere doeleinden, zoals workshops en dergelijke, zal worden gebruikt waardoor er te veel reuring ontstaat. Dit zal niet het geval zijn, omdat de kas gebruikt zal worden voor privégebruik en het kweken van voornamelijk kruiden. Indien de kas op een andere wijze gebruikt wordt dan toegestaan zal hier handhavend tegen worden opgetreden. Ten tweede geeft ze aan dat de kas naar haar mening mogelijk tot ongewenste zonreflectie voor de omgeving leidt. Deze zonreflectie vindt echter op slechts een beperkt deel van de dag plaats, afhankelijk van het seizoen en de weersomstandigheden. Verder kan met het plaatsen van een zonnescherm voor het glas de zonreflectie worden beperkt.
Op 21 november 2016 is er een informatiebijeenkomst geweest voor omwonenden en belanghebbenden. Op deze goed bezochte avond werd het plan gepresenteerd en konden vragen gesteld worden. De reacties waren veelal positief. Er worden daarom geen bezwaren tegen het plan verwacht. Er is immers draagvlak onder omwonenden en andere betrokkenen.
Op 7 juli 2017 heeft een tweede informatiebijeenkomst voor omwonenden plaatsgevonden. Daarbij waren 3 personen aanwezig, waaronder de voorzitter van het buurtschap Amelisweerd-Rhijnauwen. Tijdens het overleg zijn de tussentijdse wijzigingen en de overwegingen daarbij toegelicht. De aanwezige omwonenden waren positief over het (gewijzigde) plan en voelden zich voldoende geïnformeerd.
6.2.4 Verslag zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 augustus 2017 tot en met 5 oktober 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend en een informele reactie gegeven. In de Nota zienswijzen, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, is de zienswijze voorzien van een gemeentelijke reactie.