direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Odijk Ter Borch
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie van Het Burgje, gelegen aan de westzijde van Odijk (gemeente Bunnik), worden in het entreegebied van het project 'Buurtschappen van Odijk' drie woningen ontwikkeld. De Buurtschappen van Odijk bestaat uit een nieuwbouwproject van circa 150 woningen. De gekozen opzet gaat uit van drie woningen op ruime vrije kavels ten zuidwesten van de entreeweg. De woningen zullen een hoogwaardige manier landschappelijk ingepast worden en vormen zo een landschappelijke markering van de toegangsweg.

De realisatie van deze drie vrije sectorwoningen vloeit voort uit een overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemer ter afronding van het bestemmingsplan 'Buurtschappen van Odijk'. De gemeenteraad heeft kaders voor de ontwikkeling van dit plangebied vastgesteld, ter uitvoering van deze overeenkomst (zie paragraaf 2.3 Kaders planontwikkeling).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Odijk (gemeente Bunnik) en beslaat in totaal circa 2.400 m2.

Het plangebied wordt begrensd door de Burgweg aan de zuidzijde, de nieuwbouwontwikkeling 'Buurtschappen van Odijk' aan de noordzijde, de hoofdontsluitingsweg naar de nieuwbouwontwikkeling aan de noordoostzijde en Weteringsdijk aan de zuidwestzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0003.jpg"

Afbeelding 1: Plangebied op topografische kaart van 2019

Bron: www.topotijdreis.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0004.jpg"

Afbeelding 2: Luchtfoto met plangebied

Bron: www.topotijdreis.nl

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Vinkenburg' (vastgesteld 12 september 2013). De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', met de gebiedsaanduiding 'Overig - landschapstype stroomgordel' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0005.jpg"

Afbeelding 3: Geldend bestemmingsplan: Vinkenburg

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl


De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' zijn bestemd voor agrarische gronden waar sprake is van landschappelijke waarden. De te behouden en ontwikkelen landschapswaarden in deze bestemming genieten bescherming. Het plangebied is specifiek aangeduid als landschapstype 'Stroomgordel'. Dit betekent dat bij het agrarische gebruik rekening dient te worden gehouden met dit landschapstype. Het beleid is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van het oeverwallenlandschap met het (half) open landschapsbeeld en plaatselijk weidevogelgebied, landschapselementen en een rechtlijnig en daarmee karakteristiek verkavelingspatroon als kernkwaliteiten.


Bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen en te bebouwen oppervlakten van in totaal groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, zal een zelfstandige planologische procedure doorlopen moeten worden.

1.4 Opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting (inclusief bijlagen). De onderhavige toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.

De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan geformuleerd. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische aspecten en bestemmingen van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Afgesloten wordt met hoofdstuk 6 waarin de focus op de aspecten economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (de procedure) ligt.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Huidige situatie

Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied van de gemeente Bunnik aan de westzijde van de N229 en de kern Odijk en ligt ten noorden van de Burgweg (N410). Het gebied waar de woningen zijn gepland, beslaat een oppervlakte van circa 2.400 m². Het plangebied is agrarisch in gebruik als maïsland.

Het plangebied is gesitueerd op de oude stroomruggen en oeverwallen uit de periode van vóór de dam bij Dorestad in de 9e eeuw; toen de Rijn zich hier nog door het landschap vlocht. Deze relatief hooggelegen (en dus droog) zavelige overslaggronden vormden zowel toen als nu een goede vestigingsplaats voor bewoning en landbouw. In afbeelding 4 is te zien dat het plangebied ligt in Rd90A VII, zware zavel/lichte klei en bRn46C VI, zware klei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0006.png"

Afbeelding 4: Uitsnede bodemkaart

Bron: Stiboka

De monumentale boerderij met een hoogstam kersenboomgaard 'Het Burgje', waar het naastgelegen buurtschap naar genoemd is, ligt op de westrand van de stroomrug aan de Vlowijkse wetering en kijkt uit over het aangrenzende open komgebied met een opstrekkende slagenverkaveling. De Weteringsdijk en de Burgweg vormden van oudsher al de verbinding tussen de boerderij en de rivier en het dorp, dat met de kerk op de hoge oeverwal in een bocht van de Kromme Rijn ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0007.png"

Afbeelding 5: Kruikhuisboerderij het Burgje

De omgeving van het plangebied is in de loop van de jaren nauwelijks veranderd (zie afbeelding 6). De gronden hebben hun agrarische functie al die jaren behouden. Ook de karakteristieke slagenverkaveling is door de jaren heen zichtbaar gebleven. Langs de Burgweg en Vinkenburgweg is in de loop van de jaren een aantal boerderijen uitgebreid en nieuw gerealiseerd. De boerderijen Het Burgje en Het Uilegat zijn al sinds 1850 zichtbaar op de kaart en nog steeds aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0008.jpg"

Afbeelding 6: Topografische kaarten tussen 1815 en 2017

Bron: www.topotijdreis.nl

Ontwikkeling Buurtschappen van Odijk

Ook Odijk zelf is in de loop van de jaren steeds verder uitgebreid; daarbij hebben de N229 en de Kromme Rijn lange tijd de buitengrenzen bepaald. Het uitbreidingsplan van 'Buurtschappen van Odijk' dat ten noorden van het plangebied wordt gerealiseerd, vormt hierop een uitzondering. Het plangebied bevindt zich langs de nieuw aan te leggen toegangsweg van deze nieuwe wijk. De drie nieuwe woningen zullen de entree markeren van de nieuwe woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0009.png"

Afbeelding 7: gemeentelijk schetsontwerp met verkaveling

Bron: Principeverzoek d.d. 24-01-2019

Het plan 'Buurtschappen van Odijk' bestaat uit een cluster van twee buurtschappen met een programma van circa 150 woningen op 6 hectare (zie afbeelding 7). De stedenbouwkundige opzet van het nieuwbouwwijkje Buurtschappen van Odijk speelt in op het principe van de historische boerenerven op de oeverwallen in dit open buitengebied, waarbij met verschillende ruimtelijke middelen de schaal wat wordt verdicht. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan nieuwe elementen als houtwallen, hakhoutbosjes gecombineerd met behoud van boomgaarden, watergangen en oude boerderijen. Dit landschapsbeeld van de komgronden met opstrekkende verkaveling en doorkijkjes biedt daardoor goede mogelijkheden voor de inpassing van kleinschalige buurtschappen op stroomruggen. De voormalige monumentale krukhuisboerderij Het Burgje krijgt een functie als ontmoetingshuis.

Het buurtschap is intern ontsloten door middel van een min of meer vierkant wegencircuit en wordt ontsloten via twee bestaande wegen, de Vinkenburgweg aan de noordzijde en de Weteringsdijk aan de westzijde. Dit betreffen tertiaire ontsluitingen die geen directe verbinding met het dorp en de N229 opveren. Aan de zuidoostzijde is het gebied ontsloten via de de weg Ter Borch op de Burgweg (N410). Deze weg geeft rechtstreeks aansluiting op de N229 en de dorpskern van Odijk en dient als centrale toegangsweg.

Vanaf de Burgweg is er in noordelijke richting zicht op een nog open landschap met dubbele gesloten houtwal. De buurtschap zal daarachter worden gebouwd en is daardoor nauwelijks zichtbaar vanaf de Burgweg. Om duidelijk te maken dat hier een woonwijk ligt die onderdeel uitmaakt van Odijk, is het wenselijk dat de nieuw ontsluitingsweg duidelijk herkenbaar wordt als entree naar de nieuwe wijk. Alleen laanbomen zullen naar verwachting niet het benodigde effect opleveren. Het toevoegen van woningen langs deze weg, markeert de entreesituatie naar een nieuw bebouwd gebied en legt een ruimtelijke verbinding tussen de kern Odijk en de bebouwing van de Buurtschappen. Het plangebied wordt daarmee een ruimtelijk herkenbare plek in het landschap.

2.2 Toekomstige situatie

De ontsluitingsweg naar de 'Buurtschappen van Odijk', Ter Borch, bestaat uit twee rijbanen. Laanbomen aan weerszijden van de toegangsweg geeft de entree de uitstraling van een buurtontsluitingsweg. Om de entree naar de buurtschappen herkenbaarder te maken, gaat voorliggend plan uit van de realisatie van drie woningen aan de zuidwestzijde van deze ontsluitingsweg (zie afbeelding 8 en 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0010.png"

Afbeelding 8: Bovenaanzicht geplande woningen

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0011.png"

Afbeelding 9: Zijaanzicht vanaf de Burgweg

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

De drie woningen krijgen ieder een eigen ruime kavel van circa 700 - 800 m2 met eigen ontsluiting. De woningen staan op enige afstand van de weg. De rooilijn van de woningen ligt evenwijdig aan de entreeweg. De voorgevel is georiënteerd op de entreeweg naar Het Burgje. Qua architectuur vormen de woningen één familie in vormentaal en materiaalgebruik. De woningen kijken over de agrarische gronden uit op Odijk. De woning op de hoek met de Burgweg kijkt uit over de Burgweg en het landschap daarachter en markeert met zijn architectuur de entree naar het plan de Buurtschappen.

Vanwege de ligging aan de entreeweg wordt met betrekking tot bebouwing qua goot- en bouwhoogte dezelfde maatvoering aangehouden als die van de Buurtschappen van Odijk. Dit betekent dat een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter wordt gehanteerd. De bebouwing mag bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De kaprichting van de drie woningen staat haaks op de entreeweg. Het hoofdvolume van de vrijstaande woningen ligt aan beide zijden mimimaal 3,5 meter af van de zijerfgrenzen. Garages dienen een minimale afstand van 2,6 meter te hebben ten opzichte van de zijerfgrens. De inhoud van de woningen bedraag circa 800m3.

In lijn met gemeentelijk en provinciaal beleid wordt nadrukkelijk ingezet op duurzaam bouwen. Met het oog op bewustwording worden diverse duurzaamheidsmaatregelen ook zichtbaar gemaakt in de architectuur. De woningen krijgen geen aansluiting op het gasnet.

Met de landschappelijke, gebiedseigen beplanting en de kwalitatief hoogwaardige architectuur van de woningen geeft het nieuwe buurtschap al bij de entree haar visitekaartje af. Bovendien krijgt het gebied hiermee een duidelijk herkenbare entree met een eigen identiteit. Komend van of gaand naar Odijk zal bebouwing op deze plek bijdragen aan de herkenning van de eigen woonplek; het bevordert het gevoel van 'thuiskomen'.

2.3 Kaders planontwikkeling

De gemeenteraad van Bunnik heeft op 13 februari 2020 besloten over kaderstelling van deze planontwikkeling. Het gaat daarbij om kaders over de volgende aspecten:

  • Stedenbouwkundig;
  • Ruimtelijke kwaliteit / beeldkwaliteit;
  • Landschappelijke inpassing;
  • Openbare Ruimte en parkeren;
  • Klimaatadaptatie: voorkomen van wateroverlast;
  • Duurzaamheid/archeologie/luchtkwaliteit;
  • Vervolgproces en communicatie;
  • Financiën.


Deze kaders zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

2.4 Beeldkwaliteit

Voor de beoogde woningbouwontwikkeling in het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan maakt als bijlage deel uit van de plantoelichting en zal samen met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Naast een analyse en beschrijving van het plan is in het beeldkwaliteitsplan de gewenste beeldkwaliteit van de architectuur beschreven. Voor een nadere beschrijving van de beoogde beeldkwaliteit wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan zelf (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan en Landschappelijk inpassingsplan).

2.5 Landschappelijke inpassing

Voor de ruimtelijke inpassing van het plan is voorzien in beplanting langs de buitenranden. Hierdoor wordt de landschappelijke relatie met de dorpskern verder versterkt. De noordgrens wordt gevormd door de bestaande houtwal / strook met struiken en heesters op deze plek. Aan de westzijde worden langs de watergang elzen ingeplant ter afscherming van de aanwezige woningen langs de Weteringsdijk. Langs de entreeweg naar de Buurtschappen van Odijk wordt begeleidende laanbeplanting gerealiseerd om de functie van de entreeweg te benadrukken (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan en Landschappelijk inpassingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0012.png"

Afbeelding 10: Vogelvlucht vanaf de Burgweg

Bron: Adviesbureau Haver Droeze

In verband met de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai vanaf de Burgweg zullen bij de woning nabij die weg maatregelen getroffen moeten worden om een goed binnenklimaat te realiseren. In paragraaf 4.8 Geluid wordt dit verder toegelicht. Een mogelijke maatregel is een geluidswerende voorziening. In verband met de landschappelijke inpassing krijgt een geluidswerende voorziening een 'groene' uitstraling.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk / functioneel relevant is voor het

plangebied en de hier beoogde ontwikkeling. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als facet- en

sectorbeleid op de verschillende beleidsniveaus.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend: Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar: Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig: Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Toetsing

Gezien de aard, omvang en ligging van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling in dit plan zijn niet direct nationale belangen in het geding. Het relevante beleidskader wordt in dit geval gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking

getreden. Dit besluit bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken, zoals opgenomen in

de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn opgenomen. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Bij de inwerkingtreding van het Barro waren zes 'projecten' beschreven: Project

Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied,

Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Na de publicatie van het Barro, is het besluit per 1 oktober 2012 gewijzigd. Met de wijziging zijn

algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro

onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in

het plan een vrijwaringzone van een Rijksvaarweg ligt. Verder staat in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die

uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen

belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties,

kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, het Natuurnetwerk Nederland

(NNN), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Toetsing

Het plangebied ligt in het Barro-gebied 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Het

betreft in dit geval de Romeinse Limes (titel 2.13 uit het Barro). In Nederland zijn diverse restanten van de Romeinse beschaving te vinden. De Limes is hierin een bijzonder onderdeel vanwege zijn schaal en aaneengesloten (internationale) structuur.

In artikel 2.13.4 van het Barro is bepaald dat de provinciale verordening regels moet bevatten die

bewerkstelligen, dat een bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die deze

kernkwaliteiten aantasten. Deze toetsing is uitgewerkt in paragraaf 3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:

ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt op grond van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:2015:9221 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953)) dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.

De voorziene ontwikkeling ziet op de ontwikkeling van 3 woningen en wordt daarom niet aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Toetsing

Op basis van de voorgaande beschrijving blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking' niet aan de orde is.

3.1.4 Crisis- en herstelwet

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels voor versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Met de Chw zijn een aantal procedurele versnellingen geregeld. Hierdoor kan een gemeente of provincie bijvoorbeeld sneller een besluit nemen over een ruimtelijk plan. Concrete projecten waar de versnellingen voor gelden staan in bijlage 2. Categorieën besluiten of plannen staan in bijlage 1. Het gaat daarbij om:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Toetsing

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan staat niet in bijlage 2 en voldoet niet aan de voorwaarden van de categorieën in bijlage 1.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (vastgesteld 2 februari 2013, laatste herijking vastgesteld 12 december 2016) geeft de ruimtelijke visie van de provincie Utrecht weer. Provincie Utrecht heeft een visie die zich richt op een duurzame leefomgeving, het beschermen van kwaliteiten, vitale dorpen en steden en een dynamisch landelijk gebied.

Duurzame leefomgeving

Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. De provincie stimuleert met het beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden. De kwetsbaarheden kunnen versterkt worden door klimaatverandering.

Het plangebied heeft in de visie diverse aanduidingen die te maken hebben met een duurzame leefomgeving. De relevante aanduidingen worden nader toegelicht.

Water: Overstroombaar gebied

Grote delen van de provincie Utrecht liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en

bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen.

Klimaat, energie en gezondheid

Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. De provincie wil in het beleid hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vindt de provincie het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft.

Beschermen kwaliteiten

Cultuurhistorische structuren en kwaliteiten (waterlinies, buitenplaatszones, verkavelingsstructuren

en de Limes), de landschappen (Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug) en de natuur (Natuur Netwerk Nederland, groene contour en leefgebieden van soorten), kenmerken de provincie Utrecht. Deze kwaliteiten en structuren zijn mede bepalend voor het goede woon- werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie.

De bestaande ruimtelijke kwaliteit van de provincie geeft richting aan de mogelijkheden en onmogelijkheden van ontwikkelingen. Dit speelt vooral in het landelijk gebied, maar heeft ook zijn weerslag op ontwikkelingen in het stedelijk gebied. Cultuurhistorische structuren lopen ook door stedelijk gebied en kernen liggen in landschappen en aan natuurgebieden wat op ontwikkelingen, zeker aan de rand van de kern, invloed heeft.

Het plangebied heeft in de visie diverse aanduidingen die te maken hebben met het beschermen van kwaliteiten. De relevante aanduidingen worden hieronder nader toegelicht.

Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)

Met het ruimtelijk erfgoedbeleid wil de provincie bijdragen aan het behouden en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. De cultuurhistorische en archeologische waarden geven samen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. Deze waarden dragen in hoge mate bij aan ruimtelijke kwaliteit en versterken het historisch besef van mensen. Het ruimtelijk erfgoedbeleid kent een dubbele strategie van enerzijds het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en anderzijds het sturen van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Daarbij is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van dit beleid.

CHS – Archeologie

Het provinciaal beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn wordt aandacht gevraagd voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. De focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). Voor het plangebied is De Limes relevant.

Landschap: Rivierengebied

Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermt de provincie de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in de provincie. Het plangebied ligt in het landschap Rivierengebied.

Vitale dorpen en steden

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande gebied te laten plaatsvinden, worden vitale dorpen en steden behouden. Hiervoor wil de provincie ten minste twee derde deel van de te bouwen woningen binnenstedelijk realiseren. Het plangebied heeft in de visie diverse aanduidingen die te maken hebben met vitale dorpen en steden. De relevante aanduidingen worden nader toegelicht.

Wonen en werken: Toekomstige woonlocatie

Het plangebied maakt deel uit van de door de provincie aangewezen 'Toekomstige woonlocatie' ten westen van Odijk. In de visie staat aangegeven hoeveel woningen op de locatie gerealiseerd kunnen worden. Voor Odijk-West zijn dit er 1.000. Omdat de provincie het realiseren van deze drie kavels beschouwt als de afronding van het project 'Het Burgje' is geen ontheffing nodig vanuit Gedeputeerde Staten. Wel dient de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie te worden onderbouwd conform de door de provincie aangegeven voorkeursvolgorde. Voorts stelt de provincie enkele algemene ruimtelijke randvoorwaarden (aansluiten op stedelijk gebied, goede kwaliteit kernrandzone, inzicht in de mobiliteitseffecten). Wanneer wordt voldaan, kan de gemeente de locatie zonder meer ontwikkelen. Daarnaast zijn locatiespecifieke randvoorwaarden geformuleerd. Voor het gebied Odijk-West zijn met name de bereikbaarheid en de doorstroming op de N229 een aandachtspunt.

Verkeer en vervoer: regionaal wegennet

De provincie wil voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve gevolgen hebben voor de doorstroming op het regionale wegennet. Daarom werkt de provincie met een mobiliteitsscan en -toets, die voor elke ruimtelijke ontwikkeling de gevolgen voor het regionale wegennet inzichtelijk maakt. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen die de negatieve gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en/of leefbaarheid voorkomen.

Dynamisch landelijk gebied

De provincie Utrecht wil de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied behouden en koestert daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos. De provincie wil een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied voorkomen. Dit beleid vormt de contramal van het beleid voor het stedelijk gebied. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden.

Landelijk gebied: kernrandzone

Het plangebied ligt in de 'kernrandzone'; in deze zone is ruimte voor stedelijke functies en wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nagestreefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0013.jpg"

Afbeelding 11: Ligging plangebied in kernrandzone

Bron: Ruimtelijke verordening Provincie Utrecht

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) gemaakt. De verordening zorgt voor de doorwerking van de provinciale belangen uit de Structuurvisie op gemeentelijk niveau. Voor onderhavig plan zijn de volgende artikelen relevant:

artikel 1.6 Mobiliteitstoets

De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan. Als blijkt dat er mogelijk sprake is van knelpunten, wordt een mobiliteitstoets uitgevoerd.

Voor het aspect verkeer wordt verwezen naar paragraaf 4.11 Verkeer.

artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als Cultuurhistorische hoofdstructuur bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van die hoofdstructuur. Op de kaart over de Cultuurhistorische hoofdstructuur is het plangebied aangewezen als 'Archeologie'. De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met de bescherming van deze waarden is omgegaan.

Voor verdere toetsing wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.1 Archeologie.

artikel 1.8 Landschap

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landschap' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Het perceel ligt in het landschap 'Rivierengebied'. De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan. Zie voor een toelichting paragraaf 3.2.3 Kwaliteitsgids voor Utrechtse landschappen.

artikel 1.13 Overstroombaar gebied

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het over stromingsrisico is omgegaan.

Het plangebied ligt binnendijks en heeft een relatief beperkte omvang. De beoogde woningen betreffen geen kwetsbare en vitale objecten en kunnen ook niet als 'woonwijk' getypeerd worden. Om die reden zijn specifieke bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's niet noodzakelijk.

artikel 3.7 Kernrandzone

Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en
  • de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en
  • tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
  • omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.

De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Voor onderhavig plan zijn de principes voor de landschappelijke inpassing uitgewerkt in het principeverzoek (zie bijlage Bijlage 2 Principeverzoek) dat deel uitmaakt van dit plan. Daarnaast is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als toetsingskader dient voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Beide aspecten zijn uitgewerkt in paragraaf 2.4 Beeldkwaliteit.

artikel 3.19 Toekomstige woonlocatie

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Toekomstige woonlocatie' kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw, met bijbehorende voorzieningen, die passen binnen het woningbouwprogramma zoals genoemd in de bijlage Wonen, onder het kopje uitbreidingslocaties, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de woningbouw plaats vindt in aansluiting op stedelijk gebied, en
  • de woningbouw bij draagt aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone.

De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan en een beschrijving over de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar en een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Onderhavig plan ziet op de ontwikkeling van 3 woningen in het entreegebied naar de grootschaliger ontwikkeling van het plan 'de Buurtschappen van Odijk'. De woningen markeren de entree naar dit stedelijk gebied en zijn op een zorgvuldige manier ingepast in het landschap; het plan sluit zodoende aan op stedelijk gebied en draagt bij aan een goede kwaliteit van de kernrandzone. Het onderwerp overstromingsgevaar is in deze paragraaf al aan bod gekomen. Voor de wijze waarop rekening is gehouden met duurzaamheid wordt verwezen naar paragraaf 4.5 Duurzaamheid.

Toetsing

Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat het initiatief niet in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.2.3 Kwaliteitsgids voor Utrechtse landschappen

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is aangegeven dat het plangebied deel uitmaakt van het 'Rivierengebied' (artikel 1.8).

In de kwaliteitsgids voor Utrechtse landschappen is de ruimtelijke kwaliteit van de landschappen uitgewerkt aan de hand van kernkwaliteiten. Het landschap 'Rivierengebied' kent de volgende vier kernkwaliteiten:

  • 1. schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • 2. samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • 3. samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
  • 4. de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Het rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Het landschap kent vijf duidelijk verschillende deelgebieden, met elk een eigen ruggengraat. Vlakbij de ruggengraat is de eigen identiteit van elk deelgebied het sterkst; de overgangen naar andere deelgebieden verlopen geleidelijk. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of bij elkaar komen verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken bij elkaar. Op enkele van deze punten staan de kernkwaliteiten onder druk.

Centraal staat het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden: Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk (zie afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0014.jpg" Afbeelding 12: Landschappen

Bron: Utrechtse Landschappen, Mooi, verrassend, veelzijdig..., 2012, provincie Utrecht

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Kromme Rijngebied, waarbij de meanderende Kromme Rijn en verbindingswegen het gebied zijn lineaire karakter geven. Steden en dorpen worden afgewisseld door een mozaïek van boomgaarden, akkers en weilanden in blokverkaveling en meer open weilanden in strokenverkaveling.

De provincie vindt het in dit in gebied van belang dat het stedenbouwkundig plan wordt gebaseerd op de onderliggende verkaveling en dat de randen van de nieuwbouw zacht zijn door een combinatie van groen en bebouwing. Ook dient het stedenbouwkundig plan oude wegen en linten te integreren.

Toetsing

Uit paragraaf 2.2 Toekomstige situatie blijkt dat wordt voldaan aan deze principes uit de Kwaliteitsgids. Het plan is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid voor Landschappen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied

In 2010 heeft de gemeenteraad het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied vastgesteld. Het doel van dit plan is het ontwikkelen van een kwalitatief waardevol en duurzaam landschap. Daarbij gaat het vooral om het versterken van de cultuurhistorische, recreatieve en natuurlijke waarden van het Kromme Rijngebied. Het plan is een gezamenlijk initiatief van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist.

Op grond van de ontstaansgeschiedenis en de occupatie is het gebied ingedeeld in 10 deelgebieden. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Kromme Rijngebied'. De landschapsvisie is het verbeteren van de herkenbaarheid en landschappelijke structuur van oeverwallen en kommen met vitale landbouw, plaatselijk aangevuld met kleine landschapselementen.

Toetsing

Uit paragraaf 2.5 Landschappelijke inpassing blijkt dat wordt voldaan aan deze principes. Het plan is daarmee in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan voor het Kromme Rijngebied.

3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+

In november 2010 heeft het college van gemeente Bunnik het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ vastgesteld. Gemeente Bunnik heeft dit plan opgesteld samen met de Kromme Rijngemeenten De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist.

Het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. De welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het Beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap.

Toetsing

Voor de beoogde woningbouw in het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin rekening is gehouden met de principes uit het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan gemeente Bunnik 2007 – 2015

Het structuurplan gemeente Bunnik 2007 - 2015 is op 31 januari 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In het structuurplan wordt aangegeven dat de komende jaren vele veranderingen in de gemeente Bunnik op stapel staan. Er worden ingrijpende aanpassingen van de infrastructuur voorbereid en er bestaan ideeën voor een versterking van de werkgelegenheid. Daarnaast is sprake van een substantiële woningbouwopgave, waarmee de gemeente tegemoet wil komen aan behoeften vanuit de eigen gelederen. Maar door de gunstige ligging van de gemeente ten opzichte van Utrecht en de rest van de Randstad is er ook van buiten veel belangstelling om zich in deze gemeente te vestigen.

In het structuurplan zijn locaties voor woningbouw aangewezen, waaronder de locatie ten westen van Odijk met ruimte voor 1.000 woningen.

Toetsing

Het plangebied maakt deel uit van de uitbreidingslocatie Odijk-west en is daarmee in overeenstemming met het Structuurplan.

3.4.2 Strategische agenda

Op 23 juni 2016 heeft de Gemeenteraad van Bunnik de strategische agenda van Bunnik vastgesteld. De Strategische Agenda is een agenda voor de lange termijn, waarin de strategische keuzes van de gemeente op weg naar een goede toekomst voor inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bezoekers zijn weergegeven. In de agenda zijn drie uitgangspunten opgenomen:

  • Regionaal Denken, Lokaal Doen;
  • Focus op de Bunnikse kwaliteiten;
  • Ruimte voor talent.

Op basis van deze strategische uitgangspunten wordt invulling gegeven aan Bunnikse kwaliteit en focus aangebracht in het beleid door vier pijlers van Bunnikse kwaliteit:

  • 1. Gelukkig Bunnik: menselijke maat; met en voor elkaar; goede (basis)voorzieningen; dorpse bebouwing; behoud van het open en groene buitengebied;
  • 2. Gezond Bunnik: vitaal functioneren in de samenleving voor jong en oud; naar eigen wens en met eigen regie; op eigen kracht, en met ondersteuning en zorg indien nodig;
  • 3. Dynamisch Bunnik: Bunnikse kracht in de regio, gefaseerde groei, groen-gezond-slim, in verbinding met het Utrecht Science Park en met veel ruimte voor innovatie en duurzaamheid;
  • 4. Behendig Bunnik: open en flexibel, op slimme manier kwaliteiten en behoeften van gemeente, samenleving en regio verbinden.

Voor woningbouw is de pijler 'Gelukkig Bunnik' relevant. Bunnik ligt in een sterke, aantrekkelijke en groeiende regio. De bevolkingsgroei wordt als een gezien kans om te kunnen blijven ontwikkelen. De focus is daarbij primair op huisvesting voor (jonge) gezinnen, tweeverdieners, (internationale) kenniswerkers en ouderen, waarbij de woningen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het dorpse karakter. De gemeente wil groeien, maar wel gefaseerd en passend bij de Bunnikse maat en schaal.

Toetsing

De woningen in het plangebied sluiten aan bij de eerder genoemde doelgroepen. Het verzoek is in overeenstemming met de Strategische Agenda.

3.4.3 Visie op wonen 2017-2021

De Woonvisie is op 25 januari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente streeft naar een gevarieerde woningvoorraad met voor alle inwoners van Bunnik een (zorg) geschikte woning, afgestemd op woonwensen, levensfase en financiële mogelijkheden. De bevolking van Bunnik groeit nog steeds en ook huishoudensverdunning zorgt ervoor dat er meer woningen nodig zijn voor deze groei. Er zijn tot 2030 zo'n 1390 extra woningen nodig om de eigen bevolking de kans te bieden om in de eigen gemeente te blijven woningen. Naast extra woningen voor de groei van de eigen bevolking, heeft Bunnik de ambitie om nog meer extra woningen te bouwen voor instroom vanuit de regio.

Voor de extra woningen die nodig zijn voor de autonome groei is ruimte nodig. Met behoud van de identiteit van Bunnik is het mogelijk om in- en uitbreidingslocaties hiervoor in te zetten. In de Visie op wonen zijn de kwantitatieve en kwalitatieve kaders vastgelegd voor het nieuwbouwprogramma: aantallen, woningtypen en prijscategorieën in huur en koop.

In de Woonvisie is aangegeven dat een sfeer en schaal, passend bij Bunnik, op vele manieren is te bereiken. Het gaat om de juiste verhouding tussen bebouwing enerzijds en openheid en groen anderzijds. Dit kan met verschillende woningtypen en woningdichtheden.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen. Daarmee draagt deze ontwikkeling bij aan de kwantitatieve woningbehoefte van 1.390 woningen. Naast het bijdragen aan de kwantitatieve doestellingen van de Visie op Wonen, draagt dit plan ook bij aan de doelstelling van doorstroming op de lokale woningmarkt. Dit plan draagt ook bij aan het beleid in de Visie op Wonen dat is gericht op het huisvesten van de inwoners van de gemeente Bunnik. Het plan, dat een uitvoering is van de overeenkomst zoals genoemd in de aanleiding, draagt hiermee bij aan verschillende doelstellingen uit de Visie op Wonen.

3.4.4 Welstandsnota

De door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan omgevingsvergunningaanvragen op welstandsaspecten getoetst worden, waarbij in dit geval het volgende met name van belang is: De welstandsnota van de gemeente Bunnik is opgesteld voor de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleinere bouwopgaven in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden).

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat voor de voorgenomen herontwikkeling van de drie woningen als toetsingsdocument voor welstand zal fungeren. Het beeldkwaliteitsplan houdt rekening met de in de Welstandsnota geformuleerde uitgangspunten en vormt hier een aanvulling op.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor diverse milieu- en omgevingsaspecten te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. In dit hoofdstuk wordt voor de beoogde ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De betreffende rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

4.1 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de daarvoor bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het is een integrale wet die betrekking heeft op de museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Om het archeologisch erfgoed beter te beschermen, dient de gemeente bij het vaststellen van een ruimtelijk plan rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachte monumenten.

Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Toetsing

Een deel van het plangebied (circa 400 m2) heeft een hoge verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan 'Vinkenburg' heeft dit deel een archeologische dubbelbestemming. Er geldt een onderzoeksplicht / vergunningplicht ter bescherming van de eventuele archeologische waarden, waarbij de ondergrens voor de vergunningplicht op 500m2 en 0,5 m –mv is gesteld.

In het kader van het bestemmingsplan 'Buurtschappen van Odijk' is archeologisch onderzoek gedaan (zie Bijlage 3 Archeologie). Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting. Uit de onderzoeken is gebleken dat het huidige plangebied in een komgebied lag, dat tot aan de Late Middeleeuwen te nat was voor bewoning. Mogelijk ligt het plangebied deels in een restgeul, die in de IJzertijd en mogelijk ook nog in de Romeinse Tijd watervoerend was. Vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd is het plangebied in gebruik geweest als landbouwgrond. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in het plangebied opgeleverd. Een vervolgonderzoek is daarom niet nodig.

De archeologische dubbelbestemming is op de verbeelding opgenomen.

Omdat in de directe omgeving van het plangebied een groot aantal waardevolle archeologische resten is aangetroffen, kan niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Bunnik) worden gemeld.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen).

De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een hindergevoelige functie. Zodoende is beoordeeld of voor de woningen geen hinder van omliggende functies valt te verwachten en andersom of deze functies niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de ontwikkeling.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende bedrijven:

Adres   Bedrijf   Afstand bouwvlak - bouwlak   Richtafstand  
Burgweg 2a   paardenhouderij   ca. 90 meter   50 of 100 meter  
Burgweg 2   paardenhouderij bestemd, niet aanwezig   ca. 80 meter   50 of 100 meter  
Burgweg 1a   rundveebedrijf   ca. 165 meter   50 of 100 meter  
Weteringsdijk 6   Stichting Reinard, dagbesteding   ca. 35 meter   30 meter  
Vinkenburg   veehouderij schapen en rundvee   ca. 150 meter   50 of 100 meter  

Het gebied kent inmiddelds een groot aantal woonbestemmingen.

Wanneer het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt, geldt een minimale afstand van 100 meter tot een paardenhouderij, de stal en mestopslag. Wanneer het plangebied zich buiten de bebouwde kom bevindt, geldt een minimale afstand van 50 meter.

Voor geur van veehouderijen wordt als bebouwde kom aangemerkt: Het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom zoals bedoeld in de Wgv volgt niet uit de Wegenverkeerswet 1994, maar de aard van de omgeving bepaalt waar de grens ligt. Om te spreken van bebouwde kom, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Dit staat in de Memorie van Toelichting bij de Wgv (zie pagina 17 en 18) en wordt aangehaald in jurisprudentie.

Bij de beoordeling van de aard van de omgeving is de feitelijke situatie bepalend. Eventueel toekomstige woonbebouwing speelt geen rol.

Naar de aard van de omgeving, speelt ook de afstand tot een dorpskern een rol bij de beoordeling of sprake is van bebouwde kom. Het plangebied ligt niet tegen de kern Odijk aan, maar ligt op een afstand van circa 250 meter (zie afbeelding 13). De tussenliggende grond wordt agrarisch gebruikt. Ook de grond aan de zuidzijde heeft een agrarische bestemming.

Omdat met het voorliggende plan uitgegaan wordt van toekomstige woonbebouwing in het buitengebied (buiten de bebouwde kom), wordt uitgegaan van de afstandseis van 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0015.jpg"

Afbeelding 13: ligging buiten bebouwde kom

Bron: www.topotijdreis.nl

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde 'stand stillbeginsel'.

Toetsing

Voor de ontwikkeling van Buurtschappen van Odijk en onderhavige locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Vink, Verkennend bodemonderzoek, waterbodemonderzoek en asbestonderzoek aan de Vinkenburgweg - Schoudermantel - Burgweg, ongenummerd te Odijk, 6 juli 2018; zie Bijlage 4 Bodem). Het plangebied betreft deellocatie C in het verkennend bodemonderzoek. Op basis van het vooronderzoek kan worden aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit mogelijk is aangetast met OCB als gevolg van het vroegere gebruik als boomgaard. Er is geen sprake van een lijnvormige bron. De hypothese voor deze locatie luidt 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld'.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond ten opzichte van de Achtergrondwaarde licht verhoogde concentraties van koper, kwik, lood, nikkel, som DDE (bestrijdingsmiddel) zijn aangetroffen. In de ondergrond is geen verontreiniging aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Geen van de geanalyseerde parameters is aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde of streefwaarde.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' formeel dient te worden geaccepteerd, aangezien er licht verhoogde gehalten aan OCB zijn aangetoond.

De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend en vormt geen belemmering voor de bouw van drie woningen.

Vanwege de overdracht van de grond is het bodemonderzoek geactualiseerd (Vink, Actualisatie bodemonderzoek deellocatie C; Burgweg te Odijk, 21 april 2020; zie Bijlage 5 Actualisatie bodemonderzoek). Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op basis van het actualisatie bodemonderzoek niet verslechterd/negatief beïnvloed is ten opzichte van de vastgestelde kwaliteit in 2018.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de functiewijziging zijnde 'wonen met tuin' en de verlening van de omgevingsvergunning daarvan.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt een rol bij grondverzet. Voor de grond geldt dat dit mag worden hergebruikt op het perceel. Indien de grond verplaatst wordt naar een locatie elders, moet dit worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit (https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl) en gelden samenstellingseisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer. Wanneer verplaatsing van de grond niet mogelijk is, wordt aanbevolen de grond af te voeren naar een grondbank of een erkend verwerker (eventueel) op basis van een indicatieve kwaliteitsbepaling van de grond.

 

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een gebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden.

Toetsing

Uit de historische topografische kaarten vanaf circa 1815 (zie hoofdstuk 2.1 Huidige situatie) valt af te leiden dat in het plangebied geen bebouwing aanwezig is geweest; het plangebied is altijd als agrarische grond in gebruik geweest. Gezien het voorgaande vallen in het plangebied geen cultuurhistorische waarden te verwachten.

De nabij gelegen boerderij Het Burgje is aangewezen als gemeentelijk monument. De ontwikkeling van het plangebied is niet van negatieve invloed op de boerderij.

Odijk maakte daarnaast onderdeel uit van het grensgebied van de Romeinse Limes, waarbij wordt verwacht dat in het gebied nabij Het Burgje een Limesweg ligt. De exacte locatie daarvan is echter onbekend. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de Limesweg niet binnen het plangebied wordt verwacht.

In het plangebied is een karakteristiek slagenverkaveling herkenbaar aanwezig. Met de uitvoering van het plan en de aanplant van laanbomen langs sloten en greppels, wordt deze structuur versterkt en blijft deze zichtbaar en beleefbaar in het landschap aanwezig. Er is daarmee sprake van een zorgvuldige inpassing van de ruimtelijke ingrepen, die geënt is op de (cultuur)historie van het gebied. Het plan is daarmee in overeenstemming met het beleid ten aanzien van cultuurhistorisch erfgoed.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Duurzaamheid

Het meenemen van duurzaamheid in nieuwbouwprojecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Het integreren van duurzaamheid in nieuwbouwprojecten biedt kansen in iedere fase van een project. Zo kan met een slimme ruimtelijke planning het energieverbruik van gebouwen terug gedrongen worden, bijvoorbeeld door zongericht verkavelen. In het ontwerp van een gebouw kan bijvoorbeeld door de juiste materiaalkeuze de impact op milieu verlaagd worden, door bijvoorbeeld het vermijden van uitlogende materialen als zink of door het gebruik van gerecyclede materialen. Het gebruik van natuurvriendelijke materialen binnenshuis kan het binnenklimaat verbeteren. Dit resulteert in een gezonde en toekomst bestendige leefomgeving, met onder andere een hogere kwaliteit en comfort, alsook lagere vaste (energie)lasten.

Toetsing

Bij de bouw van de woningen worden de principes gehanteerd van circulair en duurzaam bouwen. De woningen moet zo gebouwd worden dat ze energieneutraal worden gerealiseerd. Bij de definitieve uitwerking van de plannen in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen zullen alle verplichte documenten met betrekking tot het aspect duurzaamheid en energie worden toegevoegd.

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Ecologie

De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Soortenbescherming is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de Provincie.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten het NNN en op ruime afstand van Natura2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde gebied is 'Kolland en Overlangbroek' en ligt op ruim 12 kilometer. Gelet op de zeer grote afstand kan worden aangenomen dat het plan geen negatieve effecten heeft op Natura2000.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0016.jpg"

Afbeelding 14: Natuurnetwerk Nederland

Bron: www.provincie-utrecht.nl

Gebiedsbescherming: berekening stikstofdepositie

In aanvulling op het voorgaande is van belang dat de bouw en het gebruik van de drie extra woningen uitstoot van stikstof tot gevolg hebben, met name vanwege de inzet van bouwmaterieel en de extra verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Een relevante toename van stikstofdepositie c.q. negatief

effect op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden is daarom niet op voorhand uit te sluiten.

Voor het plan 'Buurtschappen van Odijk' (woonwijk van circa 150 woningen) is een stikstofberekening uitgevoerd. Bij die berekening, waarbij is uitgegaan van de maximale invulling van dat bestemmingsplan, is geen sprake van toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat voor het onderhavige plangebied, waarbij sprake is van de toename van slechts drie woningen, ook geen sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie. Voor de gebruiksfase is een stikstofberekening uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie (zie Bijlage 7 Rapport stikstofdepositie).

Soortenbescherming

In het kader van de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet Natuurbescherming is een quickscan ecologie uitgevoerd naar de aanwezigheid en de effecten van het plan voor beschermde soorten (zie Bijlage 8 Flora en fauna).

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet aan de orde wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Op basis van de uitgevoerde quickscan flora en fauna is voor uitvoering van de plannen geen aanvullend veldonderzoek vereist evenmin hoeft voor onderhavig plan ontheffing- of vrijstelling te worden gevraagd van de verbodsbepalingen van de Wnb.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Voor bestemmingsplannen is wet- en regelgeving over veiligheidsrisico's aan de orde. Dit kunnen risico's zijn die zware bedrijven kunnen veroorzaken, maar ook door transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). Kwetsbare bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen, moeten voldoende afstand houden tot dergelijke bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn. De normen en richtlijnen voor risico's komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van de risicokaart (zie afbeelding 15) is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en om het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.ODKTerBorch-on01_0017.jpg"

Afbeelding 15: Risicokaart

Bron: www.risicokaart.nl

Basisnet

De Rijksweg A12 ligt op 1200 meter van het plangebied. Bij een ongeval met een tankwagen met gevaarlijke stoffen is het mogelijk dat er een toxische wolk ontstaat en deze over het plangebied trekt. Het effectgebied waarbinnen onherstelbare of ernstige gezondheidsklachten bij blootstelling kunnen optreden is vanaf de snelweg (bij stabiel weer) 1340 meter.

Buisleidingen

Op 195 meter ten oosten van het plangebied (langs de Werkhovenseweg) ligt een buisleiding met kenmerk W-506-01.

Op 400 meter ten zuiden van het plangebied ligt een buisleiding met kenmerk A-510. Bij een breuk in een buisleiding met brandbaar gas kan door het vrijkomende gas een vuurbal en drukgolf ontstaan en daarna een hoge fakkelbrand. Het effectgebied hiervan is afhankelijk van de diameter en de druk in de leiding. Buisleiding A-510 heeft een 1% letaliteitscontour voor personen in de buitenlucht tot 450 meter. Dit is de afstand in de eerste 20 seconden na ontbranding van de gaswolk. In de daarna volgende stabiele fase is die afstand afgenomen tot circa 330 meter.

Omdat het plangebied binnen de letaliteitsgrens ligt is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (zie bijlage 6 Externe veiligheid). Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling het groepsrisico niet toeneemt. Het groepsrisico blijft met de ontwikkeling onder de oriëntatiewaarde en is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Gasdrukmeet- en regelstation

Aan de Schadewijkerweg ligt een gasdrukmeet- en regelstation. Voor dergelijke stations moet een afstand aangehouden worden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten: een veiligheidsafstand van 25 meter voor kwetsbare objecten en 4 meter voor beperkt kwetsbare objecten. Het plangebied ligt op circa 440 meter afstand van het station en ondervindt daarvan geen belemmeringen.

Overstromingsgebied

Voor dit onderwerp wordt verwezen naar artikel 1.13 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie paragraaf 3.2.2).

Transport gevaarlijke stoffen

Op 225 meter ligt de N229 (Bunnik - Wijk bij Duurstede). Dit is een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen. Hierbij is BLEVE relevant: boiling liquid expanding vapour explosion. Bij een ongeval met een tankwagen met LPG kan door het exploderen van het vrijgekomen gas een vuurbal en drukgolf ontstaan. Het effectgebied van de vuurbal is circa 350 meter. Onderdelen van de tanks kunnen tot zeker 500 meter weg neerkomen.

Verantwoording groepsrisico

  • Personendichtheid

In de rapportage zijn de dichtheden van personen binnen het invloedsgebied vermeld.

  • Omvang risico

Uit de berekeningen volgt dat voor de kilometerleiding met het hoogste groepsrisico de maximale overschrijdingsfactor gelijk is aan 3.721E-003. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico rekentechnisch niet toe en wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden. De maximale overschrijdingsfactor wordt gevonden bij 14 slachtoffers en een frequentie van 1.90E-007. Het risico bij een buisleiding ontstaat wanneer de leiding beschadigd raakt of breekt, waardoor het aardgas onder hoge druk uit de leiding stroomt. In het meest ongunstige scenario ontsteekt het aardgas, een zogenoemde fakkelbrand. Een fakkelbrand kan 1 á 2 uur duren, omdat eerst de leiding afgesloten moet worden en deze vervolgens moet leeglopen.

  • Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet vindt voornamelijk plaats bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Het plangebied is vanuit meerdere zijden voor de hulpdiensten goed bereikbaar. De brandweerkazerne van Bunnik bevindt zich ten noordwesten van het plangebied op circa 3,5 kilometer afstand en de brandweerkazerne van Houten-Oost bevindt zich ten zuidwesten op circa 4 kilometer afstand.

  • Zelfredzaamheid

Het plan is in hoofdzaak bestemd voor zelfredzame personen. Bij een evacuatie zijn zij zelf in staat zich in veiligheid te brengen. In het plangebied is het mogelijk om te vluchten vanaf de eventuele calamiteit. Indien er minder zelfredzame personen aanwezig zijn dan kunnen deze onder begeleiding vluchten. Bij een eventuele fakkelbrand zijn de personen in het plangebied in eerste instantie op zichzelf aangewezen, doordat een fakkelbrand niet geblust kan worden door de brandweer. Bij een fakkelbrand nabij het plangebied is het advies om binnen te blijven/te schuilen.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied liggen diverse risicobronnen. Door maatregelen te nemen, zoals een vluchtroute van een risicobron af, kunnen de gevolgen van bijvoorbeeld een ongeval worden beperkt.

Daarnaast is het van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied is hierbij van essentieel belang. Het is wenselijk dat het plangebied tweezijdig kan worden benaderd. Het plangebied is zowel vanaf de Burgweg als vanuit Buurtschappen van Odijk te bereiken.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Geluid

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, zorg en onderwijs.

In het kader van dit bestemmingsplan is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig en ook de spoorlijn Utrecht-Arnhem ligt op een dusdanig grote afstand dat het geen effect heeft op het voorliggende plangebied.

De Wet geluidhinder (Wgh) kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9 Geluid: Geluid Plus Adviseurs, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai ontwikkeling 3 woningen 't Burgje te Odijk, 14 september 2020). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de toekomstige woningen geluidbelasting ondervinden van de Schoudermantel / Werkhovenseweg (N229), de Burgweg (N410) en de parallelweg van de Schoudermantel.

De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de Schoudermantel / Werkhovenseweg (N229) bedraagt 50 dB (inclusief aftrek van 2 dB ex artikel 110 Wgh) ter plaatse van de zuidoost-, noordoost- en zuidwestzijde van het bouwvlak. Hiermee wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Er wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB.

De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de Burgweg bedraagt 56 dB (inclusief aftrek van 5 dB ex artikel 110 Wgh) ter plaatse van de zuidoostzijde van het bouwvlak. Hiermee worden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB overschreden.

De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de parallelweg van de Schoudermantel bedraagt 27 dB (inclusief aftrek van 5 dB ex artikel 110 Wgh) ter plaatse van het bouwvlak. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen stuit op bezwaren van financiële, verkeerskundige en landschappelijke aard, of heeft niet het gewenste effect. Er dienen derhalve gevelmaatregelen bij de ontvanger te worden uitgevoerd.

Er dienen hogere waarden te worden verleend door de gemeente Bunnik voor een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB (incl. aftrek) ten gevolge van de Schoudermantel / Werkhovenseweg en 53 dB (incl. aftrek) ten gevolge van de Burgweg (N410).

Omdat op dit moment nog niet duidelijk waar de woningen binnen het bouwvlak worden gepositioneerd en welke voorzieningen de toekomstige bewoner wil treffen is een voorwaardelijke verplichting. Deze schrijft voor dat de woning aan de zuidoostzijde voorzien moet zijn van een dove gevel of een akoestisch voorziening waarmee de geluidbelasting van de N410 Burgweg wordt gereduceerd tot 53 dB.

Om te kunnen voldoen aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB dient een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd te worden. Aangeraden wordt om ten behoeve van het gevelweringsonderzoek de geluidbelasting opnieuw te berekenen, aangezien dan de exacte locatie van de woning bekend is. Op dat moment kunnen ook de nodige maatregelen getroffen worden, zoals een dove gevel, een geluidsscherm of andere maatregelen.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, wel dient een hogere waardenbesluit te worden genomen.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. In dit geval is geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit hoeft niet plaats te vinden.

Toetsing

Toetsing aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna kort ingegaan op de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in het plangebied, in relatie tot de geldende grenswaarden. Via het Geoloket van de Omgevingsdienst Regio Utrecht zijn hierover de volgende data verkregen:

  • de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) neemt naar verwachting af van 16-18 µg/m3 in 2018 naar 10-12 µg/m3 in 2030;
  • de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) neemt naar verwachting af van 19-20 µg/m3 in 2018 naar 17-18 µg/m3 in 2030;
  • de jaargemiddelde concentratie zeer fijnstof (PM2,5) neemt naar verwachting af van 12-12,5 µg/m3 in 2018 naar 10-10,5 µg/m3 in 2030.

Voor stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof zijn voor het jaargemiddelde respectievelijk de volgende grenswaarden van toepassing: 40 ìg/m3 (NO2), 40 ìg/m3 (PM10) en 25 ìg/m3 (PM2,5). Aan deze grenswaarden wordt in het plangebied ruimschoots voldaan.

In aanvulling op het voorgaande is nog van belang dat voor fijnstof en zeer fijnstof door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) lagere waarden worden geadviseerd: 20 ìg/m3 (PM10) en 10 ìg/m3 (PM2,5). Deze waarden betreffen nadrukkelijk geen wettelijk vastgelegde grenswaarden. Daar komt bij dat deze advieswaarden voor fijnstof nu al en voor zeer fijnstof naar verwachting in 2030 (nagenoeg) gehaald worden.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.- beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van drie vrijstaande woningen. Ondanks dat de ontwikkeling naar aard en omvang beperkt is, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
De reden hiervan is dat het plangebied in landelijk (niet stedelijk) gebied ligt, zodat er ten opzichte van de huidige situatie sprake is van een zekere mate van verstedelijking. Er is een bestemmingsplanwijziging nodig van 'agrarisch met waarden - landschap' naar 'wonen' en het betreffende perceel zal worden voorzien van bouwvlakken. Omdat er nog geen bebouwing op het agrarische perceel aanwezig is, neemt het bebouwde oppervlakte toe. Gelet op het beoordelingskader dat volgt uit de relevante jurisprudentie is er onder deze omstandigheden sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd op grond van het Besluit m.e.r.

Omdat de ontwikkeling de drempelwaarde in kolom 2 niet overschrijdt, kan er worden volstaan met een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling. In het kader van de 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling dient te worden ingegaan op de criteria genoemd in Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r.:

  • I. Kenmerken van het project
  • II. De plaats van het project
  • III. Kenmerken van het potentiele effect

Op basis van de 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling (art. 7.17, derde lid, jo. art. 7.16 Wm) zal een m.e.r.-beoordelingsbesluit (voorbereidingsbesluit) genomen moeten worden door het bevoegd gezag voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (art. 7.19 lid 1 Wm) (zie Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling)

4.11 Verkeer

Parkeren

Op 30 april 2019 is de Nota Parkeernormen van de gemeente Bunnik in werking getreden. Voor het bepalen van op gemeente Bunnik afgestemde parkeernormen wordt gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers zoals deze zijn uitgebracht door de CROW (publicatie 381).

In het plan is rekening gehouden met een bovengemiddeld autobezit, net als in de rest van de gemeente Bunnik. Concreet betekent dit dat uitgegaan wordt van 2 parkeerplaatsen per woning, afgestemd op de Nota Parkeernormen. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd en in stand gehouden.

Verkeer

De woningen zijn georiënteerd op de ontsluitingsweg naar de 'Buurtschappen van Odijk'. Dit is een tweebaansweg. Gezien het profiel van de weg kan geconcludeerd worden dat deze ontsluitingsweg voldoende capaciteit heeft om de extra verkeersbewegingen van drie woningen op te vangen.

Toetsing

De aspecten parkeren en verkeer vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Water

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Entreezone Het Burgje is op 28 april 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Relevant beleid

Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 'waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger);
  • Provincie Utrecht (Bodem-, Water- en Milieuplan);
  • Gemeente (Gemeentelijk rioleringsplan 2018 – 2022, Regenwaterstructuurplan).

Basisprincipes omgaan met water:

• Klimaatbestendige leefomgeving (ruimtelijke adaptatie);

• Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit);

• Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit).

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater

Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool/DWA-riool.

Afvalwater

Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: De riolering watert onder vrij verval af naar de riolering rondom het plangebied.

Toekomstige ontwikkelingen

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en/of 1000 m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Toekomstige ontwikkelingen zullen klimaatbestendig worden gerealiseerd.

Aandachtspunten

Ondanks dat de ruimtelijke ontwikkeling weinig gevolgen heeft voor het huidige watersysteem, kan het zijn dat er kansen zijn om verbeteringen door te voeren ten behoeve van duurzaam waterbeheer en het klimaatbestendig maken van de leefomgeving (omgaan met extremen als wateroverlast, hitte en droogte). Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden adviseert bijvoorbeeld om bij alle nieuwbouw goed te kijken naar het juiste vloerpeil om wateroverlast te voorkomen, groene daken aan te leggen om hittestress te voorkomen en de juiste beplanting te kiezen afhankelijk van de grondwaterstand tijdens droge perioden. Voor straten of parkeerplaatsen kan halfverharding worden aangelegd of groenvoorzieningen kunnen worden gebruikt voor tijdelijke waterberging.

Aanleghoogte

Het waterschap adviseert om de nieuwbouw aan te leggen met een ontwateringsdiepte van minimaal 80 centimeter, en bij voorkeur 1 meter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Grondwater

Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem adviseert het waterschap om zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Om wateroverlast en -schade in woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren.

Waterketen

Het plan heeft gevolgen voor de rioleringssituatie. Het waterschap adviseert om een lokaal rioleringsplan op te stellen. Het waterschap zal dit plan vervolgens goedkeuren.

Toetsing

In de huidige situatie is sprake van een agrarisch perceel zonder bebouwing. De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van verharding. Het traditionele rioolstelsel kan grote hoeveelheden neerslag niet meteen op alle plaatsen verwerken. Om bij grote hoosbuien schade te voorkomen zijn aanvullende maatregelen nodig. Het water van de daken zal worden afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem van de eigen percelen van de drie vrijstaande woningen en nieuw te realiseren afwateringsgreppel. Aan de zuidwestzijde van het plangebied wordt op de erfgrens een afwateringsgreppel gerealiseerd. Het waterschap gaat uit van 45 mm * de totale hoeveelheid verharding (wegen en daken). De oppervlakte aan verharding bedraagt niet meer dan 1.000 m2. Er is een bergingsopgave van (1.000 x 0,045 milimeter) 45 m3. De afwateringsgreppel wordt 1,5 meter breed en circa 60 meter lang. Deze greppel is voldoende groot om het water te bergen. De afwateringsgreppel wordt aangesloten op de watergang langs de Burgweg. Op de verbeelding is de greppel bestemd als 'Tuin', met de aanduiding 'waterberging'.

Voor werkzaamheden in de buurt van buurt van de primaire watergang langs de Burgweg moet een watervergunning worden aangevraagd.

De riolering watert onder vrij verval af naar de riolering rondom het plangebied.

Bij de woningen wordt gestreefd naar het toepassen van duurzame materialen en zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals (onbehandeld) zink, lood of koper.

Het plan voorziet in beplanting langs de randen van de percelen. Deze beplanting kan sterk bijdragen aan het beperken van de opwarming van de omgeving. Van alle soorten groen zijn bomen door hun grote volume en bladmassa het meest effectief, omdat het creëeren van schaduw een effectieve maatregel is voor het beperken van hittestress. Bij de beplanting zal rekening worden gehouden met soorten die tegen droogte kunnen.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING

5.1 Planvorm

5.1.1 Algemeen

Doel van dit bestemmingsplan is het opstellen van een adequate en actuele juridisch-planologische regeling ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van drie vrijstaande woningen. Een bestemmingsplan is een regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de toekenning van bestemmingen heeft geleid.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen uit 2012, kortweg SVBP2012.

5.1.2 De verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op de planlocatie. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.

5.1.3 De regels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding toegekende bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene wat werkelijk noodzakelijk is, is geregeld. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om middels een omgevingsvergunning een afwijking van bepaalde regels te verlenen, is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering hiervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader gedefinieerd, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden. In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit regels voor afwijkingen en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het (toegestane) gebruik van de betreffende gronden. De hoofdstukken Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevatten respectievelijk regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen en overgangs- en slotregels.

5.2 Artikelsgewijze toelichting

Voor de artikelen is aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan 'Dorp Odijk 2012'.

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In het eerste artikel zijn definities opgenomen van de belangrijkste begrippen die in de planregels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor de tuinen voor de voorgevel van de woning. Ook komt deze voor op andere delen van tuinen die grenzen aan openbaar gebied. Door het hanteren van een afzonderlijke bestemming ‘Tuin’ wordt een duidelijk en "groen" beeld gecreëerd. In de tuin zijn geen woningen of bijgebouwen toegestaan. Deze moeten worden gebouwd binnen de bestemming ‘Wonen’. Op deze manier ontstaat een duidelijke tweedeling: de woonbestemming waarbinnen de woning en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en de tuin waar slechts andere bouwwerken (zoals schuttingen, speeltoestellen en tuinmeubilair) mogen worden gebouwd.

Er is een specifieke erkerregeling opgenomen.

Er is een aanduiding opgenomen voor waterberging. Omdat deze waterberging over de drie percelen loopt en het wel gewenst is met het oog op privacy om de tuinen te kunnen afschermen is tevens een aanduiding voor een erfafscheiding opgenomen. Bij de aanleg van de erfafscheiding dient rekening te worden met de waterafvoer van de greppel.

Artikel 4 Verkeer

Zowel wegen met een doorgaande (stroom-) functie alsook woonstraten, parkeervoorzieningen en voet- en rijwielpaden krijgen de bestemming ‘Verkeer’. Het behoud van de bermen met laanbeplanting en bestaande greppels/sloten langs wegen is ook mogelijk doordat de gronden ook bestemd zijn voor bermen en beplanting, waaronder begrepen water en waterberging.

In de bestemming ‘Verkeer’ zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Voor wegwijzers en openbare verlichting ten behoeve van het verkeer zijn geen bouwregels opgenomen omdat dergelijke bouwwerken vergunningsvrij gebouwd kunnen worden.

Artikel 5 Water

De bestemming 'Water' is opgenomen voor zaken zoals waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Artikel 6 Wonen

Op de verbeelding is de bebouwingstypologie, vrijstaand, opgenomen. De goot- en bouwhoogte volgen uit de regels. Met de aanduiding 'gevellijn' is aangegeven waar de voorgevel van de woning gesitueerd moet worden.

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor het oprichten van erfbebouwing bij de woningen in de vorm van bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen). Dit betreft regels voor de situering, oppervlakte, hoogte en bouwvorm van erfbebouwing, alsmede regels om een zekere verhouding bebouwd-onbebouwd zeker te stellen bij woonpercelen. Door middel van een gevellijn is aangegeven dat de voorgevel van de woning op of op 1 m achter de aangeduide gevellijn moet worden gebouwd. Deze voorwaarde komt uit het beeldkwaliteitsplan.

 

Het uitoefenen van een aan huis verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten aan huis is toegestaan. In de bestemmingsomschrijving bij de woonbestemming is daarom expliciet bepaald dat aan huis verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de beroeps- of bedrijfsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen (niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen, tot een maximum van 60 m²). Dit is geregeld in de specifieke gebruiksregels. Wat onder een ‘aan huis verbonden beroep’ moet worden verstaan, is gedefinieerd in artikel 1 van de planregels. Welke soort ‘bedrijfsactiviteiten aan huis’ zijn toegestaan, is vastgelegd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis'. Deze lijst met bedrijfsactiviteiten aan huis is een onderdeel van de regels . Op de lijst komen bedrijfsactiviteiten voor die passen in de woonomgeving.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden, bijvoorbeeld aan de oppervlakte van een bouwperceel. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) omgevingsvergunningen, zouden de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd kunnen worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de algemene bepalingen opgenomen die van toepassing zijn bij bouwwerkzaamheden. Dit artikel bevat onder andere regels voor ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft voor dit plan een beperking met betrekking tot het toegestane gebruik van gronden. Het gaat hierbij om ongewenst gebruik of gebruik dat enige vorm van hinder kan veroorzaken, waardoor het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de regels voor afwijkingen uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, die middels een omgevingsvergunning kunnen worden toegestaan. De onderhavige regeling voorziet, in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van deze afwijkingen. Dit artikel is bijvoorbeeld van belang met het oog op de gewenste beeldkwaliteit.

Artikel 12 Overige regels

Ook is in dit artikel een verwijzing opgenomen naar de geldende Nota Parkeernormen van de gemeente Bunnik. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan de parkeereisen uit dit beleid.

Artikel 13 Overgangsrecht

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de hierin opgenomen regels. Onder bepaalde voorwaarden mogen deze strijdigheden qua bebouwing en/of gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 14 Slotregel

In dit artikel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de toelichting van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Tevens volgt uit de Wro de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) en/of plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.

6.1.1 Grondexploitatie

De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten voor de planontwikkeling en de daadwerkelijke realisatie van de beoogde ontwikkeling, waaronder het bouw- en woonrijp maken van het plangebied (inclusief openbare ruimte), zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels een met de initiatiefnemer te sluiten anterieure exploitatieovereenkomst en door het heffen van leges. De grondslag voor het sluiten van een dergelijke overeenkomst volgt uit artikel 6.4 onder a van de Wro.

6.1.2 Planschade

Eigenaren van omliggende percelen kunnen in beginsel een zogenoemd 'planschadeverzoek' indienen, als zij menen dat het bestemmingsplan een waardevermindering van hun eigendom tot gevolg heeft. Een dergelijk verzoek kan tot de toekenning van een financiële tegemoetkoming in planschade leiden. Artikel 6.1 van de Wro biedt hiervoor de grondslag. In de anterieure exploitatieovereenkomst wordt daarom opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Hiermee is het risico op planschade voor de gemeente afgedekt.

6.1.3 Conclusie

Gezien het voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Voorbereidingsfase

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaatsvinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in geding zijn.

Geconstateerd is dat voor de beoogde ontwikkeling met name de belangen van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in het geding zijn. Aan het vooroverleg met het waterschap is invulling gegeven door een watertoets uit te voeren. De resultaten hiervan zijn verwerkt in paragraaf 4.12 Water van deze toelichting.

Daarnaast is een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan in het kader van vooroverleg aan alle overige relevante overlegpartners van de gemeente toegezonden, zie bijlage 11 Notitie vooroverleg.

De omwonenden zijn op verschillende manieren geïnformeerd. De huidige bewoners aan de westzijde van het plangebied zijn per mail en telefonisch op de hoogte gesteld. De kopers (in de directe nabijheid), de ontwikkelaar en de makelaar aan de noordzijde van het plangebied zijn per brief op geïnformeerd.

6.2.2 Ontwerpfase

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en moet ook via de elektronische weg geschieden (via www.ruimtelijkeplannen.nl). Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze over het plan naar voren te brengen. De eventueel naar voren gebrachte zienswijzen worden bij het vast te stellen bestemmingsplan in deze paragraaf of in een separate bijlage van een gemeentelijke reactie voorzien.

6.2.3 Vaststellingsfase

Met inachtneming en beantwoording van eventuele zienswijzen wordt het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Bunnik vastgesteld, al dan niet met inbegrip van wijzigingen (naar aanleiding van zienswijzen of ambtshalve). Hierna wordt het vastgestelde bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden die een eventuele zienswijze naar voren hebben gebracht en belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig hun zienswijze naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende deze periode beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook kan iedere belanghebbende beroep instellen over gewijzigde onderdelen in het bestemmingsplan. Na deze periode treedt het bestemmingsplan in werking, behalve wanneer ook om een schorsing van de inwerkingtreding wordt gevraagd (voorlopige voorziening).