Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Strausslaan 2 te Bilthoven
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0310.2101BP0007-ON01

Toelichting

  
1 Inleiding
1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan
Initiatiefnemer is voornemens een woning op het perceel aan de Strausslaan in het noorden van Bilthoven te realiseren. Momenteel is er op de gronden van het plangebied nog niets gebouwd, momenteel bestaat het plangebied uit bomen en struikgewas. Het plangebied is in eigendom van initiatiefnemer.
    
In het vigerende bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' hebben de gronden een woon- en een tuinbestemming. Binnen de bestemming 'Wonen - 4' mogen niet meer woningen worden gerealiseerd dan die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan 'Bilthoven-Noord 2013' bestonden. Weliswaar is in artikel 15.6.1 van dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een woning toe te voegen, maar het onderhavige initiatief valt net niet geheel binnen de bestemming 'Wonen - 4' waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin de beoogde functies mogelijk gemaakt worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Begrenzing van het gebied
Het plangebied is gelegen aan de Strausslaan 2, in de wijk Bilthoven-Noord. Bilthoven is onderdeel van de gemeente De Bilt. Het plangebied is kadastraal bekend onder kadastrale gemeente De Bilt, sectie E, perceelnummer 5207 en heeft een oppervlakte van 1.788 m².
 
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: Google Earth) 
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Vigerende regeling
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bilthoven - Noord 2013', vastgesteld op 22 mei 2014. Tevens geldt voor het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen', vastgesteld door de gemeente De Bilt op 28 oktober 2021. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
   
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bilthoven - Noord 2013', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen - 4' en 'Tuin'. Een deel van het plangebied, gelegen aan de Strausslaan, heeft de bestemming 'Tuin'. Hier zijn  o.a. tuinen en erven, parkeergelegenheid en bestaande overkappingen en bijgebouwen toegestaan.
 
In 'Wonen - 4' zijn regels opgenomen voor het woningtype, voor afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen (minimaal 7,5 m), voor de minimale en maximale breedte van een hoofdgebouw en voor de maximale goothoogte van hoofdgebouwen/woningen (maximaal 7 m) en de maximale bouwhoogte (maximaal 4 meter meer dan de toegestane goothoogte).
 
Voorts is geregeld dat niet meer hoofdgebouwen/woningen per bouwperceel mogen worden gerealiseerd dan wat ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan bestonden. Op onderhavig perceel is geen woning aanwezig. Er is evenwel een wijzigingsbevoegdheid (artikel 15.6.1) opgenomen die het toevoegen van extra woningen onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt. Het voorgenomen initiatief past voor wat betreft afstand tot zijdelingse perceelsgrens, breedte en goot- en bouwhoogte, geheel binnen de gestelde randvoorwaarden  Het initiatief past echter niet volledig binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - 4', dat zich op circa 20 m vanaf de Strausslaan bevindt (in het verlengde van de voorgevel van Strausslaan 4). Het voornemen is om de woning in het verlengde van Strausslaan 2 te positioneren, op zo'n 17,5 m afstand tot de Strausslaan. Dat is vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter binnen de bestemming 'Tuin' en daarmee past het initiatief niet binnen de wijzigingsbevoegdheid. Dit zal passend zijn met de omliggende percelen, waaronder de naastgelegen hoekwoning aan de Soestdijkseweg welke op 15 meter vanaf de Strausslaan ligt.
 
Met de beoogde ontwikkeling kan dan ook geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid. Met een bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 6 omvat de economische uitvoerbaarheid, terwijl in hoofdstuk 6 de uitkomsten van het overleg met bevolking en instanties (participatie, vooroverleg en zienswijzen) zijn opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de regels gegeven.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan de Strausslaan in de villawijk Bilthoven Noord, gemeente De Bilt. De bebouwing in de omgeving van het plangebied kenmerkt zich door vrijstaande villa's en twee-onder-een-kapwoningen op ruime kavels in een groene bosrijke omgeving.
 
Het plangebied zelf betreft een onbebouwd perceel aan de Strausslaan. Het perceel is ongeveer 45 meter diep en 40 meter breed. Het perceel is het resultaat van een perceelsplitsing die in 2015 heeft plaatsgevonden. Het achterste gedeelte van het voormalig grotere perceel is bij het perceel van de Soestdijkseweg 420 gevoegd.
De huidige begroeiing op het kavel bestaat voor een groot gedeelte uit volwassen grove dennen/vliegdennen, met name aan de randen. Deze bomen kenmerken zich door een lange, dunne stam met een luchtige kruin.
 
Impressie bestaande situatie (bron: studio PROTOTYPE en Google Streetview)
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt een duurzame woning gebouwd op het perceel Strausslaan 2. Hiervoor is door studio PROTOTYPE een studie uitgevoerd, die de basis vormt voor het voorliggende bestemmingsplan. Deze studie (d.d. 21 juli 2021) is als bijlage bijgevoegd (bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
 
Situering
De duurzame woning zal gebouwd worden op een rooilijn van 17,5 meter tot de Strausslaan, om zo aan te sluiten op de naastgelegen woningen aan de Strausslaan. In het document 'Stedenbouwkundige Visie Bilthoven-Noord 2013' voor Bilthoven Noord wordt aangegeven dat de voorgevelrooilijn op minimaal 15 meter is gelegen. Hier wordt met de beoogde ontwikkeling aan voldaan. Doordat aan de zuidzijde van de laan de hoekwoningen aan beide uiteinden op 15m staan en de woningen meer naar het midden een steeds verder terug liggende rooilijn hebben ontstaat een beeld waarbij de bebouwing van de laan verder terugwijkt naarmate men meer naar het midden van de laan komt. De 17.5m voor de hoofdbebouwing past keurig in dat beeld.
Het plangebied zal ontsloten worden via de Strausslaan. Het parkeren zal op eigen terrein gerealiseerd worden.
 
Onderstaande afbeeldingen tonen impressies van de toekomstige woning.
  
3d impressie plangebied (bron: studio PROTOTYPE, versie 21-07-2021)
Impressie van de duurzame woning (bron: studio PROTOTYPE, versie 21-07-2021)
 
Inpassing
De woning wordt zorgvuldig ingepast op het perceel. Een groot deel van de dennen op het perceel maakt een integraal onderdeel uit van het bouwplan: de karakteristieke te handhaven bomen geven een prachtige omlijsting van de lichtval op het perceel.
Wel dienen centraal op het perceel negen grove dennen verwijderd te worden, zoals aangegeven op onderstaande afbeelding. De effecten van het kappen van deze bomen en van het herinrichten van het terrein zijn beoordeeld in het kader van de ecologische quickscan (zie toelichting paragraaf 4.6).
 
Situatietekening plangebied met de te verwijderen bomen (voorzien van een rood kruis) (bron: studio PROTOTYPE, versie 4-10-2021)
 
Uitwerking
De woning zal een oppervlakte van circa 435 m² krijgen. De woning krijgt twee bouwlagen met een kelder. De daken van de woning zullen plat en groen gerealiseerd worden. Een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling is de duurzame inpassing van de woning. De ambitie is om een energieneutrale woning te realiseren. Allereerst wordt er uitgegaan van passieve maatregelen om energieverbruik te voorkomen. De passieve maatregelen worden gecombineerd met een aantal actieve maatregelen om ervoor te zorgen dat de duurzaamheidsambitie wordt waargemaakt. In toelichting paragraaf 4.5 ís dit nader toegelicht.
 
Parkeren
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet voorzien worden in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij het beleid zoals geformuleerd in 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (vastgesteld op 5 april 2012 en opgenomen in bijlagen bij de regels, bijlage 3). Hierbij worden de parkeerkencijfers van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) als uitgangspunt gehanteerd. In CROW-publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn kencijfers voor parkeren opgenomen.  De nieuwe woning valt onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand', waarbij wordt uitgegaan van een parkeervraag van 2 à 3 parkeerplaatsen. Deze worden op eigen terrein gerealiseerd.
 
Verkeer
In de hiervoor genoemde CROW  publicatie 381 zijn ook kencijfers voor de verkeersgeneratie opgenomen. Er geldt een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal per woning. Gelet op dit minimale aantal extra voertuigbewegingen kan gesteld worden dat dit opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
  
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen nationale gevolgen heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie van het Rijk met betrekking tot een goede fysieke leefomgeving en het realiseren van een woning.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling is gelegen in gebied dat in de Barro wordt uitmaakt van de veiligheidszone van het radarstation van Soesterberg. De beoogde ontwikkeling ziet toe op de bouw van een woning en zal geen effect hebben op de werking van het radarstation. De beoogde ontwikkeling raakt niet aan een van de andere nationale belangen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking', waarbij de 'stappen van de ladder' in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro worden omschreven.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende wijzigingsplan maakt slechts één nieuwe woning mogelijk. Verdere toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Bilthoven. Verstedelijking dient zoveel als mogelijk binnenstedelijk plaats te vinden. Er kan dan ook gesteld worden dat het toevoegen van een extra woning in het stedelijk gebied wenselijk is. De overige raakvlakken met de Omgevingsvisie provincie Utrecht zijn voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied. In artikel 9.15 van de Omgevingsverordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan woningbouw mogelijk kan maken op locaties binnen het stedelijk gebied. Hiervoor geldt dat de woningbouw moet passen in het programma 'wonen en werken' en de woningbouw niet mag leiden tot bodemdaling. In toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet ladderplichtig is. Daarnaast bevindt de planlocatie zich niet in een gebied waar sprake is van een risico op bodemdaling.
 
De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vormt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling van de nieuwe woning.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad van De Bilt de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
 
Het vertrekpunt: zes kwaliteiten
De gemeente De Bilt heeft een aantal specifieke kwaliteiten die haar maken tot een zeer prettige leefomgeving. Het in 2010 opgestelde Bilts Manifest beschrijft een zestal (overkoepelende) kwaliteiten van de gemeente; deze zijn integraal onderdeel van de structuurvisie: 
  1. ruimte en groen;
  2. historische landschappen;
  3. hoogwaardige kennis;
  4. krachtige kernen;
  5. topper in sport;
  6. centrale ligging. 
Zes speerpunten
Om de zes kwaliteiten te behouden zet de gemeente in de structuurvisie in op zes speerpunten. Het gaat daarbij niet alleen over het afwegen van belangen, maar vooral over het vastleggen van de waarden voor de toekomst. Aanvullend wordt ook een werkwijze beschreven, die een strategie en houding weerspiegelt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. De overkoepelende visie is dat de gemeente De Bilt moet inzetten op kwaliteit boven kwantiteit. De zes speerpunten en de werkwijze vormen samen de visie op de gemeente:
 
Speerpunt 1: Het landschap als duurzame onderlegger;
Speerpunt 2: Een sterke sociale cohesie;
Speerpunt 3: Zes kernen met een eigen gezicht;
Speerpunt 4: Life-Science As als groene loper van De Uithof;
Speerpunt 5: Goed bereikbaar en leefbaar;
Speerpunt 6: Een recreatief buitengebied van formaat.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan is gelegen in Bilthoven-Noord, waar men feitelijk bijna overal in het bos woont. Hier zijn vele villa's met grote tuinen en geschakelde woningen te vinden, maar ook een schoolgebouw, verzorgingstehuis en kerk. Nieuwe ontwikkelingen dienen de fijnmazige structuur van boskamers en de kleinschalige opzet van de bebouwing te respecteren. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten op de structuren en de korrel van de bebouwing in de omgeving. Het wonen in het bos blijft hierdoor behouden.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in het kader van de structuurvisie wenselijk wordt geacht.
3.3.2 Woonvisie De Bilt 2030
De 'Woonvisie De Bilt 2030' is het meest recense visiedocument waarin de gemeente aangeeft wat de ambitie is op het gebied van wonen. Voor het ontwikkelen van deze woonvisie is gebruik gemaakt van adviezen van inwoners en stakeholders, diverse lokale en regionale onderzoeken en koers- en visienota’s.
        
Voor gemeente De Bilt is in 2019 een nieuwbouwopgave tot 2030 berekend van 1.130 woningen. Dat is inclusief het inlopen van het ontstane woningtekort van 670 woningen en exclusief de opgaven voor de huisvesting van statushouders, uitstroom beschermd wonen en maatschappelijke opvang, spoedzoekers en thuislozen. Tussen 2019 en 2030 is er in bilthoven sprake van een woningbehoefte van 530 woningen.
 
Het Woononderzoek De (Companen, 2020) geeft aan dat tot aan 2040 in De Bilt sprake is van een groei van 720 nieuwe huishoudens. Met de bevolkingsveranderingen, verandert ook het type huishoudens die in de gemeente wonen. Er is een groei in het aantal kleinere huishoudens. In de gemeente De Bilt is het totaal aantal harde plannen onvoldoende in verhouding met de groei van de woningbehoefte. Er zijn circa 200 harde plannen tegenover een woningbehoefte van 460 woningen. Marktkenners geven aan dat zeker in het segment tot € 450.000 toevoegingen gewenst zijn, om zo doorstroming van de grond te krijgen. In het woononderzoek is daarnaast ook per kern aangegeven wat de woningbehoefte is. In de kern Bilthoven is er tussen 2019 - 2030 sprake van een woningbehoefte van 530 woningen.
 
De aantrekkende markt en de regionale aantrekkingskracht van de gemeente De Bilt zorgt ervoor dat voor vrijwel alle nieuwbouwwoningen een koper te vinden is. Daarnaast is er een tekort aan woningen en draagt woningbouw in deze gemeente bij aan het terugdringen van het regionale tekort.
 
Verordening doelgroepen sociale en middenhuurwoningen gemeente De Bilt 2022
De Verordening doelgroepen sociale en middenhuurwoningen van gemeente De Bilt stelt in eerste instantie regels voor de ontwikkeling van sociale- en middenhuurwoningen. Echter zijn ook regels opgenomen ten aanzien van woningbouwprojecten in andere sectoren, die relevant zijn voor dit plan.
 
In artikel 6 van de verordening is opgenomen dat bij woningen van projecten met minder dan 10 woningen een afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw en middenhuur dient te worden gedaan. De hoogte van deze afdracht wordt berekend op basis van de rekenmethode in de Nota Kostenverhaal.
 
Tevens is opgenomen dat het college bevoegd is om af te wijken van de eis van 30 % sociale en 20% middenhuurwoningen voor een project en dit te regelen via een financiële afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw ter compensatie van de nieuwe gerealiseerde sociale huurwoningen.
 
Ten aanzien van deze artikelen is met de gemeente een overeenkomst gesloten waarin de afdracht is vastgelegd. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit deze verordening.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt één nieuwe vrijstaande woning mogelijk. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente. Met de ontwikkeling wordt er aangesloten op de structuur en de korrel in de omgeving. Hierdoor zal de woning goed passen in de wijk. Daarnaast speelt duurzaamheid een belangrijk rol bij de beoogde ontwikkeling. Er worden meerdere duurzaamheidsmaatregelen genomen. Dit is verder verwoord in toelichting paragraaf 4.5.
3.4 Conclusie
Het initiatief past binnen de ambities vanuit het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
 
4 Omgevingsaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet en Omgevingswet blijven naast elkaar bestaan. Wel gaat een aantal regels uit de Erfgoedwet te zijner tijd over naar de Omgevingswet. Dit betreft de bepalingen die betrekking hebben op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk archeologiebeleid
Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een Archeologische (verwachtings)waarden en adviesbeleidskaart (21 oktober 2013) laten ontwikkelen. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden- en verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld die in de bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
 
Planspecifiek
Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart beschikken de gronden van het plangebied over de aanduiding 'VAW2' (verwachte archeologische waarden 2). Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm onder het maaiveld het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In het voorliggende bestemmingsplan is deze archeologische verwachtingswaarde overgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt slechts één woning mogelijk gemaakt met een bebouwd oppervlak van circa 435 m². De norm van 500 m² wordt hierbij niet overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Indien toch archeologische resten worden aangetroffen is de vinder verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag (art. 5.10 van de Erfgoedwet).
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling van het plangebied realiseerbaar is en dat de ontwikkeling geen belemmeringen oplevert voor de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten. Aan de hand van de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kan bepaald worden of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. Echter zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of milieubelastende activiteiten aanwezig. Hiermee kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en het plan geen invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijven.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van bedrijven en milieuzonering.
4.3 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie heeft het plangebied een woon- en tuinbestemming. Echter is op de locatie nooit gewoond. Met de ontwikkeling is er sprake van een strenge bodemgebruik. Derhalve is een Verkennend bodemonderzoek voor de locatie uitgevoerd: 'Verkennend bodemonderzoek Strausslaan 2 Bilthoven' (Inventerra, 2 november 2021): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk 'onverdacht voor bodemverontreiniging'. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • In de bovengrond en de ondergrond op de locatie zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium en zink aangetoond. Deze worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘onverdacht voor verontreiniging’ bevestigd, aangezien geen sprake is van bodemverontreiniging. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de geplande nieuwbouw van een woning.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.4 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten. De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel: 
  1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving. 
Planspecifiek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig. De ontwikkeling heeft dan ook geen effect op de cultuurhistorie.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
  1. de energiebehoefte indicator;
  2. de primaire fossiele energie-indicator; en
  3. het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. 
 
Gemeentelijk beleid
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:
  1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  2. Stimuleren van een circulaire economie
Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld. Ambities duurzaam bouwen In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. De gemeente daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. De gemeente wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.
 
Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt
Bestaande bouw
Een verhoging van de GPR-score met 2,5
Minimaal Label B
Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen
Nieuwbouw
Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema
'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat
'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5
 
Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Voor een licentie kan contact opgenomen worden met E. Rot van de Omgevingsdienst regio Utrecht (tel. 088 022 50 00). Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.
 
Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.
   
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere maatregelen getroffen met betrekking tot duurzaamheid. Daarmee zal rekening worden gehouden met de GPR-ambities van de gemeente. In 2050 wil de gemeente energieneutraal zijn.
 
De ambitie is om met de woning te eindigen tussen Nul-op-de-meter en excellent, volgens de BREAAM-systematiek. Om dit mogelijk te maken dienen er passieve en actieve duurzaamheidsmaatregelen te worden genomen. Dit houdt het voorkomen van energieverbruik en het zelf leveren van energie. Onderstaande punten geven aan welke duurzaamheidsmaatregelen worden getroffen. 
  • Gebruik maken van de natuur in de vorm van de schaduw van de hoge dennen als warmtebuffer en blokkade van zoninstraling en warmte-opwekking.
  • Gebruik maken van overstekken op de begane grond, ter voorkoming van opwarming.
  • Gebruik maken van extra dikke en isolerende groene daken op de eerste verdieping voor het leveren van een warmte- en waterbuffer.
  • Het gebruik van natuurlijke materialen in de vorm van toepassing van FSC-hout of recyclebare materialen.
  • Daarnaast wordt uitgegaan van een modulebouw, waar zoveel mogelijk onderdelen geprefabriceerd zullen worden in de fabriek, waardoor de verstoring voor de natuur & omgeving, mens & dier tot het minimale wordt beperkt.
  • Het gebruik van PV-cellen over het volledige dakoppervlak van de tweede verdieping, waarbij de cellen worden geplaatst onder de juiste hoek / juiste oriëntatie, daarnaast mogelijk versterkt met een multiplier.
  • De energie zal waar mogelijk gedeeltelijk worden opgeslagen voor hergebruik.
  • Grijswatercircuit: het grijswater dient opgevangen te worden in een wateropslag, deze kan gebruikt worden voor vloerkoeling, toiletdoorspoeling of gebruikt worden om de tuin te sproeien etc.
  • Afwatering van de daken wordt los van het riool gedaan en loopt in de tuin via grindputten.
  • Gebruik maken van grondwarmtepomp, op basis van bodemwarmte, al dan niet in combinatie met het principe van een Canadese put, een meterslange luchtslang gesitueerd onder de grond die het verschil tussen de pieken en dalen reduceert, waardoor de warmtepomp minder zijn best hoeft te doen.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Zodoende kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de duurzaamheidseisen.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de Algemene zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe woning gebouwd. Het perceel is momenteel onbebouwd en bevat meerdere bomen en lage beplanting. Het initiatief gaat gepaard met het kappen van een negental grove dennen en met een herinrichting van het terrein. Het is mogelijk dat het plangebied geschikte woon- of verblijfsplaats voor beschermde flora en fauna bevat. Derhalve is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Blom Ecologie (Bijlage 3, bijlagen bij toelichting).
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of de Groene contour en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen zonodig maatregelen te worden getroffen om negatieve effecten te voorkomen.
 
Te treffen maatregelen
Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De kap- en realisatiewerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.
4.7 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Soestdijkseweg. Het plangebied is net buiten de onderzoekszone van de N234 (200 meter) gelegen. Op basis van Geoportaal van Omgevingsdienst regio Utrecht blijkt dat er ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dat is ook als zodanig geadviseerd door ODRU in het kader van een eerder opgesteld wijzigingsplan.
 
Wat betreft bescherming ten opzichte van omliggende bedrijven en spoorweglawaai is het plangebied niet gelegen binnen een onderzoekzone.
 
Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect geluid.
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Wel ligt er ten westen van het plangebied een militair terrein. In het geldende bestemmingsplan is echter beoordeeld dat de bijbehorende risicocontouren niet reiken tot binnen het plangebied.
Tevens bevindt het plangebied zich niet binnen magneetveldzones van hoogspanningsmasten.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM 2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. Gezien de kleinschaligheid van voorgenomen ontwikkeling kan het worden aangemerkt als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Om te bepalen of de luchtkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening voldoet aan de wettelijke eisen is de NSL monitoringstool geraadpleegd. Over 2020 bedraagt de achtergrondconcentratie NO2 in het plangebied maximaal 15,8 μg/m³. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) bedraagt dit respectievelijk maximaal 17,3 μg/m³ en 10,4 μg/m³, waarmee het voldoet aan de wettelijke eisen.
 
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 drastisch verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m³. Hoewel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt nog geen van deze WHO-advieswaarden in de nabije toekomst gehaald. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald.
 
Conclusie
Uit de NSL monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de wettelijk gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.10 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.10.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: 
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in de 'Klimaatadaptatievisie 2050 en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026. De klimaatadaptatievisie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. De gemeente wil voorbereid zijn op het veranderende klimaat waar het ook in de toekomst aangenaam is om tewonen, te werken en te recreëren. In de klimaatadapatievisie is er aandacht voor de thema's wateroverlast, droogte, hiite en overstromingen. Het Water- en rioleringsplan heeft tot doel de bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Daarnaast staat in dit plan ook hoe we wateroverlast en droogte concreet tegengaan. Voor deze thema’s vormt dit plan de uitwerking van de klimaatadaptatievisie.
4.10.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Het Waterbeheerplan ‘Waterkoers' voor de periode 2016-2021 is op 16 maart 2016 vastgesteld. In het Waterbeheerplan staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende jaren beschreven.
Met deze Waterkoers wil het waterschap zich flexibel opstellen en ruimte bieden voor initiatieven uit de samenleving: van 'zorgen voor' naar 'samen doen'. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden werkt aan veiligheid, voldoende en gezond water, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarnaast werkt het hoogheemraadschap aan de fysieke leefomgeving en wil het anticiperen op veranderingen over de grenzen heen. Ook wil het waterschap inspelen op ontwikkelingen (trends) in de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.
 
De Stichtse Rijnlanden formuleert de volgende ambities: 
  • gezond water;
  • veilig tegen overstromingen;
  • gezuiverd afvalwater;
  • voldoende water;
  • genieten van water. 
In de Watertoets worden deze ambities verder uitgewerkt.
 
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
 
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
 
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: 
  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
4.10.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het hoogheemraadschap stelt een ondergrens voor de watercompensatieplicht. Alleen bij een toename van meer dan 500 m² aan verharding dient watercompensatie plaats te vinden. Dit is met de beoogde ontwikkeling niet het geval. In totaal neemt de verharding van het plangebied met maximaal circa 450 m² toe. Dat betreft de voorgenomen bebouwing (circa 300 m²) en de terreinverharding (ten hoogste 150 m²).
 
Waterafvoer
Het afvalwater zal worden aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem. Hemelwater zal worden afgekoppeld van het rioolsysteem en wordt geïnfiltreerd in de bodem of opgevangen. Hierbij  worden groene daken toegepast die het regenwater vasthouden en vertraagd afvoeren. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig zijn.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) nauwelijks toe. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.  
6 Overlegresultaten
 
6.1 Overleg met bevolking
Participatie
Er is uitgebreid met direct omwonenden over de beoogde ontwikkeling gesproken. Deze hebben over het algemeen geen noemenswaardige opmerkingen. Er is begrip voor de voorgestelde invulling, al houden sommigen hun bedenkingen. Naar aanleiding van een opmerking heeft een aanpassing plaatsgevonden: de woning is 2m naar het noordwesten opgeschoven ten opzichte van de oorspronkelijke opzet.
 
Zienswijzen
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.  
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd eventuele zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
6.2 Overleg met instanties
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg opgenomen.
7 Toelichting op de regels
 
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
7.3 Opbouw planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, waarbij de regeling onder andere is ontleend aan het bestemmingsplan 'Bilthoven - Noord 2013', vastgesteld op 22 mei 2014:
 
Tuin
De bestemming 'Tuin' wordt met de beoogde ontwikkeling overgenomen. Onder deze bestemming valt ook de parkeervoorziening en erkers en aan- en uitbouwen van het hoofdgebouw. Verder worden de gebruikelijk bouw- en gebruiksmogelijkheden geboden, zoals voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
   
Wonen - 4
De bestemming 'Wonen - 4' is opgenomen voor het wonen in de vorm van vrijstaande woningen, met aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Tevens is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en onder voorwaarden een gastenverblijf toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen - 4' mogen bij de bestemming horende tuinen, erven en parkeergelegenheden op eigen terrein gerealiseerd worden.
 
Binnen het bouwvlak mag één hoofdgebouw/woning worden gerealiseerd. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m. Daarnaast mag de bouwhoogte maximaal 4 meter meer bedragen dan de toegestane goothoogte van het hoofdgebouw. De breedte van de voorgevel van de woning mag niet minder dan 8 meter en niet meer dan 24 meter bedragen.
 
In de 'Overige regels' is opgenomen dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, met een verwijzing naar nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer - en Vervoerplan'.
 
Waarde - Archeologie 3
Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente De Bilt zijn de gronden aangewezen als VAW2. In het voorliggende bestemmingsplan is deze archeologische verwachting overgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betekent dat er geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld en groter dan 500 m² kunnen plaatsvinden zonder archeologisch onderzoek.