direct naar inhoud van Regels
Plan: Tuinstraatkwartier te De Bilt
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.23012BP0015-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Tuinstraatkwartier te De Bilt' met identificatienummer NL.IMRO.0310.23012BP0015-ON01 van de gemeente 'De Bilt';

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 antenne

een constructie, bestaande uit een mast, een ontvang- en zendmast of een stelsel van draden, dan wel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;

1.7 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan bestaat, dat/die of in uitvoering is of dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend of krachtens een omgevingsvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met dit plan, niet mag worden geweigerd;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bijgebouw
  • a. aangebouwd bijgebouw
    een op hetzelfde bouwperceel aan de woning/gebouw vaststaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht hieraan ondergeschikt is, waarbij de functionele ongeschiktheid niet geldt voor huisvesting in verband met mantelzorg;
  • b. vrijstaand bijgebouw:
    een op hetzelfde bouwperceel los van de woning/gebouw staand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht hieraan ondergeschikt is, waarbij de functionele ongeschiktheid niet geldt voor huisvesting in verband met mantelzorg .
1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder voor zover gelegen onder gebouwen, dakopbouw en/of zolder, die gelet op de bouwtechnische eisen in het Bouwbesluit onbruikbaar zijn voor de woonfunctie;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of een bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlenend beroep

Een beroep als bedoeld in artikel 1.24 dienstverlening .

1.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen;

1.25 erftoegangsweg

een weg bedoeld voor het toegankelijk maken van erven; deze wegcategorie is in beginsel toegankelijk voor elke vervoerswijze;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.28 hoofdgebouw
  • a. hoofdgebouw:
    gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

  • b. vrijstaand hoofdgebouw:
    een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand(en) met een ander hoofdgebouw.
1.29 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten zoals administratieve, financiële, architectonische, juridische diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.30 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt begrepen transformatorhuisjes en ondergrondse afvalcontainers.

1.31 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen gericht op sociale, maatschappelijke, medische, educatieve en sociaal-culturele activiteiten;

1.32 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg, gemeten vanaf de kruin van de weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.33 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, erotische massagesalon of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 sociale huurwoning

een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in art. 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. De maximale aanvangshuurprijs wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 27, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag. De instandhoudingstermijn is geregeld in de Verordening doelgroepen woningbouw gemeente De Bilt 2022; artikel 10;

1.35 voorgevel

de naar de wegzijde gekeerde gevel; in geval er meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel;

1.36 voorgevelrooilijn
  • 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder 1 bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • a. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    • b. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.37 woning of wooneenheid

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding; een woonwagen wordt gezien als woning / wooneenheid

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Basisregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van een op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.5 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren);

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd ter plaatse van het bouwwerk;

2.2 Aanvullende regels
2.2.1 de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen

De in lid 2.1.2 genoemde ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mogen de maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 meter overschrijden. Voor zonnepanelen geldt een maximale bouwhoogte van 0,7 meter.

2.2.2 de grootte van dakoverstekken

Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een diepte van 70 cm of meer gemeten vanaf de gevel, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van de dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen;
  • b. ontsluitingen, ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  • c. beeldende kunst;
  • d. parkeervoorzieningen;

inclusief bijbehorende:

  • e. voet- en fietspaden, met dien verstande dat deze paden indien noodzakelijk tevens geschikt zijn als calamiteitenroute;
  • f. waterpartijen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Nutsvoorzieningen

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximum oppervlakte bedraagt 25 m2;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 meter voor palen en masten;
  • b. 5 meter voor speelvoorzieningen;
  • c. 2 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
  • d. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van (m²) of meer de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
3.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.3.2 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt;
  • d. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning;
  • e. overeenkomstig dit bestemmingsplan worden uitgevoerd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. (buurt)ontsluitingswegen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeer- en/of stallingsvoorzieningen;
  • e. hellingbanen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. beeldende kunst.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Nutsvoorzieningen

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximum oppervlakte bedraagt 25 m2;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 3 meter.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan:

    • 1. 10 meter voor objecten voor beeldende kunst;
    • 2. 7 meter voor palen en masten;
    • 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 4. 1 meter voor erf- en/of terreinafscheidingen;
    • 5. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de locatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om de veiligheid van- en het gebruik door weggebruikers te waarborgen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;

inclusief bijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. ontsluitingswegen en parkeerplaatsen.
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

5.2.1 Woningen
  • a. uitsluitend het wonen in de vorm van aaneengebouwde en gestapelde woningen is toegestaan;
  • b. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • d. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangeduid;
5.2.2 Bijgebouwen

Het bebouwen van een bouwperceel met bijgebouwen bij woningen is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 300 m2 bedragen;
  • b. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. voor de voorgevel zijn geen erf- en/of terreinafscheidingen toegestaan;
  • b. achter de voorgevel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 7 m voor palen en masten;
    • 2. 2 m voor erf- en/of terreinafscheidingen;
    • 3. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.4 Nadere detailering van de bestemming
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' is uitsluitend het wonen in de vorm van gestapelde woningen toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' is uitsluitend het wonen in de vorm van aaneengebouwde woningen toegestaan.
5.2.5 Onderkeldering

Onderkeldering van bebouwing is toegestaan onder het grondoppervlak van de woning, woningvergrotingen en bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van onderkeldering mag niet meer bedragen dan de grondoppervlakte van de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan bovengronds is toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn ondergeschikte bouwdelen, zoals koekoeken, wel toegestaan buiten de grondoppervlakte van de bovengrondse bebouwing;
  • c. onderkeldering mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen;
  • d. onderkeldering mag niet leiden tot een extra (functionele) woonlaag, maar dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie.
5.2.6 Dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

5.2.7 Voorwaardelijke verplichting akoestisch onderzoek industrielawaai

Een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van woningen wordt uitsluitend verleend indien uit een akoestisch onderzoek industrielawaai naar geluid afkomstig van de activiteiten, niet zijnde wonen, aan de Jasmijnstraat 6 blijkt dat ter plaatse van de woningen zoals bedoeld in artikel 5.1 onder a wordt voldaan aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit.

5.2.8 Geluidsluwe gevel

Woningen mogen enkel worden gebouwd als deze beschikken over minimaal één gevel waar, ten gevolge van elke te onderscheiden weg (incl. 30 km/uur-wegen) de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de locatie van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, sub e, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' het maximum aantal woningen per bestemmingsvlak mag worden verhoogd of verlaagd met 3 woningen, tot een gezamenlijk totaal van 120 woningen binnen de aanduiding 'gestapeld'.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Sociale huur en middenhuur

Het totaal aantal woningen binnen de gehele bestemming bestaat uit:

  • a. minimaal 86% sociale huurwoningen;
  • b. maximaal 14% geliberaliseerde woningen voor middenhuur;

waarbij geldt dat bij de berekening van het aantal woningen zoals benoemd onder a, altijd naar boven afgerond dient te worden tot een geheel getal.

5.5.2 Aan-huis-verbonden beroepen

In een woning is aan huis verbonden beroep toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven. Dit betekent, dat ten behoeve van een aan huis verbonden beroep niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van een woning mag worden gebruikt;
  • b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat in geval van bedrijfsactiviteiten uitsluitend bedrijfsactiviteiten in categorie 1 van de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  • c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen detailhandel en geen prostitutie betreffen;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
5.5.3 Parkeren
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor de in artikel 5.1 genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in de realisatie en duurzame instandhouding van minimaal 43 parkeerplaatsen.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder a, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder a, indien wordt voldaan aan parkeernormen uit de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt, met dien verstande dat indien de parkeernormen uit de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' of diens opvolger van de gemeente De Bilt gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
5.5.4 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig artikel 5.1, indien niet wordt voldaan aan de plaatsing, massa en vorm, gevelkarakteristiek en kleur, materiaal en detail zoals deze in criteria zijn opgenomen op pagina's 17 t/m 20 in Bijlage 2 bij deze regels.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden (hoge archeologische verwachting).

6.2 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de bouw van één of meerdere bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 100 m² of groter en dieper dan 0,5 m -mv een rapport overlegt, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde;
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde bouwwerkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van 100 m² of meer en dieper dan 0,5 m -mv de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, saneren, onderzuigen, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het ophogen van de bodem hoger dan 50 cm;
  • c. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren
  • e. het verlagen of het verhogen van het waterpeil
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • i. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het verwijderen van ondergrondse fundamenten en het verwijderen en/of uittrekken van heipalen.
6.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan in werking treedt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • e. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen.
6.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 6.3.1 dient een rapport te overleggen, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde.

6.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 6.3.3 genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde werken/werkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
  • d. de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.5 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 6.1 genoemde doeleinden ontstaat.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden (middelhoge archeologische verwachting).

7.2 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de bouw van één of meerdere bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m² of groter en dieper dan 0,5 m -mv een rapport overlegt, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde;
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde bouwwerkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van 500 m² of meer en dieper dan 0,5 m -mv de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, saneren, onderzuigen, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het ophogen van de bodem hoger dan 50 cm;
  • c. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren
  • e. het verlagen of het verhogen van het waterpeil
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • i. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het verwijderen van ondergrondse fundamenten en het verwijderen en/of uittrekken van heipalen.
7.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan in werking treedt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • e. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen.
7.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 7.3.1 dient een rapport te overleggen, waaruit blijkt dat de ingreep niet zal leiden tot aantasting van de archeologische waarde.

7.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 7.3.3 genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde werken/werkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.5 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 7.1 genoemde doeleinden ontstaat.

7.4 Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Als een strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, indien het betreft:

  • a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 3,50 meter;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 0,5 m;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  • d. het overschrijden van de in 2.2.1 genoemde regels ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
  • e. overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter.
  • f. geringe afwijkingen van de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover dit in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen afwijking middels een omgevingsvergunning van de desbetreffende regels van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  • a. de in dit plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen;

Artikel 12 Algemene procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld mondeling of bij voorkeur schriftelijk zienswijzen tegen de nadere eis bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Algemeen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpbestemmingsplan.

13.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Ten aanzien van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen geldt het volgende:

  • a. indien de omvang of de functiemogelijkheden van een gebouw daartoe aanleiding geven, moet ten behoeve van het parkeren of het stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
  • b. de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt voldaan:
    • 1. Indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,00 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
    • 2. Indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen;
  • c. indien de functiemogelijkheden van een gebouw aanleiding geven tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • d. het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder a en b een omgevingsvergunning verlenen:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van het bevoegd gezag op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking middels een omgevingsvergunning verlenen van lid 14.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Tuinstraatkwartier te De Bilt'.

De volledige naam is de aanhaaltitel.