direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Marie Curieweg 1, De Bilt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente De Bilt is voornemens om het gebied rondom het H.F. Wittecentrum te gaan herontwikkelen. Er is grote woningnood in de regio, met name op het gebied van betaalbare woningen en de locatie is voor de ontwikkeling hiervan zeer geschikt. In samenhang met de ontwikkeling rondom het H.F. Wittecentrum, zal de oude sportzaal aan de Marie Curieweg 1 worden gesloopt. Deze sportvoorziening wordt opgenomen in de nieuwe sporthal die aan de oostzijde van het huidige H.F. Wittecentrum zal worden vastgebouwd. De vrijgekomen locatie aan de Marie Curieweg 1 zal worden herontwikkeld met als doel de realisatie van enkele grondgebonden patiowoningen.

Voor de locatie geldt momenteel de beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' met als onderliggend bestemmingsplan 'Weltevreden Heemstrakwartier 2003'. Op basis van deze beheersverordening is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van het H.F. Wittecentrum, aan de zuidzijde van De Bilt, aan de Marie Curieweg 1. Het plangebied wordt omsloten door woningen. Aan de noordzijde bevindt zich een grasveld met een speeltuintje. Aan de oostzijde ligt de Marie Curieweg, terwijl de zuidzijde aan de Frederik G. Hopkinsweg ligt. Aan de westzijde ligt de Ralph Buncheweg.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rood kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' met als onderliggend bestemmingsplan 'Weltevreden Heemstrakwartier 2003'. Deze beheersverordening is vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt op 19 februari 2015. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0003.jpg"

Uitsnede geldende beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013'

Binnen de beheersverordening hebben de betrokken gronden de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ en 'Verkeer'. De omringende gronden hebben de bestemming ‘Verblijfsdoeleinden’.

De ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling zes patiowoningen en is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 5) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Gebieds- en planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

De sportzaal aan de Marie Curieweg 1 is sterk verouderd. Hier geldt dat er of geïnvesteerd moet worden in grootschalig onderhoud, of dat het gebouw gesloopt moet worden. De bouwhoogte van de sporthal is circa 3 en 6 meter. Het besluit om de oude sportzaal in het Nobelkwartier te slopen, biedt de mogelijkheid om in de nieuwe, rechthoekige sportzaal deze te splitsen in twee kleinere sportzalen. Hiermee kan de sportzaal aan de Marie Curieweg 1 worden geïntegreerd in de nieuwe sporthal die aan de oostzijde van het huidige H.F. Wittecentrum zal worden vastgebouwd. De locatie van de Marie Curieweg 1 komt daarmee vrij voor de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

Voor het plangebied is de doelstelling de realisatie van een zestal patiowoningen, bij voorkeur uit te voeren als CPO-project (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap). Er heeft zich reeds een CPO-initiatief hiervoor aangemeld. De zes patiowoningen betreffen koopwoningen en worden uitgevoerd in deels één bouwlaag, deels twee bouwlagen. Navolgende afbeelding betreft de verkavelingstekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0005.jpg"

Toekomstige inrichting plangebied

De woningen worden globaal op dezelfde plaats gebouwd als de bestaande sporthal. De footprint van de woningen wordt aan één kant met circa 1 meter vergroot. De hoogte van de bestaande sporthal bedraagt circa 3 en 6 meter. De woningen zullen een maximale bouwhoogte van 6 meter krijgen, waarmee het straatbeeld ten opzichte van de huidige situatie qua hoogte weinig veranderd. Daarnaast wordt in de regels opgenomen dat er per woning maximaal 75% van het gedeelte bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 3 meter (het achterste gedeelte) bebouwd mag worden. Daardoor blijft dus er minimaal 25% van dat gedeelte over voor de te realiseren binnentuin. Tot slot zorgt de ontwikkeling voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat de verouderde sporthal zal worden gesloopt.

Het groen rondom de sporthal zal zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Het is mogelijk dat een deel van het groen gerooid zal moeten worden voor de aanleg van de parkeerplaatsen. Desalniettemin wordt er zoveel mogelijk waardevol groen gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van zes woningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied niet mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een sportzaal. De ontwikkeling maakt in totaal zes woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met zes woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met de ontwikkeling zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma’s en Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie zijn zeven thema's uitgewerkt. Per thema zijn belangrijke keuzes gemaakt. Hieronder worden de zeven thema's benoemd.

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. klimaatbestendig en waterrobuust
  • 3. duurzame energie
  • 4. vitale steden en dorpen
  • 5. duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
  • 6. levend landschap, erfgoed en cultuur
  • 7. toekomstbestendige natuur en landbouw

Voor het plangebied is voornamelijk het thema 'vitale steden en dorpen' van belang. Hier wordt voornamelijk gekeken naar de woningbouwopgave, de stedelijke kwaliteit en de vitaliteit van kernen. Om volledig te doen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot in 2040 in totaal circa 165.000 woningen te bouwen.

Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in 1 provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

Toetsing Provinciaal beleid

De nieuwe ontwikkeling zal worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de wens om zoveel mogelijk nieuwe woningen binnenstedelijk te realiseren. Door het plangebied te herontwikkelen wordt er ook een nieuwe impuls aan het gebied gegeven. Hiermee wordt de kwaliteit van het gebied versterkt.

Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in De Bilt. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke beleidsstukken (zie paragraaf 3.3).

Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bilts Manifest

In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn als volgt:

  • 1. Ruimte en groen;
  • 2. Historische landschappen;
  • 3. Krachtige kernen;
  • 4. Hoogwaardige kennis;
  • 5. Topper in sport;
  • 6. Centrale ligging.

De zes kernkwaliteiten hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.

Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad van De Bilt de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd. De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

Zes kwaliteiten

De gemeente De Bilt heeft een aantal specifieke kwaliteiten die haar maken tot een zeer prettige leefomgeving. Het in 2010 opgestelde Bilts Manifest beschrijft een zestal (overkoepelende) kwaliteiten van de gemeente; deze zijn integraal onderdeel van de structuurvisie:

  • 1. Ruimte en groen;
  • 2. Historische landschappen;
  • 3. Krachtige kernen;
  • 4. Hoogwaardige kennis;
  • 5. Topper in sport;
  • 6. Centrale ligging.

Zes speerpunten

Om de zes kwaliteiten te behouden zet de gemeente in de structuurvisie in op zes speerpunten. Het gaat daarbij niet alleen over het afwegen van belangen, maar vooral over het vastleggen van de waarden voor de toekomst. Aanvullend wordt ook een werkwijze beschreven, die een strategie en houding weerspiegelt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. De overkoepelende visie is dat de gemeente De Bilt moet inzetten op kwaliteit boven kwantiteit. De zes speerpunten en de werkwijze vormen samen de visie op de gemeente:

  • Speerpunt 1: Het landschap als duurzame onderlegger;
  • Speerpunt 2: Een sterke sociale cohesie;
  • Speerpunt 3: Zes kernen met een eigen gezicht;
  • Speerpunt 4: Life-Science As als groene loper van De Uithof;
  • Speerpunt 5: Goed bereikbaar en leefbaar;
  • Speerpunt 6: Een recreatief buitengebied van formaat.

Werkwijze: zorgvuldig en stapsgewijs

In het verlengde van haar rol als groene tuin van de regio, zet de gemeente De Bilt nadrukkelijk niet in op grootschalige stedelijke ontwikkelingen. De gemeente ziet nieuwe ontwikkelingen - zoals woningbouw en de ontwikkeling van werklocaties - vooral als een middel om een dynamische en gevarieerde samenleving te behouden, met kansen voor iedereen. Nieuwe ontwikkelingen zijn daarbij maatwerk en worden zorgvuldig en stapsgewijs ingepast binnen landschap en kernen. Door middel van het opstellen van een actuele woonvisie in combinatie met jaarlijks monitoren wordt per kern onderzocht wat er nodig is om de woningmarkt in beweging te houden. Vervolgens wordt per kern een keuze gemaakt over hoe om te gaan met woningbouw.

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. Waar mogelijk worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingepast binnen bestaande bebouwing of gebruikt voor het instandhouden en opwaarderen van bestaande cultuurhistorische gebouwen of dorpsstructuren: hergebruik en transformatie met liefde voor de bestaande waardes en kwaliteiten.

Woonbeleid Gemeente De Bilt

Het gemeentelijk woonbeleid bestaat momenteel uit de Woonvisie 2030. Daarnaast is er in 2020 een woningmarktonderzoek uitgevoerd.

Woonvisie 2030

Op 21 december 2021 is de Woonvisie 2030 vastgesteld. Deze woonvisie vormt een bouwsteen voor de omgevingsvisie op het gebied van kwaliteit en de hoeveelheid woningen die nodig zijn om in de behoeften van de verschillende doelgroepen te kunnen voorzien tot 2030.

De huidige woningvoorraad van De Bilt omvat circa 19.500 woningen. De bilt heeft veel grote woningen. Ruim de helft van de woningen heeft een oppervlak van boven de 105 m2. Daarbij komt dat er relatief veel dure koopwoningen in de gemeente aanwezig zijn, welke voor weinig mensen betaalbaar zijn. De betaalmogelijkheden van woningzoekenden stijgen niet in gelijke mate, waardoor bepaalde groepen moeilijker aan een woning kunnen komen.

Vooral starters, jonge huishoudens en jonge gezinnen kunnen zich minder makkelijk vestigen in de gemeente. De betaalbaarheid van woningen is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken woningen die zeer beperkt aanwezig zijn in De Bilt en in de regio. Jongeren die op basis van het inkomen niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning of een koopwoning vallen tussen wal en schip. Zij richten zich noodgedwongen op particulier huur of op andere alternatieven. Daarnaast is het tekort aan sociale huurwoningen opgelopen.

De gemeente De Bilt heeft een aantal lokale ambities op het gebied van wonen of in relatie met wonen. Denk hierbij aan duurzaamheid, bereikbaarheid, voorzieningen of wonen met zorg. De ambitie is om de woningen toekomstbestendig te houden en te maken en te zorgen dat de inwoners van de gemeente De Bilt een leven lang kunnen wonen in De Bilt. Zo wil de gemeente betaalbare woningen bouwen om te voldoen aan de lokale behoefte (aantallen staan goed weergegeven in het stuk), doorstroming bevorderen en bijzondere doelgroepen huisvesten. Daarnaast stelt de gemeente eisen aan de kwaliteit van de woning (minimale oppervlakte, duurzaamheid en levensloopbestendigheid).

Ook vanuit de regio zijn er vragen en afspraken over het faciliteren van een aantal omvangrijke woonopgaven. Gemeente De Bilt wil de komende jaren invulling geven aan haar ambities op het gebied van wonen voor haar inwoners, zowel in de bestaande als de toekomstige woningvoorraad. De integrale en ruimtelijke uitwerking in de Omgevingsvisie 2040 vraagt om een zorgvuldige inpassing van woningbouw.

Tot slot wordt de aanpak van de gemeente De Bilt om te bouwen voor primaire doelgroepen. Om te voorzien in de lokale behoefte aan woningen wil tot 2030 wil de gemeente zich inzetten om minimaal 1.130 woningen toe te voegen:

  • 350 sociale huurwoningen (<€752,33 per maand)
  • 190 middenhuurwoningen (€752,33-€1.004,16 per maand)
  • 590 goedkope en middeldure koopwoningen
    - Goedkope koop (€300.000)
    - Middeldure koop (€300.000-€450.000)

Om te voorkomen dat er vooral dure koopwoningen worden gebouwd stuurt de gemeente actief op de woningbouwprogrammering. Woningbouwinitiatieven worden getoetst aan de volgende eisen:

  • Minimaal 30% sociale huurwoningen
  • Minimaal 20% middenhuur woningen

Woononderzoek gemeente De Bilt 2020

In 2020 heeft de gemeente het woononderzoek De Bilt 2020 door Companen uit laten voeren. Belangrijke aandachtspunten en bevindingen uit dit onderzoek zijn:

  • De betaalbaarheid van de woning is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken een appartement in de sociale huursector of richten zich op koopappartementen tot € 250.000 of waar mogelijk grondgebonden woningen tot € 300.000. Deze woningen zijn zeer beperkt aanwezig in De Bilt en in de regio.
  • Gezinnen geven de grootste voorkeur aan grondgebonden woningen tussen de € 300.000 en de €450.000. Dit segment is door de gestegen woningprijzen in de regio en in De Bilt weinig aanwezig.
  • Er zijn ook gezinnen die juist een woning boven de € 450.000 zoeken en van de ruimte en de goede locatie ten opzichte van Utrecht kiezen voor De Bilt. Dit aanbod is ruimschoots beschikbaar in de gemeente De Bilt.
  • De jonge gezinnen zoeken juist een goedkopere grondgebonden woning of appartement tot € 300.000.
  • Tot 2030 zijn er circa 540 huurwoningen nodig, waarvan 350 sociale huurwoningen en 190 vrije sector huurwoningen, vrijwel geheel in het middenhuursegment tot €1.000,- huur per maand.
  • Tot 2030 ligt de behoefte aan koopwoningen op 590 woningen. Daarnaast is er vooral een veranderopgave zichtbaar, zowel in de huur- als in de koopsector richting meer toevoeging van appartementen/toegankelijke woningen in plaats van grondgebonden woningen. Deze vraag komt van het groeiend aantal kleine huishoudens door de vergrijzing en de behoefte om betaalbaar te kunnen wonen voor starters.
  • De gemeente De Bilt mist aanbod voor middengroepen in de samenleving. Dan gaat het om woningen tot € 300.000 of tussen de € 300.000 en de € 450.000. Onder de middengroepen vallen jonge gezinnen en koop-starters die vaak onvoldoende financiële mogelijkheid hebben om de huidige woningprijzen in De Bilt te betalen. Gezien de goede ligging ten opzichte van Utrecht kan de gemeente wel in het gevraagde suburbane woonmilieu een rol vervullen.
  • Er zijn accentverschillen in de woningbehoefte tussen kernen. In De Bilt en Groenekan zien we naar verhouding meer vraag vanuit jonge huishoudens. In Bilthoven wonen relatief meer oudere huishoudens. Ook liggen de inkomens veelal hoger dan in de andere kernen. In de overige kernen zien we vooral een behoefte om in de vraag van jonge huishoudens en van gezinnen te voorzien. Ook is er een aanvullende behoefte aan woonvormen voor wonen met zorg, bij voorkeur op centrale locaties nabij voorzieningen.

Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. Geen van deze cultuurhistorische objecten bevinden zich binnen het plangebied.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Ruimtelijke randvoorwaarden Nobelkwartier en Marie Curieweg

Op 28 januari 2021 zijn door de gemeenteraad van de gemeente De Bilt de ruimtelijke voorwaarden voor herontwikkeling Nobelkwartier en Marie Curieweg 1 vastgesteld. De gemeente is voornemens om dit gebied te gaan herontwikkelen, met als doel de realisatie van een mix aan (sociale) huur- en koopwoningen, maar ook de herinrichting van de openbare ruimte, alsmede de realisatie van een nieuwe sporthal. Er is grote woningnood in de regio, met name op het gebied van betaalbare woningen en de locatie is voor de ontwikkeling hiervan zeer geschikt.

In samenhang met deze ontwikkeling zal de oude sportzaal aan de Marie Curieweg 1 worden gesloopt. Deze sportvoorziening wordt opgenomen in de nieuwe sporthal. De vrijgekomen locatie aan de Marie Curieweg zal worden herontwikkeld met als doel de realisatie van enkele laagbouwwoningen. Hiervoor wordt een separaat bestemmingsplan in procedure gebracht.

De in het document opgenomen ruimtelijke randvoorwaarden per locatie betreffen randvoorwaarden op hoofdlijnen. In het bestemmingsplan en in de aanvullende welstandscriteria worden deze gedetailleerd uitgewerkt.

Klimaatadaptatievisie en Water- en rioleringsplan

Op 30 november 2021 is door de gemeenteraad van gemeente De Bilt de 'Klimaatadaptatievisie 2050' en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026 vastgesteld. In de klimaatadaptatievisie worden de opgaven en kansen beschreven. Deze visie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. Er zijn in de visie vijf opgaven beschreven:

  • Wateroverlast
  • Droogte
  • Hitte
  • Overstromingen
  • Schade

De gemeente wil zich voorbereiden op de veranderingen veroorzaakt door klimaatverandering vanuit de visie op de leefomgeving. De wens is om in de gemeente een gezond woon-, werk- en leefklimaat voor mens, dier en plant te creëren. Concreet betekent dit o.a. dat locaties van groot maatschappelijke belang, waarvan aantasting voor ontwrichting van de samenleving zorgt (zoals hoofdinfrastructuur, nutvoorzieningen en zorgcentra) bestand zijn tegen het veranderende klimaat. De gemeente voorkomt zoveel mogelijk onomkeerbare schade, zoals bodemzettingen, sterfte van flora en fauna en schade aan de volksgezondheid. Voor de concretisering van de visie sluit de gemeente aan bij de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA), de Regionale Adaptatiestrategie (RAS) en de leidraad klimaatadaptief bouwen die momenteel in de regio wordt opgesteld.

Het Water- en rioleringsplan De Bilt 2022-2026 beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van het gemeentelijke oppervlaktewater in de gemeente De Bilt wordt beschreven, omdat het oppervlaktewater een belangrijke bijdrage levert aan waterhuishouding en het reguleren van de grondwaterstand. Water houdt zich niet aan grenzen en het is belangrijk dit aspect integraal mee te nemen, mede in relatie tot wateroverlast.

De klimaatadaptatievisie en het Water- en rioleringsplan (WRP) hebben grote samenhang. In het WRP is de uitwerking van wateroverlast en droogte voor de komende 5 jaar opgenomen. Om deze opgave op te pakken gaan we grootschalig afkoppelen. Projecten in de openbare ruimte zonder rioolvervanging stimuleren we met een bijdrage uit de rioolheffing, zodat hier ook regenwater afgekoppeld kan worden. De ambitie is om zoveel mogelijk te ontharden, te vergroenen en hemelwater vast te houden waar het valt.

Toetsing gemeentelijk beleid

De ontwikkeling biedt ruimte aan een CPO-collectief waarbij zes grondgebonden patiowoningen worden gerealiseerd. In de Woonvisie 2030 staat dat de gemeente, waar mogelijk, wil inspelen op de groeiende behoefte aan geclusterde appartementen en nieuwe woonzorgconcepten. Deze ontwikkeling sluit naadloos aan op de behoefte aan meer zorgwoningen en nieuwe woonzorgconcepten.

Daarnaast wil de gemeente graag de behoefte geven aan mensen die zelfstandig (willen) blijven wonen, ook als de zorgvraag (verder) toeneemt. Het gaat hierbij onder andere om mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking. Zij hebben behoefte aan een zelfstandig appartement in de buurt van voorzieningen. Daarnaast worden de woningen levensloopbestendig gerealiseerd. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de Woonvisie 2030.

Tot slot laat ook het recente 'Woononderzoek De Bilt 2020' zien dat hier in de kern zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte aan is. Ouderen blijven steeds langer thuiswonen, maar ook verstandelijk beperkten en mensen die wonen of ‘uitstromen’ uit woonvormen als Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang hebben een geschikte locatie nodig om te wonen. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.

Het plan is daarmee passend binnen het woonbeleid van gemeente De Bilt.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan 'Marie Curieweg 1, De Bilt' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusie van het onderzoek wordt hierna kort behandeld.

De grond bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand dat ter plaatse van de groenstroken tot maximaal 1 m-mv zwak humeus is. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn op zintuiglijke wijze geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de bovengrond van het overig terrein zijn plaatselijk resten beton of sporen baksteen waargenomen. Ter plaatse van de gedempte sloot zijn in de bodemlaag tot 1 m-mv resten of sporen baksteen aanwezig. Verder zijn geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de bovengrond met resten beton of resten tot sporen baksteen zijn licht verhoogde gehalten kwik, lood, PCB en PAK gemeten. De zintuiglijk schone bovengrond bevat licht verhoogd gehalten koper, kwik en lood. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. In de grond zijn geen verhoogde gehalten PFAS gemeten ten opzichte van de normen uit het Tijdelijk Handelingskader en de wijziging van 2 juli 2020. In het grondwater zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde concentraties ten opzichte van de streefwaarde gemeten. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de bovengrond in de bodemkwaliteitsklasse Wonen. De indicatie voor de bodemkwaliteitsklasse van de ondergrond betreft AW (overal toepasbaar).

De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt voorzien in nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen. In totaal worden er zes nieuwe kwetsbare objecten in het plangebied gerealiseerd. Het aantal woningen neemt ten opzichte van de het geldende bestemmingsplan toe. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire bronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risico bronnen. Onder deze stationaire bronnen vallen alle risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations die zijn beschreven toetsingskader, inclusief de inrichtingen die vallen onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Vuurwerkbesluit. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die zijn opgenomen in relevante besluiten of circulaires voor externe veiligheid.

Biltse Rading

Ten oosten van het plangebied ligt de Biltse Rading. Hierover worden brandbare stoffen vervoerd ten behoeve van het bevoorraden van LPG-stations. Het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 0 meter, de 1%-letaliteitsafstand op 335 meter. Het plangebied valt hiermee binnen het invloedsgebied van de Biltse Rading.

Vanwege de beperkte ontwikkeling, de realisatie van zes woningen, ontstaat er een zeer beperkte toename van de personendichtheid. De verwachting is dat er geen toename van de hoogte van het groepsrisico van meer dan 10% zal plaatsvinden en dat de oriëntatiewaarde niet overschreden zal worden. Daarom kan voor de risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de weg volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Mobiele bronnen

Volgens de Risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen mobiele risico bronnen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in juni 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Selectie van geluidsbronnen

In de omgeving van de nieuwe woningen liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woning niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen is dan ook niet nodig.

Op circa 85 meter ten zuiden van het plangebied ligt de Blauwkapelseweg. Deze weg ligt in stedelijk gebied en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woningen liggen dan ook in de zone van de Blauwkapelseweg.

De drukste 30 km-wegen nabij de ontwikkelingslocatie Marie Curieweg 1 zijn de Alfred Nobellaan en de Waterweg. Formeel geldt voor deze wegen volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Alfred Nobellaan en de Waterweg zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de Alfred Nobellaan en de Waterweg.

De ontwikkelingslocatie ligt aan de Frederik G. Hopkinsweg en de Marie Curieweg. Deze twee woonstraten hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze wegen volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. Deze twee woonstraten hebben een lage verkeersintensiteiten (minder dan 600 motorvoertuigen). Gezien de lage verkeersintensiteiten is het te verwachten dat de er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is. Voor de omliggende woonstraten is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk op basis van het ambtelijke concept van het gemeentelijke geluidbeleid ‘Beleidsregel hogere waarden Wgh, gemeente De Bilt, d.d. 10 september 2013.

Resultaten

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Blauwkapelseweg bedraagt 35 dB bij de nieuwe woningen, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km/u wegen bedraagt 35 dB bij de nieuwe woningen, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Aangezien bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh, is de realisatie van de woning vanuit akoestisch oogpunt zonder meer mogelijk. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.

Daarnaast moet er nog worden gekeken naar de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM) is 41 dB. De minimaal benodigde gevelwering is 8 dB. De minimale gevelwering van een standaard gevelconstructie bedraagt, op grond van het Bouwbesluit 2012, 20 dB. Hiermee vormt de cumulatieve geluidsbelasting geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Bedrijvigheid in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kan worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er is één functie in de omgeving van het plangebied die eventueel hinder kan veroorzaken:

  • 1. Corael Opleidingen, Blauwkapelseweg 52

De navolgende tabel laat zien hoe de functie kan worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor de functie:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
1. Persoonlijke dienstverlening n.e.g.   0   0   10   0   10   circa 40 m  

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0007.jpg"

Afstand tussen de nieuwe woonbestemming en bedrijfsbestemming

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde functie. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen goed ingepast kunnen worden in een gebied met voornamelijk woningen. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Maximale planologische mogelijkheden

De omliggende gebieden hebben de bestemming 'Woondoeleinden'. De voor de als 'Woondoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. kantoren op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de verbeelding;
  • c. een kinderdagverblijf op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart.

Op een afstand van circa 30 meter is er een specifieke aanduiding opgenomen voor kantoren. Hier is op de begane grond een kantoor toegestaan. Voor kantoren geldt een richtafstand van 10 meter. Hiermee liggen de nieuwe woningen op voldoende afstand van de aanduiding 'kantoor'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0008.jpg"

Afstand tussen de nieuwe woonbestemming en aanduiding 'kantoor'

Op een afstand van circa 40 meter bevindt zich een kavel met bestemming 'Bedrijfsdoeleinden', waarbinnen bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Dat zijn (volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten):

  • Categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten: activiteiten, welke door hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk;
  • Categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten: activiteiten, welke door hun aard slechts toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk, indien geconcentreerd in een centrum.

Deze activiteiten vallen maximaal binnen milieucategorie 2 met een maximale richtafstand van 30 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 40 meter, waarmee er altijd voldaan wordt aan de richtafstand van maximaal 30 meter. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Water

Beleid

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug.

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.

In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water. Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing): De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;

Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst. Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven; Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Handboek Watertoetsproces

Het waterschap heeft een Handboek Watertoetsproces ontwikkeld. Het handboek is bedoeld voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, zoals gemeenten, projectontwikkelaars en adviesbureaus. Water en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom wil het waterschap samen met gemeenten de waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten afwegen. Het handboek is daarin een eerste stap. In het handboek staan richtlijnen voor het watertoetsproces.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 14

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels Keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.


Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet ter plaatse van het plangebied in de sloop van een oude sporthal, en in de nieuwbouw van zes woningen. De nieuwe woningen worden gebouwd op de locatie van de oude sporthal. De ontwikkeling zorgt voor een beperkte toename van de verharding in het gebied. De eventueel toegevoegde verharding bedraagt in ieder geval minder dan 500 m2. Hemelwater afkomstig van de nieuwe verhardingen worden in en nabij het plangebied geïnfiltreerd en gescheiden van het riool.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Om het archeologische beleid in het plangebied te bepalen, is gebruikt gemaakt van de 'Archeologische beleidskaart' van de gemeente De Bilt. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven, waarbij het plangebied met een rode cirkel is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21005BP0016-VG01_0009.jpg"

Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente De Bilt

Het plangebied ligt in de zone 'te Verwachten Archeologische Waarden 2'. Dit zijn zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Voor deze zones geldt dat een archeologisch rapport dient te worden overlegd bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m.

De ontwikkeling voorziet in de sloop van een oude sporthal en de realisatie van zes nieuwe woningen. Er kan worden aangenomen dat de bodem onder de oude sporthal reeds verstoord is voor archeologische vondsten. De nieuwe woningen worden nagenoeg op dezelfde locatie als de oude sporthal gebouwd. Op de gronden rondom de sporthal worden er geen bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m uitgevoerd.

Daarnaast is er een gecombineerd archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de locaties Nobelkwartier en Marie Curieweg 1. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Op basis van dit onderzoek wordt de archeologische verwachting voor de Marie Curieweg naar laag bijgesteld. Uit het onderzoek (en andere archeologische onderzoeken in de directe omgeving) is gebleken dat dit deelgebied tot aan de ontginningen in de Late Middeleeuwen door de landschappelijke ligging en relatief vochtige omstandigheden weinig aantrekkelijk is geweest voor bewoning. In de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd lag het plangebied in een landbouwgebied, achter een historisch bewoningslint. Voor het plangebied zelf zijn er geen aanwijzingen voor historische bebouwing. De kans op het aantreffen van archeologische resten wordt daarom laag ingeschat. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk, en ook bescherming van archeologische waarden door middel van een dubbelbestemming archeologie is niet langer nodig.

Hoewel voor het plangebied op basis van het vooronderzoek een lage archeologische verwachting geldt, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten worden beschermd door artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dat melding van deze vondsten bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente De Bilt) verplicht stelt.

Cultuurhistorie

Om eventuele cultuurhistorische waarden in het plangebied te bepalen, is gebruik gemaakt van 'Bijlage 1 Overzicht cultuurhistorische objecten' uit de 'Cultuurhistorische waardenkaart gemeente De Bilt'. Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 5,9 kilometer van het projectgebied en betreft de 'Oostelijke Vechtplassen'. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand. Gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in augustus 2021 een AERIUS berekening uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 5.

Het is dus niet op voorhand uit te sluiten of er sprake is van een significante toename van stikstof-depositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. De uitvoering van een stikstofdepositieonderzoek is daarom noodzakelijk en moet middels AERIUS-berekening uitgevoerd worden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Hiermee wordt de Wet natuurbescherming gewijzigd en wordt een vrijstelling van de vergunningplicht voor de bouwsector opgenomen in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt voor alle projecten die in de gebruiksfase geen tot weinig stikstofemissie veroorzaken en heeft betrekking op de bouw van woningen, utiliteitsgebouwen en andere bouwwerken (waaronder buisleidingen) inclusief de daarmee gepaard gaande vervoersbewegingen. Nu is vastgesteld dat de gebruiksfase niet leidt tot significant negatieve effecten kan gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling.

Het plangebied ligt op circa 550 meter afstand van gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de ligging buiten dit gebied worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het NNN bij de werkzaamheden niet aangetast. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het natuurnetwerk zijn in onderhavige situatie niet benodigd.

Soortenbescherming

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 6. Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Vleermuizen

Gebouwbewonende soorten maken doorgaans gebruik van spouwruimtes, spleten en vergelijkbare ruimtes in gebouwen. De gymzaal is gedeeltelijk voorzien van open stootvoegen waardoor vleermuizen de spouwruimtes van deze gebouwen kunnen bereiken. Bij de gymzaal gaat het om drie zijdes. Alle vleermuissoorten vallen onder de Habitatrichtlijn en zijn beschermd volgens artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te storen, vangen of doden en vaste rust- of verblijfplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. De sloop van de gebouwen zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeren. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.

Algemene diersoorten

Het kan zijn dat algemene diersoorten tijdens de werkzaamheden in het besluitgebied voorkomen. Hierbij moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moeten worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te voorkomen. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten. Leidend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment dat de werkzaamheden plaatsvinden.

Nader onderzoek vleermuizen

Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het plangebied. Met betrekking tot soortbescherming kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken. Het nader onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de woningen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van zes keer 'koop, tussen/hoek' van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning gemiddeld 7,1 per woning. Dit komt neer op (afgerond) 43 verkeersbewegingen per dag.

In de huidige situatie staat er een sporthal. Deze heeft een bvo van circa 500 m2. Uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen 10 per 100 m2 bvo. Dit komt neer op circa 50 verkeersbewegingen per dag die aan de sporthal toe te schrijven zijn.

De ontwikkeling zorgt per saldo voor een afname in het aantal verkeersbewegingen van 7 per dag. Het toekomstig woonperceel wordt op de omliggende wegen, de Marie Curieweg, Frederik G. Hopkinsweg en de Ralph Buncheweg, ontsloten. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van zes woningen in de categorie 'koop, tussen/hoek' van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Hiervoor wordt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In totaal is er behoefte aan (afgerond) 12 parkeerplaatsen binnen het plangebied.

In de huidige situatie parkeert het bestemmingsverkeer in de openbare ruimte. Uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal benodigde parkeerplaatsen 2,85 per 100 m2 bvo. Dit komt neer op (afgerond) 14 parkeerplaatsen die momenteel gebruikt worden door het bestemmingsverkeer van de sporthal.

Met de ontwikkeling komen tenminste één, en mogelijk twee parkeerplaatsen te vervallen. Dit wordt echter volledig gecompenseerd omdat de sporthal functie met daarbij behorend een parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen komt te vervallen. Binnen het toekomstig plangebied is daarom geen extra parkeerruimte benodigd. De gemiddelde parkeerdruk in dit gebied blijft bovendien momenteel onder de grenswaarde van 90%. Wel is er voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte mocht deze behoefte ontstaan

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.11 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke(anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Bij voorliggende ontwikkeling is gemeente zelf grondeigenaar. De economische haalbaarheid is gewaarborgd door de verkoop van bouwrijpe woonkavels aan de CPO constructie.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.12 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Voorafgaand of aan het begin van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal er een informatieavond voor omwonenden volgen.

Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het waterschap en de provincie. Met deze ontwikkeling zijn geen belangen van het Rijk gemoeid, waardoor vooroverleg met de Rijksdiensten niet vereist is.

Het wettelijk vooroverleg heeft plaatsgevonden. De provincie Utrecht, het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) hebben gereageerd op het plan en aangegeven dat er geen strijdigheden met hun belangen zijn.

Voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage liggen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is de bestemmingen 'Wonen' opgenomen.

Wonen (Artikel 3)

Binnen de bestemming wonen zijn woningen mogelijk, inclusief aan huis gebonden beroepen en vrije beroepen onder bepaalde voorwaarden. Er zijn bouwregels opgenomen voor hoofdgebouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en parkeren. Bijbehorende bouwwerken zijn niet geregeld omdat hier geen ruimte aanwezig is. De maatvoering van de woningen is afgestemd op de inrichtingstekening. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd, met dien verstande dat er per woning minimaal 15 m2 onbebouwd blijft ten behoeve van de patio.

In de woonbestemmingen zijn gebruiksregels opgenomen waarin de mogelijkheid is geboden voor aan-huis-verbonden beroepen. Wel stelt de gemeente voorwaarden om te voorkomen dat het beroep aan huis overlast geeft voor omwonenden of gebruikers van de gronden in de omgeving. In het bestemmingsplan zijn definities voor beroep aan huis en voor bedrijf aan huis opgenomen.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van 10 februari 2022 tot en met 23 maart 2022 ter inzage gelegen. Aan het begin van de terinzagelegging op 21 februari 2022 is een digitale informatiebijeenkomst georganiseerd. Er is één zienswijze ontvangen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan, welke wordt beantwoord in de Nota zienswijzen (Bijlage 8). Daarnaast is er één ambtshalve aanpassing doorgevoerd, welke ook beschreven staat in de Nota zienswijzen (Bijlage 8).