Plan: | Schubertlaan 8 en 10 te Bilthoven |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.20007WP0007-ON01 |
De initiatiefnemer wil aan de Schubertlaan op twee onbebouwde percelen, twee woningen realiseren. Dit betreffen twee vrijstaande woningen. De bouw van deze twee woningen past niet in het geldende bestemmingsplan Bilthoven - Noord 2013. In de geldende regeling is in artikel 15.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen via welke het voornemen toch juridisch-planologisch mogelijk kan worden gemaakt. Daarvoor dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.
Het plangebied bestaat uit twee onbebouwde kavels aan de Schubertlaan in Bilthoven, tussen Schubertlaan 6 en Schubertlaan 12. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Bilthoven - Noord 2013, dat is vastgesteld op 22 mei 2014. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - 4'. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor wonen in de vorm van vrijstaande woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de uitoefening van aan huis verbonden beroepen. De gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen de bouwvlakken. Het aantal woningen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende plan ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan
In de geldende bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen via welke de voorgenomen twee woningen mogelijk kunnen worden gemaakt. In artikel 15 lid 6 sub 1 is opgenomen dat burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van extra woningen, inclusief eventuele bijbehorende toegangswegen en -paden, groenvoorzieningen, bijgebouwen en/of parkeervoorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente De Bilt uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het plan. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het plangebied betreft twee percelen aan de Schubertlaan. De percelen liggen aan de noordoostzijde van de Schubertlaan, in het midden van het bebouwingslint en betreft de percelen die kadastraal zijn aangeduid als BIL001 perceelnummer 5277 sectie E en BILO01 perceelnummer 2863 sectie E. De Schubertlaan is een recht lopende straat in het noordoosten van Bilthoven, die de Obrechtlaan en de Bachlaan met elkaar verbindt. Aan beide zijden van de straat zijn vrijstaande woningen aanwezig. De woningen hebben veel verschillende verschijningsvormen. Zo zijn er woningen met zadeldak, dwarskap maar ook met plat dak. De meeste woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De omgeving is opgezet als een woonwijk met ruime groene profielen.
Het rechtlijnige profiel van de Schubertlaan heeft gezorgd voor rechthoekige kavels aan beide zijden van de weg. De woningen staan daarbij in een vrijwel vaste rooilijn ten opzichte van de weg. Hier en daar is sprake van verspringingen.
In het geldende bestemmingsplan is de Stedenbouwkundige Visie Bilthoven Noord opgenomen. Deze visie geldt onder andere als richtlijn voor nieuwbouw van woningen. Het plangebied bevindt zich in deze visie in deelgebied II 'Oosterpark'. De Schubertlaan is aangewezen als een van de 'Lijnen van Sterrenbos'. Deze structuur heeft een zeer groen karakter en bestaat uit (grote) kavels in een bosgebied. De kabels zijn langs kaarsrechte bomenlanen gesitueerd. De stedenbouwkundige structuur van het Sterrenbos is in zijn totaliteit beeldbepalend. De rechte zichtlijnen komen uit in de dichte bosruimte van de Bachlaan. De rondlopende weg omringt de ruimte. Deze ronde ruimte, met een doorsnede van circa 150 meter is niet te overzien door de bosachtige beplanting en het hoger liggende centrale punt. De bebouwing is af en toe zichtbaar tussen en achter de bomen, maar de zichtbaarheid is beperkt door opgaande beplanting en groene erfafscheidingen in de voortuinen. De verkaveling wordt iets compacter in het zuidelijke gedeelte van deze structuur.
De beide kavels binnen het plangebied zijn in de huidige situatie onbebouwd. Voor beide percelen geldt dat ze dichtbegroeid zijn met bomen, planten en struiken. Het plangebied wordt volledig omringd door woningen. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 14 juni 2011 is de nieuwe Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangeboden aan de Tweede Kamer. De structuurvisie is op 14 december 2011 vastgesteld.
Het Rijk hanteert een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit wijzigingsplan voort.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen en daarmee ook wijzigingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een wijzigingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende wijzigingsplan.
Cultuurhistorie en ruimtelijke ordening
Het wijzigingsplan is volgens de wet een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Daarom is, als uitwerking van de wet, in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van wijzigingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Daartoe dienen gemeenten, volgens het Bro, ter voorbereiding op een wijzigingsplan de cultuurhistorische waarden te inventariseren en analyseren.
Voor dit wijzigingsplan zijn cultuurhistorische waarden beschreven in paragraaf 5.9.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (vastgesteld 10 december 2018) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.
Voor dit wijzigingsplan is vooral de pijler vitale steden en dorpen van belang. Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.
Dit wijzigingsplan draagt door inbreiding bij aan de vitaliteit van het dorp Bilthoven. Daarmee past het wijzigingsplan binnen het beleid van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld 10 december 2019) bevat regels voor gemeenten. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend wijzigingsplan:
Het wijzigingsplan staat twee woningen toe binnen het stedelijke gebied en stelt daarmee regels voor verstedelijking. Dit is in overeenkomst met het gestelde in artikel 4.1. In hoofdstuk 4 wordt de verkeerssituatie omschreven. Hier wordt geconcludeerd dat dit niet tot belemmeringen leidt. Daarmee voldoet het wijzigingsplan aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Structuurvisie 2030
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 'Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voort gebouwd.
Bilthoven Noord, waarin het plangebied ligt, is in de structuurvisie benoemd als 'Wonen in het bos'. Volgens de structuurvisie woont men in deze wijk feitelijk bijna overal in het bos. Onder het bladerdek bevinden zich grotere en kleinere boskamers, waarin naast de vele villa's met grote tuinen ook bijvoorbeeld een schoolgebouw, een verzorgingstehuis, een kerk of een kleine woonbuurt een plek hebben gevonden.
Eventuele nieuwe ontwikkelingen en transformaties dienen volgens de structuurvisie de fijnmazige structuur van boskamers en de kleinschalige opzet van de bebouwing te respecteren en bouwen er indien nodig op voort.
Het plangebied is in de huidige situatie ook een perceel waar veel bomen op staan. Bij de positionering van de woning wordt rekening gehouden met deze bomen. Deze worden zoveel mogelijk behouden, zodat het bosrijke karakter niet verloren gaat. Hiermee wordt voldaan aan de Structuurvisie.
Woonvisie
De gemeentelijke Woonvisie 2013 – 2020 betreft het meest recente volkshuisvestingsplan van de gemeente De Bilt.
In de Woonvisie is de focus verschoven van kwantiteit naar kwaliteit. Het college stelt zich in de periode 2013 - 2020 de volgende ambities:
Om deze ambities te kunnen bereiken zijn deze uitgewerkt in de volgende zes, meer concrete, beleidskeuzes:
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk. Dit komt voort uit een particuliere wens. Dit plan is te kleinschalig om bij te dragen aan de ambities uit de Woonvisie. Overigens zal er wel worden voldaan aan ambitie 8, duurzaam bouwen.
Uitgangspunten woningbouwambitie (20 december 2018)
De bevolkingssamenstelling van de gemeente De Bilt zal de komende jaren sterk veranderen. Uit onderzoek komt naar voren dat de gemeente De Bilt in de komende jaren tegelijk sterk zal ontgroenen en vergrijzen. Er zijn steeds minder huishoudens onder de 54 jaar en steeds meer daarboven. Per saldo zal het aantal huishoudens in 2026 845 meer bedragen dan in 2016
Om de nieuwbouwopgave te realiseren heeft de gemeente meerdere keuzemogelijkheden. Eén hiervan is verdichting. Dit is mogelijk door transformatie van een niet woonfunctie naar woonfunctie, bebouwen van openbare ruimte waaronder groenlocaties en meer gestapeld bouwen. Hierbij dient wel te worden gelet op verkeersafwikkeling en parkeren. Wat betreft de uitgangspunten ten aanzien van de selectie van woningbouwlocaties stelt de gemeente bereid te zijn om groenlocaties beschikbaar te stellen voor locatieontwikkeling waar dat stedenbouwkundig passend is in de omgeving.
In dit geval worden twee woningen gerealiseerd op een inbreidingslocatie. De locatie ligt midden in een woonstraat, waar reeds veel vrijstaande woningen staan. Stedenbouwkundig is dit daarom een geschikte locatie voor het inbreiden van de twee vrijstaande woningen. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de uitgangspunten voor de woningbouwambitie.
Verordening doelgroepen sociale en middenhuurwoningen gemeente De Bilt 2019
De Verordening doelgroepen sociale en middenhuurwoningen van gemeente De Bilt stelt in eerste instantie regels voor de ontwikkeling van sociale- en middenhuurwoningen. Echter zijn ook regels opgenomen ten aanzien van woningbouwprojecten in andere sectoren, die relevant zijn voor dit plan.
In artikel 6 van de verordening is opgenomen dat bij woningen van projecten met minder dan 20 woningen een afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw en middenhuur dient te worden gedaan. De hoogte van deze afdracht wordt berekend op basis van de rekenmethode in de Nota Kostenverhaal 2019.
In artikel 7 is opgenomen dat het college bevoegd is om af te wijken van de eis van 30 % sociale en 10% middenhuurwoningen voor een project en dit te regelen via een financiële afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw ter compensatie van de nieuwe gerealiseerde sociale huurwoningen.
Ten aanzien vandeze artikelen is met de gemeente een overeenkomst gesloten waarin de afdracht is vastgelegd. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit deze verordening.
Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.
De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de 'leesbaarheid' van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.
De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema's. De vijf thema's zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:
Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.
Stedenbouwkundige visie Bilthoven-Noord
Op verzoek van de gemeente is ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013 een stedenbouwkundige inventarisatie uitgevoerd en is een visie opgesteld. Hierin zijn de bestaande kwaliteit en stedenbouwkundige opzet van de wijk leidend geweest. Er is specifiek gezocht naar het huidige karakter, waarop vervolgens de visie gebaseerd is. In deze visie wordt beschreven welke percelen ontwikkelruimte hebben en aan welke voorwaarde deze dan zouden moeten voldoen, zonder dat de kernkwaliteiten van Bilthoven Noord worden aangetast.
Bilthoven Noord is in de stedenbouwkundige visie onderverdeeld in meerdere deelgebieden (ook wel structuren). Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Lijnen van Sterrenbos'. Deze structuur heeft een zeer groen karakter en bestaat uit kavels in een bosgebied. De kavels zijn langs kaarsrechte bomenlanen gesitueerd. De stedenbouwkundige structuur is in zijn totaliteit beeldbepalend. De rechte zichtlijnen komen uit in de dichte bosruimte van de Bachlaan. De rond lopende weg omringt de ruimte. Deze ronde ruimte, met een doorsnede van circa 150 meter is niet te overzien door de bosachtige beplanting en het hoger liggende centrale punt. De bebouwing is af en toe zichtbaar tussen en achter de bomen, maar de zichtbaarheid is beperkt door opgaande beplanting en groene erfafscheidingen in de voortuinen. De verkaveling wordt iets compacter in het zuidelijke gedeelte van deze structuur.
In de stedenbouwkundige visie worden randvoorwaarden gegeven waar ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied aan moeten voldoen. Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
In dit gebied is een woning met een gemiddelde breedte van 12 meter en met een maximale breedte van een woning aan de voorgevelzijde met 16 meter passend in de omgeving. Dat betekent dat de kavelbreedte van de te bebouwen lege kavel minimaal 28 meter is en die van een te splitsen kavel minimaal 56 meter. In de stedenbouwkundige visie wordt verder benoemd dat in het subgebied zijn twee lege kavels aan de Schubertlaan die bebouwd kunnen worden.
In nauw overleg met de gemeente is een inrichting van het plangebied opgezet, waarbij wordt voldaan aan de randvoorwaarden behorend bij dit subgebied. Met name de 15 meter afstand tussen de bebouwing is nauwkeurig bepaald. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de randvoorwaarden die worden gesteld in de stedenbouwkundige visie.
Het voornemen is om in het plangebied twee vrijstaande woningen te realiseren. Per kavel zal één woning gerealiseerd worden. De ene woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap. De woning krijgt een witte kleur en een overkapping aan één zijde. Impressies zijn weergegeven in figuur 4.1. De andere woning bestaat uit twee bouwlagen met een plat dak. Impressies van deze woning zijn weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.1 Impressies van de woning aan Schubertlaan 8
Figuur 4.2 Impressies van de woning aan de Schubertlaan 10
Verder geldt dat voor de woningen wordt voldaan aan de richtlijnen uit de stedenbouwkundige visie die is opgesteld ter aanvulling op het geldende bestemmingsplan en dat daarnaast wordt aangesloten bij de bouwregels uit de bestemming 'Wonen - 4'. Concreet betekend dit er een ruimte van minimaal 15 meter tussen de bebouwing moet zitten. De goothoogte is maximaal 7 meter en de bouwhoogte mag maximaal 11 meter bedragen. De maximale breedte van de voorgevel bedraagt 8 meter.
In dit geval worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd op percelen die in de huidige situatie dicht bebost zijn. De bomen blijven zoveel mogelijk behouden. Er is een inventarisatie uitgevoerd waaruit blijkt dat 27 bomen gekapt moeten worden. Dit aantal is minimaal nodig om de ontwikkeling te kunnen uitvoeren. Daarmee wordt in het plangebied ook voldaan aan de stedenbouwkundige visie die voor het gebied geldt.
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Schubertlaan. Via de Lassuslaan kan worden aangesloten op de N234. Dit betreft een provinciale ontsluitingsweg via welke de A27 kan worden bereikt. Op deze wijze is het plangebied goed ontsloten.
Voor twee vrijstaande woningen geldt een verkeersgeneratie van 19 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal motorvoertuigbewegingen is op te vangen op de bestaande wegenstructuur en zal niet leiden tot belemmeringen in de verkeersafwikkeling.
Op basis van de kengetallen van CROW-publicatie 381, waarbij is uitgegaan van twee vrijstaande woningen in de rest van de bebouwde kom, geldt een parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen voor twee woningen. Op de percelen is ruim voldoende ruimte beschikbaar om hieraan te voldoen. Er zal wel een inritvergunning moeten worden verkregen om de percelen middels inritten te kunnen ontsluiten.
Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van twee woningen. Met de situatie als uitgangspunt is het van belang dat inzicht wordt verkregen in de diverse milieuaspecten.
Wettelijk kader
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Onderzoek
Dit wijzigingsplan maakt twee woningen mogelijk. Dit valt onder de AmvB 'Niet in Betekende mate'. Het plan hoeft daarom niet getoetst te worden aan luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit gelden er geen belemmeringen voor dit plan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) en de aanvulling Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid (SWUNG-1) bieden een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven, 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijke gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet in de geluidzone van een geluidgezoneerde weg, spoorweg of industrieterrein. De wegen rondom het plangebied betreffen allemaal erfontsluitingswegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur. Om de geluidsbelasting afkomstig van deze wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening te berekenen, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de geluidbelasting maximaal 42 dB bedraagt. In vergelijking met de grenswaarden die worden gesteld in de Wet geluidhinder, voldoet de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde en maximale toelaatbare waarde. Hieruit wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee is de geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai voldoende onderzocht en vormt dit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in het Basisnet. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen die invloed hebben op het plangebied. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Vanuit het aspect externe veiligheid gelden er geen belemmeringen voor dit plan.
Wettelijk kader
De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie of de (financiële) haalbaarheid van een bestemming. Daarom is inzicht in de (milieuhygiënische) kwaliteit van de bodem van belang. Het is wettelijk geregeld (alsmede in de gemeentelijke bouwverordening) dat de realisatie van een bestemming pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere eventuele nieuwe bouwactiviteit of nieuwe bestemming de bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht. Voor het wijzigingsplan is het van belang, gelet op de Wro, de bodemsituatie op hoofdlijnen in beeld te brengen, teneinde de uitvoerbaarheid van de bestemmingen te kunnen motiveren.
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich in bestaand stedelijk gebied en maakt deel uit van een woonstraat. De gronden zijn in de huidige omgeving dan ook bestemd voor de functie 'wonen'. Desondanks is onderzoek gedaan naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem middels een verkennend bodemonderzoek. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt uit het onderzoek geconcludeerd dat de resultaten milieuhygiënisch gezien geen belemmering vormen voor de voorgenomen aanvraag voor een omgevingsvergunning. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat
Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk en vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Onderzoek
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijven aanwezig. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor dit plan.
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Beheerders
In het kader van dit wijzigingsplan is de digitale watertoets ingevoerd, waarmee het waterschap (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden) op de hoogte is gebracht van het plan.
Onderzoek
Op basis van de digitale procedure wordt geconcludeerd dat het voornemen geen groot effect heeft op water en daarmee geen groot waterbelang. Er kan worden volstaand met het standaard wateradvies van het waterschap.
Voor dit plan geldt dat de verhardingsoppervlakte met minder dan 500 m² toeneemt. Omdat onder deze grenswaarde gebleven wordt is het niet noodzakelijk om compenserende maatregelen te treffen. Voor het hemelwater en het afvalwater geldt dat beiden via een bestaand gemengd stelsel worden afgevoerd.
Het standaard wateradvies van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden is opgenomen als bijlage 3.
Wettelijk kader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied, Oostelijke Vechtplassen, ligt op circa 7,5 kilometer ten noordwesten van het gebied.
Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Natura 2000-gebieden: impact stikstofdioxide
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend.
De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt geschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. In dit geval ligt het project op circa 7,5 kilometer.
Door de kleinschaligheid van de aanvraag, gaat in de 'gebruiksfase' om een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen die op gaan in het grotere aantal verkeersbewegingen van de omliggende ontsluitingswegen(Rijksweg). Het is daarom op voorhand duidelijk dat deze verkeersbewegingen in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Omdat het slechts om zeer tijdelijke aanlegfase gaat, kan vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden.
Daarom hoeft voor dit plan geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied valt niet binnen Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 300 meter ten oosten van het plangebied. Tussenliggend is sprake van woningen. Doordat niet binnen het NNN-gebied ontwikkeld wordt, is geen sprake van aantasting van dit gebied.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Om de mogelijke gevolgen voor beschermde soorten te onderzoeken is een natuurtoets uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 4. Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied mogelijk beschermde verblijfplaatsen van de steenmarter, boommarter, eekhoorn, baardvleermuis, watervleermuis, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis, franjestraat en dwervleermuis kan bevatten. Aantasting van deze beschermde verblijfplaatsen als gevolg van de beoogde ontwikkelingen is niet op voorhand uitgesloten.
Op grond van bovenstaande uitkomst is een nader soorgericht onderzoek in het plangebied uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 5. Hieruit blijkt dat de gecontroleerded holten binnen het plangebied ongeschikt zijn om dienst te doen als verblijfplaatsen van vleermuizen. Verder zijn leefgebied en verblijfplaatsen van de boommarter en steenmarter binnen het plangebied uitgesloten door het cameravalonderzoek. Binnen het plangebied is wel een territorium van een eekhoorn aangetroffen. De beoogde ontwikkeling kan onder voorwaarden wel doorgang vinden. Om negatieve effecte op de eekhoorn uit te sluiten moet de zuidoosthoek onaangetast blijven en moet er gekapt worden buiten de kewtsbare periode van de eekhoorn. Hier wordt in de uitvoering rekening mee gehouden door de woning op circa 10 meter uit de erfgrens te bouwen. Het territorium van de eekhoorn reikt tot 8 meter het plangebied in. Zo wordt de woning buiten het territorium gebouwd en blijft deze onaangetast.
Wettelijk kader
Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Sinds 1 juli 2016 wordt het wettelijk kader gevormd door de Erfgoedwet. De gemeente heeft haar archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Erfgoedbeleid. Onderdeel van deze nota is een archeologische beleidsadvieskaart waarop het grondgebied van de gemeente is ingedeeld in gebieden waaraan archeologische verwachtingswaarden zijn toegekend.
Onderzoek
Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart valt het plangebied in het gebied VAW2. Dit betreffen zones met een hoge archeologische verwachting en zones met een middelhoge archeologische verwachting. Hier wordt geadviseerd geen bodemingrepen dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld uit te voeren. Bij bodemingrepen groter dan 500 m² is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In dit geval wordt voor beide woningen uitgegaan van een bouwoppervlakte van maximaal 15 x 15 meter. Dit komt neer op 225 m² per woning en daarmee 450 m² in totaal. De grenswaarde van 500 m² wordt daarmee niet overschreden, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat gemeenten bij het maken van wijzigingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daartoe dienen gemeenten ter voorbereiding op een wijzigingsplan de cultuurhistorische waarden te inventariseren en analyseren.
Onderzoek
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Door de positionering van de woningen wordt aangesloten op de structuur van de huidige wijk. Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Wettelijk kader
De overheid stimuleert duurzaam bouwen door strengere eisen te stellen aan de energieprestatie van gebouwen. Zij streeft naar het energieneutraal bouwen in 2020. Hierdoor is met name het aspect "energie in de gebruiksfase" in wetgeving verankerd.
In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen ten aanzien van de te behalen energieprestatie coëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis momenteel 0,4. Naar verwachting zal de EPC uiteindelijk in 2020 worden aangescherpt tot 0,0.
Mogelijke duurzame maatregelen
Lang niet alle duurzaam bouwen maatregelen kosten geld, veel maatregelen vergen een investering die zich in de toekomst terugverdient door een besparing op energiekosten. Door vroegtijdig na te denken over het ontwerp en mogelijke energiebesparende maatregelen, kunnen meer aantrekkelijke maatregelen eenvoudig toegepast worden.
Gemeentelijk beleid
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. De ambities zijn vastgelegd in:
"De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen. Voor bestaande woningen geldt bij renovatie een verhoging van de GPR-gebouw-score met 2 punten en een CO2-reductie van 30-50%. (zie uitleg GPR hieronder).
Als leidraad bij het (her)ontwikkelen van bedrijventerreinen wordt de handleiding Duurzaam Ontwikkeling Bedrijventerreinen gebruikt. Voor een duurzame stedenbouw wordt het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw gebruikt. Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt."
In het Dubo-convenant staat ook:
"De gemeente neemt voor de te realiseren gebouwen een totaal GPR-score van tenminste 6.5 en een streefscore van 8 op als voorwaarde bij het opstellen van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen, voor zover dat rechtens mogelijk is. Waarbij binnen de totaal GPR-score op het onderdeel energie een score van minimaal 7 wordt behaald."
Dit betekent dat bij bouwplannen die met een wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt, deze voorwaarden voor een minimale GPR waarde en daardoor dus ook een GPR-berekening vereist zijn.
Instrument GPR Gebouw®
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu minder wordt belast, er een goede leefkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. De gemeente De Bilt werkt met het instrument GPR-gebouw® en stelt dit instrument beschikbaar aan bouwers in de gemeente. In het instrument wordt onderscheid gemaakt in de thema's, energie, milieu, afval, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Gebouwontwerpen kunnen worden getoetst aan een van te voren bepaald ambitieniveau door maatregelen in te voeren in het digitale instrument GPR Gebouw®. De te nemen maatregelen kunnen door de gemeente of ontwikkelaar zelf worden gekozen. Dit instrument is toepasbaar voor (bestaande) utiliteitsgebouwen, (bestaande) scholen en (bestaande) woningen. GPR Gebouw® versie 4.1. geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (matig, bouwbesluit of anderszins minimaal) tot 10 (zeer goed).
Onderzoek
Bij de uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van duurzaamheid. Vanuit het aspect duurzaam bouwen gelden er geen belemmeringen voor dit plan.
Het wijzigingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een wijzigingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het wijzigingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een wijzigingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het wijzigingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het wijzigingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van ruimtelijke plannen (SVBP2008). De toepassing van een SVBP-standaard is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle wijzigingsplan overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding (plankaart). In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit wijzigingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zijn vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het wijzigingsplan.
Dit wijzigingsplan komt voort uit een wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan bestemmingsplan Bilthoven Noord 2013. Bij de stedenbouwkundige uitwerking voor de bouw van de woning die het wijzigingsplan mogelijk maakt is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de stedenbouwkundige opzet van de overige woningen aan de Schubertlaan. Voor de regels geldt dat deze overeenkomstig zijn met het moederplan.
Het wijzigingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken:
In hoofdstuk 1 staan begrippen en de wijze van meten toegelicht. In hoofdstuk 2 komen de bestemmingsregels aan bod. De voorkomende bestemmingen worden hieronder toegelicht. In hoofdstuk 3 komen algemene regels aan bod, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene procedureregels, algemene wijzigingsregels en overige regels. In het laatste hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht en de slotregel aan bod.
Wonen - 4
De regels in het wijzigingsplan zijn overeenkomstig met de regels uit het moederplan voor de bestemming 'Wonen - 4'. Voor de juridische toelichting wordt daarom verwezen naar dat plan.
Met het vastleggen van regels in het wijzigingsplan heeft de gemeente zichzelf de beginselplicht opgelegd de naleving van wijzigingsplanregels te controleren en, waar nodig, te handhaven. Handhavend optreden is noodzakelijk om de leefbaarheid en veiligheid van iedereen te garanderen. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid vormen de waarden van de fysieke leefomgeving.
Om deze waarden te waarborgen zijn er wetten en regels vastgesteld. Burgers en bedrijven voldoen echter niet altijd aan de naleving van deze wetten en regels. Daarbij wordt het niet optreden en passief gedogen door de gemeente als ongewenst beschouwd.
Door aandacht te besteden aan handhaving op het gebied van bouwen, milieu, Algemeen Plaatselijke Verordening (APV)- en Ruimtelijke Ordening (RO)-zaken, probeert de gemeente De Bilt te bewerkstelligen dat haar inwoners weten dat tegen illegale praktijken wordt opgetreden.
Het college heeft op 13 april 2010 het handhavingsbeleid 2010-2014 vastgesteld. Daarin is beschreven in welke prioriteiten de gemeente stelt in het handhavend optreden. Het spreekt voor zich dat hierbij rekening gehouden dient te worden met de beschikbare capaciteit, dit komt tot uitdrukking in het handhavingsprogramma, dat jaarlijks wordt geactualiseerd en ter vaststelling aangeboden.
Voor het bestuursrechtelijke en strafrechtelijk instrumentarium in het kader van de handhaving wordt verwezen naar de handhavingsbeleid 2010-2014.
Dit betreft een particulier initiatief. De realisatie van de woningen, de koop van de grond en de plankosten zijn voor rekening van de particulier. Deze heeft inzicht in deze kosten en heeft hiervoor voldoende middelen gereserveerd. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
Exploitatieplanplicht
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor bestemmingsplannen waarin een bouwplan is opgenomen, de gemeenteraad in beginsel gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt. Hiermee kunnen de kosten van de grondexploitatie worden verhaald. De verplichting een exploitatieplan op te stellen vervalt als de kosten anderszins verhaald kunnen worden.
In het wijzigingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit is een bouwplan volgens het Bro. In deze situatie wordt er een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De gemeente De Bilt heeft in het kader hiervan de Nota Kostenverhaal 2019 opgesteld. Aan de hand hiervan is een overeenkomst gesloten. Hiermee worden kosten van de gemeente op de initiatiefnemer verhaald. Met deze overeenkomst zijn de kosten anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.
Voorafgaand aan de ruimtelijke procedure is door de initiatiefnemers veelvuldig contact gezocht met direct omwonenden van het plangebied. In face-to-face gesprekken zijn de plannen besproken en kenbaar gemaakt. Hieruit zijn louter positieve signalen ontvangen door de initiatiefnemers.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het wijzigingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken.
Vervolgens wordt het plan, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Na de vaststelling wordt het wijzigingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.