direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Rembrandtlaan 14 te Bilthoven
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens het terrein tussen de Rembrandtlaan en het spoor een nieuwe invulling te geven. Het plan bestaat uit drie delen: het definitief vestigen van de wintersportspeciaalzaak aan de Rembrandtlaan 36, de bestemming van de woning aan de Rembrandtlaan 14 omzetten van bedrijfswoning naar reguliere woning en het mogelijk maken van een bedrijfsverzamelgebouw op het overige gedeelte van de percelen.

Het initiatief past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het definitief vestigen van de wintersportspeciaalzaak aan de Rembrandtlaan 36, de woning aan de Rembrandtlaan 14 van bedrijfswoning naar reguliere woning om te zetten en het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw op het overige gedeelte van de percelen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De planlocatie aan de Rembrandtlaan in Bilthoven ligt direct ten noorden van de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Het plangebied bestaat uit percelen die kadastraal bekend zijn als gemeente De Bilt, Sectie F, nummers 5548, 5549, 5607, 5696, 5697, 5699, 5700 en 5704. Het plangebied wordt ontsloten via de Rembrandtlaan. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Ruimtelijke plannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

De planlocatie ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan “Rembrandtlaan 2014”. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 29 januari 2015.

Op basis het vigerende bestemmingsplan zijn de geldende bestemmingen op het perceel 'Gemengd 3' met deels de functieaanduiding 'wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf railverkeer'.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven (al dan niet in een bedrijfsverzamelgebouw) uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zonder meer toegestaan. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de regels en op de verbeelding zijn bepalingen opgenomen voor de maximale bouwhoogte (10m) en het maximale bebouwingspercentage (75%). Afwijkingen van de algemene regels zijn op de verbeelding aangeduid.

De bestemming 'Bedrijf – Railverkeer' is gegeven aan het braakliggende NS-terrein. Conform het bestemmingsplan is het terrein bedoeld voor spoorweggerelateerde opslag. Binnen het plangebied is voor deze bestemming geen bouwvlak opgenomen. Er mogen dan ook geen gebouwen binnen deze bestemming worden gerealiseerd.

De gronden met de bestemming 'Gemengd – 3' zijn in hoofdzaak bestemd voor detailhandel (voor zover gericht op sport en recreatie), kantoren en huiswerkbegeleiding. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is tevens een bedrijfswoning toegestaan. Gebouwen voor de betreffende functies dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

De omvang van de functies is gemaximeerd in de regels:

  • het bruto vloeroppervlak voor detailhandel mag ten hoogste 300 m² bedragen;
  • voor huiswerkbegeleiding geldt dat de oppervlakte van het gebouw (footprint) maximaal 260 m² mag bedragen;
  • het bruto vloeroppervlak van kantoren mag ten hoogste 100 m² bedragen, en
  • de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet groter zijn dan 120 m².

Binnen de drie bestemmingen zijn daarnaast nog de bijbehorende zaken als erftoegangswegen, -paden en verblijfsgebied, parkeervoorzieningen, erven en tuinen, groenvoorzieningen, alsmede nutsvoorzieningen medebestemd.

Navolgend is een uitsnede van de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0003.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan, omdat een wintersportspeciaalzaak niet past binnen de bedrijfsbestemming en omdat het bedrijfsverzamelgebouw en de burgerwoning niet zijn toegestaan binnen de bestemming “Gemengd – 3”.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Rembrandtlaan 14 te Bilthoven' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De zone tussen de Rembrandtlaan en het spoor, waarin het plangebied is gelegen, heeft een gemengd karakter. Direct ten zuiden van de Rembrandtlaan staan enkele vrijstaande woningen en een tweetal kantoorgebouwen waarin zakelijke dienstverlening is gevestigd. Aan de spoorzijde zijn nog enkele bedrijfspanden aanwezig.

Een van deze bedrijfspanden is gelegen in het plangebied (aan de oostkant van het plangebied). In het pand is momenteel de wintersportspeciaalzaak MK Ski gehuisvest. Aan de noordkant van het plangebied, tegen de Rembrandtlaan aan, is begonnen met de bouw van een vrijstaande bedrijfswoning. Het overige deel van het plangebied bestaat uit braakliggend terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0004.png"

Zicht vanaf de Rembrandtlaan met de bedrijfswoning in aanbouw in beeld (bron: maps.google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0005.png"

Zicht vanaf de oostelijke kant van het plangebied met links het spoor en rechts de wintersportspeciaalzaak (bron: maps.google)

2.2 Toekomstige situatie

MK Skiservice

De initiatiefnemers zijn voornemens om op het terrein de wintersportspeciaalzaak “MK Skiservice” permanent te vestigen in het reeds aanwezige bedrijfspand achter Rembrandtlaan 18. In eerste instantie was het de bedoeling dat de huisvesting van de winkel in dit pand van tijdelijke aard zou zijn, totdat de nieuwbouw gerealiseerd zou zijn. Gebleken is echter dat het pand zich prima leent voor het gewenste doel, waardoor de wens is ontstaan de wintersportspeciaalzaak definitief aan de Rembrandtlaan 36 te vestigen.

Op de begane grondverdieping zal een oppervlak van 300 m2 worden ingericht ten behoeve van de detailhandel, het overige deel zal gebruikt worden als werkplaats voor het afstellen en repareren van ski's, snowboards en ski- en snowboardschoenen. De verdieping wordt gebruikt als kantoor- en administratieruimte en opslagruimte ten behoeve van de wintersportspeciaalzaak.

Vrijstaande woning

Op basis van het geldende bestemmingsplan is een bedrijfswoning mogelijk op het gedeelte van het plangebied dat grenst aan de Rembrandtlaan. Initiatiefnemer en eigenaar van de wintersportspeciaalzaak is voornemens deze woning te gaan betrekken. Gezien de nieuwe indeling van het plangebied is het wenselijk om deze woning niet als bedrijfswoning maar als reguliere woning te bestemmen. Door de afstand tussen de woning en de Skiservice is er geen logisch ruimtelijke verband meer tussen de woning en het bedrijf. Tevens krijgt de woning meer mogelijkheden voor toekomstig gebruik (bijv. eenvoudiger van gebruiker/eigenaar te verwisselen mocht dit onverhoopt nodig zijn) waardoor het duurzaam in stand kan worden gehouden aan de Rembrandtlaan.

Bedrijfsverzamelgebouw

Op het overige deel van het perceel, gedeeltelijk achter de nieuwe woning en gedeeltelijk achter de woning Rembrandtlaan 16 zal een bedrijfsverzamelgebouw worden gerealiseerd met een oppervlakte van circa 1.127 m2. Het bedrijfsverzamelgebouw krijgt een bredere bestemming. Het gebouw zal de mogelijkheid bieden voor commerciële verhuur/verkoop van bedrijfsruimten aan lokale en regionale bedrijven met maximaal milieucategorie 2, waarbij ondergeschikte aan het bedrijf verbonden verkoop wenselijk is.

Er is reeds belangstelling van sociale maatschappelijk ondernemers (met geen of een beperkt winstoogmerk) en stichtingen voor de huur van de bedrijfsruimten. Een van de initiatieven is het vestigen van een indoorskibaan die in een stichting wordt ondergebracht. De stichting heeft tot doel om bijzondere wintersportprojecten te ondersteunen. Hierbij moet worden gedacht aan ondersteuning van Mentelity Foundation (skiën en snowboarden voor kinderen en jong volwassenen met een lichamelijke beperking), KJ-Projects (vergroten zelfredzaamheid en zelfvertrouwen van mensen met een handicap) mensen met een handicap, Vereniging van Gehandicapte Wintersporters (VGW) en de ontwikkeling van een zitsnowboard. Ondergeschikte bedrijfsgebonden horeca is bij deze functie wenselijk om deelnemers, begeleiders, familie en belangstellenden te kunnen voorzien van een hapje en een drankje.

Een bedrijfsbestemming met de mogelijkheid voor maatschappelijk activiteiten en ondergeschikte bedrijfsgebonden horeca en aan de bedrijfsfunctie verbonden detailhandel is gewenst.

Op onderstaande exploitatietekening (bijlage 1) is een impressie gegeven van de gewenste indeling. In het inrichtingsplan, dat als separate bijlage bij dit verzoek is bijgevoegd, is de terrein indeling van het voornemen nader uitgewerkt en voorzien van concrete maatvoeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0006.png"

Situatietekening van het plan gebied (Kubiek Ruimtelijke Plannen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR / De SVIR is niet relevant voor de ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van een bedrijfs-, detailhandels en woonfunctie in bestaand stedelijk gebied, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht op 10 maart 2021 vastgesteld. Dat betekent dat de provincie Utrecht - vooruitlopend op de Omgevingswet - vanaf 1 april 2021 aan de slag is gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie.

De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en geeft mee dat lokale afwegingen mogelijk zijn als een veilige en gezonde omgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor die gezonde en veilige leefomgeving is in de Omgevingsvisie opgedeeld in zeven beleidsthema's. De sociale en veilige leefomgeving loopt als een rode draad door de beleidsthema's heen. Het betreft de volgende beleidsthema's:

    • 1. Stad en land gezond;
    • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
    • 3. Duurzame energie;
    • 4. Vitale steden en dorpen;
    • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
    • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
    • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied in het landschap Utrechtse Heuvelrug. De volgende onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn direct relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Verstedelijking

Mensen vinden de provincie Utrecht aantrekkelijk om in te wonen en te werken. De regio U16 en de regio Amersfoort behoren tot de meest gespannen woningmarktregio’s in Nederland. De grote steden Utrecht en Amersfoort, en ook de andere steden en dorpen in de provincie Utrecht, zijn een populaire vestigingsplaats voor zowel inwoners als bedrijven en groeien snel. Onze provincie heeft de tweede economie van Nederland en is exporteur van zakelijke en financiële diensten aan de rest van ons land. Daarnaast is de provincie sterk op het gebied van ICT, transport en logistiek, life sciences & health en agrifood.

De behoefte aan wonen en werken is fors. Door het toenemend aantal huishoudens houdt de druk op de woningmarkt aan. Tot 2050 zijn 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de volledige behoefte te voldoen (bron: Primos 2020). Voor de periode tot 2040 (de scope voor programmeren in de Ontwerp Omgevingsvisie) is de opgave 133.200 tot 165.700 woningen. Voor kleinere kernen speelt het vraagstuk hoe deze kernen vitaal te houden. De werkgelegenheid groeit tot 2050 stevig met naar verwachting 100.000 banen en dat is ook nodig voor een goede woon-werkbalans. Het zoeken naar ruimte voor woningen, werklocaties en voorzieningen hangt samen met het zoeken naar ruimte om onze steden en dorpen gezond, veilig, duurzaam en bereikbaar te maken.

De provincie kiest er voor om de ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen via binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling. En met aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit.

Gezondheid

De leefomgeving van de provincie Utrecht biedt veel kansen voor gezond leven. Onze steden en dorpen worden omringd door groene landschappen. Een schone en rustige omgeving is vaak nabij. Wij hebben een samenhangend hoofdroutenetwerk voor wandelen, fietsen en varen. Dit netwerk verbindt onze woon-, werk- en leefgebieden met het ruime vrijetijdsaanbod, aantrekkelijke recreatiegebieden, landschappen en natuurgebieden. Onze provincie heeft per saldo de schoonste economie van Nederland door het dienstverlenende karakter met relatief weinig vervuilende bedrijven.

We gebruiken onze leefomgeving echter steeds intensiever. Dit leidt tot afname van de bodem-, water- en milieukwaliteit. De veerkracht van ons bodem- en watersysteem staat onder druk. Er is een toenemende vraag naar drinkwater. Tegelijkertijd neemt de verontreiniging van het drink- en oppervlaktewater door medicijnresten, hormonen en microplastics toe. De afname van fijnstof in de lucht die de afgelopen jaren is opgetreden, vlakt af. Stikstofoxiden in de atmosfeer leiden tot de vorming van fijnstof en smog. Dit leidt onder andere tot verschraling van natuurgebieden en afname van biodiversiteit. Zonder extra inspanningen nemen geluid- en lichthinder verder toe. Mensen ervaren, door de toename van inwoners en bezoekers, steeds vaker een gevoel van drukte.

In onze woon-, werk- en leefgebieden bevorderen we de gezondheid. Wij zetten in op verbetering van de luchtkwaliteit, vermindering van hinder door geluid, geur en licht en geen toename van externe veiligheidsrisico’s. Zo leidt de omslag naar het benutten van duurzame energiebronnen in het algemeen tot schonere lucht en hebben we aandacht voor de mogelijke effecten op geluidhinder en de mogelijke risico’s van deze energiebronnen. Ook maken we ons sterk voor genoeg groene, rustige gebieden in en in de nabijheid van stad en dorp om te ontspannen. Dit is voor nu en de toekomst belangrijk. De verwachte groei van mensen en activiteiten in onze provincie zorgt immers voor intensiever ruimtegebruik. Eveneens stimuleren we dat onze woon-, werk- en leefgebieden zo worden ingericht dat deze uitnodigen tot wandelen en fietsen en daarmee tot gezond gedrag. Stimuleren tot bewegen helpt ook bij het verminderen van de CO2-uitstoot van mobiliteit.

De provincie wil stad/land verbindingen versterken en investeren in groen in en om bebouwd gebied, recreatieve verbindingen, recreatiezones en -terreinen.

Duurzaamheid, water en waterkwantiteit

Utrecht is rijk aan water. De grote variëteit van het watersysteem in onze provincie (bestaande uit rivieren, kanalen, sloten en beken) heeft een belangrijke functie in de wateraanvoer en -afvoer. Op de Utrechtse Heuvelrug infiltreert veel regenwater, een belangrijke bron voor drinkwaterwinning, de (levensmiddelen-) industrie en de natuur- en landbouwgebieden langs de flanken. Met de Klimaatbestendige Wateraanvoer kan bij droogte vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek extra zoetwater naar West-Nederland worden aangevoerd. Dit ter voorkoming van onder andere bodemdaling in het veenweidegebied en verzilting in de Hollandsche IJssel. De uiterwaarden langs de Nederrijn en Lek zijn onderdeel van een uniek rivierenlandschap. De Lekdijk en de Grebbedijk beschermen een groot deel van Midden- en West-Nederland tegen overstromingen.

Klimaatverandering heeft vele gevolgen voor onze leefomgeving. De winters worden zachter en natter. De zomers worden warmer en droger. Ook komen weerextremen vaker voor. Heftige regenbuien in korte tijd kunnen vaker leiden tot overstroming en wateroverlast. Lang aanhoudende droogte leidt tot vermindering van de beschikbaarheid van oppervlakte- en grondwater. In de steden is de kans op hittestress het grootst vanwege verdichting en verstening.

De provincie zet zich in voor een klimaatbestendige en waterveilige provincie samen met waterbeheerders, gemeenten en Rijk. We benutten het hydrologische systeem van de Utrechtse Heuvelrug om regenwater vast te houden en te infiltreren.

Duurzaamheid, energie

In de provincie zijn er mogelijkheden voor duurzame energie. De transitie naar een nieuw energiesysteem draagt bij aan het tegengaan van klimaatverandering en aan een duurzaam betaalbaar energiesysteem voor alle inwoners. We gaan toe naar energiebesparing en -opwekking uit hernieuwbare bronnen. De huidige opgave binnen de provincie Utrecht is om alternatieven te vinden voor een energieverbruik van 100 Petajoule per jaar. Dit kan via besparing en door ruimte te geven voor duurzame energie. Het benutten van energie uit bodem en water biedt ook potentie voor de energietransitie. Om energie op een veilige en verantwoorde manier uit bodem en water te halen, is een goede ruimtelijke afweging met andere functies vereist. Opwekking, opslag en levering van duurzame energie heeft impact op onze leefomgeving in stad en land. Het vergt zorgvuldige ruimtelijke inpassing.

De ambitie is om in 2050 een CO2-neutrale provincie te zijn. Daartoe stimuleert de provincie allereerst energiebesparing. Elektriciteit en warmte wordt gehaald uit duurzame energiebronnen als wind, zon, bodem, water en biomassa. Er zijn grote veranderingen nodig in verschillende sectoren: gebouwde omgeving, bedrijven, mobiliteit en landbouw. Het vraagt opschaling van de inzet van bewezen technologie, de ontwikkeling van innovaties en de toepassing van slimme ruimtelijke combinaties in al deze sectoren. Nieuwe technieken voor duurzame energieopwekking worden gefaciliteerd als ze minder impact op onze leefomgeving hebben. Voor deze technieken bieden biedt men ruimte voor experimenten, mits het gezond en veilig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0007.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie provincie Utrecht (www.ruimtelijkeplannen.nl)

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben eveneens op 10 maart 2021 de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan heeft de provinciale Interim omgevingsverordening relevantie met betrekking tot onder meer het stedelijk gebied en landschap Utrechtse Heuvelrug.

Stedelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0008.png"

Interim Omgevingsverordening Utrecht, kaart 19 (www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gevraagde ontwikkeling vindt plaats binnen stedelijkgebied en is in lijn met de verordening.

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied is gelegen in het Landschap Utrechtse Heuvelrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0009.png"

Interim Omgevingsverordening Utrecht, kaart 16 (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten en geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.

Voorliggend plan behelst een functiewijziging. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Interim omgevingsverordening.

Conclusie

Het beoogde initiatief is in lijn met de uitgangspunten van het provinciaal beleid. Het initiatief is feitelijk een herstructurering van een bestaand bedrijventerrein en betreft geen nieuw bedrijventerrein. Voorliggend initiatief is een aanpassing van het huidige planologische regime binnen bestaande stedelijk gebied, met als doel het terrein hoogwaardig en met kwaliteit te ontwikkelen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

Het vertrekpunt: zes kwaliteiten

De gemeente De Bilt heeft een aantal specifieke kwaliteiten die haar maken tot een zeer prettige leefomgeving. Het in 2010 opgestelde Bilts Manifest beschrijft een zestal (overkoepelende) kwaliteiten van de gemeente; deze zijn integraal onderdeel van de structuurvisie:

  • 1. ruimte en groen;
  • 2. historische landschappen;
  • 3. hoogwaardige kennis;
  • 4. krachtige kernen;
  • 5. topper in sport;
  • 6. centrale ligging.

Aandachtspunten voor de toekomst

Bij het opstellen van de structuurvisie, als ruimtelijke vertaling van Het Bilts Manifest, is het behoud en zo mogelijk het versterken van deze kwaliteiten dan ook het voornaamste doel. Om dit te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. Autonome ontwikkelingen en maatschappelijke trends maken het noodzakelijk mee te bewegen en te blijven werken aan kwaliteit en leefbaarheid.

Zes speerpunten

Om de zes kwaliteiten te behouden zet de gemeente in de structuurvisie in op zes speerpunten. Het gaat daarbij niet alleen over het afwegen van belangen, maar vooral over het vastleggen van de waarden voor de toekomst. Aanvullend wordt ook een werkwijze beschreven, die een strategie en houding weerspiegelt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. De overkoepelende visie is dat de gemeente De Bilt moet inzetten op kwaliteit boven kwantiteit. De zes speerpunten en de werkwijze vormen samen de visie op de gemeente:

  • speerpunt 1: het landschap als duurzame onderlegger;
  • speerpunt 2: een sterke sociale cohesie;
  • speerpunt 3: zes kernen met een eigen gezicht;
  • speerpunt 4: Life-science As als groene loper van De Uithof;
  • speerpunt 5: goed bereikbaar en leefbaar;
  • speerpunt 6: een recreatief buitengebied van formaat.

Voor de gehele herontwikkeling in het gebied rond de Rembrandtlaan is vooral het 4e speerpunt van belang. De structuurvisie stelt dat de gemeente ervan overtuigd is dat de kennisregio Utrecht sterker staat en meer te bieden heeft aan instellingen en bedrijven als De Uithof en de gemeente De Bilt samen optrekken en als één samenhangend gebied gezien worden. De gemeente De Bilt zet daarom vol in op het versterken van haar positie als knooppunt van en groene loper naar De Uithof door het ontwikkelen van een Life-science As met groene werklandgoederen langs de Soestdijkseweg Noord en Zuid.

De gemeente schept aan de Life-Science As voorwaarden in bestemmingsplannen en biedt vestigingsmogelijkheden voor het uitbouwen van bestaande en het vestigen van nieuwe kennisintensieve en duurzame bedrijven binnen de groene werklandgoederen. Daar kunnen ook hotel- en vergadervoorzieningen een plek krijgen. Tevens is hier plaats voor kantoorruimtes met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van het 'nieuwe werken' en ZZP-ers. Met name aan het laatste doel sluit voorliggend initiatief aan, door ruimte te bieden aan bedrijfsruimten voor kleinere bedrijven en ZZP-ers.

Conclusie

Voorliggend initiatief is in lijn met de uitgangspunten van de structuurvisie, doordat de kwaliteit en de leefbaarheid wordt vergroot.

3.3.2 Visie Herpositionering Bedrijventerrein Rembrandtlaan

Uit de visie Herpositionering Bedrijventerrein Rembrandtlaan (juni 2010) blijkt dat er bovengemiddeld veel ZZP-ers in gemeente De Bilt wonen. Verder groeit het aantal bedrijfsvestigingen in de commerciële dienstverlening, niet-commerciële dienstverlening en nijverheid en energie. De werkgelegenheid in De Bilt neemt daarmee ook weer toe. Deze toename is vooral te zien in de commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Ook is het een trend dat het gemiddelde bedrijf kleiner wordt.

Verder wordt geconcludeerd dat de ruimtelijk-economische positie van de gemeente De Bilt gunstig is door de ligging in een economische groeizone. De omgeving is ideaal voor kleinere bedrijven zonder formele kantoren. De bevolking is hoogopgeleid en vooral werkzaam in groeisectoren. Met deze functies onderscheid de gemeente zich van naburige gemeenten zoals Utrecht, Houten en Maarssen.

Het bedrijventerrein aan de Rembrandtlaan is, mede door de ligging naast het spoor, een aantrekkelijke locatie voor bedrijven in de commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Het gebied leent zich verder voor een combinatie van wonen en werken, iets wat nu al zichtbaar is bij bedrijven in de innovatieve en creatieve sector. In verband met de ligging nabij het centrum van Bilthoven is het bedrijventerrein ook geschikt voor leisureactiviteiten. De Rembrandtlaan is hiermee een geschikte locatie voor een gemengd knooppunt, waar zowel gewerkt als gewoond kan worden en waar plaats is voor leisure.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling waarbij leisure, detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid worden gecombineerd sluit aan bij de hierboven genoemde visie.

3.3.3 Stedenbouwkundige visie Revitalisering van de Rembrandtlaan

Het stedenbouwkundig bureau BDP Khandekar heeft in opdracht van de gemeente De Bilt een stedenbouwkundige visie voor de Revitalisering van de Rembrandtlaan opgesteld. Deze is op 31 januari 2013 vastgesteld. De stedenbouwkundige visie beschrijft de mogelijkheden voor het plangebied.

Zoals uit de visie Herpositionering Bedrijventerrein Rembrandtlaan naar voren is gekomen, ligt de focus op een gemengd gebied voor kleine innovatieve en creatieve bedrijven, mogelijkheden voor leisure, dienstverlening en een combinatie van wonen en werken. De groene laanstructuur van de Rembrandtlaan vormt de ruimtelijke drager waaraan toekomstige ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Direct bij het station is sprake van een meer intensieve omgeving en extensiever hoe verder daar vanaf. Naar het spoor toe moet er sprake zijn van een aantrekkelijk beeld. Om tot deze structuur te komen blijft de Rembrandtlaan de ruggengraat van het gebied, maar krijgt een duidelijkere profilering door middel van een doorlopende bomenrij.

Voor het plangebied en omgeving is opgenomen dat de lege kavels aan de Rembrandtlaan kunnen bebouwd worden met gemengde (bedrijfsachtige) voorzieningen, zoals bedrijfsverzamelgebouwen of bedrijven met leisure als hoofdthema. Belangrijk hierbij is dat deze gebouwen een geleding hebben aan de kant van de Rembrandtlaan, dat de rooilijnen terug liggen ten opzichte van de weg en dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Hierdoor ontstaat een ontspannen gebied, met veel ruimte voor groen in het openbaar gebied. Indien er woningen bij de bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd, dan komen deze aan de kant van de Rembrandtlaan, zodat deze lanen ook in de avonduren verlevendigd worden.

Conclusie

Met voorliggend initiatief wordt geheel aangesloten bij de uitgangspunten uit de stedenbouwkundige visie. De gewenste woning is gericht op de Rembrandtlaan, er wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd en het concept van de wintersportspeciaalzaak, waarbij naast verkoop ook beleving een rol speelt, vormt een leisure-achtige functie.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD.

De nu bekende EPC is een eengetalswaarde en staat niet voor een concrete grootheid. Dat gaat veranderen. In Nederland wordt de energieprestatie voor elke bouwaanvraag vanaf 1 januari 2021 uitgedrukt in drie energieprestatie-indicatoren. De energieprestatie-indicatoren zijn:

  • de energiebehoefte-indicator in kWh/m2 (BENG-1)
  • de primaire fossiele energie-indicator in kWh/m2 (BENG-2)
  • het aandeel hernieuwbare energie in % (BENG-3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0010.png"

Deze regels gelden niet voor restauratie. Bij de renovatie van de gebouwen zal zoveel mogelijk worden geanticipeerd op deze nieuwe regelgeving.

In de wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen. Deze regels gelden niet voor restauratie, desondanks wil de eigenaar onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn zodat geanticipeerd kan worden op deze nieuwe regelgeving.

4.1.1 Wettelijk kader
4.1.1.1 Bouwbesluit

Ventilatie

Een goed ventilatiesysteem zorgt voor de juiste balans in luchtkwaliteit, comfort en energieprestatie van gebouwen. Door de aanscherping van de energieprestatie-eisen, wordt het steeds ingewikkelder om deze balans te waarborgen. Hierdoor worden ventilatiesystemen complexer.

In het Bouwbesluit zijn een aantal basiseisen gesteld aan zaken als debiet, comfort, kwaliteit van de ventilatielucht en richting van de stroming. Daarnaast worden eisen gesteld aan spuivoorzieningen. Afdeling 3.6 tot en met 3.9 van het Bouwbesluit gaan hierover. Indirect zijn er ook eisen, zoals de energieprestatie-eisen en hoofdstuk 5, bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid.

Luchtdichtheid

Het doel van luchtdicht bouwen is om de openingen in de ‘schil’ van het gebouw zoveel mogelijk te beperken. Door kierdicht te bouwen voorkom je dat lucht, vocht of warmte ongewenst het gebouw binnenkomt of verlaat. Naast energiebesparing is dit goed voor het wooncomfort, voorkomen van vocht en een goede geluidswering.

In het Bouwbesluit wordt gesproken over luchtdichtheid in Afdeling 5.1. Energiezuinigheid, nieuwbouw - Artikel 5.4. Luchtvolumestroom. Het is een vangneteis. Dat wil zeggen dat ongeacht de uitkomst van de EPC-berekening, waarbij ook de luchtdoorlatendheid een rol speelt, de luchtdoorlatendheid niet groter mag zijn dan de in het Bouwbesluit aangegeven waarde.

Isolatiewaarde

Goede isolatie van een gebouw zorgt voor meer comfort en lagere energiekosten. Een gebouw zonder isolatie verliest veel warmte via ramen, buitenmuren, het dak en via de vloer van de begane grond. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de thermische isolatie van een gebouw. Voor gevels, daken en vloeren worden verschillende thermische isolatie-eisen (Rc) gesteld. Dit is te vinden in Afdeling 5.1 en 5.3.

Milieuprestatie van gebouwen

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de milieuprestaties van een gebouw. In Afdeling 5.2 Milieu, nieuwbouw staat dat de belasting van het milieu wordt beperkt door de in het bouwwerk toe te passen materialen. Voor nieuwbouwwoningen en voor nieuwbouw-kantoorgebouwen groter dan 100 m2 geldt dat een zogeheten Milieuprestatieberekening (MPG) bij de aanvraag bouwvergunning dient te worden ingediend.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).

4.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente De Bilt hecht veel belang aan duurzaamheid. Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze). De gemeente heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWWprojecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen. De Bilt streeft er naar om in 2030 een Co2 neutrale gemeente te zijn. Verduurzaming van gebouwen, energiebesparende maatregelen en het winnen van duurzame energie zijn de belangrijkste doelen.

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:

  • 1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  • 2. Stimuleren van een circulaire economie

Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.

Ambities duurzaam bouwen

In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Bestaande Bouw   Een verhoging van de GPR-score met 2,5
Minimaal Label B
Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  

Aanbod gemeente

Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Voor een licentie kan contact opgenomen worden met de Omgevingsdienst regio Utrecht (tel. 088 022 50 00). Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.

Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.

Duurzaam inkopen

De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.

De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt vanaf 2015 de verplichting om voor 100% duurzaam in te kopen. Dat betekent dat we minimaal dienen te voldoen aan de eisen zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.

Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten

duurzame kansen bieden. Deze criteria zijn op te delen in:

  • a. Kwalificaties van leveranciers;
  • b. Gunningcriteria (behalve minimale eisen, ook criteria waar 'punten' behaald kunnen worden in het programma van eisen;
  • c. Contractbepalingen.
4.1.3 Situatie en conclusie

Voorliggend plan zal voldoen aan de wettelijke normen. In overleg met de gemeente wordt bij de uitwerking van het plan onderzocht welke maatregelen nog meer mogelijk zijn op het gebied van duurzaamheid. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zonnepanelen (ook op winkel en bedrijfsverzamelgebouw) en laadpunten voor electrische auto's (die ook het overschot van electriciteit van de panelen over kunnen nemen).

4.2 Niet gesprongen explosieven

In het kader van het bestemmingsplan 'Rembrandtlaan 2014' is een historisch vooronderzoek explosieven uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het plangebied (bijlage 2). Het vooronderzoek heeft tot doel om vast te stellen wat de risico's zijn van de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal.

Er is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is de afbakening van het verdachte gebied en de soorten te verwachten explosieven als volgt:

Verdachte gebieden   Soort aan te treffen explosieven   Beschrijving horizontale afbakening verdachte gebied   Beschrijving verticale afbakening verdachte gebied  
onderzoeksgebied
   
afwerpmunitie: 250, 500 en 1000 lbs; geallieerd   gebied binnen 144 m van het spoor bij de kraters, blindgangers, schade en MORA's 19961325 en 19751891   gezien de bodemopbouw zijn explosieven te verwachten vanaf maaiveld tot maximaal 3.5 m-mv (met maaiveld wordt maaiveld ten tijde van WO II bedoeld)  
  niet-afwerpmunitie: raketten, 60 lbs geallieerd       gezien de bodemopbouw zijn explosieven te verwachten vanaf maaiveld tot maximaal 2.0 m-mv  

Aan de hand van deze resultaten is het opsporingsgebied afgebakend, waarbinnen rekening gehouden dient te worden met risico's van vermoede explosieven. Het gaat hierbij om het gebied binnen de contouren van de werkgebieden van het masterplan Bilthoven vanaf maaiveld tot werkdiepte +0,5 m veiligheidsmarge tot de maximale diepte waarop explosieven te verwachten zijn (3,5 m-mv).

Om de veiligheid tijdens het uitvoeren van de geplande werkzaamheden te waarborgen geldt voor het opsporingsgebied dat geadviseerd wordt om voor aanvang van de geplande werkzaamheden de mogelijk nog aanwezige explosieven op te sporen (detectieonderzoek). Als de resultaten van het detectieonderzoek uitwijzen dat er verdachte objecten aanwezig zijn, wordt geadviseerd deze voor aanvang van de geplande werkzaamheden te benaderen. Hierbij worden de verdachte objecten ontgraven en geïdentificeerd. Eventueel aangetroffen explosieven worden vervolgens veiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EOD.

4.2.1 Aanvullend onderzoek

In mei 2017 heeft er voor de locatiue van de woning Rembrandtlaan 14 nader onderzoek plaatgevonden (bijlage 3 ).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0011.png"

Kaart vrij gegeven gebied (IDDS, 31 mei 2017)

De conclusie hiervan was dat ter plaatsen van de onderzochte gebieden, geen bijzonderheden gemeten zijn welke op significante objecten, mogelijk conventionele explosieven, zouden kunnen duiden. Derhalve is de werkput voor de woning destijds vrijgegeven van 60 lbs raketten, afwerpmunitie van 250, 500 en 1.000 lbs. De woning is inmiddels gerealiseerd.

In juli 2019 heeft er een aanvullend detectieonderzoek plaatsgevonden voor een ander deel van het plangebied. Hier uit blijkt dat in en rondom het opsporingsgebied de grond naoorlogs tenminste 0,5 m-mv is geroerd en er veel naoorlogs puin- en metaalhoudende materialen zijn aangetroffen (bijlage 4 en 5). Binnen de geplande ontgravingscontouren is na het ontgraven van de naoorlogs geroerde laag een aanvullende detectie uitgevoerd waarvan de meetdata is geanalyseerd en verdachte objecten zijn benaderd.

De onderzoekresultaten van het eerder uitgevoerde detectieonderzoek dat is gerapporteerd met het kenmerk Procesverbaal van oplevering d.d. 24-04-2018 zijn op basis van dit aanvullend onderzoek nog deels representatief, omdat de onderzoekscontour van het onderzoek in 2018 kleiner is dan de contour van het onderzoek uit 2019.

Het aanvullende onderzoek heeft geresulteerd in vrijgegeven gebied, tot de diepte zoals aangegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0012.png"

Overzichtskaart NGE (T&A Survey)

Het opsporingsgebied is geheel vrij van explosieven. Werkzaamheden binnen het vrijgegeven gebied kunnen regulier worden uitgevoerd. Indien er buiten het opsporingsgebied grondroerende werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden wordt aanbevolen om voorafgaand proefsleuven te graven om diepte naoorlogse grondroering te bepalen.

De onderzoeksresultaten met vrijgave heeft plaatsgevonden op basis van uitgevoerde opsporingswerkzaamheden in combinatie met bekende informatie over naoorlogse grondroering. Er zijn divers ijzerhoudende objecten aangetroffen, echter geen explosieven.

4.2.2 Conclusie

Het historisch vooronderzoek geeft een representatief beeld van de verdenking op aanwezigheid van NGE in de bodem. De deellocaties waar binnen het plangebied graafwerkzaamheden zijn (of waren) gepland, zijn voldoende onderzocht door detectie- en benaderingsonderzoek. De onderzoeksresultaten geven binnen de geplande bouwvlakken geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De werkzaamheden kunnen binnen de geplande bouwvlakken regulier worden uitgevoerd.

De opsporingswerkzaamheden zijn alleen uitgevoerd waar in het kader van de nieuwbouw graafwerkzaamheden staan gepland, de beoogde bouwvlakken. Dit betekent dat de rest van het plangebied nog verdacht blijft op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven in de bodem. Bij toekomstige graafwerkzaamheden buiten de huidige bouwvlakken, in niet geroerde grondlagen, moeten er eerst opsporingswerkzaamheden conform de CS-OOO worden uitgevoerd.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecoresult (bijlage 6) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000- gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, het Natuurnetwerk Noord-Holland (NNNH). Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Zoals aangegeven ligt het Natura-2000 gebied 'Oostelijke Vechtplassen' op circa 6 kilometer van het plangebied. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. In de gebruiksfase en de referentiefase vindt er geen stikstofdepositie plaats op Natura 2000-gebieden. Het rapport, inclusief bijlagen, is opgenomen in bijlagen 7, 8 en 9 .

Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

4.3.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (bijlage 6). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Vogelrichtlijn

Potentieel geschikte voor voortplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten met jaarrond beschermde nesten in zowel bebouwing als bomen zijn in het plangebied afwezig. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet nodig.

Niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels

Voortplantingsplaatsen van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels worden niet in het plangebied verwacht, zowel bebouwing als bomen/struweel zijn afwezig in het plangebied. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

Soorten habitatrichtlijn

Potentieel geschikte voor voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in zowel bebouwing als bomen binnen het plangebied zijn afwezig. Potentieel essentieel foerageergebied van vleermuizen is binnen het plangebied afwezig. Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn op dit moment in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten, geschikt habitat ontbreekt. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.

Nationaal beschermde soorten

Het plangebied is ongeschikt voor verblijfplaatsen of essentieel functioneel leefgebied van Nationaal beschermde soorten waarvoor in Utrecht geen provinciale vrijstelling geldt. Het plangebied is wel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Utrecht een vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijke effecten op soorten zoals gewone pad, egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de evenementen of daar direct aan voorafgaand.

Er geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.3.4 Conclusie

Er zijn geen consequenties voor beschermde soorten. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden voor de werkzaamheden. Significante negatieve effecten van stikstofemissie op nabijgelegen Natura2000 gebieden kunnen worden uitgesloten als gevolg van de aard van de werkzaamheden.

4.4 Bodemkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.4.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van bedrijfswoning naar reguliere woning.

In het kader van het bestemmingsplan Rembrandtlaan 2014 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. en hierin wordt geconstateerd dat er (vooralsnog) geen sprake is van bodemverontreiniging die een belemmering zou kunnen vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan (bijlage 10). Voor voorliggende locatie is nader onderzoek uitgevoerd om de kwaliteit van de bodem in beeld te brengen, dit onderzoek is uitgevoerd door Vink (bijlage 11). Bij het omzetten van bedrijfswoning naar reguliere woning verandert er in wezen niets, waardoor voor dat gebied geen onderzoek nodig is in het kader van dit bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het permanent vestigen van MK Skiservice. Het onderzoek richt zich dan ook slechts op de locatie voor het bedrijfsverzamelgebouw. Uit dit onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen). Bij graafwerkzaamheden dient de grond met bijmengingen aan kolengruis apart te worden ontgraven. Deze grond betreft namelijk klasse industrie, de overige grond voldoet op basis van indicatieve gegeven aan de klasse wonen.

Voor de grond geldt dat deze mag worden hergebruikt op het perceel. Buiten het perceel gelden samenstellingseisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer.

4.4.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.5.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.5.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Op de gemeentelijke beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een zone waarvoor geen archeologische verwachting geldt omdat sprake is van verstoringen tot onder het verwachte archeologische niveau en/of al onderzoek heeft plaatsgevonden (categorie VAW5 op de beleidskaart). Het beleid voor deze zone is dat geen archeologisch onderzoek nodig is.

Als bij uitvoering van de werkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan wordt vermoed dat het archeologische vondsten betreft, moet hiervan op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding worden gedaan bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Om praktische redenen kan deze melding worden gedaan bij de gemeente.

Het plangebied heeft geen dubbelbesteming met betrekking tot archeologie. Ook zal niet gegraven worden om de ontwikkelingen te realiseren. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

Voor het bestemmingsplan “Rembrandtlaan 2014” is een bureauonderzoek en gedeeltelijk een archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd (bijlage 12). Hieruit is gebleken dat geen archeologische verwachtingswaarde geldt voor het plangebied. Conform het gemeentelijk beleid is in het bestemmingsplan voor het plangebied geen verwachtingswaarde archeologie opgenomen.

4.5.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM), d.w.z. hoogstens 3%, bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Deze grens wordt concreet gelijk gesteld aan een woonwijk van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit plan valt onder deze grens.

4.6.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Uit luchtkwaliteitskaarten van Infomil komt het volgende beeld naar voren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0013.png"

Luchtkwaliteits NIBM tool (bron: Info mil)

Uit luchtkwaliteitskaarten van de omgevingsdienst Utrecht (OdrU) komt het volgende beeld naar voren:

Indicator   Grens waarden   Situatie 2018   Situatie 2030  
NO2 [µg/m3]   40   16-18   10-12  
PM10 [µg/m3]   40   19-20   17-18  
PM2,5 [µg/m3]   25   12-12,5   10-10,5  

(bron: geoloket odru)

Uit het overzicht blijkt dat in het plangebied de grenswaarden niet worden benaderd. De concentratie stikstofdioxide in het plangebied was in 2018 tussen de 16-18 µg/m3. Dit is nog steeds relevant voor 2020 waarmee voor stikstofdioxide (NO2) al voldaan wordt aan de ambitiekwaliteit uit het milieubeleidsplan.

Voor fijnstof (PM10) werd in 2018 al voldaan aan de ambitiekwaliteit uit het milieubeleidsplan. De verwachting is dat in 2030 de hoeveelheid fijnstof sterk is gedaald waardoor wordt voldaan aan de kwaliteitsambitie.

Uit het overzicht blijkt dat in het plangebied de grenswaarden niet worden benaderd. De concentratie zeer fijnstof in het plangebied was in 2018 tussen de 12-12,5 µg/m3. Dit is nog steeds relevant voor 2020 waarmee voor zeer fijnstof (PM2,5) al voldaan wordt aan de ambitiekwaliteit uit het milieubeleidsplan.

De voorgestelde planontwikkeling leidt niet in betekende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.6.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.7 Parkeren en verkeer

4.7.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied. De percelen waarop voorliggende ontwikkeling is voorzien biedt voldoende mogelijkheden om parkeren op eigen terrein op te lossen. Voor de verschillende gewenste functies is op basis van de CROW-publicatie uitgegaan van de parkeerbehoefte zoals opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0014.png"

*Bedrijfsverzamelgebouw oppervlak 2100 - 170(skihal) - 250 (commerciële dienstverlening) = 1680m2. Die oppervlaktes zijn er vanaf getrokken omdat de parkeernorm voor skihal en commerciële dienstverlening hoger is dan bedrijfsverzamelgebouw en van het maximale wordt uitgegaan. De 2100 is 1050 maal 2 (twee lagen).

** parkeernorm fysiotherapiepraktijk is 1,5 tot 2 parkeerplaatsen per behandelkamer.

De woning komt te beschikken over twee parkeerplaatsen. Omdat de detailhandel, het kantoor en de bedrijven de parkeerplaatsen in sommige gevallen dubbel kunnen gebruiken, is in de volgende tabel de bezettingsgraad aangegeven uitgaand van dubbelgebruik. Hieruit blijkt dat er – uitgaand van de maximale parkeernorm en een maximale bezetting – 60 parkeerplaatsen benodigd zijn bij het bedrijvencomplex (zie bovenstaande tabel).

Verwacht wordt echter dat deze situatie vrijwel nooit zal voorkomen, omdat hierbij uit is gegaan van de maximale parkeernorm. Uitgaande van de gemiddelde parkeernorm is de behoefte op een werkdag middag (het moment met de hoogste bezettingsgraad) 60,3 parkeerplaatsen bij het bedrijvencomplex. Daarnaast zal een deel van de bezoekers van de bedrijven met de fiets komen.

Bij het bedrijvencomplex worden 62 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op eigen terrein worden 2 parkeerplaatsen bij de woning gerealiseerd. In totaal worden er dus 64 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is voldoende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0015.png"

4.7.2 Verkeer

De planlocatie is gelegen aan de Rembrandtlaan in de kern Bilthoven. De Rembrandtlaan is ingericht als 30 km/uur zone en heeft een categorisering als erftoegangsweg. In westelijke richting biedt de laan toegang tot het woongebied De Leyen en heeft het een functie voor doorgaand verkeer. In oostelijke richting biedt de weg via de Jan Steenlaan toegang tot de Soestdijkseweg Noord.

Door de wens om de indeling van het perceel te wijzigen zal met voorgenomen initiatief de verkeersintensiteit veranderen. Voor de verschillende functies is op basis van de publicatie 'Toekomstig parkeren' (CROW Publicatie 381) de minimale en maximale verkeersgeneratie per weekdag respectievelijk per werkdag gehanteerd. De volgende tabellen brengen de verkeersintensiteit in de huidige en gewenste situatie in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0017.png"

* Bouwvlak huidige bedrijfsbestemming is circa 1462m2 (43mx34m) dit mag voor maximaal 75% worden bebouwd (- ca. 1100m2) en tweelaags is mogelijk aangezien een bouwhoogte van 10m is toegestaan: daarom zou je moeten rekenen met 2200m2

**De berekende oppervlakten worden specifiek gemaximeerd in de regels van het nieuwe bestemmingsplan.

4.7.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt af.

4.8 Geluidhinder

4.8.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.8.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Het bedrijfsverzamelgebouw en de wintersportspeciaalzaak zijn geen gevoelig functies in het kader van de Wet geluidhinder en worden verder niet behandeld in deze paragraaf. De woning is wel een gevoelige functie.

Aan de Rembrandtlaan 14 in Bilthoven wil men één nieuwe woning realiseren. Nabij het plangebied liggen enkele drukke (spoor)wegen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid (bijlage 13). Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante weg- en railverkeer.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Het plangebied ligt niet in de geluidzone van een gezoneerde weg zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Alle wegen nabij het plangebied zijn 30 km-wegen. Het betreft hier o.a. de Rembrandtlaan, de Rubenslaan, de Spoorlaan (bypass) en de J. van Eijklaan. Het plangebied ligt wel in de geluidzone van de spoorlijn tussen Utrecht en Den Dolder.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • 1. De geluidbelasting ten gevolge van de Rembrandtlaan (v= 30 k/u) bedraagt 51 dB. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Ten gevolge van alle overige 30 km/uur wegen zal de geluidbelasting op de nieuwe woning lager zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-wegen aanvaardbaar is.
  • 2. De nieuwe woning zal een geluidbelasting ondervinden van maximaal 57 dB ten gevolge van de spoorlijn Utrecht - Den Dolder. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 55 dB, maar lager dan de maximale ontheffing van 68 dB. Ook is de hoogste geluidbelasting lager dan de gemeentelijke wens van een hogere waarde van maximaal de voorkeurswaarde plus 10 dB (in dit geval 65 dB). Tevens wordt er voldaan aan de inspanningsverplichtingen uit het geluidbeleid van de gemeente ten aanzien van de indeling van de woning (verblijfsruimte aan de geluidluwe gevels) en de buitenruimte (aan de geluidluwe zijde).

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting op de nieuwe woning te reduceren tot maximaal 55 dB (de voorkeurswaarde).

Om de nieuwe woning te kunnen realiseren moet de gemeente een hogere waarde van 57 dB, ten gevolge van het railverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster.

Ook is er een onderzoek gedaan naar de geluidwering van de gevels (bijlage 14). Hieruit is gebleken dat de volgende maatregelen benodigd zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0019.png"

4.8.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek en er een hogere grenswaarde procedure wordt doorlopen.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

4.9.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.9.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen woningen beschouwd te worden als gevoelig objecten. Het plangebied bevindt zich in een gebied waar naast een woning ook andere functies aanwezig zijn. In het kader van de bedrijven en milieuzonering is met name de afstand tussen de nieuwe woning en het gewenste bedrijfsverzamelgebouw en de detailhandelsfunctie van belang.

In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering zijn richtafstanden opgenomen tussen bedrijfsmatige activiteiten en woningen. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De afstanden in gemengd gebied kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. In voorliggend plan is dat het geval. De winkel- en kantoorfunctie betreft een functie met milieucategorie 1. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 10 meter. In gemengd gebied kan dit verlaagd worden naar 0 meter, waardoor de woning niet binnen de richtafstanden van de winkel en het kantoor ligt.

Het bedrijfsverzamelgebouw zal ruimte gaan bieden aan bedrijven met milieucategorie 1 en 2. Voor dergelijke bedrijven geldt in een rustige woonwijk of een rustig buitengebied een richtafstand van maximaal 30 meter. Voor een dergelijk bedrijf in een gemengd gebied kan deze afstand worden verlaagd naar 10 meter. De afstand tussen de woning en het bedrijfsverzamelgebouw zal ten minste 10 meter bedragen, waardoor de woning niet komt te liggen binnen de richtafstanden van het bedrijfsverzamelgebouw.

Hierbij geldt wel dat er in het bedrijfsverzamelgebouw geen bedrijven waarvoor de richtafstand 30 meter voor gevaar geldt mogen worden toegelaten. De afstand voor gevaar kan namelijk niet met één afstandsstap worden verkleind.

Andersom gezien is een reguliere woning geen overlastgevende functie, ligt de detailhandel niet in de nabijheid van gevoelige functies en wordt het bedrijfsverzamelgebouw ook ten minste 10 meter van de gevel van de andere daarnaast gelegen woonbestemming.

4.9.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.10.2 Beoordeling

Bij onderhavig initiatief blijven de woning en de winkel dezelfde functie houden. Het bedrijfsverzamelgebouw wordt nieuw gebouwd en betreft een beperkt kwetsbaar object, waardoor dit getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.21004BP0009-ON01_0020.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er liggen in de (directe) omgeving van het plangebied geen wegen, vaarwegen of buisleidingen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Over de spoorweg ten zuiden van de planlocatie vindt zeer beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het spoor maakt geen onderdeel uit van van het Basisnet spoor. Nabij het plangtebied bevinden zich ook geen hoogspanningsmasten. Er is geen beperking voor het plangebied.

Inrichtingen

Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. In de nabijheid van het perceel zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het Groepsrisico hier geen belemmering vormt.

Anderzijds zijn de woning, het bedrijfsverzamelgebouw en de winkel geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de realisatie van dit voornemen dan ook niet in de weg.

4.10.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Rembrandtlaan 2014' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.12 Water

4.12.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.12.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.12.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (bijlage 15 en 16). Op basis van de watertoets wordt geconcludeerd dat de normale procedure gevolgd moet worden. Door Evers adviesburo is op 8 januari 2021 een uitgebreide watertoets uitgevoerd (bijlage 17). Hieruit blijkt dat het totaal toename afvoerend verhard oppervlak is 2.050 m2. De te realiseren berging is 92,3 m3. Er kan binnen het plan aan de bergingseis van 45 mm worden voldaan. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat dit gewaarborgd is.

4.12.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.13 M.e.r.-beoordeling

4.13.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.13.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het project betreft het omzetten van een bedrijfsbestemming naar een gemengde bestemming. De gemengd bestemming wordt een woon en bedrijf bestemming. De bedrijf bestemming is niet langer gewenst mede doordat er geen bedrijf is gevestigd in de huidige bebouwing.

Plaats van het project

Het project vindt plaatst aan de Rembrandtlaan 14, gelegen in Bilthoven. De zone tussen de Rembrandtlaan en het spoor, waarin het plangebied is gelegen, heeft een gemengd karakter. Direct ten zuiden van de Rembrandtlaan staan enkele vrijstaande woningen en een tweetal kantoorgebouwen waarin zakelijke dienstverlening is gevestigd. Aan de spoorzijde zijn nog enkele bedrijfspanden aanwezig.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij onderhavig initiatief worden belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uitgesloten, zoals blijkt uit voorgaande paragraven van dit hoofdstuk.

Uit paragraaf 4.3.2 en bijlage 7 bij de toelichting (Stikstofdepositieberekening d.d. 16 december 2020) volgt specifiek in het kader van gebiedsbescherming dat er is gekeken naar de ligging van het plangebied t.o.v. Natura2000-gebieden en dat er een stikstofdepositieberekening is uitgevoerd. Hierbij is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een significante toename van stikstofdepositie op nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De inhoudelijke beoordeling van het stikstofonderzoek bevestigt deze conclusie.

4.13.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen. Dit project leidt samen met projecten in de omgevig niet tot overschreiding van de grenswaarde.

Wel moet er een m.e.r.-beoordelingsbesluit (voorbereidingsbesluit) genomen worden. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt genomen, ingevolge art. 7.17, derde lid, jo. Art. 7.16 Wm, op basis van de verzamelde informatie zoals opgenomen in de uitgevoerde 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Rembrandtlaan 2014'.

Het bestemmingsplan 'Rembrandtlaan 14 te Bilthoven' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Rembrandtlaan 14 te Bilthoven' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
5.3.2.1 Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' geldt voor een groot gedeelte van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zonder meer toegestaan. Tevens kan ter plaatse van de aanduiding een skibaan worden gerealiseerd van maximaal 170m2 en is er maximaal 250 dienstverlening toegestaan. Bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er is een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage vastgelegd.

5.3.2.2 Gemengd

Deze bestemming geldt voor de locatie van MKski. Binnen deze bestemming zijn een winkel met bijbehorend kantoor mogelijk. Er moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er is een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage vastgelegd.

5.3.2.3 Wonen

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking bestaande woning in het plangebied. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning kan worden uitgebreid met inachtneming van enkele voorwaarden. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bijgebouwen toegestaan.

Aan-huis-verbonden beroepen zijn bij recht toegelaten tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning. Indien het bedrijfsactiviteiten betreft zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen: 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' toegestaan.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Er is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over kostenverhaal. Voor wat betreft planschade heeft de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten. Het plan wordt economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Op 2-2-2021 heeft de digitale bewonersavond plaats gevonden (bijlage 18) . Hier is voornamelijk de sitiuatie met betrekking tot parkeren en verkeer uitvoerig besproken.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld en hebben de mogelijkheid- gehad om te reageren. Er is een reactie ontvangen van Prorail welke niet heeft geleid tot een aanpassing van het plan. Daarnaast is er een reactie binnen gekomen van Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit heeft geleid tot een aanpassing in artikel 1, de begrippen.